zondag 4 december 2022

Oostrozebeke: oorlogsburgemeester Jerome Ampe

 

Oostrozebeke: oorlogsburgemeester Jerome Ampe

 

Notaris Pierre-Jean Dossche[1] wordt in 1921 benoemd tot burgemeester van Oostrozebeke. Wegens ziekte treedt hij af, zijn ontslag wordt aanvaard bij besluit van 18 september 1940, verschenen in het B.S. van 21 september 1940. Hij overlijdt te Oostrozebeke op 12 juni 1941.

Notaris en burgemeester Pierre-Jean Dossche (foto in bezit van dochter Paula Dossche)

Dossche wordt tijdens de oorlog opgevolgd door zijn schoonbroer en fabrikant Jerome Ampe, geboren te Oostrozebeke op 26 juli 1892 en gehuwd met Maria Van Robays. Ampe wordt benoemd bij besluit van 23 januari 1941 (B.S. van 25 januari 1941). Na de bevrijding wordt hij geïnterneerd, nl. op 23 september 1944.

De Krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 1 maart 1946 tot 20 jaar buitengewone hechtenis. Het openbaar ministerie vorderde de levenslange hechtenis. Deze laatste straf wordt toch opgelegd door het Krijgshof te Gent op 20 juni 1946. De levenslange hechtenis wordt bij besluit van 29 januari 1951 herleid tot 15 jaar buitengewone hechtenis. Hij komt voorlopig vrij op 3 februari 1950 wegens ziekte en wordt verpleegd in het klooster der Zeven Weeën te Heestert waar zijn zuster[2] overste is. Vanaf 9 mei 1951 komt hij voorwaardelijk vrij onder voogdij. Hij overlijdt te Heestert op 14 februari 1965.

Op verschillende plaatsen in zijn dossier worden de feiten uiteengezet die tot de veroordelingen hebben geleid:

“Veroordeelde was gewestleider van het V.N.V. voor Oostrozebeke en Wielsbeke.

Binst de bezetting was hij een der hevigste Duitsgezinden van de streek: alle vergaderingen, optochten en spreekbeurten woont hij bij.

In 1941 werd hij burgemeester van Oostrozebeke en wanneer het V.N.V. aan de Duitsers namen opgeeft van personen “die hen in staat zullen stellen zich voor iedere gemeente van West-Vlaanderen tot deze vertrouwensmannen te kunnen wenden, wanneer op die gemeente, hetzij sabotage-daden, hetzij andere moeilijkheden met kwaadwillige inwoners of besturen zich zouden voordoen” wordt veroordeelde opgegeven voor Oost-Rozebeke.

Veroordeelde droeg talrijke malen een politiek uniform van Gewestleider, zelfs de vergaderingen van de Boerenwacht zat hij in uniform voor en hij hield propaganda. Zowel te Rumbeke als te Meulebeke en te Staden hield hij spreekbeurten voor aanwerving bij het Vlaams Legioen.

Toen Deblock Albert, vrijwilliger bij het Vlaams Legioen sneuvelde, richtte veroordeelde als burgemeester van Oostrozebeke een oproep tot de bevolking waarin volgende passus voorkomt: “diep buigend voor den heldhaftigen gevallen Albert Deblock, die trouw aan den eed, zijne leider en de Fuhrer aller Germanen gezworen, zijn jeugdig leven uit Vlaams en Kristen Idealisme , in de strijd tegen het Bolchevisme offerde, heeft het schepencollege van Oost-Rozebeke besloten, ter eeuwiger nagedachtenis aan Moeder en zoon Deblock grondvergunning te schenken op het gemeentelijk kerkhof”.

Veroordeelde onderhield vriendschappelijke betrekkingen met menig Oostfronter en vierde met zijne V.N.V.-afdeling de SS-man D’Hondt door ettelijke feestmalen in hun lokaal.

Op alle V.N.V.-vergaderingen en kaderdagen is gewestleider Ampe een “geestdriftig” spreker.

