Kaster: drama in de familie Algoet
Maurice Cyriel
August Ardenois[1],
burgemeester van Kaster sedert 1939, blijft zijn functie uitoefenen gedurende
de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet het geval voor schepen Derijcke, aan wie op
12 augustus 1941 ontslag “verleend” wordt. Hij wordt de dag erop vervangen door
Gaston Stepman[2].
In het Belgisch
Staatsblad verschijnt een besluit van de Regent dd. 2 december 1946 dat het
ontslag uit zijn ambt van burgemeester, aangeboden door de heer Ardenois van
Kaster, aanvaard is
In het relatief
kalme Kaster geraken de gemoederen toch verhit nog tijdens en zeker ook enige
tijd na de oorlog[3].
In 1940
overrompelen de Duitsers ons land en worden de Engelsen tegen de kust
teruggedrongen. Een deel van het Engels expeditieleger slaagt erin op schepen
te vluchten. Talrijke soldaten geraken echter niet meer weg, velen worden
krijgsgevangen genomen, anderen trachten onder te duiken in de hoop weldra naar
het vaderland terug te keren.
John Robert “Bob”
Norgan, geboren te Manchester op 15 april 1918, wordt door de Duitsers
aangehouden in de nabijheid van Parijs. In juni 1940, tijdens zijn overbrenging
naar een gevangenkamp in Duitsland, weet hij, samen met zijn vriend Jim Blore
uit de trein te ontsnappen in de omgeving van Luik en belandt uiteindelijk op
de hoeve van Kamiel Algoet en Alice Vandendriessche in Kaster. Het is dochter
Elza die de deur opendoet als hij aanklopt. Hij is gewond en wordt door zijn
redders met de nodige zorgen verpleegd.
Eenmaal hersteld
wordt Norgan in verbinding gebracht met een verzetsgroep en waagt hij zijn kans
om, via Frankrijk, terug naar Engeland te keren.
Enige tijd later
duikt John Norgan opnieuw op te Kaster. Hij beweert nog niet helemaal hersteld
te zijn. De landbouwersfamilie heeft medelijden en hij wordt in de huiskring
opgenomen. Voor de buitenwereld is hij de nieuwe hoeveknecht. Gedurende meer
dan twee jaar werkt hij op de hoeve. Hij wordt verliefd op dochter Elza, het
koppel verlooft zich en smeedt plannen voor de toekomst.
John Robert “Bob” Norgan en
Elza Algoet (bron: Nieuwsblad van 28 mei 1948).
Echter, op 27
oktober 1943, neemt de zaak een dramatische wending. De Duitsers verschijnen op
het erf en vinden er wat munitie. Twee broers van Elza, Achiel en Julien,
kunnen vluchten, een derde broer, Gerard, weet zich te verstoppen. Norgan, Elza
en haar ouders worden opgepakt en overgebracht naar Duitsland samen met leden
van de verzetsgroep waarmee Norgan in contact gekomen was en die in de weken
daarop eveneens aangehouden worden.
Acht van de
vijftien weggevoerden komen nooit meer terug van de Duitse concentratiekampen,
onder hen de ouders van Elza. Vader Camiel Algoet sterft op 9 december 1944 in
Gross-Rosen en moeder Alice Vandendriessche op 11 maart 1945 in Mauthausen, in
de armen van dochter Elza.
Kortrijksch Handelsblad van
14 juli 1945
Camiel Algoet en Alice
Vandendriessche (foto bidprentje)
Elza overleeft het
concentratiekamp en doet haar verhaal tijdens een verhoor afgenomen door
Opperwachtmeester Herman Vanderlooven van Anzegem op 22 augustus 1945:
“Op 27 October 1943 ben ik
wegens een ten mijnen woonhuize ontdekte geheime wapendepot en het verborgen
houden van een Engelsche krijgsgevangene, aangehouden geweest met mijn vader en
de Engelsche militair in kwestie.
Wij zijn aangehouden geweest
door de Belgische gestapo en Duitse Feldgendarmen.
Onder deze gestapo-mannen
bevonden zich MORTIER van Avelgem en VANDOORNE van Vichte.
De feldgendarmen waren twee
struische personen die in dienst waren te Kortrijk.
Nadien heb ik ze nog gezien
te Kortrijk, op het bureel van de gestapo en in het gevang.
