Posts tonen met het label Herman. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Herman. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Boekvoorstelling en signeersessie op 4 december 2022


Met Geert Lecompte die het grootste deel van de research deed.

Met Griet Vanryckegem, schepen te Menen.


Op 4 december 2022 stelde ik tijdens een signeersessie  mijn boek "Verzet en collaboratie in de regio" voor in de oude raadzaal van Wevelgem.

Ik werd uitstekend en treffend ingeleid door een specialist in het vak, Philippe Haeyaert.

Mijn voorstelling luidde als volgt:

"Goede middag,

Welkom iedereen, familie, vrienden, ex-collega’s van de gemeenteraad, van de spoorweg, oud-klasgenoten, …

Ik zou willen beginnen met een dankwoord te richten aan:

·   Geert Lecompte, zonder wie dit boek er niet zou gekomen zijn, het kleinste hoekje van de diepste archieven ontsnapte niet aan zijn onderzoekersoog, hij bezorgde mij de duizenden documenten.

·     Marc en Benjamin Desmet van de uitgeverij MOA, die instonden voor de lay-out en de opmaak van het boek, de regie en de contacten met de drukker.

·     Het gemeentebestuur van wie ik deze oude raadzaal ter beschikking kreeg voor de voorstelling van mijn boek.

Deze plaats hier is belangrijk voor mij want hier ontstond de idee om het boek te schrijven. Ik herinner me nog goed de septembermaand in 2013 ter gelegenheid van de 25ste Open Monumentendag. 

Tijdens de receptie merkte iemand op dat er eigenlijk een foto ontbrak in het rijtje burgemeesters van Wevelgem, tussen Remi en Achiel Wallays: Michel Byttebier, oorlogsburgemeester van 1942 tot 1944, aangesteld in plaats van Remi Wallays, die opzij werd gezet door de bezetter. Zijn schepenen Gaston Gheysen, Jozef Masselis en Georges Busschaert bleven op post. Van toen af aan wilde ik zo veel mogelijk weten over de persoon Michel Byttebier.

Kwam daarbij dat mijn grootvader, langs moederszijde, Maurits Degroote, militair was op het Wevelgems vliegveld toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, en krijgsgevangene en inlichtings- en actieagent tijdens de bezetting. Na de oorlog werd hij aangeduid als adjunct-griffier en tolk bij het krijgsauditoraat te Kortrijk.

In 2018 kwam ik bij toeval in contact met Geert Lecompte. Bleek dat zijn grootvader, Carlos “Charles” Lecompte, weerstander was geweest tijdens WOII en tevens een politiek “nacht und nebel” gevangene.

Hoe grootvaders mensen kunnen samenbrengen.

Aan Carlos Lecompte heb ik een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Op 15 januari 1944 wordt hij samen met zijn neef Jules Bevernage opgepakt door de Geheime Feldpolizei onder verdenking clandestiene anti-Duitse vlugschriften verspreid te hebben, met name het sluikblad De Vlasser, waaraan een afzonderlijk hoofdstuk werd gewijd.

Tijdens het bombardement van 26 maart 1944 wordt de gevangenis te Kortrijk gedeeltelijk vernield en kunnen ze ontsnappen. Jules Bevernage blijft uit de handen van de Duitsers, echter niet Carlos Lecompte. Hij verblijft in verschillende gevangenissen en kampen en komt slechts thuis te Wevelgem op 23 juni 1945. In de Kortrijkstraat, waar hij woont, hangen de vlaggen uit.

Maar het boek start dus met de figuur Michel Byttebier.

In de jaren 20 is Michel Byttebier onderwijzer in de gemeentelijke jongensschool in de Hoogstraat en is hij o.a. collega van Jan Cyriel Silverans, een toekomstig verzetsstrijder. Vooral tijdens en na de oorlog worden ze mekaars grootste vijand.

In het collectief geheugen van Wevelgem is de naam van Michel Byttebier onlosmakelijk verbonden met het vermeden bloedbad in de Nachtegaalstraat. De aanslag op twee Duitsers in de Nachtegaalstraat op 4 augustus 1944 had niets te maken met de aanslag op een Duits militair in de Moorselestraat, enkele maanden daarvoor, maar veel met het neerschieten van Maurice Pille, een Vlaamse gestapo, uit Moorsele.

De daders van de aanslag in de Nachtegaalstraat kunnen ontsnappen en de Duitsers dreigen de hele buurt te fusilleren.

Dankzij het krachtdadig optreden van Michel Byttebier ontsnappen de inwoners op het nippertje aan een ramp.

Als vergelding wordt de woning van de daders, de familie Denys, wel opgeblazen.

Als je goed toekijkt, zie je op de coverfoto van het boek, Oscar Vandamme, André en Valère Denys zitten op de puinen van hun ontplofte woning.

Vanaf het moment van zijn tussenkomst verwerft Michel Byttebier bijna eeuwig respect en het etiket van  “goede oorlogsburgemeester”, tot op heden zelfs, althans dat is mijn aanvoelen.

Na de oorlog wordt Michel Byttebier niettemin op verschillende plaatsen geïnterneerd en op 22 oktober 1945 door de krijgsraad te Kortrijk tot 3 jaar gevangenis en ontzetting uit zijn rechten veroordeeld. Na beroep wordt zijn straf herleid tot één jaar gevangenis. Hij komt diezelfde dag, 21 februari 1946, vrij.

In 1949 wordt hij hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd en in 1965 wordt hij in eer hersteld. Lang kan hij er niet van genieten, hij overlijdt hetzelfde jaar nog.

Het boek kent geen chronologisch verloop van de oorlog maar is onderverdeeld in rubrieken per deelgemeente, een goeie 60 Z-W-Vlaamse gemeenten van vóór de fusie in 1976, met uitgewerkte thema’s in de meeste gemeenten.

De grootste aandacht werd besteed aan Wevelgem, waar ik geboren ben en waar ik opgroeide als bakkerszoon, op de Wijnberghoek.

De Wijnberghoek is een van de drie parochies van Wevelgem met de Roeselarestraat (gedeeltelijk), Moorselestraat (gedeeltelijk), Wijnberg, Reutel- en Nachtegaalstraat als bijzonderste straten tijdens de bezetting.

De gebeurtenissen die er zich afspelen tijdens en na de oorlog komen zo in aanmerking voor het maken van een boeiende oorlogsdocumentaire of -film. Bijna alle mogelijke oorlogstoestanden zijn aanwezig: de reeds vermelde aanslag in de Nachtegaalstraat, inwoners die kiezen voor medewerking met de bezetter of kiezen voor het verzet en zowel een Engelsman als een Duitser die na de oorlog huwden met een Vlaams meisje, zich vestigden op de Wijnberghoek en als het ware buren werden. Hun relaas vind je in het boek.

Wie zich ook later vestigde in de Nachtegaalstraat was Frans Soenen, 20 jaar mijn politieke vader en medestander in de Wevelgemse gemeenteraad. Zijn vader, een bonder in hart en nieren, was tijdens de bezetting werkzaam op het arbeidsambt te Kortrijk en dat werd hem na de oorlog zwaar aangerekend, hij werd geïnterneerd.

Het eerste wat Frans doet, als hij in 1945 op het einde van het schooljaar gehuldigd wordt, is fier zijn zilveren medaille gaan tonen aan zijn vader die op dat ogenblik geïnterneerd is te Kortrijk.

Wat lezen we nog meer over Wevelgem?

Een Wevelgems gemeenteraadslid dat sneuvelt aan het oostfront. Pas in 1969 wordt zijn akte van overlijden ingeschreven, vermeldend dat hij overleden is in Rusland tussen 6 juni 1942 en 10 mei 1944 op een niet nader te bepalen plaats …

Het politie-, brandweer- en onderwijzerskorps en het gemeentepersoneel in Wevelgem krijgen een afzonderlijk hoofdstuk.

Een hoofdrol is weggelegd voor een aantal onderwijzers uit de Hoogstraat. Ik vermeldde al Jan Silverans, ook Maurice Vankeirsbilck was actief in het verzet. Na de oorlog kwamen ze in onverschil en in een slecht daglicht te staan. Ze meenden de plaats te moeten innemen van de rechterlijke macht en de politiemacht.

Twee onderwijzers die de kant van de bezetter kozen in 1942 mochten na de bevrijding niet hernemen en werden zwaar gestraft. In mijn boek spreek ik geen oordeel uit maar ik vind persoonlijk dat ze beiden te zwaar werden veroordeeld.

Op het gemeentehuis was Jules Dujardin secretaris vóór, tijdens en na de bezetting. Hij was gehuwd met de zuster van de echtgenote van Michel Byttebier. Na de oorlog werd zijn huis in de Lauwestraat beklad met hakenkruisen.

Onder de personeelsleden van toen heb ik het over o.a. het dossier van Denis Baert, die ik persoonlijk goed gekend heb en die actief was in het verzet, van toekomstig burgemeester Hector Duhamel, van architect Gaston Knockaert, die na de bevrijding aangehouden en geïnterneerd werd en ook van Gaston Herman, die later mijn klastitularis werd in het Sint-Pauluscollege.

Twee maal ter dood veroordeeld worden komt niet alle dagen voor. Toch heeft een Wevelgemnaar het meegemaakt, gelukkig voor hem werd de doodstraf twee maal omgezet in een andere straf, de eerste maal na WOI en de tweede maal na WOII.

Had onze plaatselijk nationale wielerheld en 3-voudig winnaar van Paris-Roubaix ook boter op het hoofd tijdens en na de oorlog? Hij ondervond in ieder geval moeilijkheden van verschillende aard en zat een tijd geïnterneerd in de Wikings te Kortrijk.

In het boek ook de nodige aandacht voor Marcel Laperre en Georgé Plets, die tragisch aan hun einde komen in de Duitse kampen en ook aandacht voor de verzetsstrijders die om het leven komen tijdens de bevrijdingsdagen.

Natuurlijk ging ik ook grondig een kijkje nemen in de andere deel- en buurgemeenten.

Jozef Ponseele bezorgde mij een getuigenis over zijn vader Marcel die in Gullegem burgemeester was vóór, tijdens en na de oorlog. Een grote uitzondering destijds in ons land.

In Moorsele komt oorlogsburgemeester Albert Herreman in de plaats van Oscar Pareit. Tot nog toe was Herreman enkel een voetnoot waard in de Moorseelse geschiedenis. Nu doet hij uit de doeken, in een brief vanuit de gevangenis, waarom hij het ambt van burgemeeester aanvaardde tijdens de oorlog.

Christine Vlaeminck bezorgde mij een eerlijke en pakkende getuigenis over haar vader, die na de oorlog opgepakt werd en levenslang vervallen werd verklaard van zijn burgerlijke en politieke rechten.

In 1950 wordt Adolf Vlaeminck hersteld in al zijn rechten.

In Lauwe blijft burgemeester Camiel Vandeplassche op post. Na de oorlog verschijnt hij voor de krijgsraad maar wordt vrijgesproken. Zijn eerste schepen Antoine Cosyns bleef ook op post. Was Cosyns werkelijk de verzetsstrijder voor wie hij doorging? Het antwoord vind je in het boek.

René Vandenbulcke aanvaardt op het einde van de bezetting de post van oorlogsschepen in Lauwe en dat komt hem duur te staan …

In Menen wordt burgemeester Armand Deweerdt vervangen door apotheker Aimé Maenhout en in Rekkem komt Joseph Poblome aan de macht.

Onderwijzer Camiel Mares wordt oorlogsburgemeester in Ledegem in vervanging van Pieter Denolf.

Het hoofdstuk over Gerard Ingelbeen, oorlogsburgemeester van Dadizele, heeft me een bijzonder goed gevoel bezorgd.

Zijn zoon, wijlen dokter Maurits Ingelbeen, kon het hoofdstuk vóór zijn overlijden in 2020, nog met veel interesse doornemen en gaf mij zijn volle goedkeuring.

Bissegem en oorlogsburgemeester Felix Laperre komen ook ruimschoots aan bod. Zijn schoonzonen Jozef Bachot en Joseph Vande Wiele waren zeker geen onbekenden in de wereld van de collaboratie.

Van Jan Dhaene ontving ik een getuigenis over zijn grootvader Alfons Ovaere, die oorlogsburgemeester was in Aalbeke.

We zetten een stapje naar de grote buur Kortrijk, waar Luciaan Ryckeboer oorlogsburgemeester wordt. Ryckeboer wordt aanvankelijk door de krijgsraad veroordeeld tot 8 jaar. In beroep wordt zijn celstraf verhoogd tot 12 jaar. In 1949 komt hij vrij en  in 1951 wijkt hij uit naar Bolivië.

Via professor emeritus Bruno Goddeeris kwam ik enkele jaren geleden in het bezit van een boekje “La perle du bagne”, “de parel van de gevangenis”, geschreven door kapelaan Edouard Froidure en dat handelt over Suzanne Van Durme, de tante van Bruno, de zuster van zijn moeder.

Haar tragisch verhaal, dat start in Kortrijk bij haar aanhouding, eindigt in het kamp Bergen-Belsen, waar ze laatst werd gezien. Bij de bevrijding treffen de Britten er massagraven aan en duizenden onbegraven lichamen …

Bij toeval botste ik ook op het dossier van de ouders van Hugo Claus. De internering van zijn vader en de brief van zijn moeder kon ik niet links laten liggen.

Op die manier kon ik tevens even verwijzen naar het “Verdriet van België”, één van mijn lievelingsboeken, met Louis Seynaeve als hoofdfiguur en Byttebier als zijn klasgenoot. Toeval bestaat niet.

Van de vele andere Z-W-VL gemeenten haal ik nog één rubriek aan, die betreffende Kaster, waar zich een drama afspeelt in de familie Algoet.

De ereburgemeester van Dilbeek heeft het drama van dichtbij meegemaakt en getuigt.

Om af te ronden kunnen we ons nog enkele vragen stellen.

Was het nodig om over dit onderwerp te schrijven en moest dat nu al?

Je hebt mensen die verkiezen die periode weg te cijferen en te verdringen en je hebt mensen die menen dat ook de kleine lokale geschiedenis recht heeft op een zo objectief mogelijke waarheid. Ik behoor tot die laatste categorie. Het werd tijd dat de mondelinge overlevering te boek werd gesteld.

Daarbij moet je geen tientallen jaren meer wachten. Ik voel dat de nieuwsgierigheid echt groot is, op een moment dat er nog veel mensen zijn die de oorlog, weliswaar op jonge leeftijd, hebben meegemaakt.

Het boek moet nog worden gelezen en nu al worden mij aanvullingen, verhalen en onderwerpen overgemaakt.

Had of heeft Michel Byttebier zijn plaats in de fotogalerij van de Wevelgemse burgemeesters?

Ook hier waarschijnlijk pro’s en contra’s.

In Anzegem, Deerlijk en Waregem was er wel plaats voor een foto van de oorlogsburgemeester in het rijtje van de burgemeesters.

Al die jaren had het Wevelgemse gemeentebestuur goede contacten met de familie Byttebier. Denken we maar aan de bedrijfsgebouwen Byttebier die de gemeente kon aankopen en aan de vele recepties en maaltijden die door de gemeente in de feestzaal Cortina in de Lauwestraat werden georganiseerd.

Wat denkt de familie Byttebier zelf en de bevolking?