Veroordeelde heeft zich niet beperkt tot zijn V.N.V.-burgemeesterschap, tot zijne pro-duitse houdingen, woorden en tot zijne propaganda voor de SS, hij is ook de oorzaak van verscheidene aanhoudingen zijner gemeentenaren.

Blomme Jozef wilde niet terug gaan werken naar Duitsland; op verzoek van de Feldgendarmerie gaf veroordeelde bevel aan de politie hem aan te houden. Hij werd overgeleverd aan de Feldgendarmerie die hem dan naar Duitsland deed vertrekken.

Decuypere Victor en Roelens Jerome signaleerde hij op de lijsten der ongure en a-sociale elementen voor het Arbeidsambt: hij drong dan nog verder aan op hunnen wegvoering.

Debrouwere Elias en Jozef en Vankeirsbilck Albert kregen ruzie met veroordeelde die op ronde was voor het sluitingsuur. Veroordeelde werd ten gronde geslagen en verwittigde de Feldgendarmerie en deze personen werden tot verscheidene maanden gevang veroordeeld, door het Kriegsgericht.”

Jerome Ampe heeft steeds met klem de verklikkingen ontkend. Het Kortrijksch Handelsblad van 12 maart 1946 doet verslag en citeert Ampe op het einde van zijn proces voor de Krijgsraad te Kortrijk:

“… Niet minder dan 19 getuigen werden in deze zaak gedagvaard.

Na het onderhoor van Van Wallays, die op 22 Augustus 1943 te Meulebeke door de Duitschers werd aangehouden, is het de beurt aan Declerck Arthur, bediende van den burgerlijken stand en lokaalhouder van het “Volkshuis” te Oost-Rozebeke, die verklaart dat Ampe de vergaderingen der Burger- en Boerenwacht eenmaal in uniform heeft voorgezeten. Als beambte van den burgerlijken stand werd hem de lijst der werkplichtigen gevraagd door de Duitschers. Deze lijst werd geweigerd; dan is de feldgendarmerie zelf gekomen om de lijst der werkplichtigen af te schrijven. Als burgemeester werd verdachte in het algemeen nog goed aanzien op de gemeente.

Demarez heeft betichte aan het VNV-lokaal “De Klok” met een 5 à 6-tal personen, gekleed in uniform, met kepi van de Zwarte Brigade zien vertrekken naar Brussel. Dit gebeurde in 1943. Betichte was toen in de Boerenwacht maar werd ontslagen, wegens een zaak van aftroggelarij.

Gekiere is de getuige, die Ampe heeft gezien aan het station, met andere gemobiliseerde soldaten en die hen toeriep van de wapens weg te werpen en niet te schieten op de Duitschers.

Parijs Frans heeft ook de vergaderingen van de Boerenwacht bijgewoond, voorgezeten door betichte, in uniform.

De verdediger vraagt hier welk kleur zijn hemd had (algemeen gelach aan de groene tafel van den Krijgsraad). Getuige antwoordt hierop: “Groen hemd, met zwarte plastron”.

Vanbiervliet is de getuige die juist op de brug stond te Ingelmunster, als hij betichte heeft zien vertrekken in uniform om de begrafenis van Staf Declercq te Brussel bij te wonen.

Neyrinck weet in te brengen dat Ampe na den dood van Tollenaere alle vergaderingen voorzat en daar verklaarde: “Wie niet is met ons, is tegen ons, en wie geen VNV-er is moet kreveeren!”.

Daarop volgt de heer politiekommissaris van Oost-Rozebeke, die verklaart dat beklaagde als een doorzwarte burgemeester op de gemeente werd aanzien, die verklaarde, dat de verlossing niet moest komen van het Westen, maar wel van het Oosten.

Aan Baert Leon, werkgever, raadde hij aan zijn werkvolk naar Duitschland te sturen, daar er daarmede schoone premies te verdienen waren. Getuige is daarop niet ingegaan.

De zoon van Vanstaen werd door Ampe aangespoord om zich bij de Kriegsmarine te laten inlijven.

Na getuige Vermeulen, die niet veel bijzonders weet in te brengen, volgt daarop Demeyere, gewezen wachtmeester, die komt verhalen, wat te Oost-Rozebeke, begin 1942, is voorgevallen, tijdens een gevecht met Debrouwere, Vankeirsbilck en beklaagde. Beide voornoemden werden op aanklacht van Ampe aangehouden, doch weet verder niet meer af wat met hen gebeurd is.

Degraeve was ook soldaat in 1939 en 1940; ontving tijdens zijn soldatendienst een brief, uitgaande van het VNV en geteekend door alle vooraanstaande VNV-ers van West-Rozebeke.

Bonte Roger brengt in, dat verdachte een lijst opmaakte van alle anti-Duitschgezinde personen, die naar Duitschland moesten gaan werken en deze lijst werd aan de Werbestelle van Roeselare overhandigd; ook werden mannen voor het Oostfront aangeworven.

Opperwachtmeester van de Rijkswacht van Oost-Rozebeke bevestigt het door hem opgemaakt proces-verbaal. Betichte was honderd per honderd Duitschgezind tijdens den oorlog.

Blomme Joseph werd in 1942 aangehouden door den politieagent Impe op verzoek van Ampe en werd als werkweigeraar naar Duitschland gedeporteerd. In ziekelijken toestand is hij teruggekeerd.

Ten slotte volgen daarop nog een bediende bij de telefoondiensten; Decuypere en Roelens, die allen door betichte naar Duitschland werden gestuurd.

Mr. O. Debunne, uit Meenen, stelt zich hierna Burgerlijke Partij voor Blomme Joseph, die verklikt en weggevoerd werd naar Duitschland op 29 Oktober 1942 en daar gedurende een 6-tal maanden in het straflager heeft vertoeft, onder de permanente bewaking der SS-troepen en andere gedetineerden; werd geslagen, ondervoed en zijn gezondheid ondermijnd.

Als schadeloosstelling vraagt hij dan ook: voor materieele schade gedurende een termijn van zes maanden, 9.600 fr.; voor werkonbekwaamheid, 10.000 fr.; voor zedelijke schade, 30.000 fr.; 2 jaar gedwongen verblijf in Duitschland, 20.000 fr., te zamen 67.600 fr.

Heer Krijgsauditeur Janssens onderlijnt de gemeene taak welke de oorlogsburgemeesters uitvoerden tijdens de bezetting en behandelt dan de verdere verklikkingen.

Wanneer de man uit de straat en ook zelfs intellektueelen, denken aan de ondermijning, die door het VNV aan het leger gedaan werd, de uitspraken geveld in vonnissen tegen Fabriekswachters, O.T.-mannen, Vlaamsche Wachters, enz., dan wordt er gezegd: “Slaat de hoofden, want die zijn verantwoordelijk voor hun daden”.

Hier staat voor U een man, die in gansch het gewest menschen ronselde voor het Oostfront, het VNV en de Zwarte Brigade; hij die vóór U terecht staat, Heeren van den Krijgsraad, draagt de schuld dat deze jongens zijn gesneuveld op het Oostfront.

Ten slotte vraagt het Openbaar Ministerie de levenslange hechtenis.

De verdediging. Meester Roelants, uit Kortrijk, vangt zijn lang pleidooi aan, met er op te wijzen, dat de gemeente Oost-Rozebeke een gemeente is, afgezonderd van alle verbindingen. Men moet de zaak plaatsen in het kader waarin zich de zaak voordoet. Allerhande feiten van vóór den oorlog worden hier aangeraakt om de zaak een zekere ruchtbaarheid te geven in het gewest Oost-Rozebeke.

Hetgeen gebeurd is ter statie van Oost-Rozebeke in 1938 heeft aanleiding gegeven tot een onderzoek door den heer Procureur des Konings. Op 13 September 1939 heeft de raadskamer besloten aan deze zaak geen gevolg te geven.

In 1939 bestond reeds de censuur in het leger en, moesten die brieven een aansporing zijn geweest tot dienstweigering, nooit zouden ze doorgegeven geweest zijn. Dit feit kan hier volstrekt niet weerhouden worden.

