Posts tonen met het label Ryckeboer. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Ryckeboer. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Kortrijk: oorlogsburgemeester Luciaan Ryckeboer

 

Kortrijk: oorlogsburgemeester Luciaan Ryckeboer

 

Qua geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog is Kortrijk een bevoorrechte stad. Heel wat interessante informatie, waarvan gebruik gemaakt wordt in deze rubriek, is te vinden in boeken en thesissen aan het onderwerp gewijd:

Het college van burgemeester en schepenen van Kortrijk blijft op post tot halfweg 1942. De eerste die uit zijn functie gezet wordt is schepen van openbare werken, ACW’er Gaston Bossuyt[1]. Bij besluit van 4 juli 1942 (B.S. van 5 juli 1942) wordt hij vervangen door VNV’er Luciaan Ryckeboer.

Ongeveer een maand later wordt aan nog twee ACW-schepenen ontslag “verleend” uit hun ambt, bij besluit van 30 juli 1942 (B.S. van 2 augustus 1942). Jules Coussens en Alfred De Taeye[2] worden vervangen door VNV’ers Julien Vandenbulcke, een aannemer, en apotheker Jozef Supplie[3], bij besluit van 31 juli 1942 (B.S. van 2 augustus 1942). Vital Depraetere is de enige wettelijk verkozen ACW-schepen die gedurende de oorlog aanblijft.

Ongeveer een half jaar later verschijnt in het Belgisch Staatsblad van 28 februari 1943 het besluit van 25 februari 1943, waarbij aan Arthur Mayeur[4] ontslag “verleend” wordt uit zijn functie van burgemeester wegens het bereiken van de leeftijdsgrens van zestig jaar. Hij wordt vervangen door Luciaan Ryckeboer, die reeds schepen geworden was.

Luc Ryckeboer (bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 2 - José Vanbossele)

Luc Ryckeboer is afkomstig uit Adinkerke en stamt uit een landbouwersgezin met vijf kinderen. Zijn oudere broer Lodewijk[5] wordt oorlogsburgemeester van Adinkerke, hijzelf wordt oorlogsburgemeester van Kortrijk.

Uiteraard is het Kortrijksch Handelsblad aanwezig op het proces voor de krijgsraad van 2 mei 1946 van de Kortrijkse oorlogsburgemeester. In de editie van 7 mei 1946 wordt verslag gegeven:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk, voorgezeten door den heer Beke, verscheen Lucien Ryckeboer, geboren te Adinkerke, den 22 Maart 1906, scheikundige en gewezen oorlogsburgemeester der stad Kortrijk, wonende Doornikwijkstraat, 117, te Kortrijk.

Het is reeds 10,15 u. in den voormiddag geworden toen verdachte wordt in de verhoorzaal van het stadhuis geroepen, ditzelfde stadhuis, waar hij tijdens de bezettingsjaren de leiding van de stad waarnam.

Hij neemt plaats op den beschuldigingsbank, ziet er mooi uitgedoscht uit, draagt in zijn handen zijn handschoenen, en in zijn vest steekt een mooi wit zakdoekje.

Na de gebruikelijke ondervraging zijner identiteit door den h. Voorzitter van den Krijgsraad, wordt door het Openbaar Ministerie, waargenomen door den heer Krijgsauditeur Boone, lezing gegeven van de akte van beschuldiging.

Onze bezettingsburgemeester Ryckeboer was reeds sinds vóór den oorlog lid van het VNV en tevens een overtuigend VNV-er.

In September 1940 liet hij zich inlijven bij de Dietsche Militie Zwarte Brigade en na het ontstaan der Eenheidsbeweging werd verdachte opvolgentlijk: Heerbanleider, Gouwkommandant en politiek instructeur der Dietsche Militie Zwarte Brigade, waarvan hij het uniform droeg en de vergaderingen en oefeningen leidde.

In deze hoedanigheid woonde hij de begrafenisplechtigheid van Dr. Verkinderen, oorlogarrondissementskommissaris van Kortrijk bij.

Einde 1942, dus enkele maanden vóór den aanvang van zijn burgemeesterschap, verliet hij de Dietsche Militie Zwarte Brigade, en in Juli 1944 nam hij ontslag uit het VNV.