In de gemeenteraad werd nog nooit het voorstel geformuleerd om de foto toe te voegen, noch door de meerderheid, noch door de oppositie.

Is de tijd misschien ondertussen rijp om het voorstel tot toevoeging alsnog te onderzoeken, vooral omdat de foto’s nu toch op een andere plaats zullen gehangen worden? Althans, dat hoop ik.

Beste geschiedenisliefhebbers, ik besluit. Vandaag is het 4 december, Sinte Barbara, patrones van o.a. de pompiers. 68 jaar geleden kwam ik, op een stormachtige zaterdagavond, ter wereld, een heel klein beetje ongelegen. Het was volop klaaskoekentijd en mijn moeder was die dag mijn vader nog aan het helpen in de bakkerij.

We gaan daar een op drinken!

Gezondheid en bedankt!"


Zeno Byttebier, zoon van oorlogsburgemeester Michel Byttebier, op 6 december 2022, enkele maanden vóór zijn overlijden, op 17 april 2023.


Moorsele: Charles "Karel" Vanoverberghe en Juliaan "Julien" De Boevere

 

Moorsele: Charles “Karel” Vanoverberghe en Juliaan “Julien” De Boevere

 

In zijn schrijven aan de Consultatieve Commissie verwijst oorlogsburgemeester Albert Herreman naar onderwijzer Charles Vanoverberghe, op wiens vraag hij burgemeester zou zijn geworden.

Charles “Karel” Vanoverberghe[1], geboren te Moorsele op 31 maart 1883, er wonende in de Sint-Janslaan 20, onderwijzer en schoolhoofd, gehuwd met Julienne Delrue, vader van 5 kinderen, staat in Moorsele gekend als een eerlijk man van goede faam en onberispelijke zeden, een idealist wars van grootheidswaanzin, geld- en zelfzucht.

Hij staat aan het hoofd van talrijke culturele verenigingen (muziek-, toneel- en zangverenigingen) en wordt door de leden erg geapprecieerd.

Na de oorlog wordt hij aangehouden en geïnterneerd van  8 september 1944 tot 1 april 1945 en van 14 mei 1945 tot 27 oktober 1945. Hij wordt op 27 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk en op 27 februari 1946 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis. Hij verblijft in verschillende gevangenissen (interneringscentrum Kortrijk, gevangenis Sint-Gillis, interneringscentrum Sint-Kruis).

Substituut Janssens noteert op 11 januari 1946 de daden die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“Zaak in beroep.

Betichte is schoolhoofd te Moorsele.

In 1942 werd het VNV gesticht te Moorsele. Betichte is eigenlijk de stichter en hij heeft dan ook de eerste vergaderingen geleid. Hij bleef toch eenvoudig lid.

Hij woonde de vergaderingen van het VNV bij en leerde de VNV-ers liederen aan.

De vier Oostfrontstrijders der gemeente kwamen telkens bij hem op bezoek en hij noemde hen “helden”.

Betichte woonde ook de begrafenis van Staf Declercq bij.

Het is op aanraden en bij tussenkomst van betichte dat Herreman VNV-burgemeester van Moorsele geworden is.

Hij schijnt ook op school propaganda gevoerd te hebben.”

Op vraag van de gevangenisdirectie geeft Karel Vanoverberghe een beknopt verhaal van zijn leven, alsook in welke omstandigheden hij de feiten heeft gepleegd waartoe hij veroordeeld werd:

“Ik werd geboren te Moorsele op 31 maart 1883. Vader was schrijnwerker. Na mijn schooljaren (13 jaar oud) leerde ik de stiel van vader. Op 18-jarigen leeftijd heb ik aan de studie begonnen en aan 22 jaar het diploma van onderwijzer bekomen te Torhout 1905. Ik heb 14 jaar in het Aangenomen Onderwijs gestaan te Gullegem, dan werd ik als schoolhoofd benoemd aan de Gemengde Gemeenteschool van mijn geboortedorp. De school bracht ik van één tot vier klassen – een vijfde zou ingericht worden. Als naschoolsch werk stichtte ik – en bestuurde meteen – een fanfare, een zanggilde, een tooneelclub, dit gebeurde met goedkeuring van de Heer Hoofdopziener en het werd in het jaarverslag der school vermeld. Sommige dorpspolitiekers zagen dit werk met leede ogen aan. Het waren ook zij die mijn naam op de zwarte lijst deden voorkomen.

Naast mij had ik een onderwijzer die om zijn nalatigheid moest berispt. Tienmaal ten minste is de Burgemeester zich bij mij over die man komen beklagen. Met de huisvaders was het nog erger. Op bevel van de Kantonale Opziener werd hij eindelijk aangeklaagd voor miskenning van gezag en kreeg een blaam als straf. Na de bevrijding volgde zijn wraak. Leerlingen werden beïnvloed en hij klaagde mij aan voor slechte propaganda op school. Zoo gaf hij de dorpspolitiekers de argumenten in de hand.

Mijn gezin telt 7 leden: 5 kinderen waaronder 4 minderjarig. De oudste gediplomeerde onderwijzer, nog zonder betrekking, voldoet nu aan zijn legerdienstplicht. De 2e is leerlinge onderwijzeres. De 3e, een zoon van 16 jaar, zal nu op stiel gaan. De 4de zou regentes leeren, is nu echter dienstmeid in Kortrijk, haar loon is ons eenig inkomen. Het jongste kind is amper 5 jaar oud. Die kinderen heb ik sedert mijn 2de aanhouding (14-5-1945) niet meer gezien dit om besparing te doen. Ook mijn vrouw komt enkel om de maand of om de 6 weken. Mijn vrouw was bijzondere meesteres van naaldenwerk aan onze school, staatsbezoldigde. Na mijn aanhouding werden de meisjes – tegen de wet ingaande – door hogergenoemde onderwijzer uit de school gebannen. Zoo ook viel haar wedde weg.

Het was op 8-9-1944 dat ik tot ieders verwondering werd aangehouden, geen kwestie van mishandeling, plundering of zelfs beleediging, neen, de mannen die mij aanhielden of bewaakten, kwamen exuus aanbieden en veel dorpsgenooten zijn mij komen moed inspreken en troosten.

Mijn zoon – hij kwam even uit de Normaalschool – werd gedurende 4 weken opgesloten. Nooit werd de reden van zijn opsluiting of vrijstelling bekend gemaakt. Hij bezit zooals eenieder het Bewijs van Burgertrouw. De man die mijn aanhouding eischte en teekende werd een week daarna plichtig aan moord bevonden (moord Ardooie Assisenhof voor West-Vlaanderen zomer 1945). De 1e getuige ten mijnen laste was een oud-veroordeelde van zijn vrouw gescheiden. Hij legde een getuigenis af tegenstrijdig (valsch) met zijn verklaring in het dossier opgegeven (doss: bl: 12). De onderwijzer hooger genoemd voelde spijt en wroeging om zijn verklaring en zocht naar alle middelen om deze niet onder eed te moeten bevestigen (hij miste de tram, hij miste de trein, hij brak zijn fiets). Hij bleef van het gerecht afwezig.

Ik werd dus, in de verklaring van onderwijzer Herman, beschuldigd van propaganda op school: voorlezen van brieven en aanleeren van produitsche liederen en lid V.N.V.

Ik heb inderdaad 2 Vlaamsche brieven komend van oud-leerlingen die in Duitschland werkten voorgelezen, die oud-leerlingen werden vroeger door Gestapo’s des nachts opgehaald en weggevoerd. De brieven waren vol dankbetuiging, erkentelijkheid en vriendelijkheid, echter één zin te betwisten: “Ik heb hier iets gegeten dat ik in België nooit gegeten heb.”.