Ik ben in mijn woning door
die twee feldgendarmen mishandeld geweest. Ik heb namelijk slagen met de blote
hand gekregen, tegen de muur geworpen geweest, en met hun revolver op mijn
voorhoofd bedreigd geweest.
Wegens mijn hardnekkig
weigeren op de gestelde vragen, heeft VANDOORNE, hogervermeld, aan de
feldgendarmen gezegd: “Indien zij niet wil antwoorden, zet haar 8 dagen zonder
eten en geeft haar dagelijks een ferme rammeling, daarmee zal zij haar kop wel
breken”.
VANDOORNE heeft vervolgens
in woede ontstoken, de bij ons gevangen genomen Engelsman, een hevige slag met
behulp van zijn revolver op het hoofd toegebracht.
Bij een poging tot
ontvluchten van de Engelsman, heeft controleur DEWAELE van Vichte, twee
revolverschoten in zijn richting gelost.
In het gevang te Kortrijk
ben ik niet mishandeld geweest.
Te Brugge ben ik evenals
mijn medegevangenen slecht mishandeld geweest, door de vijandig gezinde houding
van de bestuurster van dit gevang.
Ik heb daar verbleven van 13
Januari tot 7 April 1944.
Deze bestuurster was een
goede medewerkster van den duitsen commandant. Zij hield namelijk de ons
toegedeelde rantsoenen achter, en weigerde iets voor de gevangenen te doen,
zoals in het geheim geven van pakjes met eetwaren.
Dit had voor gevolg dat alle
gevangenen zeer zwak wierden.
Ik ben door haar tussenkomst
verplicht geweest kousen te breien, welke naar haar zeggen voor een liefdadig
doel bestemd waren, doch naar ik naderhand zelf vaststelde voor den zoon van den
duitsen commandant bestemd waren.
Gezegde bestuurster beloofde
mij als beloning, goed voor mijn moeder te zorgen, welke zich ingelijks ook in
dit gevang bevond.
Van deze belofte is er niets
terecht gekomen, want bij mijn overbrenging naar St Gillis, vernam ik van mijn
moeder dat de bestuurster niets voor haar gedaan had.
Deze handelswijze was een
algemene maatregel, want mijn medegevangenen werden op dezelfde manier
behandeld.
Te St Gillis ben ik niet
mishandeld geweest, ik heb er ook geen slechte behandelingen ondergaan.
Mijn overbrenging naar
Duitsland heeft een menselijk verloop gehad, evenals mijn verblijf van negen
maand in de gevangenis te Gross-Strehlitz, vanaf 18 Januari 1945 ben ik met
mijn moeder naar het S.S. kamp Ravensbrück overgeplaatst geweest.
De reis was onmenselijk want
wij werden opeengepakt in gesloten beestenwagens zonder stroo of toegang tot de
W.C.
De reis duurde 3 dagen in
een bijtende koude, zonder een druppel water te kunnen drinken. Wij bezaten
slechts een klein stukje brood, een weinig margarine en een stukje worst.
Bij onze aankomst waren er
reeds verscheidene medegevangen gestorven.
Mijn verblijf in dit kamp
heeft geduurd van 21-1-45 tot 2 Maart 45. Ik was er zeer slecht aan toe en
ellendig.
Bij aankomst moesten wij
uren lang in de sneeuw blijven stilstaan.
Den nacht werd doorgebracht
op den bloten grond in een volgepropte barak zonder ruiten. ’s Anderendaags van
in den vroegen morgen tot in den namiddag moesten wij in rang blijven staan in
de sneeuw.
Wij kregen slechts op 22-1-45,
dus des anderendaags wat gekookte koolrapen. Alle bewakers in dit kamp waren
S.S. mannen en vrouwen, allen waren drager van een lederen karwats die zij naar
goeddunken gebruikten en daarmee de gevangenen op onmenselijke wijze sloegen
zonder de minste reden en dit op weerloze vrouwen.
In dit kamp zijn er vele
slachtoffers gevallen van koude, uitputting en de ontvangen slagen.
Nopens de bewakers van dit
kamp of over hun persoonsbeschrijving kan ik geen aanduidingen geven.
Ik vreesde hun persoon te
zeer. Te Ravensbrück heb ik en de andere gevangenen 2 inspuitingen gekregen van
een duitse ziekenverpleegster die naar deze laatste beweerde, toegediend werden
ter bestrijding van de typhus, doch het bleken benzineinspuitingen te zijn om
het gestel van de gevangene nog meer te verzwakken en den dood te verhaasten.
Op 2 Maart 1945 ben ik
overgebracht geweest naar het kamp van Mauthausen in Oostenrijk eveneens in
beestenwagens. Wij waren ten getalle van 100 vrouwen in elke wagen, hetgeen ons
verplichtte de reis in rechtstaande houding te maken. Die reis duurde 5 dagen.
Bij onze aankomst waren er
nog veel meer slachtoffers dan bij de vorige reis. Diegenen die reeds in
bezwijming gevallen waren, wierden tussen de lijken geworpen en naar den oven
gevoerd. Diegenen die zwak en ziek waren, wierden eveneens nevens de lijken in
een camion geworpen en wanneer er ten slotte geen camion meer voorhanden was
voor de andere zieke gevangenen of de lijken op te laden, wierpen en bedekten
de mensen de uitgeputte en zieke gevangenen met de lijken van hun uitgemergelde
landgenoten.
De gevangenen die nog konden
marscheren moesten 2 uur lang te voet gaan doch bij het minste teken van
verzwakking in den gang werden de ongelukkigen meedogenloos langs den weg
neergeschoten en door de begeleidende mannen. Bij aankomst in het kamp waren
wij nogmaals aan hevige koude ten prooi. Wij moesten wederom in de sneeuw
blijven stilstaan van in den nacht tot 2 uren ’s anderendaags.
Daarna moesten wij het bad
passeren, in de aanwezigheid van duitse bewakers, die ter dood veroordeeld
waren, en die dienst deden als bewaker, onder toezicht van S.S. mannen. Wij
werden van onze klederen beroofd en kregen een manshemd en een onderbroek in
ruil.
Zo werden wij naar onze
barak gestuurd, dit kamp was bezet door mannelijke en vrouwelijke gevangenen
welke het uitzicht der gevangenen en hun omgeving nog ellendiger maakte. Onze
bewaakster was een duitse veroordeelde die het ons toegekende rantsoen onttrok
en achterhield en ons zonder reden slagen toebracht met haar karwats.
Hierdoor zijn er vele
gevangenen ten prooi gevallen en bezweken waaronder mijn moeder. Ik ook was den
dood nabij. Inlichtingen nopens die monsterachtige vrouw of de andere bewakers
kan ik niet geven. In de onmiddellijke nabijheid van ons kamp was er een
steengroeve waar de mannelijke gevangenen gemarteld werden, doch nadere
gegevens of inlichtingen hierover kan ik niet geven.”
Na haar terugkeer
in België zoekt Elza John Norgan op, die in Duitse hechtenis blijft tot 7 april
1944 en zich ondertussen opnieuw gevestigd heeft in zijn geboortestad
Manchester. Ze huwen er op 22 januari 1946 en beslissen zich te settelen op de
verlaten hoeve in Kaster. Een tweeling, Camiel Aimé Pieter en Achiel John
Robert, wordt geboren op 9 maart 1947.
Bron: Manchester Evening
News (29 mei 1948)
Hun geluk wordt
echter verstoord, er komt een kink in de kabel.
De zaak van de
verklikte verzetsgroep wordt niet in de doofpot gestopt. Volgens een onderzoek
zou niemand minder dan John Norgan de vijftien personen, waaronder Elza en haar
ouders, aan de Duitsers verklikt hebben. In de gevangenis zou hij een
gunstregime genoten hebben in ruil voor bekentenissen. Het komt tot een proces.
De beledigingen en
verwijten die de menigte naar het hoofd van Norgan slingert op de dag van de
uitspraak worden beantwoord door Norgans broer, Ronald, die is afgezakt om het
proces bij te wonen en het verdict te aanhoren: “You swine. This is not
English justice!”.
Meester Sabbe,
advokaat van Norgan, haalt in zijn verdediging aan dat Elza zowel door de
Amerikanen, de Engelsen als door de Belgen vereremerkt werd omwille van haar
activiteit in het verzet. Norgan zou de Duitsers slechts zes namen gegeven
hebben, namen die ze al in hun bezit hadden en afgedwongen werden na foltering.