Op 6 Januari 1943 werd Ryckeboer, die tot dan toe het ambt van Schepen van Financiën der stad Kortrijk had waargenomen, door de bezettende overheid tot Burgemeester de Stad Kortrijk aangesteld.

Over de uitoefening van zijn burgemeesterschap zijn geen klachten binnen gekomen en talrijke vooraanstaande personen uit Kortrijk getuigen van hem, dat hij steeds dit ambt in alle korrektheid, ten bate der Kortrijksche bevolking heeft uitgeoefend, alhoewel verdachte nooit deel uitgemaakt heeft van den Gemeenteraad van Kortrijk en door de Kortrijksche bevolking niet werd verkozen.

Bovendien zou hij verscheidene personen aangeworven hebben voor de hulpfeldgendarmerie, die vervolgens naar Schoten werden gezonden, waar zij hunne militaire opleiding moesten ontvangen.

Op 5 Juni 1944 verklikte hij den genaamden Georges Verhaeghe, uit Kortrijk, aan de feldgendarmerie, die naderhand bij zijne aanhouding door de Gestapo en den “Berg van Barmhartigheid”, te Kortrijk, werd opgesloten en vervolgens naar Duitschland gedeporteerd.

Ook werd verdachte ten laste gelegd, dat hij als inspecteur der Textielcentrale te Kortrijk zekeren Teirlinck Maurice, vlashandelaar te Beveren-Leie aan den vijand zou verklikt hebben, met het gevolg dat hij op 2 Maart 1943 het bezoek ontving ten zijnen huize van de Duitschers, die zeven balen krotenvlas, ter waarde van 20.000 fr. in beslag namen. Teirlinck werd bovendien nog verplicht een boete van 5.000 frank te betalen.

Na het getuigenverhoor van Teirlinck, uit Beveren-Leie, Georges Verhaeghe uit Kortrijk, die een omstandig verhaal geeft van zijn aanhouding, waarbij Ryckeboer zou betrokken zijn; van Cottenie, gewezen leider van het vervoerbureau, te Meenen en van Mortier, beiden aangehouden, die als hulpfeldgendarmen ook naar Schoten werden gezonden, door tusschenkomst van verdachte, stelt Meester Bernolet, uit Brugge, zich hierna Burgerlijke Partij voor den Belgischen Staat.

Hij legt nadruk op het feit, dat beklaagde steeds een leidende funktie vervulde in de Nieuwe Orde als gouwkommandant der Zwarte Brigade, arrondissementsleider der Eenheidsbeweging, als burgemeester, aangesteld door de bezettende overheid en wegens zijn misdadige medewerking den Staat schade berokkende.

In deze omstandigheden vordert de Burgerlijke Partij een schadevergoeding van 200.000 fr.

Het rekwisitorium.

Heer Krijgsauditeur Boone betoogt dat Ryckeboer een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in het VNV; zich als een echte “Robespierre” van het VNV aanstelde, met alle fanatisme die aan zijn politiek verbonden was; alles in het werk wist te stellen om de politiek van het VNV tot een goed einde te brengen en daartoe alle middelen heeft gebruikt. Hij was het die leden voor de Zw. Brigade aanwierf; hij was de leider der politieke oefeningen. Hij is slechts uit het VNV getrokken wanneer hij in botsing is gekomen met de Duitsche Overheid, de SS en De Vlag.

Ten slotte onderlijnt de heer Krijgsauditeur de rol welke hij als Burgemeester, die het vertrouwen genoot van de Bezettende Overheid, vervulde, het feit dat hij het ambt van burgemeester uitoefende tijdens de bezetting tot bij de bevrijding en vordert een straf van 15 jaar buitengewone hechtenis.

De verdediging.

Meester Roelandts, uit Kortrijk, neemt de verdediging van den ersatz-burgemeester Ryckeboer waar. Pleiter betoogt dat beklaagde steeds kranig is opgetreden tegen den bezetter, bij de Kommandantur van Kortrijk is tusschengekomen tegen de maatregelen welke aan de Kortrijksche bevolking gingen opgelegd worden en herhaaldelijk tegen den bezetter heeft geprotesteerd.

Er is iets typisch in gansch deze zaak. Verdachte heeft weinig of geen vijanden. Op 26 April 1945 werd hij ten zijnen huize door de rijkswacht aangehouden, op het oogenblik dat de stad volop in beroering stond en dagelijks incivieken, die uit Duitschland terugkeerden, door de opwachtende bevolking op het Statieplein bij hun aankomst werden afgeranseld. Geen enkel incident heeft tegen verdachte plaats gegrepen tijdens zijn transfert naar het krijgsauditoraat.

