Leon Martin komt ter sprake in mijn boek op pagina 202 en 203 .
Hij wordt geboren te Gullegem op 6 mei 1922 in het kroostrijk gezin van Constant Martin (1877-1947), postbode, later bediende bij het metaalbedrijf Holvoet, en Maria Delaere (1883-1964), huisvrouw.
Er zijn 13 kinderen, van wie er 5 heel jong sterven.
Van de 8 kinderen die de volwassen leeftijd bereiken is Leon de zesde in de rij. Zijn broers en zusters heten Jozef, Josephine, Oswald, Alfons, Madeleine, Jeanne en Therese.
Vóór het begin van de Tweede Wereldoorlog treden Josephine en Madeleine in bij de Zusters van de Heilige Vincentius a Paulo van Deftinge, respectievelijk in 1931 als zuster Oswald en in 1938 als zuster Raïs.
Postkaart uit 1947 verstuurd door zuster Oswald en Raïs. |
Tijdens zijn internering beschrijft Leon Martin zijn "levensloop":
"Ik werd geboren den 6.5.22. Ik volgde het Lager Onderwijs aan de Gemeentelijke Jongensschool te Gullegem. Hierna deed ik mijn Lager Middelbare Studies aan de St. Antoniusschool der Broeders Van Dale te Kortrijk.
Op 1.8.37 begon ik mijn loopbaan als bediende bij de Kredietbank voor H. en N. te Kortrijk waar ik werkzaam was tot 27.4.42.
Op 12.4.44 ben ik gehuwd met Denise Bels, wonende te Wevelgem.
Toetreding Fabriekswacht.
Op 27.4.42 nam ik dienst bij de Vlaamsche Fabriekswacht te Wevelgem.
Wat mij hiertoe aangezet heeft, dat verklaar ik in alle rechtzinnigheid, was in geen ten minste deele te wijten aan politieke overtuiging of gezindheid. Want gezien mijn jeugdigen ouderdom had ik absoluut geen begrip van wat politiek was, bijzonder ook dat ik uit een midden kwam, waar ik nooit iets daarvan hoorde of te zien kreeg, want vader noch broeders hebben zich daar nooit bezig meegehouden. Iedereen in de gemeente kan dat bevestigen.
De oorzaken echter waren: hoofdzaak wel mijn ouderdom en onbezonnenheid hierdoor. Toen besefte ik de draagwijdte niet van deze daad, en ik erken dan ook openhartig mijn fout. Doch nooit heb ik bewust en met opzet dit feit bedreven. Het is bij mij nooit opgekomen m'n medeburgers schade te berokkenen of m'n vaderland te verraden. Daarbij kwam nog de vrees om naar Duitschland te moeten gaan arbeiden. Want begin 1942 werd een aanvang gemaakt met de opeischingen en toen ik in mijn werkkring reeds enkele jonge bedienden opgeeischt zag worden, gaf dit voor mij den doorslag. Daarbij kwam dan nog den troebelen toestand en de daarmee gepaard gaande sluwe propaganda. Anderzijds wilde ik 'n beter loon verdienen, daar ik wenschte vroeg te huwen, daarbij rekening houdend dat ik mijn ouders, vooral hetgeen ik hen schuldig ben, zooveel mogelijk nog wilde vergoeden. Ik kom uit een talrijk arbeidersgezin - 13 kinders - waarvan thans 6 overleden zijn.
Ter inlichting: in de Bank verdiende ik ongeveer 800 fr per maand, dit begin 1942. Bij de Fabriekswacht toe, ontving ik 2.400 fr, later als gegradeerde, was mijn loon 4.000 fr.
Ik heb dus gehandeld uit opportunistische redenen, want ik ben nooit lid geweest van een politieke beweging vóór den oorlog. Alleen, zooals ieder die bij de Fabriekswacht ging, werd ik automatisch aangesloten bij het V.N.V., zonder verdere bedrijvigheid.
Na enkele dagen kwam ik op het bureel van de Kompagnie te Wevelgem, door 't feit dat ik bureelwerk en machienschrift kende. Ik was hierom verheugd, want ik zag kans om van alle militaire scholing ontslagen te worden, wat dan ook 't geval geweest is. Ik was eigenlijk een bediende bij de Fabriekswacht, en ben dit ook gebleven, niettegenstaande mijn benoeming tot O/off. op 1.6.43, datum waarop de "FW" omgevormd werd in "Vlaamsche Wachtbrigade".