Pleiter weerlegt achtereenvolgens de verklikkingen van Debrouwere Joseph, Debrouwere Elias en Vankeirsbilck en toont aan hoe deze personen zich nog na het sluitingsuur, in het café bevonden; hoe zij onder den invloed van den drank waren geraakt en de oorzaak waarom de feldgendarmerie hier krachtdadig is opgetreden. De burgemeester had den plicht de orde te handhaven ingevolge een besluitwet en hier is geen spraak Blomme, Decuypere en Roelens bij de Werbestelle te hebben aangeklaagd, maar wel werden hun namen overgegeven aan het Arbeidsambt, dat een zuivere Belgische instelling was.

Blomme was een persoon, die zich vrijwillig heeft aangeboden om te gaan werken in Duitschland; had zich verbonden door een kontrakt; had kontraktbreuk gepleegd. Daardoor werd hij door de feldgendarmerie verontrust en naar Duitschland gedeporteerd.

Verdachte beweert gewestleider te zijn geweest tot in 1939 en dan deze funktie te hebben opgegeven, omdat hij in een zekere ruzie was gevallen met Tollenaere.

Te Oost-Rozebeke bestond er geen Zwarte Brigade (algemeen gelach in de zaal) … Welk uniform heeft hij gedragen? Er zijn er die spreken van een blauw hemd, een ander van een zwart hemd. Men zou wellicht niet wijs geraken uit al die hemden. Er is zelfs een getuige die laat doorschemeren dat hij het uniform van zijn veldwachter droeg. Hij heeft slechts het uniform der burgemeesters gedragen.

Op normale manier werd hij tot burgemeester benoemd, in vervanging van den toenmaligen burgemeester, die naar Frankrijk is gevlucht in 1940 en die vrijelijk na zijn terugkomst zijn ontslag had ingediend. Door den Arrondissementskommissaris Devos werd hij tot burgemeester benoemd. Dit kan echter geen aanleiding geven tot een veroordeeling. Het ambt van burgemeester heeft hij op een zeer goede wijze uitgevoerd. Hij is de bevolking behulpzaam geweest. De nood en de miserie van Oost-Rozebeke heeft hij bijgestaan en gelenigd; speciale eetmalen heeft hij gegeven; duizenden kilogram kolen en slam heeft hij uitgedeeld.

Wanneer de Werbestelle hem vroeg de lijst van werkplichtigen over te maken, dan heeft hij geweigerd die lijsten af te geven aan de Kommandantur en alle miseries van den oorlog heeft hij tegen gewerkt.

Ten slotte vraagt pleiter den eisch van de Burgerlijke Partij te verminderen.

Na het pleidooi der verdediging vraagt de voorzitter of hij er iets aan toe te voegen heeft.

Hierop antwoordt de verdachte met klare stem:

“Heer Voorzitter en leden van den Krijgsraad, gezien de ernst van den toestand, moet ik U verklaren, dat ik als burgemeester alles gedaan heb voor mijn volk, als geen enkel ander burgemeester. In November 1943 ben ik tot driemaal toe de lijst gevraagd geweest voor de Werbestelle, tot driemaal toe heb ik geweigerd deze af te geven. In tegenwoordigheid van de Gestapo en de feldgendarmerie heb ik aangehouden jongens laten wegloopen en ik heb zelf de feldgendarmerie tegengehouden.

Wat het geval Blomme betreft, ik verklaar dat ik in geweten de toedracht dezer zaak niet mag zeggen, maar ik mag U verzekeren, dat ik U ten gepasten tijde het volledig relaas en de waarheid zal kunnen voorleggen, dat ik totaal in die zaak onschuldig ben”.

Hiermede werden de debatten gesloten en na een tamelijk langdurige beraadslaging werd de oorlogsburgemeester Ampe tot 20 jaar buitengewone hechtenis veroordeeld en levenslange ontzegging van alle rechten.

De Burgerlijke Partij bekomt 15.000 fr. schadevergoeding.”

