Bellegem: oorlogsburgemeester Adolf Lefevere en de
familie Dierick
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 16
oktober 1938 behalen de katholieken de volstrekte meerderheid in Bellegem.
Emiel Delberghe, geboren op 28 september 1886, een chicoreifabrikant, wordt
opnieuw burgemeester, Jules Foulon en Ernest Samain zijn eerste en tweede
schepen. Twee gemeenteraadsleden, Adolf Lefevere en Maurice Dierick, behoren
tot het V.N.V.
Op 6 juni 1941 wordt burgemeester Delberghe
vervangen door Adolf Lefevere, geboren te Bellegem op 12 maart 1899. Lefevere
is gehuwd met Irma Cossement, de zuster van Arthur Cossement, al een hele tijd
burgemeester van Rollegem-Kapelle.
Ook de twee schepenen worden vervangen, door
gemeenteraadslid Maurice Dierick en Gerard Vandecasteele, eveneens een
V.N.V.-er.
Vanaf 4 september 1944, bij de bevrijding,
wordt Adolf Lefevere geïnterneerd en gevangen gehouden tot aan zijn
veroordeling door de Krijgsraad van Kortrijk op 19 juli 1946.
In mei 1945 wordt zijn woning leeggeplunderd
en in brand gestoken zodat zijn echtgenote op straat komt te staan.
Hij wordt veroordeeld tot vier jaar
gevangenis en hij verliest zijn burgerrechten.
De feiten die hem ten laste worden gelegd in
het verslag van de Krijgsauditeur van 27 januari 1947, zijn gedeeltelijk in de
voorwaardelijk wijs opgesteld en de meeste worden door Lefevere ontkend:
“Beklaagde is sedert 1936 bij het V.N.V. aangesloten
en bleef bij die vereeniging gewoon lid tot aan de intrede der geallieerde
Legers. Op 6 juni 1941 werd hij tot burgemeester van de gemeente Bellegem
aangesteld in vervanging van den wettigen titularis. Alhoewel beklaagde het
feit loochent, was hij lid van D.M. Hulpbrigade en nam hij in uniform aan
optochten deel. Sedert juni of juli 1943 was hij als burgemeester drager van
een wapen tot zelfverdediging met toelating der bezettende overheid.
Zijn ambt van burgemeester heeft hij in dienst gesteld
van de vijand. De lijst van asociale en ongure elementen zou hij aan het
Arbeidsambt hebben overgemaakt of aan de Werbestelle, wat hij ontkent, maar wat
getuigen bevestigen. Alle feiten hem ten laste gelegd door menigvuldige
getuigen, wijst hij van de hand.
De genaamde Goemaere Felicien beweert door zijne
schuld herhaalde malen last te hebben gehad met de Feldgendarmerie. Een andere
maal zou, hij samen met de Duitschers, een refractaire hebben opgezocht in het
huis van Foulon Jules. Den genaamden Albert Lefevere zou hij in de Fabriekswacht
hebben aangeworven.
Op 22 april 1944 heeft hij samen met de bezettende overheid een geallieerd parachutist opgezocht. Tijdens zijn eerste onderhoor gaf hij toe met de Feldgendarmen te hebben gezocht tot 1u30 in de nacht en ’s anderendaags voort, samen met de veldwachter gezocht zonder Duitschers. Beklaagde beweert dat dit alles op bevel van de bezetter is gebeurd. Sommige verklaringen van getuigen wijzen op het tegenovergestelde.”
In het Kortrijksch Handelsblad van
1946 lezen we dat tijdens het proces acht getuigen ten laste en zes ten gunste
in deze zaak werden gedagvaard en vernemen we dat Albert Lefevere, die op het
moment van het proces aangehouden was, verklaarde dat hij door de veldwachter
werd opgelegd zich naar de Werbestelle in Kortrijk te begeven. Niet zijn broer
had hem aangezet om bij de Fabriekswacht te gaan maar wel een zekere
Deponthieu.
Krijgsauditeur Boone vorderde 6 jaar gewone
hechtenis. Meester Halsberghe uit Menen nam de verdediging van Lefevere op zich
en uiteindelijk luidde het verdict: 4 jaar gevangenis.
Tijdens zijn gevangenschap noteerde de
bestuurder van de gevangenis van Kortrijk op 12 maart 1947 in zijn dossier dat
Adolf Lefevere moedeloos en weemoedig geworden was sedert de voorwaardelijke
invrijheidstelling van zijn broer die 5 jaar gevangenis had opgelopen en in
Turnhout had verbleven. Die toestand verergerde nog door de ziekte van zijn
moeder bij wie zijn vrouw woonde.
Adolf Lefevere komt voorwaardelijk vrij op 13
juni 1947 en wordt op 2 februari 1950 hersteld in zijn rechten. Hij overlijdt
op 2 november 1971.
Niet alleen de burgemeester wordt tijdens de
oorlog vervangen maar ook de twee schepenen, zoals aangegeven in het begin van
het hoofdstuk.
Oorlogsschepen Maurice Dierick, geboren op 23
september 1894 en timmerman van beroep, wordt na de oorlog op 13 september 1945
door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en het
verlies van zijn burgerrechten. Die straf wordt op 17 januari 1946 bevestigd
door het Krijgshof te Gent.
In het Kortrijksch Handelsblad van 19
september 1945 lezen we het verslag van zijn proces te Kortrijk:
“Beklaagde was sinds 1938 lid van het VNV en werd bij
de gemeenteverkiezingen in deze hoedanigheid tot gemeenteraadslid van Bellegem
verkozen.
Wegens afstelling van schepen Samyn, die tijdens de
bezetting de ouderdomsgrens had bereikt, werd Dierick benoemd tot
VNV-oorlogsschepen der gemeente Bellegem.
In een zitting van het schepencollege stelde hij voor
twee namen van straten te herdoopen en den naam te geven van de Tollenaere- en
Van Severenstraat. De Bestendige Deputatie deed deze beslissing te niet. In
1942 werd hij lid van “De Vlag”, colporteerde met “Volk en Staat” en “De
Nationaal-Socialist”, woonde talrijke vergaderingen bij en zelfs ten zijnen
huize werden vergaderingen belegd. Zijn jongste zoon is lid geweest van de
N.S.J.V. en verbleef zes maanden in Duitschland met de kinderen, die aldaar hun
verlof doorbrachten, dit, naar hij beweert om niet naar Duitschland te moeten
gaan werken. Zijn zoon Gilbert, die heden vóór uw krijgsraad verschijnt, was
lid van de Dietsche Militie Zwarte Brigade. Gansch de familie is gekend als
zeer Duitschgezind en betichte verdiende tevens veel geld wegens leveringen aan
derde personen en aan aannemers ten behoeve van de Weermacht.
Een viertal getuigen worden gedagvaard, waaronder
Vandewalle René en landbouwer Samyn, doch deze weten thans niets meer af over
beklaagde; een zelfs weet dat hij doodkisten maakte en zijn familie Duitschgezind
stond aangeschreven.
Het Openbaar Ministerie, waargenomen door de heer
Janssens, vordert 7 jaar.
Mr. Vandeputte uit Kortrijk, weet in te brengen, dat
betichte alleenlijk passief lid van het VNV is gebleven, tot het VNV in 1942 te
Bellegem is uiteengevallen.
Door het gepeupel van Bellegem werd hij aangehouden.
Juist omdat hij te welwillend was geworden. Dit gepeupel heeft dan zijn dossier
opgemaakt en een pseudo-instructie gedaan, waar allerhande verklaringen werden
opgenomen. Dit dossier deed dan de ronde onder de bevolking en de mensen hebben
dit alles geloofd. Het eerste onderzoek te Bellegem was onwettelijk en is de
basis geworden van het verder onderzoek. Heel kenschetsend mag het genoemd hoe
in gansch deze zaak de persoonlijke rede het gehaald heeft op het algemeen
belang. Pleiter verklaart dat hij de personen van het Bevrijdingscomité van
Bellegem zou kunnen afschilderen, want de eene is er in gegaan om een plaatsje
te kunnen bemachtigen, de andere om een persoonlijke veete te kunnen beslechten
en een andere om zich zelf te verrechtvaardigen. Alleenlijk is betichte schepen
geweest van Bellegem, al het andere is literatuur. Wat de historie van de
straatnamen betreft dit alles komt nogmaals uit anonyme bron; het voorstel komt
niet van Dierick, want hij was op de vergadering niet aanwezig toen er van
verandering van straatnamen sprake was.
Betichte heeft tijdens de bezetting veel geld
gewonnen; hij werkte met een tiental werklieden voor aannemers. Hij zelf is een
stoere werker, die door zijn arbeid tot een zekere welstand is gekomen en staat
thans aan het hoofd van een huisgezin van
9 leden. Geen jota van zijn vroeger gedrag heeft hij veranderd tijdens
de bezetting; hij was een goede huisvader en was tevens goed voor zijn werklieden.
Is dit het werk van iemand die de vijand dient? Reeds één jaar is hij
geïnterneerd. Spreker vraagt dan ook verzachtende omstandigheden te willen aan
de dag leggen, want sinds zijn opsluiting heeft hij al zijn werk zien te loor
gaan.
Veroordeeld tot drie jaar gevang en 20 jaar beroving
zijner burgerrechten.”
Onmiddellijk na zijn zaak volgt het proces
van zijn zoon Gilbert Dierick, geboren in Angres (Frankrijk) op 30 april 1923
en geïnterneerd sedert 15 september 1944.
“Betichte was bediende bij de “Vetex”, gelegen in de
Veldstraat te Kortrijk. In het begin der bezetting werd hij lid van het NSJV en
bleef dit tot in juni 1941, tot op het ogenblik dat hij lid werd van het VNV,
en vervolgens afdeelingsleider ervan. Ook colporteerde hij met dagbladen.
Op aandringen van Frans Strubbe, arrondissementsleider
van het VNV en tevens zijn patroon, werd hij van midden het jaar 1942 tot het
begin van 1944 secretaris van de NSJV. In 1943 treedt hij ingsgelijks toe tot
de Dietsche Militie Zwarte Brigade, waarvan hij viermaal het uniform zou
gedragen hebben. Betichte ontkent zijn lidmaatschap der Zwarte Brigade,
alhoewel getuigen in tegenovergestelde zin komen spreken. Hij droeg het uniform
tot het einde der bezetting. Ook zou hij deelgenomen hebben aan het kapot slaan
der huizen der advokaten Tahon, Vandekerkhove en Gillon, hetgeen hij loochent.
In juni 1942 zou betichte ook zekere juffrouw Martha
Popelier aan de Duitschers op de Kommandantur te Kortrijk verklikt hebben,
omdat deze zou gezegd hebben “Ze zouden al de zwarten moeten dood schieten”.
Daarvoor liep Martha Popelier twee dagen gevang op.
Betichte woonde ook vergaderingen bij en stoeten te
Brussel, waaronder de begrafenis van Staf Declercq. In den rouwstoet droeg hij
een kroon, geschonken door “Vetex” en verzamelde boeken voor de arbeiders in Duitschland.
Betichte komt nu verklaren, dat hij tal dezer
beschuldigingen onder dwang zou afgelegd hebben, zoniet zou hij slagen gekregen
hebben, hetgeen na onderzoek als valsch mag beschouwd worden.
Een drietal getuigen worden gehoord. De eerste is
Martha Popelier zelf, die de omstandigheden van haar verklikking bij de
kommandantur komt uiteen zetten. En zij voegt erbij dat op de Kommandantur de
Duitschers zelf zegden dat Dierick Gilbert zelf een verrader is.
Getuigen Foulon Emiel en Duprez Gerard weten niets
bijzonders te vertellen.
Mr. Vandeputte betoogt dat zijn kliënt gewerkt heeft
bij de “Vetex” te Kortrijk, en daar onder het bevel stond van de gekende Frans
Strubbe. Strubbe is de oorzaak van alles wat er gebeurd is. Zonder werk zijnde
bekwam deze jongeling een plaats bij de Vetex en was alsdan gemakkelijk te
hanteren door Strubbe, wiens handigheid door gansch het land gekend is.
Door tusschenkomst van Strubbe werd hij officieel
ingeschreven als lid van de Zwarte Brigade: in de bureelen en tijdens de
bureeluren, deed hij soms de correspondentie van Strubbe. Te Bellegem noemt men
dit de privaat-secretaris van de arrondissementsleider van het VNV. Alles heeft
hij gedaan onder de invloed van Strubbe. Pleiter legt hier de grootste
verantwoordelijkheid op de schouders van Strubbe en zegt tenslotte dat Dierick
nog veel goed voor de maatschappij kan presteren.
Veroordeeld tot 7 jaar gewone hechtenis en levenslang
verlies zijner burgerrechten.”
In dezelfde zitting van de Krijgsraad te
Kortrijk van 13 september 1945 wordt nog een Bellegemnaar tot 3 jaar gevangenis
veroordeeld: Pierre Vanoosthuyse, geboren te Bellegem op 8 augustus 1921, o.a.
wegens lidmaatschap van het V.N.V., waarvan hij penningmeester was.
Onderwijzer Camille Maertens wordt op 8 maart
1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van
achttien maanden. Tussen 10 mei 1940 en juni 1942 was hij
V.N.V.-afdelingsleider te Bellegem, aldus het Belgisch Staatsblad van 30
oktober 1946.
Maurice Dierick komt voorlopig vrij op 2 mei
1947. Zijn zoon Gilbert Dierick komt vrij op 29 augustus 1947 en bekomt opnieuw
zijn burgerrechten. De woorden van advokaat Vandeputte tijdens zijn proces van
bleken visionair: hij presteerde nog iets voor de maatschappij.
Na de verkiezingen van 11 oktober 1964 wordt
hij tweede schepen voor de CVP in Bellegem en dit tot aan de fusie van de
gemeenten in 1976 toen o.a. Bellegem bij Kortrijk werd gevoegd.
Schepen Gilbert Dierick
Ook op professioneel vlak is hij succesvol.
Samen met zijn broer zet hij in 1964 de schrijnwerkerszaak van vader Maurice
verder onder de naam Emdeka, een familiebedrijf dat meubelen produceert voor
jongerenkamers.
Hij overlijdt te Kortrijk op 29 december
2015.
De andere oorlogsschepen, Gerard
Vandecasteele, geboren te Bellegem op 21 december 1906, wordt op 27 november
1944 opgesloten in het interneringscentrum “De Wikings” te Kortrijk maar de
Consultatieve Commissie beslist hem voorlopig op zijn hoeve te interneren vanaf
10 juli 1945.
Op 27 juni 1946 wordt hij door de Krijgsraad
van Kortrijk levenslang beroofd van zijn burgerrechten, die hij later opnieuw
bekomt bij vonnis van de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg van
het arrondissement Kortrijk op 16 maart 1950. Hij overlijdt te Kortrijk op 24
april 1999.