Door de uitbreiding hierdoor, werd ik als rekenplichtige aangesteld in het administratief kader. Deze benoeming was dan ook "in zichzelf" van weinig betekenis, daar deze volledig onafhankelijk was van het militair kader, daarbij ik was slechts 1 jaar in dienst, zonder de minste opleiding. Tot in 1944 deed ik dienst te Wevelgem, zonder ooit iemand last te hebben veroorzaakt, want ik droeg ook niemand haat of vijandige gevoelens toe, dat mag ik eerlijk zeggen. Ten andere op de Krijgsraad had ik geen enkele getuige ten laste, integendeel den Heer Burgemeester mijner gemeente alsook de veldwachter en een ondergedoken gebuur zijn voor mij komen getuigen, eveneens een politieagent der gemeente Wevelgem, waar ik dienst deed. Maar waar ik kon heb ik geholpen, door bijv. pakjes en brieven voor tewerkgestelden in Duitsland, langs de "Veldpost" te smokkelen.
Begin augustus 1944 werd ik naar Chièvres overgeplaatst. Toen kwam de fatale 2e september en plotseling bevel van de terugtocht, niet naar Duitsland maar naar Dienst, dat ik toch in Duitschland aankwam, was tegen mijn wil en verlangen. De oorzaak dat ik mee achteruitging en dit is de oprechte waarheid, was: mijn vrouw die sedert enkele dagen op bezoek was bij mij, dat is het noodlottig toeval geweest. We waren zonder eenige verbinding nog naar huis. Was mijn vrouw thuis geweest, dan was ik zeker, op gelijk welke wijze naar haar toe getrokken, omdat dan daar alles lag wat mijn kommer en plicht uitmaakte, ten andere, ik heb jongens die me raad kwamen vragen, aangemaand naar huis te trekken, wat ze dan ook gedaan hebben.
Toen we in Duitschland aankwamen, wist ik dat we "gevangenen" waren. Met alle mooie beloften en ook bedreigingen werd ik dan, evenals de meeste der jongens, tegen mijn wil in, in de Flakbrigade ingelijfd. Hierin echter heb ik ook steeds de functie van rekenplichtige vervuld, en als dusdanig geen opleiding medegemaakt. Ons werd ook wijsgemaakt, dat we anders door Vandewiele zouden verplicht worden bij de Waffen S.S. te gaan en meer dergelijke dingen! Ik heb zelfs nog m'n ontslag aangevraagd om met mijn vrouw te gaan arbeiden, er was hier natuurlijk geen sprake van.
Ik werd ook nooit daadwerkelijk ingezet, omdat ik me steeds enkele km achteruit bevond met het bureel, verpleging enz. Tot ik eindelijk de gelegenheid had te ontsnappen, en mij verborgen hield met enkele kameraden in een verlaten huis; op 25.3.45 gaven we ons gevangen bij de Amerikanen.
In krijgsgevangenschap verbleef ik eerst in Chartres (Fr.), werd op 18.5.45 naar Hervesoeuil (Mons) overgebracht en vandaar op 14.7.45 naar het I.C. Kortrijk. Mijn advokaat is in bezit van een officieele mededeling gedateerd op 9.4.45, uitgaande van het Hoofdkwartier van het Amerikaans Leger, waarbij ik als krijgsgevangen aangegeven word.
Heer Bestuurder, ik heb hierbij bondig, maar in alle oprechtheid, mijn gevoel uiteengezet. Ik dank U van ganscher harte om Uw genegenheid tegenover mij en bid U te willen aanvaarden mijn diepste gevoelens van hoogachting."
Johan Martin, zoon van Leon en Denise Bels, blikt in het heemkundig tijdschrift Wibilinga (2024/02) terug op zijn kinderjaren en brengt o.a. de oorlogsjaren van zijn vader ter sprake.
Na de publicatie van mijn boek, eind 2022, stuurde Johan mij enkele mails:
"In je boek staat als thuisadres voor mijn vader, Grote Markt 4, dat was/is dus café "De Middenstand". Mijn grootvader Albert Bels, die ook in het verhaal voorkomt, was er de eerste uitbater vanaf 1929.
Jouw boek was op een ander vlak een openbaring. Ik heb er nooit iets over gehoord en nooit de minste toespeling over opgevangen. De jongere broer van mijn grootvader was Jérôme Bels uit Aalbeke. Met mijn peter heb ik Jérôme en zijn vrouw Rachel nog bezocht in Antwerpen. Ze baatten er een soepwinkel of zoiets uit. Ik lees in je boek dat hij ook collaboreerde. Hij was de man die mijn moeder naar het altaar leidde, allicht in uniform (zie verhaal).