Ik heb 2 liederen “Kempenland” en “Vaarwel mijn broeder (XVIde eeuw)” aangeleerd. Die liederen werden ons opgelegd (ik bedoel het aanleeren) door W. Demeyere in aanwezigheid van de Kantonale Opziener te Menen. Dit voorlezen en aanleeren was misschien onvoorzichtig.

Ik heb mij laten inschrijven in het V.N.V., echter enkel als voorloopig lid (nooit toetredingsbewijs geteekend). De reden die mij daartoe aanzette was mijn zoon te zien benoemen in onze school (wat niet gebeurd is). Dit V.N.V. echter was nergens aangesloten bewijs daarvan: de voorzitter-leider uit Moorsele is gauw vrij geweest en de leden niet verontrust.

De begravingsdag van Staf Declercq was een verlofdag. Ik ben die dag mijn zoon in Brussel gaan bezoeken en heb eerst de stoet aangekeken. Ook die zwakheid heb ik aan mijn Auditeur verklaard al kon ik gemakkelijk dit geheim bewaren.

Ziehier Hooggeachte de feiten in zwakheid bedreven en in volle rechtzinnigheid aangehaald.

Uw dienstwillige dienaar;

Met gansen bijzondere Hoogachting.

C. Vanoverberghe 63 jaar oud.”  

Op 20 april 1947 wordt Karel Vanoverberghe, na o.a. een schriftelijke tussenkomst dd. 16 april 1947 van E.H. J. Roose, bestuurder van de meisjesnormaalschool te Tielt, in voorwaardelijke vrijheid gesteld.

Op 23 augustus 1948 richt Vanoverberghe een brief aan Prins Karel, waarin hij de zaken nog eens op een rijtje zet en strafvermindering vraagt:

“Ik heb de Uedele te melden dat ik door het “Beschermcomité voor ontslagen gevangenen” te Kortrijk ben aangezet om mijn Burgerrechten terug te vragen, wat ik volgaarne gedaan heb. Bij die gelegenheid vraag ik Uedele eerbiedig mij een strafvermindering te willen geven.

Sta toe dat ik voor een wijl Uwe aandacht vraag en mijn geval kort uiteen zet, dit om mijn aanvraag tot strafvermindering te kunnen motiveren.

Ik was sedert 20 jaar schoolhoofd te Moorsele en had 35 jaar trouwe dienst. Ik werd door mijn collega Herman Paulus aangeklaagd voor slechte propaganda op school. De rijkswacht deed een ernstig onderzoek bij de leerlingen, en hoorden niet het minste kwaad over mij. Hun verslag die dus geheel te mijnen gunste sprak werd nooit in mijn dossier opgenomen. De staatsveiligheid deed ook een onderzoek. Drie leerlingen werden de woorden in de mond gegeven en legden een verklaring af te mijnen laste. Onderwijzer Herman kreeg wroeging en durfde zijn eerste verklaring niet onder eed bevestigen, spijts hij door het Gerecht geciteerd werd bleef hij afwezig op de Krijgsraad. De leerlingen hadden reeds lang hun dwaling ingezien en hun woorden ingetrokken. Ze schreven zelf onder aangetekende brief naar de Heer Auditeur. Die jongelingen zijn nu steeds vriendelijk tegenover mij.

Een tweede getuige Julien Debouvere die mij amper kende heeft een beschuldiging die hij eerst ten laste van Georges Vanaerde, onderwijzer, gedaan had, in de zitting van de Krijgsraad te mijnen laste gelegd. Ik vermoed dat hij voor die zaak werd uitgekocht. Op bladzijde 12 van mijn dossier (confrontatie Vanoverberghe Debouvere) uit de alinea: “Ik voeg er aan toe dat het niet Vanoverberghe was, maar wel Vanaerde onderwijzer die …” is duidelijk te begrijpen dat Debouvere valsch getuigd heeft te Kortrijk. Ik werd dus tegen de verwachtingen van mijn dorpsgenoten tot 5 jaar hechtenis veroordeeld (Kortrijk November 1945) en op 27 Februari 1946 werd te Gent door het Krijgshof de straf behouden verklaard. Het gerecht had gesproken en ik zou mijn straf verduldig dragen. De Heer Burgemeester van Moorsele en anderen hebben om mijn vrijstelling gevraagd en ik heb 371 dagen genade bekomen na 540 dagen werd ik in voorlopige vrijheid gesteld.

Laat ik nog het volgende aanhalen: binst de oorlog is een Engelsch piloot in burgerkleedij in mijn huis geweest. Spijts mijn huis en mijn school door de “Weermacht” bezet was heb ik de vluchteling opgenomen, ook eenig geld en eten meegegeven. Hij zou naar onbezet Frankrijk vluchten; ik heb hem dan ook de beste voetweg aangewezen. Die daad nog vóór de Bevrijding door sommigen gekend en na de Bevrijding openbaar gemaakt heeft toch mijn aanhouding niet kunnen beletten.

Een zeer voorname dame, Alice Corselis die lange tijd in U.S.A. had verbleven heeft even als ik, de piloot aan huis ontvangen en hem geholpen. Die dame, alsook de oud-leerling, Odiel Lust, die de piloot bij mij binnen bracht – omdat ik een woord Engels spreek – hebben te mijnen voordele op de Krijgsraad te Kortrijk getuigd (dossier 1296).

Om die reden Exellentie heb ik mij verstout bij Uedele vermindering van straf aan te vragen. Nu ben ik in mijn 66e levensjaar en leef ten laste van mijn oudste kinderen (de oudste is 24  het jongste kind is 6 jaar oud).

Uw goed antwoord te gemoet ziende heb ik de eer te zijn uw nederige dienstwillige.

C. Vanoverberghe,

Ontslagen te Sint-Kruis W-VL op 20 April 1947, voorwaardelijk in vrijheid gesteld door min. Besluit den 14 April 1947, onder voogdij van het Beschermcomité te Kortrijk.”

In het Belgisch Staatsblad van 1952 vernemen we dat Karel Vanoverberghe bij vonnis van 2 oktober 1952 verleend door de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk,  hersteld wordt in al zijn rechten vanaf de datum van beslissing. Hij overlijdt te Moorsele op 30 maart 1963.

In zijn brief gericht aan Prins Karel maakt Karel Vanoverberghe melding van Julien De Boevere, die hem valselijk beschuldigd had.

Juliaan “Julien” De Boevere, geboren te Kortrijk op 23 augustus 1899, wonende te Moorsele in de Maalstraat 97 en gehuwd met Valentina Lagae, was aangesloten bij de Weerstand (P.L.) van 28 februari 1944 tot 14 oktober 1944. Hij werd lid van het V.N.V. om beter spionagewerk te kunnen doen voor de geallieerden, in opdracht van de ondergrondse beweging.

Juliaan De Boevere

Via een verhoor van Roger Lievens, afgenomen op 19 mei 1954 door de politie van Wevelgem (P.V. Nr. 119/OM) komen we meer te weten over het spionagwerk van De Boevere:

“Ik weet goed dat Deboevere Julien, het Burgerlijk verzet heeft helpen stichten te Moorsele en te Winkel St. Elooi, om reden dat wij het samen aldaar gesticht hebben en dat wij veel samen werkten.

Wat betreft de verijdeling der aanhouding van de Heren Bettens, Watteyne en De Bouck werd dit mij door hem medegedeeld dezelfde avond dat hij dit gehoord had in een vergadering van de zwarte Brigade (V.N.V.). Hij kon deelnemen aan deze vergaderingen en werd het door ons opgelegd en dit omdat hij volledig ziek was en dat hij in deze vergaderingen veel inlichtingen kon verkrijgen die de Weerstand kon ten goede komen daar de gebroeders Pille (Gestapo’s) steeds in deze vergaderingen waren …”

Juliaan De Boevere sterft te Moorsele op 8 maart 1951.

Op 19 november 1953 wordt hem de titel van weerstander door de sluikpers toegekend.


 



[1] Aldus inlichtingen verstrekt door de burgemeester van Moorsele op 26 november 1945, op vraag van het Krijgsauditoraat van Kortrijk.

Gemeentepersoneel in Wevelgem

 

Gemeentepersoneel in Wevelgem

 

In vorige rubrieken vernamen we al dat secretaris Jules Dujardin op post was en bleef vóór, tijdens en na de oorlog en dat in 1944 Willy Mispelaere, het toen jongste en laatst benoemde personeelslid, door ziekte stierf.

Jules-Amand Dujardin wordt geboren te Wevelgem op 2 september 1892 en treedt in dienst als gemeentesecretaris op 1 januari 1915. Hij kent tijdens zijn loopbaan vijf burgemeesters: Jules Vanackere senior, Jules Vanackere junior, Remi Wallays, Michel Byttebier en Achiel Wallays. Hij sterft te Wevelgem op 6 maart 1958, na een langdurige ziekte, en wordt opgevolgd door zijn zoon Eric. Hij was gehuwd met Eveline Vanden Avenne, de zus van de echtgenote van Michel Byttebier.

Hij was Ere-Voorzitter van het verbond der Gemeentesecretarissen van het Arrondissement Kortrijk en secretaris van de Commissie Openbare Onderstand te Wevelgem.

Na de oorlog wordt het huis van secretaris Dujardin, gelegen in de Lauwestraat 116, beklad met hakenkruisen.

Jules Dujardin

Denis Baert[1], geboren op 9 juli 1920, vat zijn militaire dienst aan op 3 januari 1940 en vertrekt met zijn eenheid naar Frankrijk op 15 mei 1940, keert terug in bezet België op 20 augustus 1940 en wordt met onbepaald verlof gestuurd op 21 augustus 1940.

De volgende dag, op 22 augustus 1940, wordt hij, onder het bewind van burgemeester Remi Wallays, aangesteld als tijdelijk bediende bij het gemeentebestuur van Wevelgem en dit tot 15 juli 1943. Op dat ogenblik is oorlogsburgemeester Michel Byttebier reeds aan de macht.

Vanaf 1 februari 1943 wordt Denis Baert beschouwd als vast bediende bij de Regie van Telegraaf en Telefoon, gedetacheerd bij de gemeentediensten tot hij teruggeroepen wordt voor de noodwendigheden van de R.T.T. op 15 juli 1943.

In een Pro-Justitia van 28 augustus 1950 verklaart hij het volgende:

“Na mijn demobilisatie op 21 augustus 1940 als soldaat van de veldtocht 1940 waarin ik door mijn legeroversten als voorbeeldig van gedrag en wijze van dienen werd gesignaleerd, trad ik in dienst van ’t gemeentebestuur Wevelgem tot 15 juli 1943. Ik verzekerde er dienst op ’t secretariaat als typist en ook soms aan den dienst der Duitse opeisingen. Veel briefwisseling dienaangaande kon ik dan ook bezien. Ik had het als plicht gerekend overal en indien het mogelijk was aan administratieve sabotage te doen, nogmaals wanneer zulks kon aanzien worden als een zuivere taak.

Op ’t gemeentesecretariaat was de heer secretaris vervolgens de burgemeester mijn overste. Wat betreft de administratieve sabotage in de telefoondienst periode van 15 juli 1943 tot 14 april 1944. Er waren te Wevelgem geleidingen gebruikt door de Duitsers vermits er ook een vliegveld was. Alles wat daar gedaan werd is steeds geweest in gedachtengang te werken als goed Belg en zuivere vaderlandsliefde.”

Op 8 december 1950 vermeldt een verslag van het Ministerie van Wederopbouw het volgende:

“Aan Baert Denis werd de titel van gewapend weerstander toegekend op 25 juni 1947 als aangesloten lid van de P.M.[2]

Hij werd erkend voor de periode van 21 augustus 1943 tot 10 oktober 1944 zijnde 1 jaar en 2 maanden.

Hij werd op 21 augustus 1943 aangeworven door de heer Silverans Cyriel als lid van de P.M. De volgende activiteit werd o.a. opgegeven: bezorgen uitzendpost partizanen – sabotage spoorwegmateriaal – stempels en papieren tot maken van valse getuigschriften – bezorgen inlichtingen Duitse telefoongesprekken aan weerstand – inlichtingen sabotage telefooncentrale – was voortvluchtig sedert 14 april 1944.”

In een ander verslag van hetzelfde ministerie van 18 december 1950 lezen we het volgende:

“Uit de ter zake verstrekte gegevens en afgelegde getuigenissen blijkt dat Denis Baert actief aan de clandestine strijd tegen de vijand heeft deelgenomen, hierbij een activiteit aan de dag leggend waarmede werkelijke gevaren verbonden waren, door feiten welke elk afzonderlijk genomen niet van uitzonderlijk belang zijn maar die door hun aantal en hun uiteenlopendheid een geheel vormen waaruit blijkt dat hij werkelijk met weerstand bezield was; ten gevolge van sabotage daden verricht in de uitoefening van zijn beroep, namelijk door als bediende bij het gemeentebestuur een bevolkingsboek onttrokken te hebben aan de diensten der Werbestelle en door het doen verdwijnen van anti-geallieerde vlugschriften welke te lezen lagen voor het bureel van de oorlogsburgemeester; ten gevolge van hulp en bijstand aan ieder door de vijand om een andere reden dan een gemeenrechtelijk misdrijf opgespoord persoon, namelijk door als bediende in de telefooncentrale een opgevangen gesprek betreffende een nakende huiszoeking door de Duitsers bij een bepaald persoon mede te delen aan een weerstandsorganisatie die aldus de nodige voorzorgsmaatregelen kan nemen alsmede door gedurende de laatste maanden van de bezetting aan drie werkweigeraars een of tweemaal geldelijke steun te overhandigen.”

Denis Baert is voortvluchtig sedert 14 april 1944 omdat hij weigert zich op die datum aan te melden in het station Kortrijk, waar trein nr. 1073 op hem wacht met het oog op een verplichte tewerkstelling in Duitsland.

Vanaf die dag leeft hij in de illegaliteit en ondergedoken bij Maurits Decuypere op de Posthoornhoek te Wevelgem.

Op 26 november 1952 wordt hem de hoedanigheid van werkweigeraar toegekend voor de periode van 14 april 1944 tot aan de bevrijding.

Terug naar het begin van de bezetting.

Op 27 augustus 1940 worden twee plaatsen van tijdelijk gemeentebediende open verklaard, voor de “duur van de oorlog”. De voorgeschreven bekendmaking gebeurt door middel van aanplakbrieven en een aankondiging in het Staatsblad van 1 september 1940.

Er zijn veertien kandidaten, o.a. René Claus, Maurits Vervalle en Hector Duhamel (die ook kandidaat is voor de post van tijdelijk politieagent). Slechts de eerste twee staan op de voorrangslijst.

De kandidatuur van Maurits Vervalle wordt echter niet weerhouden wegens lichamelijke ongeschiktheid.

De benoeming als tijdelijk gemeentebediende, vanaf 1 oktober 1940, van René Claus (°13 juli 1909) en Hector Duhamel (°1 maart 1909) wordt bekrachtigd in de gemeenteraad van 22 november 1940.

Gemeenteraadslid Remi Moerkerke (Gemeentebelangen) verklaart zich bij de bekrachtiging van de benoeming van Hector Duhamel te zullen onthouden omdat Maurits Vervalle, die aanspraak kan maken op voorkeurrecht, niet wordt aangesteld. Uiteindelijk zijn er drie onthoudingen op de tien uitgebrachte stemmen, vermoedelijk en logischer wijze komende van de drie leden van de Gemeentebelangen.

Na de oorlog wordt René Claus op 5 januari 1945 veroordeeld door de Krijgsraad van Kortrijk tot tien jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek “uit hoofde van in den loop van 1941 en 1942 op verschillende plaatsen in België, Duitschland, Polen en Rusland, als Belg, door het wetens vervullen voor den vijand van taken van strijd, vervoer, werk of bewaking die normaal op de vijandelijke legers of hun diensten berusten, de wapens te hebben opgenomen tegen België of tegen de bondgenooten van België (zijnde elke Staat die, zelfs afgezien van een verdrag van bondgenootschap oorlog voert tegen een Staat waarmede België zelf in oorlog is), namelijk in dienst te zijn getreden van de N.S.K.K.”

In de editie van 6 januari 1945 doet het Kortrijksch Handelsblad verslag:

“Claus René, geboren te Wevelgem, den 13 Juni 1909, bediende te Wevelgem en aldaar woonachtig. Tot 15 Mei 1941 was de geïnteresseerde bediende bij den rantsoeneeringsdienst der gemeente. Doch, daar hij te weinig verdiende, liet hij zijn bediening in den steek en trok naar het V.N.V. waar hem werk voor Duitschland werd bezorgd en terecht kwam in de N.S.K.K. Hij werd naar de Citadel te Diest gestuurd waar hij een werkkontrakt voor Duitschland te onderteekenen had. Als chauffeur vertrok hij met een autokaravaan van Diest naar Brussel, van Brussel naar Rijsel, van Rijsel naar Warschau, van Warschau naar Smolensk. Hij had immers gelezen in de dagbladen dat autovoerders werden gevraagd voor Duitschland. Als bediende te Wevelgem verdiende hij slechts 1.000 fr. per maand; als autovoerder van de Wehrmacht 600 fr. per week. Ook droeg betichte een zwart pak, doch verklaarde nooit wapens te hebben gedragen. In 1942 werd hem ontslag verleend op zijn aanvraag.

Meester Tahon verklaart dat de strafbaarheid ligt in de intentie. Betichte heeft nooit het inzicht gehad rechtstreeks hulp te bieden aan de Duitschers. Pleiter verklaart ook dat verleden week, iemand in uniform had geloopen, thans in vrijheid is gesteld. Als er voor zulke kleine menschen door het Openbaar Ministerie zulk een groote straf wordt geëischt, wat zal dan voor de groote “visch” gevraagd worden. Meester Tahon legt hier thans den nadruk op de groote schuld der anti-belgische partijen die gansch ons nationaal gevoelen in geheel ons openbaar leven wist te dooden. Thans zegt pleiter dat het maar weinig schelen kan wat er op de autos vervoerd werd. Nooit heeft hij iemand overgedragen noch den verklikker uitgehangen. De intenties zijner daad dienen met alle aandacht nagegaan te worden.

De betichte krijgt 10 jaar gevang.”

Op 5 maart 1946 richt René Claus vanuit de gevangenis te Beverloo een genadeverzoek aan Prins Karel:

“Monseigneur,

Ik ondergeteekende, Claus René, gehuisvest te Wevelgem, Albertstraat, n° 36, neem de eerbiedige vrijheid Ued. het volgende uit een te zetten:

‘k ben den 5n Januari 1945 door den Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld geweest tot tien jaar gevangenis, daar ik in het jaar 1941, gedurende enkele maanden lid zou geweest zijn van de N.S.K.K.

‘k meen nochtans gerechtigd te zijn te doen opmerken dat ik niet kan beschouwd worden als werkelijk lid geweest te zijn van de N.S.K.K., daar ik slechts aangeworven ben geweest als Burgerlijk Chauffeur; ‘k heb weliswaar een zwarten broek en vest gedragen, maar er waren daar geen kenteekens op. De Krijgsraden overigens zijn van advies dat er slechts vanaf April of Mei 1942, wapen- en uniformdracht in voege waren bij de N.S.K.K.

Ten titel van inlichting is een persoon, die in een gelijkaardig geval verkeerde, door den Krijgsraad te Ieper, vrijgesproken geweest, namelijk Logie Victor van Vlamertinge, die bij vonnis dd. 22/7/1945 door de Krijgsraad te Ieper vrijgesproken werd;

Daarenboven, een zekeren Emile Lernout, die eveneens als ik, in het jaar 1941, enkele maanden als Burgerlijk Chauffeur bij den N.S.K.K. werkzaam was, is op heden nog nooit voor den Krijgsraad moeten verschijnen en verkeert sedert lange maanden in vrijheid.

Daar tegenover ben ik, die in alle geval niets meer misdaan heb dan de twee hierboven vermelde personen, veroordeeld geweest tot tien jaar gevangenis.

Indien ik dit gedaan heb in het jaar 1941, is het eenvoudig om wat geld te verdienen; ‘k was immers werkzaam tot 15n Mei 1941 als bediende, namelijk in de Ravitailleeringsdiensten der gemeente Wevelgem; mijn salaris was volstrekt onvoldoende om op een fatsoenlijke wijze te kunnen voorzien in de behoeften van mijne echtgenoote en mijne twee kinders; ‘k las dan in een dagblad dat als chauffeur ik 650 fr. per week kon verdienen, ‘k heb verdere inlichtingen genomen en heb dan een werkkontrakt geteekend; daar mijn bezigheden naderhand buiten mijn werkkontrakt gingen, heb ik mijn ontslag gevraagd, hetwelk ik bekomen heb begin Januari 1942.

Monseigneur, ik ben ervan overtuigd, U zult met me eens zijn dat de opgeloopen straf hoegenaamd niet overeenstemt met hetgeen ik zou misdaan hebben. ‘k ben thans bijna achttien maanden van mijn vrijheid beroofd, en mijne echtgenoote die voor onze twee kinderen moet zorgen, kent de ellende.

‘k vraag en smeek Ued. mijn gevangenisstraf van tien jaar op achttien maanden te herleiden.”

Geheel uitzonderlijk richt krijgsauditeur Verougstraete van Kortrijk op 28 juni 1946 een schrijven aan de Minister van Justitie:

“Mijnheer de Minister,

Ik heb de eer U te verzoeken de mogelijkheid te overwegen in voorloopige vrijheid te stellen, in afwachting dat een beslissing genomen wordt over zijn genadeverzoek, den genaamde: Claus René, geboren te Wevelgem, den 13 Juli 1909, gehuwd en vader van twee minderjarige kinderen, wonende te Wevelgem, Albertstraat, n° 36.

Voornoemde is thans opgesloten te Beverloo.

Claus René werd op 5 Januari 1945 door den Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld op grond van artikel 113 van het Strafwetboek, als lid van het N.S.K.K. tusschen Mei en December 1941. Hij dient dus eerder aanzien als hebbende in dienst van den vijand geweest te zijn, in hoedanigheid van burgerlijk chauffeur.

Op het oogenblik van het vonnis beschikte de Krijgsraad niet over al de elementen om de organisatie N.S.K.K., minstens zooals zij in 1941 bestond, met juistheid te beoordeelen …

P.S. Bij eventueele invrijheidstelling kan voornoemde tewerk gesteld worden bij Daels Alberic, schilder, Kortrijkstraat te Wevelgem.”

Bij genadebesluit van 3 maart 1947 wordt de straf omgezet in drie jaar gevangenisstraf en op 3 november 1947 komt René Claus onder voogdij voorwaardelijk vrij. Hij sterft in 1996.

Hector Duhamel was kandidaat voor de Katholieken bij de gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938, werd niet verkozen maar wel aangesteld in de Commissie van Openbare Onderstand[3].

Bij de verkiezingen van 24 november 1946 zal hij opnieuw kandidaat zijn, voor de CVP, verkozen en schepen worden. Vanaf 1971 zal hij burgemeester worden voor 6 jaar, tot aan de fusie van de gemeenten.

Een andere personeelslid dat onze bijzondere aandacht vraagt is Gaston Knockaert, geboren te Kortrijk op 4 augustus 1900, wonende op de Wezelhoek 132 te Wevelgem en bouwkundig-tekenaar bij het gemeentebestuur van Wevelgem.

Onmiddellijk na de bevrijding wordt hij aangehouden en geïnterneerd.

Op 23 december 1944 richt zijn advocaat, Stefaan Dousy uit Kortrijk, volgend schrijven aan de Consultatieve Commissie te Kortrijk:

“Mijnheer de Voorzitter,

… Begin augustus 1940 werd de Heer Knockaert Gaston door het gemeentebestuur aangesteld als gemeente-architect en had in deze hoedanigheid toezicht over de werken uitgevoerd op het vliegplein op kosten der gemeente. Van deze bediening maakte hij dan ook dankbaar gebruik om meerdere jongelingen, in aanmerking komend voor den dienstplicht in Duitsland op het vliegplein tewerk te stellen. Steeds de belangen van zijn werkgever – het gemeentebestuur – voor het oog hebbend, heeft de Heer Knockaert Gaston talrijke door de Duitsers bevolen werken niet uitgevoerd.

Daar het niet uitvoeren van sommige werken de Duitsers wantrouwig maakte trad Knockaert Gaston, om eventuele moeilijkheden te vermijden toe tot de DeVlag in ’43. Na een zestal maanden verliet hij deze organisatie die hij meende uitsluitend cultureel te zijn.

Het O.F. Wevelgem alsmede de Heer Burgemeester dezer gemeente verklaren zich niet te verzetten tegen de invrijheidstelling van Knockaert Gaston die bovendien vader is van vier kinderen.

Wij vragen dan ook, indien mogelijk, een gunstig advies voor de invrijheidstelling van geïnterneerde.

Met eerbied.”

De Consultatieve Commissie onderzoekt de vraag tot invrijheidstelling en beraadslaagt op 8 februari 1945 als volgt:

“Overwegende dat Knockaert Gaston, 44 jaar oud, architect, gehuwd en vader van vier kinderen, geïnterneerd werd op 18 september 1944 onder de verdenking leider der De Vlag te Wevelgem te zijn geweest en personen aan de Duitsers te hebben verklikt;

Overwegende dat Knockaert de architect was van de gemeente Wevelgem tijdens de bezetting en dusdoende noodzakelijker wijze veel in contact met de Duitsers moest zijn, bijzonderlijk omwille van de vliegvelden te Wevelgem;

Overwegende dat Knockaert loochent leider der De Vlag te zijn geweest maar erkent lid ervan te zijn geweest van februari 1943 tot einde augustus 1943 en voorgesteld te zijn geweest onder dwang van den bezetter en de plaats van leider niet te hebben aanvaard;

Overwegende dat een vooraanstaand persoon als Knockaert geen enkele reden aangeeft om zijn lidmaatschap der De Vlag te verrechtvaardigen; dat anderzijds enkele klachten tegen hem bestaan wegens verklikking aan de Duitse overheid; dat hij eveneens een vrijgeleide had om naar het buitenland te reizen; dat hij nog dient gerangschikt onder de verdachte personen en gevaarlijk kan zijn voor de geallieerde legers en de openbare orde;

Dat er dus geen reden bestaat om op zijn verzoek in te gaan;

Beslist voorlopig zijn verzoek tot invrijheidstelling af te wijzen.”

De verweernota van zijn raadsman Stefaan Dousy luidt als volgt:

 

“I. Lidmaatschap van de Vlag.

Knockaert Gaston is lid geweest van de Vlag vanaf Februari 1943 tot Augustus 1943. Hij is lid geworden van de Vlag omdat hij aanvoelde dat de Duitschers wantrouwen gekregen hadden tegen hem omdat sommige werken op het vliegveld te Wevelgem te traag werden uitgevoerd of in het geheel niet werden uitgevoerd.

Hij is nooit celleider van de Vlag geweest. Wanneer hij zijn ontslag aangeboden had, heeft de leiding van Kortrijk hem de functie van celleider aangeboden, omdat men dacht hem aldus te vleien en in de Vlag te behouden. Hij heeft eenvoudig geweigerd.

II. Verklikking van Parmentier Alice, Lapere Suzzanne, Flamez Denise, allen uit Wevelgem.

Deze meisjes, respectievelijk 20, 17 en 16 jaar in December 1941 het tijdstip waarop de verklikking zou gebeurd zijn, waren tewerkgesteld op het kasteel van den Heer Jules Vanackere te Wevelgem alwaar de Duitschers gedurende gans den oorlog gelegerd waren. Ze waren er werkzaam in de kantien, samen met nog een vierde meisje nl. Marie José Reynaert. Het gedrag vanwege die meisjes was tegenover de Duitschers op zedelijk gebied zeer onbehoorlijk. Eigenaardig genoeg heeft M. Reynaert de klacht niet mede ondertekend. Is het misschien omdat aan haar getuigenis geen waarde zou gehecht worden, aangezien zij te Brugge in een afzonderingscentrum geplaatst werd wegens geslachtsziekte?

Knockaert heeft  toendertijd deze meisjes op hun onbezonnenheid gewezen, en op de ongerijmdheid van hun houding tegenover de Duitschers; enerzijds lieten zij zich vertroetelen door die Herren der Luftwaffe en anderzijds, achter de rug, dreven zij ermede de spot. Knockaert heeft den officier Ortsleiter erop gewezen dat de eer van deze meisjes in het gedrang zou komen zo zij langer tussen de soldaten verbleven. De drie die klacht neergelegd hebben werden ontslagen, de andere niet, met het gevolg dat hoger reeds vermeld werd.

De vraag stelt zich werkelijk of wij hier kunnen spreken van een verklikking, en moet het niet eerder als een weldaad voor deze meisjes aanzien worden dat ze ontslagen werden. Daarbij is hun houding dan zo vaderlandsch geweest? Zij beweren thans nog, door het feit dat hun Ausweiss doorstreept werd, zij geen ander werk gevonden hebben. Was het dan zo’n vaderlandsche daad bij de Duitsers te werken, om nu iemand de schuld te wijten dat zij er niet verder aanvaard werden?

III. Knockaert trachtte Odiel Debonne te doen afdanken en deporteren naar Duitsland.

Geïnterneerde verklaart dat het zeer goed mogelijk is dat Debonne Odiel zekere wrok tegen hem koestert, dit om de volgende redenen;

  1. Na een der bombardementen te Kortrijk, kwam de Luchtbescherming van Wevelgem helpen bij de reddings- en opruimingswerken. Een ploeg werklieden stond onder leiding van Knockaert en deed de opruiming van een huis in Van Pereboomlaan toebehorend aan een zekeren Adams. Op zeker ogenblik werd Knockaert gewaar dat verscheidene voorwerpen reeds uit het puin opgehaald verdwenen. Hij wees zijn mannen op dit feit en zegde hen, dat ze niet gekomen waren om het nog bruikbare goed te laten stelen, dat die voorwerpen de eigendom bleven van de geteisterden. Daarop heeft Debonne, die meende dat die opmerking voor hem bestemd was, Knockaert verweten en bedreigd met een stuk alaam. Enkele dagen later werkte Debonne met een andere ploeg op de Pottelberg, waar hij, naar het schijnt twist gekregen had met een zekere Salembier. Bij dezen twist was Knockaert niet omtrent. Naar het schijnt zou dezen Debonne een man zijn met zeer opvliegend karakter.
  2. Odiel Debonne was ook werkzaam op het vliegplein te Wevelgem. Het is een gekend feit dat er vele diefstallen van materiaal gebeurden. Zekeren dag werd Debonne voor dergelijk feit ter verantwoording geroepen bij een duitsch officier. Knockaert was daar ook aanwezig. Debonne beriep zich op hem om zijn onschuld staande te houden. Knockaert die inderdaad niet wist of Debonne iets weg genomen had of niet, verklaarde van niets te weten. Debonne mocht gaan en is nooit verder verontrust geweest.

IV. Vrijgeleide voor het buitenland.

Knockaert heeft eens een aanvraag ingediend ten einde een paspoort te bekomen om de Leipziger Messe te bezoeken. Daartoe moest hij een bewijs van goed gedrag vanwege de gemeente voorleggen. In feite heeft hij nooit een paspoort bekomen en is nooit in het buitenland geweest.

V. Andere opmerkingen

Aan te stippen valt de ondankbare positie die Knockaert innam gedurende de bezetting, nl. verbindingsman tussen de gemeente Wevelgem en de Duitschers met betrekking tot de werken die moesten uitgevoerd worden voor den bezetter op het vliegplein en ook in private huizen der gemeente waar de soldaten gekazerneerd waren. Bij alle moeilijkheden die er waren, en die zijn zeer talrijk geweest – dat kan burgemeester Wallays getuigen – was het Knockaert die als bemiddelaar moest optreden, en het moet ter zijner ere gezegd dat hij er veelal in slaagde een goeden uitslag te bereiken. Bijvoorbeeld heeft hij vele werken niet uitgevoerd die moesten gedaan worden aan het kasteel Vanackere; hij is ook dikwijls tusschen gekomen wanneer er sabotage gepleegd was teneinde strafmaatregelen tegenover de gemeente te voorkomen.

Knockaert is ook in sommige zaken tusschen gekomen waar hij de gemeente financieel gezien veel besparingen heeft bezorgd. O.a. de cinema Royal moest in 1940 heropgebouwd worden door de gemeente bij bevel der Duitsers. Het is Knockaert die den Ortscommandant erop gewezen heeft dat die heropbouw moest gebeuren door den eigenaar met tusschenkomst van het Commissariaat van Wederopbouw. Dat betekende een besparing van 300.000 fr. Op zekeren dag werd door aannemer Provost een betaling geëischt van 20.000 fr voor uitgevoerde werken. Hierin was deze gesteund door een Duitsch officier van de Bauleitung. Het is nogmaals Knockaert geweest die bewezen heeft dat het hier ging om een reeds betaalde rekening en het standpunt van de gemeente verdedigd heeft met goed gevolg.

Niemand kan bewijzen als zou Knockaert zich verrijkt hebben bij het uitoefenen van zijn bediening, alhoewel hij daartoe ruimschoots de gelegenheid toe had bij de talrijke verhandelingen van enorme hoeveelheden bouwstoffen, meubels, enz.

Alles wijst erop dat wij hier staan voor een man die rechtgeaard was, wien verklikkingen ten laste gelegd worden die in feite niet bestaan.”

Op 20 april 1945 komt Gaston Knockaert voorlopig vrij maar tijdens de tweede repressiegolf wordt hij op 12 mei 1945 opnieuw geïnterneerd. Een tweede maal komt hij voorlopig vrij, op 14 juli 1945.

In het Belgisch Staatsblad van 9 juli 1949 wordt nog een vonnis gepubliceerd:

“Bij vonnis der rechtbank van eerste aanleg te Gent, dd. 18 November 1948, op tegenspraak gewezen, werd Knockaert, Gaston-Gustave, architekt, geboren te Kortrijk op 4 Augustus 1900, wonende te Sint-Amandsberg, Grondwetlaan, 28, vervallen verklaard voor een termijn van vijftien jaar, vanaf 24 Februari 1947, van al de rechten voorzien bij artikel 123sexties van het Strafwetboek met uitzondering van deze bedoeld onder alinea h van evengemeld artikel en 4° en 5° van artikel 31 van het Strafwetboek, ingevolge verhaal tegen de definitieve beslissing van de Krijgsauditeur te Gent, dd. 10 April 1947.”

Gaston Herman[4] is het laatste personeelslid dat in deze rubriek besproken wordt. Hij wordt geboren te Wevelgem op 16 december 1923 en woont er bij zijn ouders in de Nieuwstraat 23 als hij op 1 september 1942 door het gemeentebestuur aangeworven wordt als tijdelijk bediende “opmeter en geldophaler” bij de elektriciteitisregie.

In 2002 wordt hij geïnterviewd door zijn kleinzoon die geschiedenis studeert aan de universiteit te Gent. Over oorlogsburgemeester Michel Byttebier zegt hij het volgende:

“Hij was geen fanatiekeling. Hij was nogal gematigd. Passief was hij misschien wel collaborateur, bijvoorbeeld doordat hij op zijn bureau folders legde met: ‘sluit aan bij de waffen SS of de zwarte brigade’ maar actief was hij daar niet zoveel mee ingenomen. Het was eerder een beetje om zijn gezicht te redden tegenover de bezetter. Actief was hij dus geen echte politicus van de nieuwe orde …

… Ik was in die tijd gemeentebediende in het stadhuis. Ik weet nog dat we op een bepaald moment met alle gemeentebedienden om beurt voor de burgemeester moesten verschijnen. Hij beschreef hoe we menselijk moesten zijn en besteedde veel tijd aan die zaken.

Zijn mening wordt ook gevraagd over de weerstand en de acties van het verzet:

“Wel, ik vond ze eigenlijk niet verantwoord, in die zin dat je eigenlijk als burger je niet te bemoeien hebt met militaire zaken. Er bestaan natuurlijk nog andere vormen van verzet dan gewapend verzet …

… Op het einde van de oorlog hield het verzet zich bezig met zaken die eigenlijk nogal flagrant tegen de conventie van Genève waren …

… Op het einde van de oorlog was ik aangesloten bij het verzet zonder dat ik ooit met wapens heb geschoten. Ik was er waarnemer …

… Ik heb een brief gekregen maar heb nooit de erkenning als verzetsstrijder in ontvangst willen nemen want dat was onbelangrijk voor mij.”

Van 1938 tot 1942 is Gaston Herman lid van de KSA. In 1943 sticht hij de Chiro in Wevelgem, echter niet zonder problemen:

“Op een zeker moment kreeg ik een dreigbrief, in april het laatste jaar van de oorlog, dat ik onmiddellijk moest ophouden met de chiro. Ik was daar niet gerust in, en ben ermee naar de oorlogsburgemeester gestapt. Er stond natuurlijk geen afzender bij – van wie dat kwam weet ik niet – maar ik kon van alles vermoeden. De burgemeester zei; “Ja, je moet daar niet ongerust in zijn, ik zal wel zorgen dat er niets met je gebeurt, maar ik zou toch wel voorzichtig zijn met die chiro. Je zou daar best mee stoppen.” Maar daar had ik geen zin in  en ben er in stilte mee doorgegaan.”



[1] Denis Baert zal later huwen met Madeleine Wallays en aldus de schoonzoon worden van burgemeester Remi Wallays. Na de oorlog werd en bleef hij bediende van de R.T.T. maar was als gedetacheerde actief op verschillende CVP-kabinetten tot op zijn opruststelling. Hij stierf te Wevelgem op 2 april 2015.

[2] P.M. Sector III-J Wevelgem.

[3] De C.O.O. werd later het O.C.M.W.

[4] Gaston Herman behaalde het diploma van regent aan de Normaalschool te Torhout en was mijn leraar gedurende het schooljaar 1966-1967 in het Sint-Pauluscollege te Wevelgem. Van 1972 tot aan zijn pensioen in 1979 was hij directeur van de Posthoornschool te Wevelgem. Hij overlijdt te Oostende op 8 maart 2009.