In het dossier Ampe is een nota terug te vinden waarin de beschuldigingen weerlegd worden. De nota is vermoedelijk opgesteld door een broer[3] van Jerome en vermeldt ook de zaak Blomme:

“… Blomme Joseph was een vrijwillige werker in Duitschland, hij kwam op congé en bleef thuis. De burgemeester kreeg een verwittiging voor Blomme, van de Duitschers. Die brief zond de burgemeester naar Blomme. Deze werd naar de gendarmerie geleid en daar werd hij gegrepen door de Feldgendarmerie die daar juist kwam.

N.B.: dit is de zwaarste beschuldiging. Ook werd zij maar ingediend, maanden na de andere. En voor wie weet wat er te Roosbeke gebeurd is, is die beschuldiging valsch.

Daarbij Ampe Jerome, weet geheel goed hoe de zaak ineensteekt. Nooit heeft hij order gegeven Blomme aan te houden, integendeel toen hij vernam wat de veldwachter Impe op eigen initiatief en om eigen redenen gedaan had was hij ten zeerste ontstemd over die stommiteit.

Op het gerecht, toen hij het woord kreeg, heeft hij dan ook gezegd dat hij onschuldig was aan het feit maar dat hij niet meer mocht zeggen. De reden daarvan is geweest dat hij niemand anders en wilde verklikken.

Ten anderen, moest men in plaats van die gemeene getuigen te ondervragen die er alle interrerst bij hadden om te beschuldigen en over ’t algemeen, de meesten, van flauw alloi zijn, moest men in plaats daarvan de ernstige menschen van Roosbeke ondervragen die zouden wel den waren toestand aangeven, en zeggen dat die verklikking een uitgevondene zaak is.

De verdediging van mijn broer was: hoe zou ik verklikken, ik die zooveel jongens van werken in Duitschland gered heb (de getuigschriften daarvan zijn bij ’t dossier gevoegd).

Daarbij, toen de Duitschers terugtrokken uit Oost-Roozebeke, en men verschillende huizen had kapot gesmeten, en er ’s anderendaags nog nieuwe troepen van de Duitschers op ’t onverwachts doortrokken, en de bevelhebber door ’t volk naar den oorlogsburgemeester verzonden werd, vroeg de Duitscher naar de daders. Ampe Jerome weigerde wie ook aan te duiden en hij zei dat zoo iets meer gebeurde, dat het een dronkmanshistorie was, en zoo redde hij het volk, zelfs nadat ze bij hem alles hadden kapot gemaakt …

… Verklikt heeft hij nooit!”

De ware toedracht van de zaak komen we niet echt te weten maar een tipje van de sluier wordt opgelicht in een ander verslag, dat chronologisch de feiten in de zaak Blomme weergeeft:

“Op 10/12 November 1942 komt vrouw Meyfroydt-Decambray wonende Hulststraat 27 Oostrozebeke ten bureel van Burgemeester Ampe en verklaart het volgende: In 1941 werd ons door Blomme toelating verleend zijne woning te betrekken zonder pacht of vergoeding voor den duur van den oorlog, daar hij vrijwillig naar Duitschland werken ging met kontrakt van drie of vier jaar, mits te zorgen voor woning en meubels. Sedert eenigen tijd is Blomme uit Duitsland terug met verlof, komt om de week of om de veertien dagen bij ons een kamer betrekken met onbekende vrouwen, walen of franse, gezien de opspraak bij de geburen hebben wij hem zulks willen verbieden en nu dreigt hij ons buiten te werpen en zelf wederom het huis te betrekken, daar hij naar Duitsland niet schikt terug te keeren. Zou er geen mogelijkheid bestaan hem terug naar Duitsland te doen gaan.

Burgemeester Ampe wijst dit voorstel af, belooft aan vrouw Metfroidt Decambray, in geval van werkelijke buitenzetting de tusschenkomst in te roepen van vrederechter of Heer Procureur des konings.