Mijn vader is na zijn vrijlating begonnen bij de firma Byttebier in de Lauwestraat.
Rond 1956 werd hij boekhouder tot aan zijn pensioen bij de firma Corne. Eerst in de Lode de Boningestraat. Willy Corne woonde naast zijn bedrijf en Marie-Josephe Boussier, zijn vrouw, baatte er een pennenwinkel en papierhandel uit. Later verhuisde de firma Corne naar de Kortrijkstraat.
Na de verslagen gelezen te hebben, denk ik te weten waarom mijn vader dienst nam. Mijn vermoeden wordt bevestigd. Aanzien en centen! Hij stond graag in het midden van de belangstelling, was autoritair en soms opvliegend. Vlaams is hij pas geworden na de oorlog, misschien om zijn engagement te rechtvaardigen. Totaal anders dus dan Pol Claus, zijn overste, die uit een Vlaams nest kwam.
Voilà, dat is het. Wat ik ervan wist, lees je in 't verhaal. Ik zal het nu kunnen aanvullen met de concrete gegevens uit jouw verdienstelijk boek."
Het verhaal dat Johan me bezorgde:
"Portret van een politieman
Mijn ouders zijn gehuwd in april 1944. Nog in volle oorlog en nog voor de landing van de Geallieerden op 6 juni in Normandië ...
Mijn vader was bij de politie. Dat dacht ik maar.
Toen ik vroeg wat mijn vader daar in uniform deed op het portret dat op een vensterbank naast de vrouwentongen stond, zei mijn moeder dat hij nog bij de politie was geweest. Wist ik veel, ik was toen 7 jaar of zoiets. Slechts later kwam ik te weten dat dit geen politie-uniform was, maar het uniform van een Vlaamse Fabriekswachter. Mijn vader zat dus in de collaboratie! Hij was een ‘zwarte’, zoals dat in de volksmond heet.
Fabriekswacht
De Fabriekswacht werd opgericht door een Vlaming op eigen initiatief om de Duitsers te helpen bij de bewaking van …vooral vliegvelden. De Duitsers konden dus de bewaking uit handen geven en zo spaarden ze echte soldaten uit voor het front.
Wevelgem had een militair vliegveld en daar was mijn vader gekazerneerd. Hij moet tot die Fabriekswacht zijn toegetreden in 1942 of ‘43. Hij was dus hoop en al goed 20 jaar.
Vroeger was mijn vader bankbediende. Hij kwam uit een kroostrijk gezin van 12 kinderen en was de ‘primus’ op zijn school. Ik heb nog steeds het eremetaal dat hem toen op 17-jarige leeftijd werd overhandigd door de Broeders. Waarom hij van de bank naar de Duitsers liep, is een vraagteken.
Uitgesproken Vlaamsgezind was zijn familie niet, maar wel verschrikkelijk gelovig. Was het om te vechten tegen het ‘goddeloze communisme’?
Ik denk het niet, want dan zou hij zijn toegetreden tot de Vlaamse Waffen SS. Iedere Vlaamse vrijwilliger die tot de SS toetrad, wist dat hij naar Rusland moest om te vechten. Maar vader werd dus geen SS’er.
Waarom dan wel bij de Fabriekswacht? Rest mij alleen nog het ‘aanzien’ van een man in een zwart uniform, alhoewel het verkeerde …
Misschien paradeerde hij graag om indruk te maken op het vrouwelijke geslacht. Haantjesgedrag was hem toen zeker niet vreemd. En misschien betekende die soldij ook wel iets, want die was niet onaanzienlijk. Allicht hebben diverse redenen een grotere of kleinere rol gespeeld in zijn beslissing om het zwarte uniform aan te trekken. Wat de doorslag gaf, blijft voor altijd een vraagteken. Na de oorlog is hij spijts alles zijn grote gelijk blijven verdedigen. Ik had het daar behoorlijk lastig mee.
Nu, in die kringen waren er heel weinig die hun ongelijk wilden toegeven.
Wat deden de Amerikanen in Vietnam, zeiden ze?
Huwelijk in uniform
Mijn moeder heeft mij nog maar een paar jaar geleden, kort voor haar dood, verteld dat mijn grootvader Albert of haar vader, geweigerd heeft om haar naar het huwelijksaltaar te leiden. Zijn broer, nonkel Jérôme uit Antwerpen heeft dit moeten doen. Blijkbaar was peter Albert niet echt akkoord met haar uniformkeuze.
Hijzelf was een oud-strijder van ‘den Grooten Oorlog’ 1914-1918.
Hij was niet uitgesproken Vlaamsgezind, maar hij was toch lid van de ‘Vossen’ (de Vlaamse Oud-strijders) en hij was ook geabonneerd op het Belgische tweetalige tijdschrift voor oud-strijders: ’De Vuurkruiser’, genoemd naar een eremerk voor vier jaar frontervaring.
Wou Albert op die manier iedereen te vriend houden? In ieder geval meed hij ruzie als de pest. Hij had er een bloedhekel aan.
Tussen 1929 en 1944 baatte hij samen met zijn vrouw Sarah Yserbyt, het café ‘De Middenstand’ uit op de Grote Markt van Wevelgem. Alhoewel het vooral meter Sarah was die de plak zwaaide. Zij was het ook die de lastige klanten de deur wees. Pepé Albert onderhield de cafébezoekers door met hen te kaarten en samen een glas te veel op te hebben.
Allicht heeft mijn moeder zo haar man Léon, mijn vader, leren kennen. Marcheerde hij toevallig op een dag fier en zelfbewust voorbij het café?
Of had hij al een oogje op Denise? Kwam hij een pint drinken en was mijn moeder onder de indruk? Of omgekeerd? Mijn moeder was een eenvoudig meisje. Ze was pas 20 en wist weinig van het leven? Zij was ook geen uitzondering. De meisjes of jonge vrouwen van toen zijn niet te vergelijken met die van vandaag. Mijn moeder verliefd op die zelfverzekerde man in uniform? Ik zie het zo wel gebeuren.
En ze heeft er uiteindelijk weinig over verteld. Ik heb het haar ook niet gevraagd. Als je jong bent, zijn zo veel dingen vanzelfsprekend dat je er niet bij stilstaat en geen vragen stelt.
In ieder geval zijn ze getrouwd, met de mitrailleur op de borst van enkele kompanen, want er was gewaarschuwd door het plaatselijk ‘verzet’ voor een aanslag.
Het gebeurde wel vaker in 1944, nu de Duitsers duidelijk aan de verliezende hand waren, dat collaborateurs werden beschoten door leden van het verzet of de ‘Witte Brigade’.
Verdrongen liefdesverdriet
Pas een paar jaar geleden vertelde mijn moeder mij een heel bijzonder verhaal.
Eerst moet ik dit vertellen. Tijdens het 5de leerjaar van de lagere school zat ik bij ‘meester’ Roger Salembier. Een ‘crème’ van een onderwijzer.
Ik had hem heel graag. Hij speelde bij de Harmonie ‘De Eendracht’ klarinet, als ik mij niet vergis. Mijn peter speelde er tuba.
Ik was erg verdrietig toen het 5de leerjaar voorbij was en ik bij ‘meester’ Salembier weg moest. Ik heb ervoor geweend.
Bijna ontroostbaar was ik, dat weet ik maar al te goed.
Nu…, mijn moeder vertelde mij toen dat ze bij het begin van de oorlog verliefd was geweest op ‘meester’ Roger en dat ze bijna op trouwen hadden gestaan. Roger was een zestal jaar ouder en kwam af en toe een pint drinken in ’t café op de Grote Markt. De liefde was wederzijds.
In ieder geval was zijn relatie met mijn moeder uiteindelijk niet naar de zin van zijn ouders, want Denise was maar een cafémeisje.
En cafémeisjes deugden toen zeker niet in de ogen van het erg katholieke Vlaanderen. En hun zoon was toch een onderwijzer! Gevolg, onder druk van zijn ouders maakt Roger het uit.
En…, zei mijn moeder verder, hij is ooit teruggekomen naar ‘t café.
Mijn moeder was ervan overtuigd dat het was om het weer goed te maken. Ze kende toen reeds kort mijn vader, …maar zei ze, had meter Sarah mij niet gezegd om op te hoepelen toen hij aan de toog zat, het was weer koekenbak. Het kwam dus niet goed met Roger. Ze nam het haar moeder Sarah nog steeds kwalijk dat ze haar op dit misschien beslissende moment had weggestuurd. Toen ze het vertelde had ze er, meer dan 50 jaar nadien, nog spijt van dat ze toch niet met ‘meester Roger’ opnieuw had aangeknoopt.
Vreemd dat ik van die man ook heb gehouden, zonder dat ik ook maar een komma van dit trieste verhaal kende.
Luftwaffe
Op 6 juni 1944 landden de Geallieerden op de stranden van Normandië.
Kort nadien werden alle Fabriekswachters die dit wilden, ingelijfd bij de Duitse Luftwaffe. Mijn vader had er de rang van ‘Oberwachtmeister’ bij de ‘Flämische Flakbrigade’, te vergelijken met een adjudant bij ons en dus bij het afweergeschut. De Fabriekswacht werd omgedoopt. De helft van de Fabriekswachters trokken hun uniform uit, want einde contract. Het waren vooral officieren, onderofficieren en andere gegradueerden die voor de Luftwaffe kozen. Men neemt aan dat van de 5 tot 6.000 Fabriekwachters ongeveer de helft de overstap maakten.
Mijn vader had op zijn kraag nu ‘vleugeltjes’ die zijn Duitse rang te kennen gaven.
En ook het embleem van een vliegende adelaar met in zijn klauwen het hakenkruis zaten vast op kepie en uniform.
Met de bevrijding van België in september 1944, vluchtte mijn moeder noodgedwongen met mijn vader mee. Ook andere Vlaamse soldaten in Duitse dienst waren van de partij. Ze hadden weinig keuze.
Trouwens de laatste hardnekkige verdedigers van Hitlers bunker in Berlijn waren o.a. Franse Waffen SS’ers.
Vluchten! Terugtrekken, heet dat in militaire termen.
Ze trokken via Nederland naar Duitsland.
Bij Arnhem maakten ze toevallig de Slag (17-26 september 1944) om de stad mee, zonder dit toen goed te beseffen.
Het was een vergeefse poging van vooral de Britten om over de Rijn te geraken en zo de oorlog vlugger te beëindigen. Die militaire actie werd een complete mislukking (de film ‘Een brug te ver’ brengt dit verhaal). En zo moest een groot deel van Nederland nog de hongerwinter 1944-1945 meemaken met duizenden burgerslachtoffers als gevolg.
Mijn vader verzeilde met zijn compagnie in het Duitse Paderborn, waar ze het vliegveld moesten bewaken. Ze werden ingedeeld bij de ‘Flakbrigade’.
Een ’Flak’ (Fliegerabwehrkanone) was een afweergeschut met vier lopen, ook ‘Vierling’ genoemd. Ze moesten geallieerde vliegtuigen uit het Duitse luchtruim halen.
Mijn moeder werd toen als hulpje toegevoegd aan een Duits officiersgezin en werkte ook op het militaire vliegveld.
Frau Turck
Toen ik 7 à 10 jaar was, kregen we thuis eens het bezoek van een zekere Frau Turck. Zij was een lieve, voorname, oude dame en ze had geschenkjes bij voor mij. Wist ik veel wie zij precies was.
Er bestaat nog een foto van haar met mij.
Ik sta erop in korte broek en nog met blonde haren en ik hou bedeesd het hoofd schuin en ik hou haar hand vast. Ik kijk wat beteuterd. Ik was in die tijd nogal schuchter.
In 1960 hebben we met onze eerste Volkswagen met ‘gespleten’ achterruitje’, zelfs de familie Turck in Lippstadt bezocht. Meter Sarah was ook mee. Ik had toen van iemand een miniatuurautootje gekregen dat ik achteloos op de achterbank had achtergelaten. De volgende dag gebeurde het onvermijdelijke. Meter Sarah, niet van de lichtste, zette er zich nietsvermoedend op en het vehikel kraakte onder haar volle gewicht. Het ding was onherkenbaar.
Ik was ontzettend kwaad, ik vergeet het nooit.
Tijdens die Duitslandreis werd ook de nieuwe pastoor in Wevelgem ingehaald. Denys was zijn naam. Ik weet nog dat ik het spijtig vond dat we dit evenement zouden missen. Pastoors kregen toen nog een stoet als welkom en bleven toen ook lang op dezelfde parochie.
Die Frau Turck uit Lippstadt, bleek ooit de vrouw te zijn geweest van grootadmiraal Raeder. Tot 1941 was hij het hoofd van de Deutsche Kriegsmarine.
Zij was dus niet de eerste de beste. Het was haar aan te zien.
Haar huwelijk liep echter op de klippen (zou niet mogen met een marineofficier) en zij hertrouwde met een Major Turck van de Luftwaffe.
Van een grootadmiraal zakken naar een majoor en van het water, de lucht in. Het maakte wel een verschil in die tijd.
Tussen mijn geërfde familiefoto’s steekt nog een scherp oorlogsbeeld van een gelukkige vrouw Turck met haar Major, glimlachend wang tegen wang.
Gevangen
Mijn vader werd later, ergens in de lente van 1945 door de Amerikanen gevangen genomen aan de Rijn bij Gross Gerau. Als ik mij niet vergis lagen ze met hun eenheid toen in Bad Godesberg en moesten ze de oversteek van de GI’s over de Rijn verhinderen. De Duitsers schoten toen zelfs met afweergeschut op landtroepen.
Op het einde van de oorlog is mijn moeder kort nadien op de een of de ander manier met de trein in Brussel geraakt. Allicht volgde ze de stroom Belgen die uit Duitsland naar België terugkwamen. Veel Belgen werden tijdens die oorlog verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Ze viel als jonge vrouw dus niet erg op. Een oom kwam mijn moeder in een Brussels station in ’t geniep oppikken. Zonder problemen reden ze met de auto naar Wevelgem.
Na september 1944 hebben mijn grootouders niet lang meer ‘De Middenstand’ uitgebaat. Ze werden eruit gezet, want er kwamen tijdens de oorlog ook Duitsers een pint drinken. “Kon ik ze dan een pint weigeren”, zei mijn grootmoeder boos. Maar vooral het feit dat hun dochter met een zwartzak was getrouwd, gaf de doorslag.
Mijn vader werd kort na zijn Amerikaanse gevangenschap overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Achteraf vertelde hij meerdere keren dat de Amerikanen toen reeds aan de gevangen Duitsers (en dus wegens zijn Duitse uniform ook aan hem) vroegen of ze bereid zouden zijn om mee te vechten tegen het communisme. De Koude Oorlog was reeds in de maak.
Veroordeeld
Tijdens zijn Belgisch proces met nog andere collaborateurs uit de streek, werd hij uit zijn burgerrechten ontzet en veroordeeld tot zo’n 5 jaar gevangenis, wegens gewapende collaboratie.
Een belangrijke getuige tegen hem was een zekere Soenen uit Wevelgem, die kort na de bevrijding in een lokaal krantje heel negatief over mijn vader berichtte. Tenslotte was mijn vader een halve Duitser en hadden ze de moffen nog maar pas buiten geschopt.
En Soenen was ook lid van het Verzet van kort na de landing. Ongelooflijk, zei meter Sarah hoeveel leden het verzet plots telde toen de Duitsers bijna gaan vliegen waren.
‘Meester’ Soenen, want dat was hij uiteindelijk, had ik als onderwijzer in het derde en vierde leerjaar van de lagere school gehad.
Op woensdagnamiddag ging ik af en toe zijn konijnenhokken bij hem thuis uitmesten. Hij ronselde vrijwilligers bij zijn leerlingen voor de ‘goede zaak’ (was mijn vader ook niet geronseld voor de goede zaak?).
Konijnen vond ik lieve beestjes, en wie stond niet graag op een goed blaadje bij zijn ‘meester’! Wist ik veel dat hij de man was die mijn vader zowat achter slot en grendel deed verdwijnen.
Thuis hebben ze het toen nooit over die konijnenzaak en over die bijzondere relatie gehad.
Mijn vader werd opgesloten in de gevangenis de ‘Wikings’ in Kortrijk en later in de ‘Barakken’ in Menen.
Mijn moeder verbleef al die tijd bij haar ouders in Wevelgem. Zij hadden er in de Leopoldstraat 31 voor de oorlog een bescheiden huis gebouwd. Mijn moeder bezocht geregeld mijn vader in de gevangenis en verdiende intussen de kost als ‘caissière’ in het chique ‘Grand Hotel’ in Kortrijk.
In de herfst van 1947 kwam mijn vader vrij. Korte tijd nadien werd hij hulpboekhouder bij de firma Byttebier in Wevelgem.
Het was een grote porseleinhandel en de ‘oude’ Byttebier was zelf ooit oorlogsburgemeester geweest. Hij had dus begrip voor ‘zwarten’.
Zelf werd ik op 7 maart 1951 in Kortrijk geboren."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten