Aalbeke: oorlogsburgemeester Ovaere en
oorlogsschepen Bels
Alphonse Polidoor Ovaere, geboren te Deerlijk
op 11 april 1893, is gehuwd met Marguerite Linot en vader van vijf kinderen.
Hij komt aan de kost als schrijnwerker in de dakpannenfabriek De Pottelberg in
Marke wanneer de oorlog uitbreekt. Tijdens het bombardement van maart 1942
wordt de fabriek gedeeltelijk en bij volgende bombardementen volledig vernield.
Alphonse Ovaere (Bron: Jan Dhaene)
Op 2 juli 1942 wordt hij aangesteld als
oorlogsburgemeester, in vervanging van zetelend burgemeester René Bonte,
beenhouwer van beroep, aan wie op 30 juni 1942 ontslag uit zijn ambt wordt
“verleend”.
Enkele maanden daarvoor, bij besluit van 20
februari 1942, werd René Bonte in zijn ambt van burgemeester geschorst voor een
termijn van drie maand, vanaf 1 maart 1942.
Het besluit werd als volgt gemotiveerd:
“Overwegende dat de heer Bonte René, burgemeester der
gemeente Aalbeke, door de hooge administratieve rechtsmacht tot een boete van
3.000 frank werd veroordeeld wegens verkoop van vleesch boven den wettelijken
prijs;
Overwegende dat door de overtreding, welke tot deze
veroordeeling heeft aanleiding gegeven, de betrokken gemeentelijke magistraat
grootelijks aan zijn ambtsplichten is tekort gekomen.”
Tijdens de bombardementen in Kortrijk op 26
maart 1944 verliest de oudste dochter van Alphonse Ovaere, Yvonne, samen met
haar echtgenoot Albert Soubry het leven. Hun twee dochtertjes, geboren in 1942
en in 1943, krijgen hun grootvader als voogd toegewezen.
Bij
de bevrijding, op 5 september 1944, wordt Alphonse Ovaere geïnterneerd te Lauwe[1]. Hij wordt er bedreigd,
mishandeld en opgesloten tot 13 november 1944.
René
Bonte herneemt zijn ambt tot eind 1946.
Einde
1944 slaat het noodlot nogmaals toe. De echtgenote van Alphonse, Marguerite
Gabrielle Linot, geboren te Malaunay op 3 oktober 1897, met wie hij huwde te
Rouen op 2 september 1919, overlijdt na ziekte op 18 december 1944 op de
leeftijd van 47 jaar.
Marguerite
Linot
Bij
de tweede repressiegolf wordt Alphonse Ovaere opnieuw geïnterneerd, ditmaal te
Kortrijk, van 13 mei 1945 tot 16 juni 1945, de dag waarop de Krijgsraad te
Kortrijk hem veroordeelt tot één jaar gevangenis, omdat hij afdelingsleider van
het V.N.V. was tot oktober 1942 en omdat hij als oorlogsburgemeester, benoemd
door het V.N.V., propaganda maakte voor de Vlaamse Wacht. Die gevangenisstraf
wordt bevestigd door het Krijgshof te Gent op 21 september 1945. Tevens wordt
hij tien jaar lang beroofd van zijn burgerrechten waardoor hij zijn
kleindochters niet kan adopteren.
Hij
verblijft in volgende gevangenissen:
- Kortrijk, van 16 juni 1945 tot 13 juli 1945;
- Gent, van 13 juli 1945 tot 24 oktober 1945;
- Merksplas, van 24 oktober 1945 tot 3 november
1945;
- Kortrijk, van 3 november 1945 tot 4 januari
1946.
Vanaf
4 januari 1946 wordt hij opgesloten in het interneringscentrum te Kortrijk, tot
5 maart 1946, de dag dat hij voorwaardelijk vrijkomt.
Vóór
zijn veroordeling op 16 juni 1945 werd hij op 23 april 1945 verhoord door de
Krijgsraad.
Alphonse
Ovaere verklaarde dat onderwijzer Jules Broucke aan de basis lag van de
afzetting van burgemeester Bonte en van zijn benoeming. Hij had geen vast werk
en moest de eindjes aan mekaar knopen in een huishouden met vijf kinderen. Door
burgemeester te worden zag hij daarin een middel om tewerkstelling in Duitsland
te vermijden. Feitelijk was hij nooit afdelingsleider van het V.N.V. geweest.
Er waren maar een tiental leden en de chef was de onderwijzer. Ze hielden
slechts om de twee maand vergaderingen, bij het betalen van de bijdragen.
Spreekbeurten werden er bijna niet gehouden. Zelf achtte hij zich niet bekwaam
om er een te houden.
Tevens
verklaarde Ovaere dat hij secretaris was van de V.O.S., waar nooit vergaderd
werd met het doel propaganda te voeren voor de Vlaamse Wacht. Tijdens de
vergaderingen van het V.N.V. werd er wel eens gesproken over het
propagandamateriaal dat hen door de Vlaamse Wacht werd toegestuurd doch daar
geen enkele V.N.V.-er jong genoeg was om toe te treden werd er verder niet over
gesproken en ook niets uitgedeeld.
In
zijn verklaring maakte Alphonse Ovaere ook melding van de afzetting van schepen
Georges Neyrinck, op initiatief van arrondissementscommissaris Verkinderen. Hij
werd vervangen door Jérôme Bels.
Tot
zover enkele fragmenten uit de verklaring van Alphonse Ovaere afgelegd aan de
Krijgsraad in april 1945.
Na
zijn veroordeling door de Krijgsraad en enkele dagen voor zijn zaak in beroep
voorkomt bij het Krijgshof te Gent, ontvangt de Krijgsauditeur Generaal een
brief van notaris Edward Torreele, die burgemeester was vóór René Bonte, van
1933 tot 1939.
Op
vraag van de Dienst van het Sequester had hij zich begeven ten huize van
Alphonse Ovaere en was er geconfronteerd geweest met zes minderjarigen kinderen
– het oudste slechts 18 jaar oud – die er alleen voor stonden, vier kinderen
van Alphonse en de twee kleinkinderen van zijn omgekomen dochter. De vraag van
de notaris om iets aan die toestand te verhelpen kon niet baten. Nog een geluk
dat het Krijgshof de vordering van de Substituut-Auditeur-generaal, een
verhoging tot vier jaar gevangenisstraf, niet gevolgd had.
Na zijn vrijlating op 5 maart 1946 probeert
Alphonse Ovaere de draad van het leven terug op te nemen. Hij kan opnieuw aan
de slag als schrijnwerker in een pannenfabriek, de “Tuilleries de Sterreberg”
in Aalbeke en hij treedt in het huwelijk met de jongere zus van zijn overleden
echtgenote.
Hij overlijdt op 16 maart 1978 te Kortrijk.
Kleinzoon Jan Dhaene ging op zoek naar het
oorlogsverleden van zijn grootvader en dat bleek niet simpel, zo vertelde hij
aan een journalist van radio 1 eind 2014.
Jan Dhaene bezorgde ons zijn getuigenis:
“Grootvader Alfons.
Ik herinner mij hem als
een vriendelijke man, maar nerveus en altijd actief.
Hij heeft een heel
bewogen leven gehad en heel wat meegemaakt in de twee wereldoorlogen die zijn
leven bepaald hebben. Zijn leven leest als een filmscenario.
Hij groeit op in
Deerlijk, speelt er muziek en staat in contact met René Declercq.
In 1914 wordt hij
gemobiliseerd en wordt klaroenblazer in het Belgisch leger.
Hij vecht in Luik en aan
de IJzer, waar hij in 1916 gekwetst raakt. Hij wordt verzorgd in Frankrijk en
zo leert hij zijn oorlogslief kennen, die later mijn oma wordt. Nabij Rouen
gooit hij een briefje met zijn adres uit de trein naar een groepje meisjes op
het perron. Zij raapt het op en schrijft hem. Daarna spraken ze ook af als hij
verlof heeft. Na de oorlog trouwen ze en verhuizen ze naar Kortrijk.
Ondertussen hebben ze al een dochtertje. Hij bouwt een huis in Aalbeke aan de
Sterhoek, niet ver van Moeskroen, want hij is grensarbeider in een fabriek in
Tourcoing, als timmerman. Voor mijn grootmoeder die Française is, is het ook
beter dicht bij Moeskroen te wonen.
Hij wordt overtuigd
Vlaamsgezind in de oorlog door de frontervaringen en discriminatie van de
Vlamingen. Hijzelf spreekt goed Frans.
Na de oorlog wordt hij
actief lid van de Vlaamse Oud Strijders, VOS, ook in Aalbeke waar hij
secretaris is van de vereniging. Hij gaat naar alle IJzerbedevaarten: reünie
van oudstrijders.
In 1942 wordt hij gevraagd
de ontslagen burgemeester Bonte te vervangen. Hij doet het tegen wil en dank,
om aan de armoede en deportatie naar Duitsland te ontsnappen, hij is werkloos
en heeft ondertussen vijf kinderen (de derde Andrée mijn moeder).
Maar het noodlot slaat toe
op 26 maart 1944 door het bombardement op Kortrijk (meer dan 600 doden).
Zijn oudste dochter
Yvonne die in Kortrijk woont met haar man Albert Soubry en twee dochtertjes,
komt samen om met haar man. De twee dochtertjes zijn gelukkig tijdig in
veiligheid gebracht in Aalbeke bij mijn grootouders.
Mijn grootmoeder kan dit
niet verwerken en sterft van verdriet eind 1944 (officieel door suikerziekte),
ook omdat haar man ondertussen is opgepakt als collaborateur. Hij krijgt een
jaar gevangenis omwille van politieke collaboratie.
In feite was er geen
zwaar dossier tegen hem, alleen wat vage beschuldigingen. Maar hij was
natuurlijk wel fout. Er waren wel veel getuigen die het voor hem opnamen.
Toen de witte bende hem
kwam zoeken na de bevrijding heeft iemand (zijn broer die communist was?) hen
tegengehouden op de hoek van de straat (Malgrétoutstraat).
Mijn moeder was toen 18,
moest haar studies verpleegster stopzetten en gaan werken.
Hij hertrouwde na de
oorlog met de jongere zus van mijn oma, die toen ook alleen was.
Hij kreeg werk in de
pannenfabriek op de Sterreberg. Hij had een grote moestuin, lochting, en zijn
werkkot was zijn heiligdom.
Maar nog een drama
gebeurde : zijn enige zoon werd koloniaal agent in Kongo in 1955 en kwam nooit
terug: hij stierf in Oost-Kongo in 1958 door een stom ongeval. Hij had vrouw en
dochtertje.
Ik weet nog dat hij mij
vroeg om voor de VU te stemmen in 1987, toen ik de eerste keer moest gaan
stemmen. Op zijn sterfbed zei hij dat hij heel trots was dat ik politieke
wetenschappen ging studeren in Leuven.
Hij had eens moeten weten
dat ik later gemeenteraadslid werd te Kortrijk, en lid van het Europees
parlement … en ik trouwde met een Duitse en kreeg vier kinderen.
Mijn moeder Andrée kreeg
5 kinderen, ik ben de vierde er van.”
Jan Dhaene komt in contact met Paul Leman,
geboren in 1936 te Aalbeke. Als kleine jongen heeft Paul de grootvader van Jan
tijdens de oorlog gekend:
“Ik zag en hoorde vaak je opa die bij ons kwam en een
vriend van mijn vader was. Beiden wellicht oud-strijders en schrijnwerkers.
Vooral dat laatste bracht hen wellicht tot connectie en vriendschap. Bij de
vroegere firma Cottenier? Zoals overal elders kwam er in 1942 verandering van
burgemeester en kwam je opa dus aan het bewind. Ik hoorde wel het een en ander
thuis en nam wel wat op van de Aalbeekse gebeurtenissen. Kort samengevat: er
was toen altijd een zekere spanning tussen een zgn. katholieke partij en een
zgn. liberale partij. Het schoolleven was er ook één van de zustersschool (vrij
net) en een neutraler gemeenteschool die niet zo in trek was. Er was een
Davidsfonds en een Willemsfonds. Die lijst kan men terug vinden. Meester Jules
Broucke[2]
behoorde ook als onderwijzer van het niet-vrije net tot dit laatste. Politiek
werd toen reeds op “het scherp van de snede” verricht met de nodige “troebelen”
voor, tijdens en na de oorlog … Wat je opa betreft, hij kwam geregeld aan huis
en wou wel mijn vader overhalen om dienst te nemen in pro-Duitse (maar hier
toch grijze) groeperingen. Of groeperingen onder Duitse bezetting. Dit kon
wellicht gaan van Dietse militie, VNV, Winterhulp, enz. Soms echt grijze
ondernemingen. Niet wit, en ook niet roetzwart. Vader Marcel wou nergens bij
zijn, luisterde naar de radio (Duitse en pro-Duitse en ook Engelsminded
uitzendingen). Maar hij bleef een vriend van Alfons Ovaere. Wellicht was die
man geen pion van De Vlag en werd hij misschien door het VNV naar voren
geschoven. Toch niet op heel eigen initiatief? Hij ging in heel die periode
niet door als “berucht”. Als kleine jongen maakte ik het verzet mee na de
oorlog toen Vlaamsgezinde huizen (de Geeraerts vb.) werden besmeurd en
aangevallen … Mijn vader had geen last na de oorlog, alleen werd er briefje aan
de kerkdeur gehangen (na de bevrijding) waarop zijn naam ook stond …
veroordeeld. Een bediende van “het pannenkot” had er hem ook bijgezet … “
Zoals reeds vermeld wordt niet alleen de
burgemeester vervangen maar ook een schepen.
Op 29 juli 1943 wordt schepen Georges
Neyrinck, aan wie op 20 mei 1943 ontslag wordt “verleend”, vervangen door
Jérôme Bels, geboren te Marke op 22 juni 1901 en gehuwd met Rachel Dufromont.
Het gezin telt vijf kinderen, een dochter en vier zonen.
Op 7 oktober 1944 wordt Bels geïnterneerd en
op 29 maart 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk als Belgisch militair
veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van zijn
politieke en burgerrechten. De straf wordt bevestigd in beroep door het
Krijgshof te Gent op 24 mei 1945.
In zijn dossier laat de substituut op 31
januari 1946 de “uiteenzetting der feiten” als volgt noteren:
“Veroordeelde was trambediende van beroep. In oktober
1942 bekwam hij 6 maanden ziekenverlof, daarna werd hij op rust gesteld als
trambediende. Op 9 december 1942 werd hij benoemd tot bestuurder van de
kinderkolonie voor “Moeder en Kind” te Aalbeke.
Begin 1942 trad hij in de Zwarte Brigade en bleef
erbij tot aan de bevrijding.
Hij droeg het uniform om vergaderingen en
begrafenissen bij te wonen. Soms deed hij dienst gedurende de vergaderingen om
orde te houden. Hij was geabonneerd op Volk en Staat en kocht af en toe de
Nationaal Socialist. Hij was lid van de Vlag tot einde 1941 en van het VNV,
vanaf 1940 tot september 1944. In 1943 werd hij tot schepen te Aalbeke
benoemd.”
In de strafinrichting te Merksplas en in de
gevangenis te Sint-Gillis schrijft Bels zijn levensverhaal:
“Als vijfde kind werd ik geboren te Marke op 22-6-1901, uit zeer
arme ouders. Na mij zagen nog 3 kinderen het levenslicht.
Van zoodra ik 12 ½ oud geworden was moest ik beginnen
werken. Dit gebeurde met Paschen 1914. Toen kwam de oorlog 14-18. Mijn oudste
broeder zijnde van de klas ’13 was soldaat en nam er als dusdanig deel aan.
Mijn vader en wij allen vielen zonder werk en opnieuw leden we groote armoede.
Gelukkig nog dat Amerika toen tusschen kwam om de menschen van het
hoogstnoodige te voorzien. We trachtten wel alhier of aldaar wat te verdienen,
mijn tweede broeder deed zelfs in 1916 een Fransche soldaat over naar Holland,
om van daar uit de verbondene legers te bereiken en ik smokkelde Hollandsche
dagbladen maar lang duurde dit alles niet, tweemaal kwam ik in de gevangenis
terecht. Einde 1916 werd mijn tweede broeder door de Duitschers opgeëischt en
naar de omgeving van Laon (Fr. Ardennen) geweest waar er minstens 10% door
ontberingen en slagen zijn dood gebleven. Tijdens 1917 stierf mijn vader en
mijn moeder bleef als weduwe achter met 7 kinderen – een meisje was vroeger
gestorven – waarvan de oudste soldaat. Einde 1917 werd ik ook gedwongen om voor
de Duitschers te werken en in 1918 naar de frontstreek gevoerd naar Deulemonde
(N.Fr.). Na 9 weken daar gearbeit te hebben, liep ik weg na mij enkelen tijd
verdoken gehouden te hebben, werd ik door de gendarmen gesnapt en teruggevoerd.
Toen den oorlog gedaan was trouwden na eenigen tijd
mijn tweede broeder en mijn twee andere zusters – mijn oudste broeder had dit
tevoren reeds gedaan – en ik bleef alleen over om te werken en in het
levensonderhoud te voorzien van 4 personen, moeder, mijn twee jongere broertjes
en ik. Ik kon geen stiel leren, we hadden er de middelen niet toe en ‘k pakte
dan maar alles mee wat ik krijgen kon. ‘k Werkte in de pannefabriek, in een
wollefabriek, een katoenfabriek of diende de plakkers. Tijdens 1921 stierf mijn
jongste broeder, na een langdurige ziekte. In 1922 werd ik opgeroepen als
soldaat en in 1923 gedemobiliseerd met de vermelding “voorbeeldig gedrag”. In
1925 gerocht ik in de Posterijen als kandidaat-briefdrager, wat ik bleef tot in
1929, als wanneer ik overging naar de Buurtspoorwegen als ontvanger. Dan ging
ik naar Moeskroen wonen. Ondertusschen, einde 1925, was ik getrouwd en als den
oorlog uitbrak telde mijn gezin 4 kinderen.
Ik had ondertusschen de sociale nooden van ons volk
leeren kennen, meest nog door ze zelf aan den lijve te gevoelen, en ‘k werd een
goed syndikalist. Voor den oorlog nog was ik opgenomen geworden in ’t bestuur
van ’t christen werkersverbond, afd. trambedienden. Toen den oorlog uitbrak,
zette ’t christen werkersverbond zijne werkzaamheden stop. Wij trammannen
konden echter moeilijk verder zonder vereeniging. Een wattman immers kan alle
dagen een ongeluk tegen komen en als hij zonder vereeniging staat bij een
rechtsgeding, is hij zeker te verliezen en dan loopt hij niet alleenlijk eene
straf op, maar er worden tegen hem nog sancties getroffen door het trambestuur.
Een ontvanger kan alle dagen een missing begaan en wanneer hij zonder
verdediging staat, wordt hij zeker voor bepaalden of onbepaalden tijd
geschorst. Als wanneer hij gesyndikeerd is, kan het syndikaat tusschen komen en
heel dikwijls wordt aldus een minnelijke schikking getroffen.
Ik liet mij aldus inlijven bij het “Vlaamsch
syndikaat”. Na enkelen tijd werd dit syndikaat ingeschakeld bij “Arbeidsorde”
waar ze mij blokleider maakten en toen kwam de fusie van al de bestaande
syndikaten “De” Unie van Hand en Geestesarbeiders werd gesticht, waarbij ik
kernleider benoemd werd voor de afd. trammannen.
Bij mij thuis was er opnieuw veel miserie. Ik was
alleen om te werken voor mijn gezin, die zoals gezegd bestond uit 6 personen.
Ik was daarenboven nog dikwijls ziek, asthmalijder geworden zijnde in 1927.
Geen enkel katholiek of hooggeplaatst persoon zag naar ons om. Enkele
vooraanstaande Vlamingen hielpen ons waar ze konden en zoo liet ik mij
opschrijven als lid van het V.N.V. Naderhand ook van de “DeVlag” doch als deze
vereeniging ophield een kultureele vereeniging te zijn en aan politiek begon te
doen, welke ik niet kon deelen, nam ik ontslag. In 1942 waren we een 5de
kindje verwachtende. In twee jaren was er bij ons noch vleesch noch boter uit
den smokkel op tafel gekomen. Mijn vrouw wist niet hoe het aan boord leggen om
het kindje behoorlijk te ontvangen, we hadden geen doek om het in te wikkelen
en toen weer hielpen ons vooraanstaande V.N.V.-ers. 2 mijner kinderen mochten
een langen tijd gaan noenmalen bij een V.N.V.-er en diezelfde twee werden
naderhand voor 3 maanden bij een boer geplaatst. Uit erkentelijkheid werd ik
lid van de Zwarte Brigade en toen kreeg mijn dochter een plaats als bediende
bij de Z.H.D.
Op 1 september 1942 werd ik ernstig ziek, ik kreeg het
phleurus. Twee maanden moest ik in bed blijven. ‘k Was een wrak en in langen
tijd ging ik mijn werk niet kunnen hernemen. We moesten dan leven met het loon
mijner dochter, 1000 fr per maand en met de halve daghuur die ik uitbetaald
werd door de ziekenmaatschappij. Toen kwam weer de redding. De burgemeester van
Moeskroen bood mij de plaats aan van Bestuurder eener schoolkolonie te Aalbeke
welke ik gretig aannam, eerstens om aldus genietende van de gezonde lucht
algeheel te herstellen, tweedens om mijn gezin er beter te kunnen doorhelpen en
derdens om te kunnen meewerken aan een sociaal werk bij uitstek: de zwakke
kinderen helpen heropknappen en redden van de vreselijke tuberculoze. Aangaande
mijn werking in het tehuis “Voor Moeder en Kind” kunnen inlichtingen genomen
worden bij de honderden ouders van kinderen die daar geweest zijn. Al de
kinderen werden gelijk behandeld en waren even welkom van het ogenblik dat ze
aan de vereischte voorwaarden voldeden en door de dokter als zijnde zwak werden
aangezien. De kinderen der V.N.V.-ers kregen geen voorkeur en het gemiddelde
dezer bedroeg niet meer dan 10%. Ondertusschen had ik het kernleiderschap bij
de U.H.G.A. opgegeven. Tijdens het jaar
’43 had de burgemeester van Aalbeke een schepen te kort en vond geen geschikte
man. Hij sprak mij aan om dit ambt waar te nemen en in overleg met den
burgemeester van Moeskroen, die leider was van het tehuis, nam ik aan.
Onder deze omstandigheden bleef ik lid van ’t V.N.V.
en van de Zwarte Brigade tot aan de bevrijding. Ik bleef aldus ook bestuurder
van het tehuis “Voor Moeder en Kind” en schepen van Aalbeke. Dat ik maar een
zwak lid van ’t V.N.V. en van de Z.B. geweest ben heeft de politiekommissaris
van Moeskroen, een patriot 100%, die mij grondig kent, voor mij getuigd voor
den Krijgsraad te Kortrijk. Hij zegde gehoord te hebben dat ik lid was van de
Z.B., doch mij nooit gezien te hebben in kostuum. Hij zegde nooit gezien te
hebben dat ik colporteerde met “Volk en Staat” of met “De Nationale Socialist”
of eenige propaganda maakte. Hij zegde dat ik het eerste jaar van den oorlog
alle dagen bij hem kwam op zijn bureel, als reporter van “Het Algemeen Nieuws”
en dat ik nooit gesproken heb over politiek, nooit schreef over politiek,
alleenlijk de “Faites Divers” en Sportnieuws. Na dit eerste jaar heb ik het
reporterschap opgegeven, het bracht niets op. Ik was eigenlijk briefwisselaar
en sportreporter van “Het Nieuwsblad” voor 1940 en het eerste jaar van den
oorlog, toen het blad van naam veranderd was, heb ik zulks voortgedaan.
We hebben thuis gedurende langen tijd 3 refractairs
verstopt. Deze hebben alle drie een schriftelijke getuigenis ervan afgelegd,
welke bij mijn dossier steekt, een ervan was lid van de Partisanen-Arméé. Nooit
hebben we het iemand om zijn gezindheid moeilijk gemaakt, integendeel, we waren
graag gezien van alleman, dit hebben verschillige geburen schriftelijk getuigd
en dit kan ook gevraagd worden aan de huidige burgemeester en de
politieoverheid, aan de geestelijke overheid of aan den bewegingsoverste van
den tram.
Geacht Heer Bestuurder, ik ben zoo vrij mij af te
vragen of ik soms nog niet genoeg heb geboet voor de missingen die ik heb begaan?
Bijna heb ik 27 maanden gevangenis achter den rug en ’t slechtste is nog dat ik
thuis zoo noodig ben. Waarom, als mij de gelegenheid geboden wordt, zou ik niet
opnieuw een goed Belg kunnen worden?
In de hoop geacht Heer Bestuurder dat u, iets te mijnen
voordeele zult willen doen, dank ik u grootelijks bij voorbaat. Aanvaard ook
met deze de uitdrukking mijner gevoelens van hoogachting.
Uw onderdanige
Bels Jeroom
N° 561 Pav. A (Merksplas)
Cel 30 (Sint-Gillis)”
Op 3 augustus 1947 wordt de straf van tien
jaar hechtenis herleid tot vier jaar en op 22 oktober 1947 komt Jérôme Bels
voorlopig vrij.
[1]
In Lauwe werden twee interneringscentra ingericht, een in de zaal Germana in de
Wevelgemstraat en een in de fabriek Dewitte-Lietaer in de Leiestraat.
[2]
Jan Broucke, zoon van Jules, was mijn leraar LO aan het Sint Aloysiuscollege
te Menen. Wevelgemnaar Paul Leman gaf er
ook les. Paul was tevens de bezieler van Jeugdclub Ten Goudberge, opgestart te
Wevelgem op 5 maart 1967.