Op 18 Nov. 1942 krijgt Burgemeester Ampe op zijn bureel het bezoek van 2 Feldgendarmen (Tielt) volgens hun zeggen waren zij Hulstestraat 27 geweest, alwaar zij verklaarden een zekere Jozef Blomme niet te hebben thuisgevonden, en gelasten de Burgemeester voornoemden persoon te verwittigen dat hij zich moest melden ten gemeentehuize op Donderdag 19 Nov. te 11 uur, alwaar zij zouden terugkeeren om hem te spreken, in hun aanwezigheid roept de Burgemeester de veldwachter Oosterlynck Jeroom, stelt hem in kennis van het bevel.

’s Avonds 18den Nov. gaat veldwachter Oosterlynck ten huize Hulstestraat 27 alwaar Blomme afwezig is, doch de familie Meyfroidt Decambray hem verklaart dat hij waarschijnlijk den volgenden Zondag zal thuis zijn.

Donderdag 19 Nov. bezoek van de Feldgendarmerie, haar wordt verklaard: Blomme was afwezig, misschien komt hij Zondag.

Hun antwoord: verwittig hem als hij thuis is dat hij naar het gemeentehuis komt bij zijn aanmelding moet U ons verwittigen.

Zondag 22 Nov. (wat hier volgt verneemt Burgemeester Ampe ’s maandags 23 Nov.) gaat veldwachter Oosterlynck met Hulpagent Remi Demeyer rond 11 uur naar de woning Hulstestraat 27 alwaar zij Blomme thuisvinden, hem verwittigen dat hij naar het gemeentehuis moet komen, Blomme komt bereidwillig mede, zoogezegd tot bij den burgemeester, tusschen de woning Blomme Hulstestraat en het gemeentehuis afstand ongeveer 20 minuten, ligt de Rijkswachtkazerne, de veldwachter gaat met Blomme de Rijkswacht binnen, de Rijkswacht sluit Blomme op in het politiegevang, alwaar hij in den namiddag rond 2 ½ uur door de Feldg. wordt afgehaald.

Wie had de Feldg. verwittigd?

De Feldgendarmerie kwam niet op het gemeentehuis noch ten huize van de Burgemeester.

Bij het vernemen van bovenstaande stelt de Burgemeester zich den Maandag voormiddag in verbinding met de Feld. Tielt, protesteert tegen de aanhouding van Blomme, hem wordt verklaard: de zaak is klaar Blomme, vrijwillige arbeider in Duitsland met verlof, is bereid zijn kontrakt na te leven en vertrekt Woensdag terug arbeiden in Duitsland.

Als eenig bewijs van schuld van Burgemeester Ampe verklaart Mr Debunne als Advokaat van Blomme ter zitting Beroepshof Gent: het overtuigendste bewijs dat Ampe schuldig is aan de wegvoering van Blomme bestaat in het feit dat hij Blomme weerhouden heeft op het gemeentehuis tot de Feldgend. hem is komen afhalen.

De verdediger van Ampe, verklaard achteraf zulks niet te hebben verstaan. Ampe zelf was overeengekomen met zijn verdediger zelf in het proces niet tusschen te komen.

Van het onderhoud vrouw Meyfroidt Decambray heeft Ampe nooit geen gebruik willen maken, zijn verdedigers verboden er op te zinspelen, en de geheele zaak bij de ondervraging door de Krijgsauditeur aangevangen met het bezoek van de Feldgendarmerie op het gemeentehuis.

Op de Krijgsraad te Kortrijk verklaarde Ampe zich voor het geval Blomme in geweten niet te kunnen of te mogen verdedigen.

In het dossier Ampe steekt geen enkele verklaring of ondervraging van de veldwachter, van de familie Meyfroidt-Decambray, noch van de Rijkswacht.”



[1] Pierre-Jean Dossche werd geboren te Waterland-Oudeman op 28 november 1881. Op het ogenblik van zijn overlijden, op 12 juni 1941, was hij weduwnaar van Alina Van Robays, dochter van Gustaaf Van Robays (notaris van Oostrozebeke van 1868 tot 1910) en echtgenoot van Helena Goidts. Dossche was notaris van Oostrozebeke van 1910 tot 1941 en burgemeester van deze gemeente van 1921 tot 1941.

[2] Maria Ampe (1894-1963).

[3] Een broer was missionaris van scheut, Jozef Ampe (1887-1972).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten