Dadizele: oorlogsburgemeester Gerard Ingelbeen
Na zijn studies geneeskunde, de kandidaturen
aan de RUG en de licenties aan de KUL, verhuist Maurits Ingelbeen, met het
diploma van dokter in de geneeskunde op zak, in 1960 van Dadizele naar
Wevelgem, waar hij vanaf 16 augustus 1960 huisarts wordt in opvolging van
Robert Staelens, die op zijn beurt medisch adviseur bij de CM en daarna
radioloog wordt.
Maurits Ingelbeen (1934-2020)
In het Wevelgemse straatbeeld is dokter
Ingelbeen een knappe verschijning, altijd mooi in het maatpak, met een
sigaartje en zich verplaatsend met een snelle wagen.
Tevens is hij een zeer gewaardeerd en bekwaam
dokter[1]. We leven nog in de tijd
dat we dag en nacht, elke dag van de week, op onze huisarts beroep kunnen doen.
Dokter Ingelbeen doet ook bevallingen van zijn patiënten en in de meeste
gevallen brengt hij zelf de toekomstige moeders met zijn auto naar de
materniteit, in zijn beginjaren was dat naar het “moederhuis” in de
Kloosterstraat te Wevelgem.
Zijn vader is Gerard Ingelbeen, geboren op 26 maart 1903, die tijdens de Tweede Wereldoorlog het ambt van burgemeester in Dadizele waarneemt.
Gerard Ingelbeen (foto boven uit boek van J. Dessein
en onder van het overlijdensbericht).
Hoe de politieke toestand eruit ziet in
Dadizele, juist vóór, tijdens en na de oorlog wordt beschreven in het
heemkundig tijdschrift “Sprokkels”[2].
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938
blijft Remi Dewitte (1859-1946)[3] burgemeester, Emiel
Ghesquière en Kamiel Vandorpe zijn de schepenen.
Op de gemeenteraadszitting van 22 juni 1940
krijgt de raad kennis van een brief van de Ortskommandantur van Roeselare
waarbij Gerard Ingelbeen aangesteld wordt als “Burgemeester, met de
uitoefening van dezen dienst belast”. De raad neemt eenparig deze
beslissing aan.
Op de zitting van 25 juni 1940 dient
burgemeester Remi Dewitte zijn ontslag in “gezien zijnen hoogen ouderdom en
de tijdsomstandigheden”.
Bij besluit van 20 augustus 1941 wordt
schepen Emiel Ghesquière vervangen door Jozef Van den Bussche, waarover meer
verderop in het hoofdstuk.
We citeren ook uit het boek “Dadizele, de
geschiedenis van een dynamisch dorp en bedevaartsoord – Jozef Dessein –
uitgegeven door de Heemkundige kring Dadingisila – 1996”:
“Een uitgesproken Vlaamsgezindheid vond tijdens het
interbellum ingang in Dadizele. Drijvende personen waren de gebroeders
D’Haleweyn en Sylveer Desplenter, allen onderwijzer. Ook de familie Ingelbeen,
die het café “St. Sebastiaan” uitbaatte, speelde in deze ontwikkeling een
belangrijke rol.
In de jaren dertig was een klein aantal gezinnen in
Dadizele aangesloten bij het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.). Hun
aanwezigheid en hun impact op het politieke gebeuren liet zich tijdens de
verkiezingen van 1936 voelen door een hoog aantal blanco stemmen.
Eind 1940 werd Gerard Ingelbeen door
Secretaris-Generaal Vossen benoemd tot burgemeester. Het mandaat van de
oorlogsburgemeester Gerard Ingelbeen werd gekenmerkt door een gematigd en wijs
optreden. Zijn bekommernis ging in deze moeilijke periode voornamelijk naar de
dagelijkse zorgen van zijn Daiselnaars.
In het begin van de Duitse bezetting vertrokken enkele
Daiselnaars naar Duitsland om vrijwillige arbeid te verrichten. Tijdens de
verdere oorlogsjaren werden, zoals in andere gemeenten, ook inwoners van
Dadizele verplicht om arbeid voor de bezetter te verrichten. Onder hen bevonden
zich een aantal politieke gevangenen die naar Duitsland gevoerd werden. In
totaal bevonden zich bij de bevrijding nog 67 Daiselnaars in Duitsland, hetgeen
voor een aantal gezinnen een domper zette op het vreugdgevoel van de
bevrijding.