Einde 1942 heeft hij als leider der Zwarte Brigade ontslag genomen en werd opgevolgd door advokaat Albert Derbecourt, die dan de funktie heeft overgenomen en in het bombardement van 26 Maart 1944 op Kortrijk om het leven is gekomen.

Het feit dat hij zijn ontslag heeft ingediend, is een feit dat pleit ten zijnen voordeele en de zaak op een minimum brengt.

Hij is geen burgemeester geweest. Nooit heeft hij dien titel gehad. Hij is steeds waarnemend burgemeester geweest. Geen enkel plakbrief kan gevonden worden waarop staat dat hij burgemeester was; deze plakbrieven waren steeds geteekend met “wd. Burgemeester Ryckeboer”.

Tijdens den oorlog werden veel politieagenten benoemd, zoowel onder het beheer van Burgemeester Mayeur als onder dit van Ryckeboer. Deze benoemingen moesten aanvaard worden door de Kommandantur. Welnu, bijna alle politieagenten werden, na de bevrijding, in hun post behouden, omdat zij hun werk goed hebben weten te verrichten en de Belgische wetgeving hebben toegepast.

Verdachte heeft zijn funktie van burgemeester uitgevoerd, volgens de verklaringen van vooraanstaande personen uit Kortrijk, in de gekende moeilijke omstandigheden, tot welzijn van gansch de bevolking.

Schepen Depraetere, bij zijn ondervraging, heeft verklaard: “Over politiek heeft Ryckeboer nooit gesproken, noch met mijne diensten noch personeel bemoeid. Ryckeboer was zeer korrekt tegenover mij en nooit heeft hij mij eenige gunst gevraagd”.

Heer Van Tongel Joseph, stadsontvanger van Kortrijk, verklaart: “Ik heb nooit te klagen gehad van Ryckeboer. Hij was zeer stipt in de uitoefening van zijn ambt als Schepen van Financiën en als Burgemeester. Hij bekommerde zich slechts voor de stadsbelangen en voor het algemeen welzijn van de bevolking”.

Heer Depoortere, politiekommissaris der stad Kortrijk betoogt dat Ryckeboer zeer korrekt was tegenover de bevolking. Hij verdedigde de politie tegenover den bezetter en waarschuwde hem dat zekere politieofficieren slecht stonden aangeschreven bij de Kommandantur.

De relletjes welke hier in stad plaats hadden, uitgelokt door de SS-mannen, bij gelegenheid van een manifestatie voor Jan Acke, die hier in stad een zekeren oproer hebben teweeggebracht, heeft hij steeds aan de kaak gesteld. Hij was de persoon die zich inspande voor het behoud der Belgische wetgeving tegen den bezetter in.

Als onze stad geteisterd werd door bombardementen, heeft verdachte, als inspecteur van de Textielcentrale al het aangeslagen linnen door de Administratieve Rechtsmacht uitgedeeld aan de geteisterden en hen onderkomen verschaft.

Voor de stad heeft hij alles gedaan wat hij eenigszins vermocht.

Pleiter haalt verder nog gunstige verklaringen aan van h. Jules Nolf, voorzitter van het Komiteit der Geteisterden; van heer André Dequae, katholiek volksvertegenwoordiger; h. Dr. Emiel Lauwers; h. Dujardin, der Textielcentrale; h. Ern. Goethals, eerearrondissementscommissaris, die verklaart dat het dank is aan burgemeester Ryckeboer, dat de klokken van St-Maartenskerk hier zijn mogen blijven; van h. Victor Acke, van den Wederopbouw; van h. Jozef Speybroeck, die betoogt, dat verdachte nooit den minsten druk op iemand heeft uitgeoefend; van h. Degroote Laurent, hoofd van den Kortrijkschen Bevoorradingsdienst, die verklaart dat Ryckeboer alles gedaan heeft wat in zijn macht lag ten voordeele van de rantsoeneering der Kortrijksche bevolking.

Hij heeft geprotesteerd tegen de Duitschers, die de Belgische wetgeving verkrachtten. Verdachte is een persoon zacht van inborst en karakter.

De drie andere betichtingen loochent verdachte met klem en met de meeste hardnekkigheid en deze afloochening staat langs den kant van verdachte, spijts de verklaringen van de getuigen.

Het geval Verhaeghe.

Ryckeboer loochent ten stelligste ooit in de zaak Verhaeghe betrokken te zijn geweest. De getuigen vergissen zich volstrekt. Er dient hier voorzichtig omgegaan te worden met de getuigenis van Verhaeghe. De verklaring van Lievens is tegenstrijdig met deze van Verhaeghe Georges.

En hier beschrijft pleiter in wel gedetailleerde termen de houding van Verhaeghe, door de twee Gestapo’s in de omgeving van den Broel, op 5 Juni 1944, rond 9 u. ’s morgens, en waarbij Ryckeboer zou uitgeroepen hebben, toen getuige weggevlucht was op het dak van het huis Bultiauw: “Schiet hem maar van het dak …”; Zulke woorden liggen niet in het karakter van Ryckeboer.

Toen de moeder van Verhaeghe, die in de omgeving van den Broel woont, verwittigd werd dat haar zoon was aangehouden geworden, is zij ter plaats gesneld en bijgekomen. Die vrouw zegt dat het een kleine persoon was, met een blauwe regenmantel, die haar zoon een slag toebracht. Welnu verdachte is geen klein persoon en bezit geen blauwe regenmantel.

Er is hier een radikale en onuitlegbare tegenstrijdigheid vast te stellen.

Verdachte kon daar niet te 9 u. aanwezig zijn geweest, want dagelijks nam hij te 8.30 u. den tram voor Harelbeke, waar de bureelen van de Textielcentrale waren ondergebracht, en te 10 u. was hij reeds terug op het stadhuis, want evenals hij stipt was als burgemeester, was hij ook stipt als inspecteur der Textielcentrale.

Aanwerving van hulpfeldgendarmen.

Verdachte loochent hier ook volstrekt voor iets in deze zaak betrokken te zijn geweest. Cottenie heeft gezegd dat hij door het Stafkwartier der Zwarte Brigade naar Schoten werd gezonden. Slechts materieel heeft hij de reisbiljetten gegeven om naar Schoten te gaan. Dat is geen aanwerving van hulpfeldgendarmen.

Het geval Teirlinck.

17 balen kroten werden aangeslagen door de Bezettende Overheid, niet in het huis van getuige, maar in het huis van Wed. Dujardin, en dit bij gelegenheid van een huiszoeking bij de Duitschers bevolen.

Teirlinck was niet in orde met de kroten bij de Textielcentrale. Verdachte zit daar niets voor tusschen. Ook dit geval kan niet weerhouden worden.

Dr. Coene moest burgemeester worden.

Het is te danken aan Burgemeester Ryckeboer dat Kortrijk op zeker oogenblik gespaard is gebleven van de benoeming van Dr. Coene, die door den bezetter aangewezen werd om burgemeester der stad Kortrijk te worden.

U kent allemaal Dr. Coene, de man die zich 75.000 fr. deed betalen voor een vrijstelling van Duitschland, die door den Krijgsraad ter dood is veroordeeld geworden. Had hij moeten burgemeester worden, wij zouden het op een andere manier geweten hebben hoe de stad zou bestuurd geweest zijn.

Hij heeft steeds protest aangeteekend bij de Duitschers daar waar het moest. Zijn kranig optreden is te danken aan verdachte.

Ten slotte drukt pleiter zijn groote verwondering uit over de vordering van 15 jaar dwangarbeid en vraagt ten slotte dat deze straf niet zou weerhouden worden, maar een groote vermildering zou toegekend worden.

Als militair heeft zijn overheid niets anders dan lof over voor verdachte.

Hiermede werden de debatten gesloten.

Na een korte beraadslaging van den Krijgsraad werd Ryckeboer veroordeeld tot 8 jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzegging van alle rechten.

De Burgerlijke Partij bekomt als schadevergoeding voor den Belgischen Staat een som van honderd duizend frank.”  

Een artikel uit het Kortrijks Handelsblad van 17 november 1995[6], naar aanleiding van het overlijden van Luc Ryckeboer, beschrijft kort zijn leven:

“Luc Ryckeboer werd 89 – Oorlogsburgemeester in Argentinië overleden

In een voorstad van de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires is op 12 november Luc Ryckeboer in familiekring overleden. Hij was oorlogsburgemeester van Kortrijk van januari 1943 tot september 1944.

Lucien Ryckeboer was op 22 maart 1906 in Adinkerke geboren. Hij studeerde toegepaste wetenschappen aan de RUG. Als student was hij aktief bij Vlaamse studentenorganizaties. Als ingenieur scheikunde kwam hij in dienst van de Kortrijkse katoenspinnerij. Met zijn patroon Tony Herbert was hij lid van het VNV. In 1937 trouwde hij met apotekeres Godelieve Vanackere en het paar vestigde zich aan de Aalbeeksesteenweg.

Na onenigheid met Tony Herbert verliet Ryckeboer na de 18-daagse veldtocht in 1940 de Kortrijkse Katoenspinnerij. Hij werkte een tijdje bij het Kommissariaat voor de Wederopbouw en ging daarna over naar de Textielcentrale, waarvan hij in 1941 in Brussel afdelingsdirekteur werd.

Toen Gaston Bossuyt in 1942 als schepen uit zijn ambt ontzet werd, nam Ryckeboer zijn plaats in als VNV’er. Hoewel hij er aanvankelijk wegens zijn beroepsbezigheden weinig voor voelde, werd hij op 1 januari 1943 tot waarnemend burgemeester aangesteld ter vervanging van Arthur Mayeur. Er waren diverse andere kandidaten maar Ryckeboer werd gekozen om zijn gematigdheid.

In 1946[7] veroordeelde het krijgsgerecht Ryckeboer tot 8 jaar omdat hij als lid van het VNV en als burgemeester ‘wetens en willens met de vijand had samengewerkt’. Konkrete andere beschuldigingen over zijn handelingen tijdens de oorlog werden niet aangebracht. In beroep[8] werd zijn celstraf tot 12 jaar verhoogd, maar in 1949 kwam hij vrij. In 1951 week hij uit naar Bolivië, waar hij een export-importzaak oprichtte. Toen in Bolivië de revolutie uitbrak, verhuisde hij naar Argentinië waar hij een breigoedfabriekje begon. Hij had een dochter-geneesheer en een zoon-professor.”

Op 12 september 1947 richt Luc Ryckeboer vanuit de gevangenis te Sint-Gillis een genadeverzoek aan Prins Karel:

“… Bij vonnis van 2 mei 1946 heeft de Krijgsraad van Kortrijk mij verwezen tot 8 jaar gevangenis. Op beroep, werd dit vonnis gewijzigd door het Krijgshof van Gent dat mij veroordeelde tot 12 jaar hechtenis en 100.000 fr schadevergoeding, te betalen aan den Staat.

Tegenover mij werd weerhouden:

a)      dat ik tusschen 1942 en 1944 manschappen zou geleverd hebben, namelijk door het aanwerven van Mortier Firmin[9] en Couttenye Michel[10] alsook andere personen voor het opleidingscentrum der Hilfgendarmerie.

Uit het bundel bleek reeds dat er verwarring daaromtrent bestond. Maar tijdens de zitting werd uitdrukkelijk bekend dat ik noch Mortier noch Couttenye had aangeworven en daaromtrent niet de minste verantwoordelijkheid kon dragen. Van andere personen was er nooit spraak.

Hoe zonderling ook – denkelijk bij misverstand – nadat het O.M. voor dit punt zich naar de wijsheid van het Hof verklaarde te gedragen, bleef dit punt vermeld in het arrest.

Het volstaat de stukken te onderzoeken om zonder eenige mogelijke betwisting daaraan te verzaken;

b)      dat ik tusschen 10 mei 1940 en 29 januari 1943 de politiek van den vijand heb gediend, als lid der DM/ZB, heerbanleider DM/ZB, gouwkommandant der DM/ZB, politieke instructeur der DM/ZB, oorlogsburgemeester van Kortrijk en;

c)      dat ik tusschen 29 januari 1943 en september 1944 de politiek van den vijand heb gediend enz., als oorlogsburgemeester van Kortrijk.

Deze laatste feiten verdienen eenige opheldering.

Als student heb ik aktief deel gehad in de Vlaamsche studentenbeweging. Naderhand werd ik lid van de partij der Vlaamsche Nationalisten en later van het VNV dat met de gelederen der Vlaamsche Nationale partij werd opgericht.

In 1940, lijk de meeste inwoners van het land, aanzag ik den oorlog als afgedaan. Ik behoorde daarbij tot de meer der 90% der bevolking (of L’Evolution du sentiment public en Belgique sous l’occupation allemande, door Paul Struye – nu Minister van Justitie – bl. 18).

Reeds in mei 1940 werd de SS in België ingevoerd. In de eerste maanden had deze inrichting niet te veel succes. Maar te Kortrijk waar in Oogst 1940 de Algemeene SS Vlaanderen werd opgericht, kregen ze tamelijk vele aanhangers.

Als tegenhanger, ten einde de politiek van verduitsching te keer te gaan, werd begonnen met het herinrichten van de Werfbrigade die omgezet werd in Zwarte Brigade.

Er was op dat oogenblik veel moed noodig om tegen de houding van de meesters van den dag in te gaan en hunne politiek te dwarsboomen.

Daarom ben ik lid der ZB geworden en nam ook aan daarvan de leiding te nemen in het arrondissement Kortrijk.

Bij de eenmaking der strijdgroepeeringen van Dinaso, Rex en VNV in Vlaanderen, werd ik als tegenhanger van den hoogsten vertegenwoordiger van Dinaso heerbanleider en gouwkommandant.

In feite was de leiding der strijdgroepeeringen in de handen van den brigadeleider van West-Vlaanderen die dan ook een hoogeren titel en een hoogere bevoegdheid had.

Ik zelf had een soort eeretitel en werd gelast met administratief werk. Later, gezien ik niets te doen had, werd ik zogezegd politiek instructeur, wat eveneens een titel op papier was.

Het beste bewijs daarvan ligt hierin: toen ik einde 1942 ontslag nam, werd ik als politiek instructeur vervangen door Derbecourt die den graad had van stormleider (den laagsten graad van officier DM/ZB).

Ik nam ontslag in de DM/ZB in begin december 1942.

Benevens deze werkzaamheid wordt ook het burgemeesterschap van Kortrijk mij ten laste gelegd.

Ik was nooit burgemeester maar enkel schepene en vanaf 1943 dienstdoende burgemeester.

In mei 1942, op eensluidend advies der bestendige deputatie van West-Vlaanderen (die gedeeltelijk nog uit oude leden bestond), werd ik tot schepene aangesteld ingevolge een benoeming van den gouverneur van West-Vlaanderen. Deze was in 1940 door den heer Vossen tot gouverneur benoemd, wat mij mocht doen veronderstellen dat mijn aanstelling gebeurde op wettelijke wijze.

Ik verving den schepene Bossuyt die wegens grove onregelmatigheden in de benzineverdeeling uit zijn ambt werd ontzet.

Toen later, nadat ik alles gedaan had wat in mijn vermogen lag om het te beletten, de burgemeester Mayeur wegens ouderdom ontslag moest nemen, werd ik dienstdoende burgemeester. Nooit heb ik de benoeming van burgemeester zelf willen aanvaarden.

Ik heb al mijn krachten ten dienst van de stad en de bevolking gesteld met inachtneming der Belgische wetgeving, tegenover elke Duitsche inmenging.

Als schepene van financiën, heb ik er voor gezorgd dat de gemeentefinanciën gezond werden: het deficiet van verschillende millioenen werd gedekt, de begrooting van 1944 sloot in evenwicht, de rekening 1944 was in juli-augustus 1944 zoo gunstig dat bij het ontwerpen der begrooting voor 1945, ik een vermindering der belastingen kon toelaten (cf verklaringen HH. Van Tongel, gemeenteontvanger en Colpaert, hoofd van den dienst rekenplichtigheid).

Overal waar ik kon, kwam ik tusschen om personen aan de Duischers te onttrekken hetzij voor getroffen sancties of tewerkstellingen ofwel voor andere redenen, zonder aanzien van de politieke gezindheid der belanghebbenden (zie bundel).

Ik lag overhoop met de plaatselijke Kommandantur ter wille van het belang der bevolking.

Vooral bij de luchtbombardementen, heb ik aan de bevolking overgroote diensten bewezen. De reddingswerken leidde ik zelf. Ik slaagde er in er voor te zorgen dat in een zoo geteisterde stad als Kortrijk nooit langer dan vier uur tijd van doen was om een geteisterde familie onder dak te helpen.

De geteisterden zijn steeds mijn zorgekind geweest. Dag en nacht ben ik voor hen op de bres geweest (zie verklaring advokaat Nolf, voorzitter van het Roode Kruis van België te Kortrijk en van het Steunfonds voor geteisterden onder de bezetting).

Ook voor de bevoorrading heb ik alles gedaan.

De politie, ofschoon nagenoeg volledig gekant tegen alles wat naar de Nieuwe Orde zweemde, heb ik tegenover de Kommandantur door dik en dun verdedigd, niettegenstaande de gevaren die voor mij aan die houding verbonden waren (zie verklaring van den politiekommissaris).

In april 1944, heb ik bij den gouverneur mijn ontslag ingediend als schepene en dienstdoende burgemeester.

Ook als lid van VNV heb ik op dien datum ontslag genomen.

Gezien ik op mijn beslissing niet wilde terugkeeren, werd een Duitsche verordening getroffen waarbij alle ontslagname verboden was.

Ik bleef dus verplicht in dienst te blijven.

Uit deze uiteenzetting blijkt ten overvloede dat ik gedurende de gansche bezetting mij volledig ten dienst van mijn volk heb gesteld en niets anders deed dan ik meende – zelfs volgens de Belgische wetgeving – te mogen doen.

Ik ben van af het begin van de bezetting opgetreden om de plannen van de Duitschers te dwarsboomen.

Indien ik mij vergist heb in de daartoe te gebruiken middelen, mag ik toch gerust zeggen dat ik ter goeder trouw gehandeld heb en alleen het algemeen welzijn – tegen de Duitsche annexatiepolitiek in – op het oog had.

In die omstandigheden meen ik dat de straf van 12 jaar hechtenis fel overdreven is en zeker niet rekening houdt met de groote diensten die ik aan de inwoners der stad Kortrijk kon bewijzen.

Vele personen die een veel grooter politieke aktiviteit aan den dag legden werden in veel mindere mate bestraft. Zoo kreeg de brigadeleider der DM/ZB, bevelvoerend hoogste officier der DM/ZB in West-Vlaanderen gedurende de bezetting 4 jaar gevang.

Nu heb ik den toestand kunnen overwegen en nagaan hoe zelfs daden die eerlijk gemeend zijn, soms kunnen slecht uitgelegd worden en gelaakt zijn. Daarom betreur ik dan ook mijne houding.

Als vader van twee kleine kinderen, is het hoogst noodig dat ik voor hen zou kunnen zorgen.

Daarom durf ik op Uwe welwillende tusschenkomst beroep doen en U om genade verzoeken of ten minste bij middel van strafvermindering mijn straf te herleiden tot het werkelijk verdiende bedrag en mij de gunst der voorwaardelijke invrijheidstelling te verleenen …”

Luc Ryckeboer komt voorwaardelijk vrij op 24 augustus 1949.



[1] Geboren te Kortrijk op 9 april 1885 en er overleden op 9 mei 1947.

[2] Geboren te Kortrijk op 21 juni 1905 en overleden te Leuven  op 11 april 1958.

[3] Geboren te Tiegem op 5 mei 1897 en overleden te Kortrijk op 8 september 1967.

[4] Geboren te Kortrijk op 17 december 1882 en er overleden op 28 september 1954.

[5] Lodewijk Ryckeboer, geboren te Adinkerke op 10 november 1900, wordt na de oorlog op 4 maart 1946 door de Krijgsraad te Brugge veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf.

[6] Bron voor dit artikel was een artikel dat verscheen over Luc Ryckeboer in Curtricke van 15 maart 1992 van de hand van José Vanbossele.

[7] Krijgsraad te Kortrijk op 2 mei 1946.

[8] Krijgshof te Gent op 28 september 1946.

[9] Zie rubriek Avelgem.

[10] Michel Couttenye, geboren te Wevelgem op 30 mei 1909 en wonende te Menen, werd op 26 september 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk en op 25 januari 1947 door het Krijgshof te Gent wegens o.a. verklikking veroordeeld tot de doodstraf, later omgezet tot levenslange dwangarbeid en 20 jaar buitengewone hechtenis. Hij kwam vrij op 27 november 1953.