De verdediger suggereert tevens dat Norgan het slachtoffer geworden is van
afgunstige weerstanders die niet dezelfde eer bewezen kregen zoals Elza die
kreeg. Volgens een Engelse verslaggever omschrijft Sabbe ze als “not real
resisters, they are comic-opera resisters and smugglers”.
De Krijgsraad van
Brugge veroordeelt Norgan niettemin op 28 mei 1948 tot levenslange hechtenis.
Op 11 juli 1949
brengt het Krijgshof te Brussel de gevangenisstraf terug tot 20 jaar
dwangarbeid. Bij genademaatregel van 18 juni 1951 wordt de 20 jaar herleid tot
12 jaar en eind 1951 wordt hij vrijgelaten onder de voorwaarde onmiddellijk het
land te verlaten. Hij verlaat de gevangenis van Brugge op 20 december 1951 en
wordt met de stille trom op de maalboot gezet in Oostende richting Dover …
John Norgan zou
overleden zijn in 1989 en Elza overlijdt op 19 februari 2015.
We sluiten het
hoofdstuk Kaster af met een getuigenis van Stefaan Platteau, geboren te Kaster
op 22 juni 1934, ereburgemeester van Dilbeek en ere-Vlaams Volksvertegenwoordiger:
“Ik ben de zoon van Odon Platteau en Maria Vanhulle.
De
familie Platteau is in Kaster aangekomen in 1909, mijn grootvader Jean-Baptist
Platteau was landbouwer en handelaar. Er waren 10 kinderen, waarvan een vroeg
gestorven.
Mijn
grootvader langs moeders zijde, Hector Vanhulle, die mijn peter was, had 5
kinderen. Was ook handelaar.
De
familie Vanhulle was en is de oudste of toch één van de oudste families van
Kaster, wonend aan de Kerkstraat, nu Juliaan Claerhoutstraat.
Ik heb de familie Algoet –
Camiel en Alice en hun kinderen, waaronder Elza de jongste, zeer goed gekend.
De Algoets hebben tijdens de
oorlog twee Engelse soldaten verborgen in de kelder van hun hoeve. Eén is terug
gesmokkeld naar Engeland tijdens de oorlog, de andere John (hij werd Bob
genoemd) is verliefd geraakt op Elza Algoet en is daar gebleven. Er was ruzie
tussen de twee soldaten.
Na verklikking door bepaalde
buren zijn de Duitsers bij Algoet binnengevallen, en iedereen, ook de Engelsman
Bob Norgan werd opgepakt. De zonen Achiel en Juliën zijn, in speciale
omstandigheden kunnen ontsnappen, en Gerard heeft zich kunnen verstoppen.
Camiel, Alice en Elza werden
naar de gevangenis van Kortrijk overgebracht en daarna weggevoerd naar een
concentratiekamp in Duitsland. Camiel is gestorven in Grosrozen, zijn
echtgenote in Mauthausen. Elza heeft het overleefd, is naar Kaster
teruggekeerd, en heeft dan in Manchester Bob teruggevonden om daarna met hem te
huwen. Zij kregen een tweeling.
Bij de aanhouding van vader,
moeder en Elza Algoet was er heel veel beroering in Kaster. Mijn ouders werden
ook aangehouden en naar Kortrijk in de gevangenis overgebracht. Mijn mama kwam
snel vrij, maar mijn vader werd verdacht van samenwerking met de familie
Algoet, met dewelke wij trouwens bevriend waren.
Uiteindelijk is mijn vader,
door tussenkomst van zijn broer Jacques, vrijgekomen en als een gebroken man
terug thuis gekomen in november 1943.
Er
heerste een waar schrikbewind in Kaster en omgeving. Rond de hoeve Algoet werd
alles grondig uitgekamd. Tijdens één van deze operaties werd een buur,
Jean-Baptist Depreester, uitbater van “De Sneppe”, doodgeschoten op 3 november
1943 door een Duitse onderzoeker, toen hij uit schrik van zijn land naar huis
vluchtte. Iedereen hield zich afzijdig en binnen, de angst zat er stevig
in.
De
lijken van de vader en moeder van Elza werden teruggebracht naar Kaster en
begraven op het kerkhof naast het graf van mijn familie. Het was een zeer
serene plechtigheid die ik heb bijgewoond en de bevolking stond volledig achter
de familie Algoet. Elza was een heldin.
De
burgemeester van Kaster tijdens de oorlog, Cyriel Ardenois. Heeft zijn ambt
neergelegd op het einde of zeer kort na de oorlog en werd als burgemeester
vervangen door mijn vader Odon Platteau[4]
die schepen was.
Gaston
Stepman heeft tijdens de oorlog zich publiekelijk geuit als pro-Duits. Hij was
de leider van de “andere Partij” die werd genoemd in Kaster als de Partij van
de zwarten. Hij was een vooruitstrevend zakenman en een leidersfiguur. Spijtig
genoeg heeft hij de verkeerde kant gekozen.
Zijn
huis en atelier in de Juliaan Claerhoutstraat (vroeger Kerkstraat) werden in
brand gestoken uit wraak. Mevrouw Stepman, een naarstige en beminnelijke dame,
is op het nippertje aan de dood ontsnapt.
Ik
heb persoonlijk kort na de oorlog Bob Norgan regelmatig ontmoet bij de
Algoets.
Bij
mijn weten heeft Bob geen mensen verklikt uit Kaster. Wel heeft hij onder druk
en foltering aan de Duitsers namen medegedeeld van weerstanders en systemen uit
de doeken gedaan hoe men terug naar Engeland mensen kon smokkelen. Bob
Norgan was eigenlijk een simpele en lieve man, maar zonder karakter.
Bob
sprak, toen hij in Kaster was, vrij vlot Nederlands (dialect van Kaster).
Ik herinner me de algemene lachpartij toen hij voor het eerst het woord “slunse”
gebruikte in plaats van vod.
Er
valt nog heel veel te vertellen, vooral over de achtergronden van het drama
Algoet en van de slachtoffers langs beide zijden.
Bijvoorbeeld,
een dramatisch incident deed zich voor op 4 september 1944 toen de Duitsers
zich terugtrokken vanuit Avelgem richting Oudenaarde. In Kerkhove, in het café
rechtover de kerk vierden enkele jongeren die zich verborgen hadden gehouden
tijdens de oorlog, de bevrijding.
Toen
de Duitsers met legervrachtwagens passeerden stormden de jongeren buiten, in de
mening dat het de geallieerden waren, en wuifden met tricolore vlaggetjes. De
Duitsers stopten, pakten de jongeren op en zetten ze tegen de muur van het
kerkhof. Ze hebben deze ongelukkigen stante pede afgemaakt.
Ik
meen dat er een vijftal jongeren waren, waarvan zeker twee van Kaster. Ik
herinner me de namen: Camiel Deschietere en Maurice Decock[5],
omdat ik ze zeer goed kende.
Een
ander voorbeeld. Tijdens de terugtocht van de Duitsers werd in de Tiegemstraat
een Duitse lichte vrachtwagen, vol met papieren geld in puin geschoten. De
briefjes vlogen in het rond en in een minimum van tijd waren reeds een serie
stoutmoedigen van Kaster ter plaatse om het geld op te rapen. Geld dat ze
nadien tijdens de operatie Gütt hebben moeten binnen dragen bij de Overheid.”
![]() |
Bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 3 - José Vanbossele |
[1]
Geboren te Kaster op 27 juli 1887 en overleden te Oudenaarde op 10 juni 1951.
[2]
Geboren te Wortegem op 26 december 1892 en overleden te Deerlijk op 3 februari
1983.
[3]
Bronnen: Vooruit van 20 en 22 mei 1948, Daily Express van 23 en 29 mei 1948,
Sunday Chronicle and Referee van 23 mei 1948, Het Nieuwsblad van 28 mei 1948,
Daily Mail van 29 mei 1948, News
Chronicle van 29 mei 1948, Wekelijks Nieuws van 5 juni 1948, Daily Telegraph
van 20 december 1951, GVA van 21 december 1951, Het Volk van 21 december 1951
en Het Nieuws van den Dag van 21 december 1951.
[4]
Odon Platteau, geboren te Kaster op 6 november 1911 en overleden te Oudenaarde
op 12 juli 1999, was officieel burgemeester van Kaster van 1947 tot 6 november
1957 (ontslag).
[5]
Maurice Decock, geboren te Kaster op 17 september 1924, en Camiel Deschietere,
geboren te Kaster op 3 januari 1923, beiden neergeschoten op 4 september 1944.