Kortrijk: oorlogsburgemeester
Luciaan Ryckeboer
Qua
geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog is Kortrijk een bevoorrechte
stad. Heel wat interessante informatie, waarvan gebruik gemaakt wordt in deze
rubriek, is te vinden in boeken en thesissen aan het onderwerp gewijd:
- “We zijn hier
Heeren.” – Een studie over de sociale achtergrond en motivaties van
Oostfronters uit Groot-Kortrijk – Simon Augustyn – Promotor: dr.
Koen Aerts - Commissarissen: dr. Helen Grevers en dr. Gertjan Leenders –
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het
behalen van de graad van Master in de Geschiedenis – UGent – Academiejaar
2014 – 2015;
- “Tussen
bevolking en bezetter, tussen collaboratie en verzet – Gemeentebesturen
tijdens de Tweede Wereldoorlog: Kortrijk en Rollegem, 1940-1944.” – Ruben
Mayeur – Promotor: Prof. Dr. Luc De Vos – Scriptie voorgelegd aan de
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis – KUL – Academiejaar 2001-2002;
- “Analyse en
situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944.” – Petra Demeyere
– Promotor: Dr. Bruno De Wever – Scriptie voorgelegd aan de Faculteit
Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in
de Geschiedenis – UGent – Academiejaar 1999-2000;
- “Kortrijk
tijdens de Tweede Wereldoorlog” – José Vanbossele - Kortrijk, Groeninghe, 1986;
- “Jules
Coussens, Geboren dwarsligger” -
Een politieke biografie – Pieter Jan Verstraete – Kortrijk,
Groeninghe, 2008;
- “Tussen bevolking en bezetter, tussen
collaboratie en verzet: Het stadsbestuur van Kortrijk tijdens de
oorlogsjaren” – Ruben Mayeur – De Leiegouw – Jaargang 63 – Aflevering 1 –
2021.
Het college van
burgemeester en schepenen van Kortrijk blijft op post tot halfweg 1942. De
eerste die uit zijn functie gezet wordt is schepen van openbare werken, ACW’er
Gaston Bossuyt[1].
Bij besluit van 4 juli 1942 (B.S. van 5 juli 1942) wordt hij vervangen door
VNV’er Luciaan Ryckeboer.
Ongeveer een maand
later wordt aan nog twee ACW-schepenen ontslag “verleend” uit hun ambt, bij
besluit van 30 juli 1942 (B.S. van 2 augustus 1942). Jules Coussens en Alfred
De Taeye[2]
worden vervangen door VNV’ers Julien Vandenbulcke, een aannemer, en apotheker
Jozef Supplie[3],
bij besluit van 31 juli 1942 (B.S. van 2 augustus 1942). Vital Depraetere is de
enige wettelijk verkozen ACW-schepen die gedurende de oorlog aanblijft.
Ongeveer een half
jaar later verschijnt in het Belgisch Staatsblad van 28 februari 1943 het
besluit van 25 februari 1943, waarbij aan Arthur Mayeur[4] ontslag “verleend” wordt
uit zijn functie van burgemeester wegens het bereiken van de leeftijdsgrens van
zestig jaar. Hij wordt vervangen door Luciaan Ryckeboer, die reeds schepen
geworden was.
![]() |
Luc Ryckeboer (bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 2 - José Vanbossele) |
Luc Ryckeboer is
afkomstig uit Adinkerke en stamt uit een landbouwersgezin met vijf kinderen.
Zijn oudere broer Lodewijk[5]
wordt oorlogsburgemeester van Adinkerke, hijzelf wordt oorlogsburgemeester van
Kortrijk.
Uiteraard is het Kortrijksch Handelsblad aanwezig
op het proces voor de krijgsraad van 2 mei 1946 van de Kortrijkse
oorlogsburgemeester. In de editie van 7 mei 1946 wordt verslag gegeven:
“Vóór
den Krijgsraad van Kortrijk, voorgezeten door den heer Beke, verscheen Lucien
Ryckeboer, geboren te Adinkerke, den 22 Maart 1906, scheikundige en gewezen
oorlogsburgemeester der stad Kortrijk, wonende Doornikwijkstraat, 117, te
Kortrijk.
Het
is reeds 10,15 u. in den voormiddag geworden toen verdachte wordt in de
verhoorzaal van het stadhuis geroepen, ditzelfde stadhuis, waar hij tijdens de
bezettingsjaren de leiding van de stad waarnam.
Hij
neemt plaats op den beschuldigingsbank, ziet er mooi uitgedoscht uit, draagt in
zijn handen zijn handschoenen, en in zijn vest steekt een mooi wit zakdoekje.
Na
de gebruikelijke ondervraging zijner identiteit door den h. Voorzitter van den
Krijgsraad, wordt door het Openbaar Ministerie, waargenomen door den heer
Krijgsauditeur Boone, lezing gegeven van de akte van beschuldiging.
Onze
bezettingsburgemeester Ryckeboer was reeds sinds vóór den oorlog lid van het
VNV en tevens een overtuigend VNV-er.
In
September 1940 liet hij zich inlijven bij de Dietsche Militie Zwarte Brigade en
na het ontstaan der Eenheidsbeweging werd verdachte opvolgentlijk:
Heerbanleider, Gouwkommandant en politiek instructeur der Dietsche Militie
Zwarte Brigade, waarvan hij het uniform droeg en de vergaderingen en oefeningen
leidde.
In
deze hoedanigheid woonde hij de begrafenisplechtigheid van Dr. Verkinderen,
oorlogarrondissementskommissaris van Kortrijk bij.
Einde
1942, dus enkele maanden vóór den aanvang van zijn burgemeesterschap, verliet
hij de Dietsche Militie Zwarte Brigade, en in Juli 1944 nam hij ontslag uit het
VNV.
Op 6
Januari 1943 werd Ryckeboer, die tot dan toe het ambt van Schepen van Financiën
der stad Kortrijk had waargenomen, door de bezettende overheid tot Burgemeester
de Stad Kortrijk aangesteld.
Over
de uitoefening van zijn burgemeesterschap zijn geen klachten binnen gekomen en
talrijke vooraanstaande personen uit Kortrijk getuigen van hem, dat hij steeds
dit ambt in alle korrektheid, ten bate der Kortrijksche bevolking heeft
uitgeoefend, alhoewel verdachte nooit deel uitgemaakt heeft van den Gemeenteraad
van Kortrijk en door de Kortrijksche bevolking niet werd verkozen.
Bovendien
zou hij verscheidene personen aangeworven hebben voor de hulpfeldgendarmerie,
die vervolgens naar Schoten werden gezonden, waar zij hunne militaire opleiding
moesten ontvangen.
Op 5
Juni 1944 verklikte hij den genaamden Georges Verhaeghe, uit Kortrijk, aan de
feldgendarmerie, die naderhand bij zijne aanhouding door de Gestapo en den
“Berg van Barmhartigheid”, te Kortrijk, werd opgesloten en vervolgens naar
Duitschland gedeporteerd.
Ook
werd verdachte ten laste gelegd, dat hij als inspecteur der Textielcentrale te
Kortrijk zekeren Teirlinck Maurice, vlashandelaar te Beveren-Leie aan den
vijand zou verklikt hebben, met het gevolg dat hij op 2 Maart 1943 het bezoek
ontving ten zijnen huize van de Duitschers, die zeven balen krotenvlas, ter
waarde van 20.000 fr. in beslag namen. Teirlinck werd bovendien nog verplicht
een boete van 5.000 frank te betalen.
Na het
getuigenverhoor van Teirlinck, uit Beveren-Leie, Georges Verhaeghe uit
Kortrijk, die een omstandig verhaal geeft van zijn aanhouding, waarbij
Ryckeboer zou betrokken zijn; van Cottenie, gewezen leider van het
vervoerbureau, te Meenen en van Mortier, beiden aangehouden, die als
hulpfeldgendarmen ook naar Schoten werden gezonden, door tusschenkomst van
verdachte, stelt Meester Bernolet, uit Brugge, zich hierna Burgerlijke Partij
voor den Belgischen Staat.
Hij
legt nadruk op het feit, dat beklaagde steeds een leidende funktie vervulde in
de Nieuwe Orde als gouwkommandant der Zwarte Brigade, arrondissementsleider der
Eenheidsbeweging, als burgemeester, aangesteld door de bezettende overheid en
wegens zijn misdadige medewerking den Staat schade berokkende.
In
deze omstandigheden vordert de Burgerlijke Partij een schadevergoeding van
200.000 fr.
Het
rekwisitorium.
Heer
Krijgsauditeur Boone betoogt dat Ryckeboer een zeer belangrijke rol heeft
gespeeld in het VNV; zich als een echte “Robespierre” van het VNV aanstelde,
met alle fanatisme die aan zijn politiek verbonden was; alles in het werk wist
te stellen om de politiek van het VNV tot een goed einde te brengen en daartoe
alle middelen heeft gebruikt. Hij was het die leden voor de Zw. Brigade
aanwierf; hij was de leider der politieke oefeningen. Hij is slechts uit het
VNV getrokken wanneer hij in botsing is gekomen met de Duitsche Overheid, de SS
en De Vlag.
Ten
slotte onderlijnt de heer Krijgsauditeur de rol welke hij als Burgemeester, die
het vertrouwen genoot van de Bezettende Overheid, vervulde, het feit dat hij
het ambt van burgemeester uitoefende tijdens de bezetting tot bij de bevrijding
en vordert een straf van 15 jaar buitengewone hechtenis.
De
verdediging.
Meester
Roelandts, uit Kortrijk, neemt de verdediging van den ersatz-burgemeester
Ryckeboer waar. Pleiter betoogt dat beklaagde steeds kranig is opgetreden tegen
den bezetter, bij de Kommandantur van Kortrijk is tusschengekomen tegen de
maatregelen welke aan de Kortrijksche bevolking gingen opgelegd worden en
herhaaldelijk tegen den bezetter heeft geprotesteerd.
Er
is iets typisch in gansch deze zaak. Verdachte heeft weinig of geen vijanden.
Op 26 April 1945 werd hij ten zijnen huize door de rijkswacht aangehouden, op
het oogenblik dat de stad volop in beroering stond en dagelijks incivieken, die
uit Duitschland terugkeerden, door de opwachtende bevolking op het Statieplein
bij hun aankomst werden afgeranseld. Geen enkel incident heeft tegen verdachte
plaats gegrepen tijdens zijn transfert naar het krijgsauditoraat.
Einde
1942 heeft hij als leider der Zwarte Brigade ontslag genomen en werd opgevolgd
door advokaat Albert Derbecourt, die dan de funktie heeft overgenomen en in het
bombardement van 26 Maart 1944 op Kortrijk om het leven is gekomen.
Het
feit dat hij zijn ontslag heeft ingediend, is een feit dat pleit ten zijnen
voordeele en de zaak op een minimum brengt.
Hij
is geen burgemeester geweest. Nooit heeft hij dien titel gehad. Hij is steeds
waarnemend burgemeester geweest. Geen enkel plakbrief kan gevonden worden
waarop staat dat hij burgemeester was; deze plakbrieven waren steeds geteekend
met “wd. Burgemeester Ryckeboer”.
Tijdens
den oorlog werden veel politieagenten benoemd, zoowel onder het beheer van
Burgemeester Mayeur als onder dit van Ryckeboer. Deze benoemingen moesten
aanvaard worden door de Kommandantur. Welnu, bijna alle politieagenten werden,
na de bevrijding, in hun post behouden, omdat zij hun werk goed hebben weten te
verrichten en de Belgische wetgeving hebben toegepast.
Verdachte
heeft zijn funktie van burgemeester uitgevoerd, volgens de verklaringen van
vooraanstaande personen uit Kortrijk, in de gekende moeilijke omstandigheden,
tot welzijn van gansch de bevolking.
Schepen
Depraetere, bij zijn ondervraging, heeft verklaard: “Over politiek heeft
Ryckeboer nooit gesproken, noch met mijne diensten noch personeel bemoeid.
Ryckeboer was zeer korrekt tegenover mij en nooit heeft hij mij eenige gunst
gevraagd”.
Heer
Van Tongel Joseph, stadsontvanger van Kortrijk, verklaart: “Ik heb nooit te
klagen gehad van Ryckeboer. Hij was zeer stipt in de uitoefening van zijn ambt
als Schepen van Financiën en als Burgemeester. Hij bekommerde zich slechts voor
de stadsbelangen en voor het algemeen welzijn van de bevolking”.
Heer
Depoortere, politiekommissaris der stad Kortrijk betoogt dat Ryckeboer zeer
korrekt was tegenover de bevolking. Hij verdedigde de politie tegenover den
bezetter en waarschuwde hem dat zekere politieofficieren slecht stonden
aangeschreven bij de Kommandantur.
De
relletjes welke hier in stad plaats hadden, uitgelokt door de SS-mannen, bij
gelegenheid van een manifestatie voor Jan Acke, die hier in stad een zekeren
oproer hebben teweeggebracht, heeft hij steeds aan de kaak gesteld. Hij was de
persoon die zich inspande voor het behoud der Belgische wetgeving tegen den
bezetter in.
Als
onze stad geteisterd werd door bombardementen, heeft verdachte, als inspecteur
van de Textielcentrale al het aangeslagen linnen door de Administratieve
Rechtsmacht uitgedeeld aan de geteisterden en hen onderkomen verschaft.
Voor
de stad heeft hij alles gedaan wat hij eenigszins vermocht.
Pleiter
haalt verder nog gunstige verklaringen aan van h. Jules Nolf, voorzitter van
het Komiteit der Geteisterden; van heer André Dequae, katholiek
volksvertegenwoordiger; h. Dr. Emiel Lauwers; h. Dujardin, der Textielcentrale;
h. Ern. Goethals, eerearrondissementscommissaris, die verklaart dat het dank is
aan burgemeester Ryckeboer, dat de klokken van St-Maartenskerk hier zijn mogen
blijven; van h. Victor Acke, van den Wederopbouw; van h. Jozef Speybroeck, die
betoogt, dat verdachte nooit den minsten druk op iemand heeft uitgeoefend; van
h. Degroote Laurent, hoofd van den Kortrijkschen Bevoorradingsdienst, die
verklaart dat Ryckeboer alles gedaan heeft wat in zijn macht lag ten voordeele
van de rantsoeneering der Kortrijksche bevolking.
Hij
heeft geprotesteerd tegen de Duitschers, die de Belgische wetgeving
verkrachtten. Verdachte is een persoon zacht van inborst en karakter.
De
drie andere betichtingen loochent verdachte met klem en met de meeste
hardnekkigheid en deze afloochening staat langs den kant van verdachte, spijts
de verklaringen van de getuigen.
Het
geval Verhaeghe.
Ryckeboer
loochent ten stelligste ooit in de zaak Verhaeghe betrokken te zijn geweest. De
getuigen vergissen zich volstrekt. Er dient hier voorzichtig omgegaan te worden
met de getuigenis van Verhaeghe. De verklaring van Lievens is tegenstrijdig met
deze van Verhaeghe Georges.
En
hier beschrijft pleiter in wel gedetailleerde termen de houding van Verhaeghe,
door de twee Gestapo’s in de omgeving van den Broel, op 5 Juni 1944, rond 9 u. ’s
morgens, en waarbij Ryckeboer zou uitgeroepen hebben, toen getuige weggevlucht
was op het dak van het huis Bultiauw: “Schiet hem maar van het dak …”; Zulke
woorden liggen niet in het karakter van Ryckeboer.
Toen
de moeder van Verhaeghe, die in de omgeving van den Broel woont, verwittigd
werd dat haar zoon was aangehouden geworden, is zij ter plaats gesneld en
bijgekomen. Die vrouw zegt dat het een kleine persoon was, met een blauwe
regenmantel, die haar zoon een slag toebracht. Welnu verdachte is geen klein
persoon en bezit geen blauwe regenmantel.
Er
is hier een radikale en onuitlegbare tegenstrijdigheid vast te stellen.
Verdachte
kon daar niet te 9 u. aanwezig zijn geweest, want dagelijks nam hij te 8.30 u.
den tram voor Harelbeke, waar de bureelen van de Textielcentrale waren
ondergebracht, en te 10 u. was hij reeds terug op het stadhuis, want evenals
hij stipt was als burgemeester, was hij ook stipt als inspecteur der
Textielcentrale.
Aanwerving
van hulpfeldgendarmen.
Verdachte
loochent hier ook volstrekt voor iets in deze zaak betrokken te zijn geweest.
Cottenie heeft gezegd dat hij door het Stafkwartier der Zwarte Brigade naar
Schoten werd gezonden. Slechts materieel heeft hij de reisbiljetten gegeven om
naar Schoten te gaan. Dat is geen aanwerving van hulpfeldgendarmen.
Het
geval Teirlinck.
17
balen kroten werden aangeslagen door de Bezettende Overheid, niet in het huis
van getuige, maar in het huis van Wed. Dujardin, en dit bij gelegenheid van een
huiszoeking bij de Duitschers bevolen.
Teirlinck
was niet in orde met de kroten bij de Textielcentrale. Verdachte zit daar niets
voor tusschen. Ook dit geval kan niet weerhouden worden.
Dr.
Coene moest burgemeester worden.
Het
is te danken aan Burgemeester Ryckeboer dat Kortrijk op zeker oogenblik
gespaard is gebleven van de benoeming van Dr. Coene, die door den bezetter
aangewezen werd om burgemeester der stad Kortrijk te worden.
U
kent allemaal Dr. Coene, de man die zich 75.000 fr. deed betalen voor een
vrijstelling van Duitschland, die door den Krijgsraad ter dood is veroordeeld
geworden. Had hij moeten burgemeester worden, wij zouden het op een andere
manier geweten hebben hoe de stad zou bestuurd geweest zijn.
Hij
heeft steeds protest aangeteekend bij de Duitschers daar waar het moest. Zijn
kranig optreden is te danken aan verdachte.
Ten
slotte drukt pleiter zijn groote verwondering uit over de vordering van 15 jaar
dwangarbeid en vraagt ten slotte dat deze straf niet zou weerhouden worden, maar
een groote vermildering zou toegekend worden.
Als
militair heeft zijn overheid niets anders dan lof over voor verdachte.
Hiermede
werden de debatten gesloten.
Na
een korte beraadslaging van den Krijgsraad werd Ryckeboer veroordeeld tot 8
jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzegging van
alle rechten.
De
Burgerlijke Partij bekomt als schadevergoeding voor den Belgischen Staat een
som van honderd duizend frank.”
Een artikel uit het
Kortrijks Handelsblad
van 17 november 1995[6],
naar aanleiding van het overlijden van Luc Ryckeboer, beschrijft kort zijn
leven:
“Luc Ryckeboer werd 89 –
Oorlogsburgemeester in Argentinië overleden
In een voorstad van de
Argentijnse hoofdstad Buenos Aires is op 12 november Luc Ryckeboer in
familiekring overleden. Hij was oorlogsburgemeester van Kortrijk van januari
1943 tot september 1944.
Lucien Ryckeboer was op 22
maart 1906 in Adinkerke geboren. Hij studeerde toegepaste wetenschappen aan de
RUG. Als student was hij aktief bij Vlaamse studentenorganizaties. Als
ingenieur scheikunde kwam hij in dienst van de Kortrijkse katoenspinnerij. Met
zijn patroon Tony Herbert was hij lid van het VNV. In 1937 trouwde hij met
apotekeres Godelieve Vanackere en het paar vestigde zich aan de
Aalbeeksesteenweg.
Na onenigheid met Tony
Herbert verliet Ryckeboer na de 18-daagse veldtocht in 1940 de Kortrijkse
Katoenspinnerij. Hij werkte een tijdje bij het Kommissariaat voor de Wederopbouw
en ging daarna over naar de Textielcentrale, waarvan hij in 1941 in Brussel
afdelingsdirekteur werd.
Toen Gaston Bossuyt in 1942
als schepen uit zijn ambt ontzet werd, nam Ryckeboer zijn plaats in als VNV’er.
Hoewel hij er aanvankelijk wegens zijn beroepsbezigheden weinig voor voelde,
werd hij op 1 januari 1943 tot waarnemend burgemeester aangesteld ter
vervanging van Arthur Mayeur. Er waren diverse andere kandidaten maar Ryckeboer
werd gekozen om zijn gematigdheid.
In 1946[7]
veroordeelde het krijgsgerecht Ryckeboer tot 8 jaar omdat hij als lid van het
VNV en als burgemeester ‘wetens en willens met de vijand had samengewerkt’.
Konkrete andere beschuldigingen over zijn handelingen tijdens de oorlog werden
niet aangebracht. In beroep[8]
werd zijn celstraf tot 12 jaar verhoogd, maar in 1949 kwam hij vrij. In 1951
week hij uit naar Bolivië, waar hij een export-importzaak oprichtte. Toen in
Bolivië de revolutie uitbrak, verhuisde hij naar Argentinië waar hij een
breigoedfabriekje begon. Hij had een dochter-geneesheer en een zoon-professor.”
Op 12 september
1947 richt Luc Ryckeboer vanuit de gevangenis te Sint-Gillis een genadeverzoek
aan Prins Karel:
“… Bij vonnis van 2 mei 1946
heeft de Krijgsraad van Kortrijk mij verwezen tot 8 jaar gevangenis. Op beroep,
werd dit vonnis gewijzigd door het Krijgshof van Gent dat mij veroordeelde tot
12 jaar hechtenis en 100.000 fr schadevergoeding, te betalen aan den Staat.
Tegenover mij werd
weerhouden:
a)
dat ik tusschen 1942 en 1944 manschappen zou geleverd
hebben, namelijk door het aanwerven van Mortier Firmin[9]
en Couttenye Michel[10]
alsook andere personen voor het opleidingscentrum der Hilfgendarmerie.
Uit het bundel bleek reeds
dat er verwarring daaromtrent bestond. Maar tijdens de zitting werd uitdrukkelijk
bekend dat ik noch Mortier noch Couttenye had aangeworven en daaromtrent niet
de minste verantwoordelijkheid kon dragen. Van andere personen was er nooit
spraak.
Hoe zonderling ook –
denkelijk bij misverstand – nadat het O.M. voor dit punt zich naar de wijsheid
van het Hof verklaarde te gedragen, bleef dit punt vermeld in het arrest.
Het volstaat de stukken te
onderzoeken om zonder eenige mogelijke betwisting daaraan te verzaken;
b)
dat ik tusschen 10 mei 1940 en 29 januari 1943 de
politiek van den vijand heb gediend, als lid der DM/ZB, heerbanleider DM/ZB,
gouwkommandant der DM/ZB, politieke instructeur der DM/ZB, oorlogsburgemeester
van Kortrijk en;
c)
dat ik tusschen 29 januari 1943 en september 1944 de
politiek van den vijand heb gediend enz., als oorlogsburgemeester van Kortrijk.
Deze laatste feiten
verdienen eenige opheldering.
Als student heb ik aktief
deel gehad in de Vlaamsche studentenbeweging. Naderhand werd ik lid van de
partij der Vlaamsche Nationalisten en later van het VNV dat met de gelederen
der Vlaamsche Nationale partij werd opgericht.
In 1940, lijk de meeste
inwoners van het land, aanzag ik den oorlog als afgedaan. Ik behoorde daarbij
tot de meer der 90% der bevolking (of L’Evolution du sentiment public en
Belgique sous l’occupation allemande, door Paul Struye – nu Minister van
Justitie – bl. 18).
Reeds in mei 1940 werd de SS
in België ingevoerd. In de eerste maanden had deze inrichting niet te veel
succes. Maar te Kortrijk waar in Oogst 1940 de Algemeene SS Vlaanderen werd
opgericht, kregen ze tamelijk vele aanhangers.
Als tegenhanger, ten einde
de politiek van verduitsching te keer te gaan, werd begonnen met het
herinrichten van de Werfbrigade die omgezet werd in Zwarte Brigade.
Er was op dat oogenblik veel
moed noodig om tegen de houding van de meesters van den dag in te gaan en hunne
politiek te dwarsboomen.
Daarom ben ik lid der ZB
geworden en nam ook aan daarvan de leiding te nemen in het arrondissement
Kortrijk.
Bij de eenmaking der
strijdgroepeeringen van Dinaso, Rex en VNV in Vlaanderen, werd ik als
tegenhanger van den hoogsten vertegenwoordiger van Dinaso heerbanleider en
gouwkommandant.
In feite was de leiding der
strijdgroepeeringen in de handen van den brigadeleider van West-Vlaanderen die
dan ook een hoogeren titel en een hoogere bevoegdheid had.
Ik zelf had een soort
eeretitel en werd gelast met administratief werk. Later, gezien ik niets te
doen had, werd ik zogezegd politiek instructeur, wat eveneens een titel op
papier was.
Het beste bewijs daarvan
ligt hierin: toen ik einde 1942 ontslag nam, werd ik als politiek instructeur
vervangen door Derbecourt die den graad had van stormleider (den laagsten graad
van officier DM/ZB).
Ik nam ontslag in de DM/ZB
in begin december 1942.
Benevens deze werkzaamheid
wordt ook het burgemeesterschap van Kortrijk mij ten laste gelegd.
Ik was nooit burgemeester
maar enkel schepene en vanaf 1943 dienstdoende burgemeester.
In mei 1942, op eensluidend
advies der bestendige deputatie van West-Vlaanderen (die gedeeltelijk nog uit
oude leden bestond), werd ik tot schepene aangesteld ingevolge een benoeming
van den gouverneur van West-Vlaanderen. Deze was in 1940 door den heer Vossen
tot gouverneur benoemd, wat mij mocht doen veronderstellen dat mijn aanstelling
gebeurde op wettelijke wijze.
Ik verving den schepene
Bossuyt die wegens grove onregelmatigheden in de benzineverdeeling uit zijn
ambt werd ontzet.
Toen later, nadat ik alles
gedaan had wat in mijn vermogen lag om het te beletten, de burgemeester Mayeur
wegens ouderdom ontslag moest nemen, werd ik dienstdoende burgemeester. Nooit
heb ik de benoeming van burgemeester zelf willen aanvaarden.
Ik heb al mijn krachten ten
dienst van de stad en de bevolking gesteld met inachtneming der Belgische
wetgeving, tegenover elke Duitsche inmenging.
Als schepene van financiën,
heb ik er voor gezorgd dat de gemeentefinanciën gezond werden: het deficiet van
verschillende millioenen werd gedekt, de begrooting van 1944 sloot in
evenwicht, de rekening 1944 was in juli-augustus 1944 zoo gunstig dat bij het ontwerpen
der begrooting voor 1945, ik een vermindering der belastingen kon toelaten (cf
verklaringen HH. Van Tongel, gemeenteontvanger en Colpaert, hoofd van den
dienst rekenplichtigheid).
Overal waar ik kon, kwam ik
tusschen om personen aan de Duischers te onttrekken hetzij voor getroffen
sancties of tewerkstellingen ofwel voor andere redenen, zonder aanzien van de
politieke gezindheid der belanghebbenden (zie bundel).
Ik lag overhoop met de
plaatselijke Kommandantur ter wille van het belang der bevolking.
Vooral bij de
luchtbombardementen, heb ik aan de bevolking overgroote diensten bewezen. De
reddingswerken leidde ik zelf. Ik slaagde er in er voor te zorgen dat in een
zoo geteisterde stad als Kortrijk nooit langer dan vier uur tijd van doen was
om een geteisterde familie onder dak te helpen.
De geteisterden zijn steeds
mijn zorgekind geweest. Dag en nacht ben ik voor hen op de bres geweest (zie
verklaring advokaat Nolf, voorzitter van het Roode Kruis van België te Kortrijk
en van het Steunfonds voor geteisterden onder de bezetting).
Ook voor de bevoorrading heb
ik alles gedaan.
De politie, ofschoon
nagenoeg volledig gekant tegen alles wat naar de Nieuwe Orde zweemde, heb ik
tegenover de Kommandantur door dik en dun verdedigd, niettegenstaande de gevaren
die voor mij aan die houding verbonden waren (zie verklaring van den
politiekommissaris).
In april 1944, heb ik bij
den gouverneur mijn ontslag ingediend als schepene en dienstdoende
burgemeester.
Ook als lid van VNV heb ik
op dien datum ontslag genomen.
Gezien ik op mijn beslissing
niet wilde terugkeeren, werd een Duitsche verordening getroffen waarbij alle
ontslagname verboden was.
Ik bleef dus verplicht in
dienst te blijven.
Uit deze uiteenzetting
blijkt ten overvloede dat ik gedurende de gansche bezetting mij volledig ten
dienst van mijn volk heb gesteld en niets anders deed dan ik meende – zelfs
volgens de Belgische wetgeving – te mogen doen.
Ik ben van af het begin van
de bezetting opgetreden om de plannen van de Duitschers te dwarsboomen.
Indien ik mij vergist heb in
de daartoe te gebruiken middelen, mag ik toch gerust zeggen dat ik ter goeder
trouw gehandeld heb en alleen het algemeen welzijn – tegen de Duitsche
annexatiepolitiek in – op het oog had.
In die omstandigheden meen
ik dat de straf van 12 jaar hechtenis fel overdreven is en zeker niet rekening
houdt met de groote diensten die ik aan de inwoners der stad Kortrijk kon
bewijzen.
Vele personen die een veel
grooter politieke aktiviteit aan den dag legden werden in veel mindere mate
bestraft. Zoo kreeg de brigadeleider der DM/ZB, bevelvoerend hoogste officier
der DM/ZB in West-Vlaanderen gedurende de bezetting 4 jaar gevang.
Nu heb ik den toestand
kunnen overwegen en nagaan hoe zelfs daden die eerlijk gemeend zijn, soms
kunnen slecht uitgelegd worden en gelaakt zijn. Daarom betreur ik dan ook mijne
houding.
Als vader van twee kleine
kinderen, is het hoogst noodig dat ik voor hen zou kunnen zorgen.
Daarom durf ik op Uwe
welwillende tusschenkomst beroep doen en U om genade verzoeken of ten minste
bij middel van strafvermindering mijn straf te herleiden tot het werkelijk verdiende
bedrag en mij de gunst der voorwaardelijke invrijheidstelling te verleenen …”
Luc Ryckeboer komt
voorwaardelijk vrij op 24 augustus 1949.
[1]
Geboren te Kortrijk op 9 april 1885 en er overleden op 9 mei 1947.
[2]
Geboren te Kortrijk op 21 juni 1905 en overleden te Leuven op 11 april 1958.
[3]
Geboren te Tiegem op 5 mei 1897 en overleden te Kortrijk op 8 september 1967.
[4]
Geboren te Kortrijk op 17 december 1882 en er overleden op 28 september 1954.
[5]
Lodewijk Ryckeboer, geboren te Adinkerke op 10 november 1900, wordt na de
oorlog op 4 maart 1946 door de Krijgsraad te Brugge veroordeeld tot 18 maanden
gevangenisstraf.
[6]
Bron voor dit artikel was een artikel dat verscheen over Luc Ryckeboer in Curtricke
van 15 maart 1992 van de hand van José Vanbossele.
[7]
Krijgsraad te Kortrijk op 2 mei 1946.
[8]
Krijgshof te Gent op 28 september 1946.
[9]
Zie rubriek Avelgem.
[10]
Michel Couttenye, geboren te Wevelgem op 30 mei 1909 en wonende te Menen, werd
op 26 september 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk en op 25 januari 1947 door
het Krijgshof te Gent wegens o.a. verklikking veroordeeld tot de doodstraf,
later omgezet tot levenslange dwangarbeid en 20 jaar buitengewone hechtenis.
Hij kwam vrij op 27 november 1953.