Bij de aanvang van de bezetting werd het
gemeentebestuur geconfronteerd met het herstellen van de oorlogsschade te
wijten aan de doorbraak van de Duitse soldaten. Tijdens de daaropvolgende
periode werd de oorlogssteun aan behoeftigen, officieel onder de naam
“Winterhulp” uitgebouwd. Deze organisatie was in handen van de Vlaamsgezinden.
In Dadizele werd deze hulpverlening georganiseerd in “Ons Huis”. Bij de komst
van pastoor Deweer kwam het echter tot een botsing tussen de organisatie
Winterhulp en de pastoor. Het gebruik van “Ons Huis” als verdeelcentrum werd
door de pastoor verboden. Aandringen bij het bisdom en bij de kreigskommandantur
van Roeselare mocht niet baten.
Vanaf februari 1944 tot mei 1945 werd in Dadizele een
aantal vluchtelingen voor een lange of minder lange periode bij particulieren
gehuisvest. In de eerste periode ging het voornamelijk over verplicht
geëvacueerden uit de kuststeden Oostende, Koksijde en Nieuwpoort. Zij waren op
de vlucht voor de krijgsverrichtingen. In november en december 1944 werd
Dadizele geconfronteerd met een tweede golf vluchtelingen. In hoofdzaak ging het
over mensen uit Antwerpen en Schoten, die op de vlucht waren voor de Duitse
V1-bommen, die Antwerpen teisterden. Onder deze 88 vluchtelingen bevond zich de
4de Latijn-Griekse van het St.-Jan Berchmanscollege. In Dadizele
kregen zij verder onderricht van hun professor Jozef Brenders uit Mechelen. De
meeste van deze Antwerpse vluchtelingen keerden naar huis terug in april 1945.
Vier dagen na de bevrijding van Dadizele werden een
twintigtal mensen door het geheime leger gevangen gezet in de leegstaande villa
Defretin. Later werden ze overgebracht naar Kortrijk. Tijdens de eerste vier
maanden van 1945 werd de één na de andere vrijgelaten. In 1945, na de agitatie
vanwege de communisten, werden een aantal huizen van vermeende of echte
collaborateurs leeggeplunderd of besmeurd.
Tijdens de repressie die in Vlaanderen volgde op de
tweede wereldoorlog werd ook een aantal Daiselnaars getroffen. Onder hen het
schoolhoofd S. De Splenter, die uit zijn ambt werd ontzet, maar ook J.
Vandenbussche, Seynhaeve en G. Ingelbeen die allen tot gevangenisstraffen
werden veroordeeld. Het menselijk drama van de repressie mag blijken uit de
getuigenis van een hoofdrolspeler in de Daiselse naoorlogse geschiedenis. In
augustus 1964, na een bezinningsperiode van 20 jaar, schreef pastoor Deweer
immers in de Daiselklokke: “ … G. Ingelbeen heeft het roer in handen gehad in
allermoeilijkste omstandigheden wegens de opgezweepte gemoederen. Welk kapitein
kan zijn schip sturen in volle stormgeweld zonder kritiek van de verschrikte
opvarende en zonder averij op te lopen aan het schip zelf? Achteraf gezien, op
20 jaar afstand, dient, rechtvaardigheidshalve, door een ieder te worden
toegegeven, ook door diegenen die hem toen ’t minst in ‘t hart droegen wegens
zogezegde vaderlandse gevoelens, dat hij wijs en vooral onbaatzuchtig de
gemeente heeft bestuurd en dat al wie het in zijn plaats zou gedaan hebben er
minstens met evenveel kleerscheuren zou van afgekomen zijn.””
In zijn boek “Oorlogsburgemeesters 40/44”
schrijft Nico Wouters op bladzijde 616 het volgende over voorgaande passage uit
het boek van Jozef Dessein:
“Soms leidde een gebrek aan informatie echter wel tot
vergoelijking. Een lokaal werk over Dadizele bijvoorbeeld besprak de rol van
VNV-burgemeester Gerard Ingelbeen niet. Het werk stelde enkel dat hij
regelmatig benoemd werd in 1940 en een ‘gematigd en wijs’ man was. Er werd niet
vermeld dat Ingelbeen op 20 juli 1940 tot commissaris-burgemeester buiten de
gemeenteraad werd benoemd door de Ortskommandantur van Roeselare[4].
Pas nadien werd zijn ‘benoeming’ volgens de Belgische wettelijkheid
geregulariseerd. Als enige beoordeling van het bestuur van de
oorlogsburgemeester werd een passage geciteerd uit een lokaal werk van 1964[5]
… Dit laatste is mogelijk correct maar omdat informatie aangaande Ingelbeen
achterwege bleef, was het onmogelijk dit te beoordelen. Het was ook veelzeggend
dat men ervoor koos om zich inzake de oorlogsburgemeester te beperken tot een
citaat uit een werk dat op dat moment al ruim 30 jaar oud was. Het gebrek aan
geschiedschrijving had zo een vergoelijkend effect.”
Zoals vermeld in het boek van Jozef Dessein
wordt o.a. Gerard Ingelbeen veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dit gebeurt op
8 december 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk met een veroordeling tot twee
jaar gevangenis en levenslange ontzegging van zijn burgerrechten.
Het Kortrijksch Handelsblad van 28
december 1945 is aanwezig op de krijgsraad van 8 december 1945 en geeft verslag
van het proces:
“Ingelbeen Gerard, geboren te Dadizele den 26 Maart
1903, handelaar, Dorp, 57, te Dadizele, was lid van het VNV sinds 1937. Wegens
het ontslag van Burgemeester Dewitte, was de gemeente, bij het begin der
bezetting, zonder Burgemeester.
In een brief gericht tot verdachte door den
Ortskommandant op 20 Juli 1940 vroeg deze het ambt van burgemeester te willen
waarnemen en op aandringen van de leiding van het VNV en door toedoen van
zekere Marcel Maertens, uit Roeselare, aanvaardde hij het ambt van
burgemeester, niettegenstaande hij niet tot den gemeenteraad behoorde. Hij zond
tijdens de bezetting zijn kinders naar Duitschland en was de vertrouwensman der
Duitschers. Hij woonde de begrafenisplechtigheid van Tollenaere en van den SS Rottenführer
Richard Geldhof an alle VNV vergaderingen bij en de Dietsche Militie Zwarte
Brigade hield oefeningen op zijn koer.
In 1944 colporteerde hij met dagbladen en
vlugschriften, en deed ophalingen voor de Oostfronters. Veldwachter Pype, als getuige
opgeroepen, weet niets over verdachte, hetgeen den Krijgsraad zeer verwondert.
Getuigen Matthys, Vandorpe, schepen te Dadizele, en
Cneut hebben betichte zien deelnemen aan de begrafenisplechtigheden van
voornoemde SS-mannen. Messiaen, Denorme en Vandeweghe zijn getuigen ten
ontlaste.
Meester Vandeputte, uit Kortrijk, betoogt dat gansch
de grondslag dezer zaak berust op een smadend en bedreigend naamloos schrijven,
gericht tot den heer auditeur.
Opvolgentlijk weerlegt pleiter de klachten van Sabbe,
Bossier Marcel en ook de collectieve klacht, waarbij de burgemeester deze
personen zou verklikt hebben en behandelt verder het geval Louage. Betichte was
te Dadizele een rustige handelaar, goed gekend, buiten en in de gemeente. Te
dien tijde werd heer Dewitte, die den ouderdom van 81 jaar bereikt had,
ontslagen. Ingelbeen werd in den gemeenteraad verkozen met algemeenheid van
stemmen en met luidruchtig applaus. Verdachte is een goed burgemeester geweest.
Dit bewijst de getuigenis van 217 personen. Zijn eigen voorraad cokes en zijn
rantsoen graan heeft hij uitgedeeld, aan de geteisterden heeft hij kleederen
bezorgd, op eigen risico valsche paspoorten uitgedeeld; aan de leden van den
Weerstand heeft hij zelfs inlichtingen verschaft. Veel goed heeft hij gedaan,
zeer veel goed, misschien te veel goed … De bevolking van Dadizele vraagt hem
terug te geven als burgemeester.
Ingelbeen werd veroordeeld tot 2 jaar gevang en
levenslange ontzegging van alle rechten.”
Na beroep verhoogt het Krijgshof van Gent de
straf op 23 maart 1946 tot vijf jaar gewone hechtenis. Het verslag met de
uiteenzetting van de zaak, opgemaakt door substituut R. Janssens te Kortrijk op
20 februari 1946, luidt als volgt:
“Betichte was lid van het VNV sedert 1937.
Bij het begin der bezetting was er geen burgemeester
te Dadizele door het ontslag van den heer Dewitte. Vandorpe Kamiel nam de
functie waar. De Ortskommandant geeft op 20.07.1940 opdracht aan betichte het
ambt waar te nemen. Hij was nochtans geen gemeenteraadslid. Later vinden de raadsheren
het dan nutteloos andere candidaturen voor te staan. Betichte geeft toe dat hij
dit ambt aanvaard heeft op aandringen van het VNV, meer bepaaldelijk van Marcel
Maertens.
Zijne kinderen zijn in verlof naar Duitschland gegaan[6].
Hij zelf werd door het VNV-bestuur beschouwd als een persoon die door de
Duitschers kon vertrouwd worden.
Betichte woonde de begrafenisplechtigheid van
Tollenaere bij.
Nog in april woonde hij in zijne gemeente de
begrafenisplechtigheid van den SS-Rottenführer Richard Geldhof bij.
Hij woonde regelmatig de VNV-vergaderingen bij en de
DM/ZB hield oefeningen op zijn hof nog in 1944 en hij woonde de colportage van
propagandadagbladen bij.
Voor de Oostfrontstrijders werden ook omhalingen
gedaan.”
We laten ook Gerard Ingelbeen zelf aan het
woord, die in de gevangenis van Merksplas zijn levensverhaal doet:
“Na mijn lager onderwijs voleindigd te hebben ben ik
vijf jaar student geweest aan het Bisschoppelijk College te Meenen[7].
Ik heb er op voorgenoemd Gesticht de 3de latijnsche klas uitgedaan.
Dan ben ik ’t huis gebleven om met mijn vader den handel voort te zetten,
handel in meststoffen en cichoreidrogerij, tot ik in 1923 voor mijnen
legerdienst werd opgeroepen. Ik diende twaalf maanden bij het 4e
Linie te Brugge. Na mijnen dienst keerde ik terug naar mijne vroegere
bezigheden. In 1933 trad ik in ’t huwelijk met Bostijn Maria van Dadizele. Uit
dit huwelijk werden drie kinderen geboren. Vanaf mijn huwelijk werd den handel
door mij alleen en op mijnen naam uitgevoerd. In 1940 in de maand juli
aanvaardde ik het burgemeesterschap te Dadizele. De oude heer burgemeester had
zijn ontslag ingediend. Ik werd er met algemeene stemmen door den gemeenteraad
benoemd. Op 10 September 1944 werd ik door de Weerstandsgroepering aangehouden
als V.N.V-burgemeester. Door den Krijgsraad van Kortrijk werd ik veroordeeld
tot twee jaar. In beroep te Gent werd mijne straf gebracht op vijf jaar.”
“De burgemeester van Dadizele was in 1940 80 jaar oud
en had ontslag ingediend. De 1ste schepen was in Frankrijk bij zijne
dochter, landbouwster, en ziekelijk. Ik werd reeds in Juni 1940 door het
V.N.V.-secretariaat Roeselare gevraagd om dit ambt waar te nemen. Ik was
handelaar in meststoffen en cichoreidroger. Door de oorlogsomstandigheden lag m’n
handel volledig stil. Ik aanvaardde. Ik werd op aandringen van den heer
arrondissementscommissaris Devos voorgesteld voor den toen nog bestaanden
gemeenteraad en verkozen. M’n benoeming verscheen in de Moniteur van November
1940. Ik nam deze moeilijke taak op mij slechts met het doel, goed te doen op
de gemeente.”
Op 11 juli 1947 wordt Gerard Ingelbeen in
voorwaardelijke vrijheid gesteld vanuit de strafinrichting te Merksplas. Enkele
weken daarvoor, op 1 juni 1947, kreeg hij het bezoek van zijn broer Maurits, die
als scheutist 17 jaar in de missie van China verbleef tot 17 mei 1947 en bijna
drie jaren in een Japanees concentratiekamp verbleef.
Tijdens zijn gevangenschap houdt Gerard
nauwgezet een dagboek bij.
Zo vernemen we dat hij op 10 september om 20u
afgehaald wordt door leden van de ”A.B.” en de “P.A.” en naar de gemeenteschool
gebracht wordt, samen met o.a. Albert Ingelbeen, Silveer Desplenter en Jozef
van den Bussche.
Op 13 september worden ze ’s avonds
overgebracht naar de villa De Fretin, waar ze boven opgesloten worden in een
kamer, die uitgeeft op de hof van de weduwe Bostyn.
De ondertussen nog twaalf overblijvenden
worden in de ochtend van 4 november 1944 overgebracht met de tram van Dadizele
naar Kortrijk, naar de academie op de Houtmarkt, onder begeleiding van de
“P.A.” Dadizele. De “A.B.” doet sedert acht dagen geen dienst meer. Ze worden
in een zaal ondergebracht waar hij o.m. Kamiel Mares[8]
uit Ledegem en Albert Herreman[9], Karel Van Overberghe,
Victor Vanhuyse, Maurits Vervisch en Antoon Van Lersberghe uit Moorsele
ontmoet.
Op 27 november 1944 worden ze in de namiddag
overgeplaatst naar het nieuw opgericht interneringskamp “Wikings”, waar vijf
kleine houten barakken reeds opgetrokken zijn. De mensen uit Dadizele, Ledegem
en Moorsele worden ondergebracht in barak C. Iedere aangehoudene draagt op zijn
borst een plankje met zijn nummer, het nummer van Gerard is “C. N°3”. Op het
tennisplein worden dagelijks twee wandelingen gehouden.
Op tweede Kerstdag valt Gerard ziek met
hevige buikpijn. Zijn lotgenoten, vooral meester Silveer Desplenter en Kamiel
Mares, staan hem bij met alle mogelijke middelen om de pijnen te verzachten.
Het mag niet baten want op 29 december wordt hij met een ziekenwagen naar het
hospitaal in de Budastraat gebracht. Zo eindigt het jaar 1944 in het hospitaal.
Driekoningendag, 6 januari 1945, aanziet hij
als de schoonsten dag van zijn leven, hij mag het ziekenhuis verlaten om
thuis geïnterneerd te worden.
Op 22 februari wordt zijn moeder begraven. Ze
hield meer dan zestig jaar de herberg St. Sebastiaan open waar het
lokaal gevestigd was van de muziekmaatschappij “Met Vlijt en Eendracht”.
Bij de bevrijding werd St. Sebastiaan fel toegetakeld, geen venster aan
de voorzijde dat niet kapot was. Hadden de drie vrouwen die er woonden misschien
gecollaboreerd? Neen, schrijft Gerard, een muziekkwestie lag aan de basis.
De eerste keer dat Gerard Ingelbeen officieel
verhoord wordt in verband met de hem ten laste gelegde feiten, gebeurt door
twee rijkswachters van Ledegem op 21 maart 1945, meer dan half jaar na zijn
aanhouding op 10 september 1944. Alles verloopt goed, hij heeft er niet te veel
last mee, de meeste feiten schijnen al te belachelijk.
Op 13 mei wordt te Dadizele het
Bevrijdingsfeest gevierd. Om 7u ’s morgens wordt hij, samen met anderen, door
rijkswachters terug overgebracht naar de Wikings te Kortrijk, op bevel van minister
Van Glabbeke, om alle onlusten bij het beëindigen van de krijgsverrichtingen te
vermijden. In de Wikings komen uit alle richtingen aangehoudenen toegestroomd.
Aan de ingang worden ze verwelkomd met enkele vuistslagen door “één enkelen
bedronken en om zien vuilen nietwaard”. Rijkswachters en wachters laten
begaan en staan onmachtig tegen de woestaard …
Op 5 juni wordt hij ondervraagd door auditeur
Janssens en op 14 en 29 juni door de rijkswacht o.a. over vermeende omhalingen
voor het Oostfront. Gerard verklaart dat hij persoonlijk slechts twee
omhalingen heeft ingericht voor kleren en geld. De eerste keer voor Achiel
Vanrobaey wiens woning totaal uitbrandde bij het neerstorten van een Amerikaans
bombardementsvliegtuig en een tweede maal voor de weduwe Deltomme, bij de dood
van haar man, vader van zeven kinderen, tijdens een bombardement in Frankrijk.
Tijdens zijn internering wordt hij ook
geconfronteerd met twee overlijdens, o.a. de broer van oorlogsburgemeester
Aloïs Byttebier van Beveren-Leie.
Na zijn veroordeling door de Krijgsraad te
Kortrijk op 8 december 1945 verneemt hij op 16 december 1945 van zijn advocaat
dat de auditeur in beroep gaat, met als gevolg dat hij overgebracht wordt naar
Gent. Dit gebeurt op 10 januari 1946, vroeg in de morgen, met de trein van 6u
uit Kortrijk, onder bewaking van vier rijkswachters. In Gent gaat het met de
tram richting gevangenis de Nieuwe Wandeling. Hij wordt er opgesloten in
cel n° 115 samen met vier anderen.
Het Krijgshof te Gent legt op 23 maart 1946
zijn advocaat, die hem 11.000 BF heeft gekost, het zwijgen op wegens tijdsgebrek
en verhoogt de straf van twee tot vijf jaar hechtenis.
Op 22 mei 1946 wordt hij overgeplaatst naar
de gevangenis van Merksplas in cel n° 84. Iedereen krijgt een nummer op de
linkermouw gespeld, gele cijfers op een zwart lapje, Gerard wordt gevangene n°
773.
We sluiten zijn dagboek af met zijn
beschrijving van zijn laatste dag gevangenis, op 11 juli 1947:
“Vlaanderens Hoogdag! 11 uur in de voormiddag en 1 uur
van ’t kamp op melkronde. Een chef kwam met de boodschap dat ik vrij was. In
der haast teruggekeerd en na de formaliteiten stond ik 1 uur later buiten de
poort in de vrije lucht. Niet om te geloven. Rap een taxi tot Antwerpen om
vandaar naar Brussel door te reizen. Daar verzond ik een telegram naar huis.
Brussel-Kortrijk en weer een taxi en zo kwam ik ’s avonds te 9 uur thuis. Van
nu af was het onbeschrijflijk. Familie, geburen en kennissen kwamen
toegestroomd en de feestviering duurde tot ’n gat in den nacht. Nog nooit was
11 juli voor mij zo een feestdag geweest en met reden. Alles voorbij! Goddank
dat ik alles te boven was gekomen, beschimpingen, vernederingen, hartzeer,
wegzijn van vrouw en kinderen gedurende 2 ½ jaar, de handel stilgelegd, geld en
goed dat was vastgelegd, boete, dat alles kon me niet meer deren, en al had ik
geen burgerrechten meer, toch moest ik me niet schamen en voor niemand uit het
oog gaan. Ik was reuzesterk, ik had het gerust geweten, dat heeft mij altijd
sterk gehouden en na alles is dat het bijzonderste. God zij dank.”
Op 100-jarige leeftijd overlijdt Gerard
Ingelbeen op 14 mei 2003 in het Dadizeelse rusthuis. Hij werd weduwnaar in 1987
en nam zijn intrek in het rusthuis in 1999.
We citeren uit de homilie[10]
die gehouden werd bij de uitvaart van Gerard Ingelbeen:
“… Hij liep college te Menen, maar moest met vele Daiselnaren
in 1917 vluchten naar Balen, waar hij
dan college liep te Geel. Wellicht zat het erin zijn broer pater te volgen maar
door omstandigheden bleef hij in Dadizele. Hij bouwde een gezin uit – hij had
zijn ast, zijn meststoffenhandel en was van velen een vertrouwensman.
Doch hij leefde niet voor zichzelf, hij was een
gedreven man, een man met principes en overtuiging.
De Vlaamse strijd die in zijn tijd voor de tweede
oorlog algemeen was en nodig was, leefde diep in zijn hart en geest. Ook de
culturele vooruitgang was zijn streven. Zijn muziekmaatschappij “Vlijt en
Eendracht” lag nauw aan zijn hart en zelf was hij spelend lid. Ook in de
toneelmaatschappij was hij de stimulerende figuur, die niet terugdeinsde om een
hoofdrol te spelen. Sint-Sebastiaan, hier naast de basiliek, was zijn centrum,
waar hij vele uren heeft gesleten.
In de tweede wereldoorlog was hij oorlogsburgemeester,
hij deed het voor zijn volk, zijn Dadizele. Doch in oorlogstijd is vriend en
vijand soms nauwelijks te onderscheiden en is bevrijding een moment van
losbarsten van allerlei gevoeligheden, welke leiden tot aantijgingen en
repressie. Gerard heeft alles ondergaan … zijn overtuigingen, zijn geloof en
zijn hart dat geloofde in een steeds nieuwe morgen, hebben hem ondanks alles staande
gehouden en zijn gedrevenheid bleef voor Dadizele, o.a. voor de middenstand
samen met Roger Defieuw.
Tot in 1999 kon hij in zijn huis blijven wonen,
verzorgd en gekoesterd door zijn zoon dokter Maurits en zijn dochter Griet.
Hij leefde heel eenvoudig en bleef genieten van het
verleden, van trouwe vrienden en van wat er in Dadizele op vandaag gebeurde.
Hij bleef leergierig, zijn geheugen liet hem niet in de steek en was voor de
plaatselijke heemkunige kring een levende computer waar alle bestanden van tijd
en gebeuren nog goed werden opgeroepen.
De laatste jaren in het rusthuis, vouwde hij de
handen, werd stiller, gesterkt door vitamientjes, aspirientjes en een pintje. ’t
Was allemaal goed … het slot van het levensboek liet hij over aan ‘ons Here’ en
de lieve Vrouwe van Dadizele …”
Al enkele keren in dit hoofdstuk over
Dadizele viel de naam van Jozef Van den Bussche.
Jozef Van den Bussche, geboren te Dadizele op
14 juli 1897, hovenier, gehuwd met Julia Develtere en vader van 4 kinderen,
vervangt op 20 augustus 1941 Emiel Ghesquière als schepen.
Bij de bevrijding, op 8 september 1944, wordt
hij aangehouden. De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 16 juni 1945 tot
5 jaar gewone hechtenis en levenslang verlies van zijn burgerrechten. Deze
straf wordt bevestigd door het Krijgshof te Gent op 17 oktober 1945. De redenen
zijn terug te vinden in de verzoekschriften om genade:
“Verzoeker was afdeelingsleider van het V.N.V. te
Dadizele. Dank zij zijn bedrijvigheid in dit organisme werd hij tijdens de
bezetting als schepen benoemd. Hij colporteerde met “De Nationaal-socialist” en
was daarenboven lid van de D.M.Z.B.”
Ongeveer een maand vroeger dan Gerard
Ingelbeen, op 14 juni 1947, wordt hij in voorwaardelijke vrijheid gesteld.
[1]
Dokter Maurits Ingelbeen, geboren te Dadizele op 13 oktober 1934 en overleden
te Kortrijk op 6 september 2020, was ook onze huisarts.
[2]
Heemkundige Sprokkels nr. 13/2003 - Heemkundige kring “Dadingisila”
vzw Dadizele/De repressie/Decoene Daisy - blz. 63 tot 75.
Heemkundige Sprokkels nr.
16/2006 - Heemkundige kring “Dadingisila” vzw Dadizele/De verkiezingen en
politieke mandatarissen vanaf wereldoorlog II tot 1976/Decoene Daisy -
blz. 9 tot 19.
[3]
Remi Dewitte, burgemeester van Dadizele van 1895 tot 1940.
[4]
Benoemingsdossiers burgemeesters: Dadizele, benoeming Gerard Ingelbeen, PA
W-VL.
[5] Zie het reeds vermeld schrijven van
pastoor Deweer in de Daiselklokke.
[6]
Dokter Maurits Ingelbeen, zoon van Gerard, die de rubriek over Dadizele voor
zijn overlijden met veel interesse doornam, meldde dat het niet de kinderen
betrof van Gerard maar van zijn oudere broer Albert.
[7]
Sint-Aloysiuscollege te Menen.
[8]
Kamiel Mares, oorlogsburgemeester van Ledegem – zie hoofdstuk Ledegem.
[9]
Albert Herreman, oorlogsburgemeester van Moorsele – zie hoofdstuk Moorsele, ook
voor de daarop volgende namen.
[10]
Heemkundige Sprokkels nr. 13/2003 - Heemkundige kring “Dadingisila” vzw
Dadizele - In memoriam Gerard Ingelbeen - Alma Samyn – Bladz. 83-85.