“Foute” en vermeend “foute” Lauwenaars tijdens de
bezetting
Lauwe kent nog andere veroordeelden, ook
wegens economische collaboratie.
Julien Deconinck, boekhandelaar-drukker, geboren
te Lauwe op 9 december 1910 en er wonende in de Wevelgemstraat 19, wordt op 29
juni 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven jaar gewone
hechtenis en levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten.
Op 4 september 1945 rapporteert substituut
Janssens de daden die tot zijn veroordeling hebben geleid:
“Betichte was voor den oorlog lid van het Verdinaso.
Bij het uitroepen van de eenheidsbeweging werd hij er lid van en bleef hij
VNV-afdeelingsleider tot einde 1942.
Hij was ook lid van DeVlag en trok het tijdschrift
vanaf 10 juli 1942 tot 13 september 1944.
Op 29 oktober 1941 heeft hij voor VNV-ers een
spreekbeurt gehouden over: “Nationaal-Socialisme of Democratie”.
Hij droeg het uniform van Hulpbrigade op de viering
van den Oostfrontsoldaat SS-man Tanghe.
Bostoen Alfons heeft hij aangezet om in de
fabriekswacht te treden en hij stelde hem propagandamateriaal ter hand. Deze
laatste getuigenis heeft hij trachten te ontzenuwen en zou zelfs geld daarvoor
aangeboden hebben.”
In de gevangenis schrijft Julien Deconinck
een beknopt verhaal van zijn leven en geeft een totaal ander relaas over de
“betaalde” getuigenis:
“ … vanaf 1934 dagbladverkooper en boekhandelaar
geworden in 1937 drukkersambacht aangeleerd en mij gevestigd als drukker te
Lauwe. Was voor den oorlog lid geworden van het Verdinaso op aandringen van
collega’s drukkers die erdoor meenden beter toestanden te scheppen in het
drukkersbedrijf. De beweging was Belgisch en Vaderlandsch, ik zag er geen
afbreuk in van mijn vaderlandsche gevoelens. In 1940 werd er een afdeeling van
Verdinaso gesticht te Lauwe door menschen die op vaderlandsch gebied
betrouwbaar waren, op hun aandringen werd ik lid ervan. In juli 1941 werden wij
als leden van Verdinaso overgeschakeld naar het V.N.V., daar ik reeds wat
drukwerk had ontvangen en met de belofte het drukwerk te hebben in de toekomst
van een beweging die aan de macht ging komen, bleef ik lid van V.N.V. Ben in
begin 1942 enkele maanden afdeelingsleider geworden. Ziende dat ik een verkeerd
weg had ingeslagen en mis was nam ik ontslag in november 1942 en trok eruit. In
1943 drukte ik voor arbeiders op de vliegvelden in Frankrijk liederen die tegen
de bezetter waren, die werden onder de arbeiders verspreid, heb rond zelfde
tijdstip voor enkele arbeiders die op deze vliegvelden werkzaam waren hun
verlofbrieven vervalscht alzoo in de mogelijkheid gesteld werk te ontduiken. Ik
werd op 4 september met een 100 tal der gemeente aangehouden door den
weerstand. Daar men mij geen strafbare feiten ten laste kon leggen, werd door
een lid van de weerstand een persoon omgekocht om een valsche getuigenis tegen
mij af te leggen gepoogd te hebben hem aan te werven voor de fabriekswacht,
voor deze valsche beschuldiging ontving hij 3500 fr. Deze weerstander die deze
som betaalde had een zoon die het drukkersambacht had aangeleerd en zich wilde
vestigen in de gemeente, om dit te vergemakkelijken was de bevrijding een
schoone gelegenheid mij plaats te doen ruimen. De beschuldiger heeft naderhand
schriftelijk zijn valsche beschuldiging ingetrokken waarin hij beweert het
gedaan te hebben voor dit geld, toch hebben zij hem kunnen bewegen met welke
middels weet ik niet, zijn eed te komen afleggen op mijn rechtzitting.
Ik had mijn missing ingezien lid te zijn geworden van
het V.N.V. Ik heb het mogelijke gedaan deze fout te herstellen, spijts mijn
goeden wil heeft het niet gebaat. Op 29 juni 1945 in woelige periode werd ik te
Kortrijk veroordeeld tot 7 jaar gewone hechtenis.”
Julien Deconinck komt voorwaardelijk vrij op
23 december 1947.
Landbouwer Joël Dejonckheere, geboren
te Lauwe op 15 januari 1913 en er wonende op de Preshoek 20, wordt op 26 juni
1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot drie maanden
gevangenisstraf, vijf jaar politietoezicht en levenslange ontzetting van de rechten
bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap V.N.V.,
DeVlag en Flandernkorps te Lauwe.
Robert Deman, geboren te Lauwe op 21
januari 1920 en er wonende in de Menenstraat 83, wordt op 2 oktober 1946 door
de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis, de
militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bepaald bij
artikel 123sexies van het strafwetboek.
Het Kortrijksch Handelsblad doet in de editie van 8 november
1946 verslag van zijn proces:
“Vóór den Krijgsraad van
Kortrijk werd de zaak opgeroepen ten laste van Deman Robert, 26 j., fabriekwerker,
wonende Meenenstraat 83, te Lauwe.
Betichte is soldaat geweest
bij het Belgisch leger, maakte den achttiendaagschen veldtocht mede en werd
krijgsgevangen genomen.
In Januari 1941 keerde hij uit
krijgsgevangenschap terug en ging in Maart 1941 werken bij de firma Herbert te
Stasegem, waar hij verbleef tot Juni 1941.
Alsdan aangelokt door de
propaganda van de VOS liet hij zich inlijven bij de Vlaamsche Wacht, was geüniformeerd,
doch niet gewapend en deed opvolgentlijk dienst te Maria-ter-Heide, Gent en
Antwerpen en dit tot April 1942.
Te Antwerpen volgde hij de
lessen van het rijkswachtkorps, doch slaagde niet in zijn tweede examen en
mocht naar huis terugkeeren.
In April 1942 meldt hij zich
aan bij de NSKK en treedt in dienst als burgerlijk chauffeur te St-Omer en het
omliggende en dit tot 19 April 1943. Daarna blijft hij een maand werkloos, ontvangt
zijn uitnoodiging om te verschijnen op de Werbestelle en wordt daar aangeduid
om naar Duitschland te gaan werken, doch hij bekwam op 20 Mei 1943 een plaats
als chauffeur in Frankrijk, welke hij bleef waarnemen tot het einde der
bezetting.
Intusschen werd hij ook lid
van den Sicherheitsdienst en doet dienst als controleur in de stations en op de
treinen.
Betichte ontkent deel
uitgemaakt te hebben van den Sicherheitsdienst, doch uit een persoonlijk
schrijven aan zijn vader en de daarin afgelegde verklaringen blijkt het dat
verdachte zonder twijfel deel uitgemaakt heeft van den Sicherheitsdienst. Op 1
September 1944 nam hij de wijk naar Duitschland, doch werd door leden van den
Weerstand herkend en te Brussel aangehouden. Hij was ook lid van het Algem.
Vlaamsch Jeugdverbond tot het einde der bezetting en droeg er het uniform van;
was ook lid van het VNV en stond gekend als een hevig Duitschgezinde.
Getuige Plovie Roger, inspekteur
bij de Veiligheid van den Staat heeft Deman onderhoord. Bij hem werd een
huiszoeking gedaan en verschillende documenten werden ten zijnen huize
aangeslagen. Getuige geeft dan verder een relaas over de aanhouding van betichte
tijdens de bezetting.
Veldwachter Vandamme Achiel
verklaart dat Deman maar weinig te Lauwe is geweest tijdens den oorlog.
Meester Vanduerm, uit
Kortrijk, verklaart dat betichte een jongen is uit het arbeidsmidden, die
weliswaar Vlaamschgezind was, doch zich niet plichtig heeft gemaakt aan
verklikking. Het is een eerlijke en edele jongen, de steun van zijn vader en
moeder.
Na zijn gevangenschap komt hij
naar huis en vindt werk te Stasegem, doch kort nadien wordt hij daar aan de
deur gezet wegens werkgebrek. Als chauffeur werd hij verplicht tewerk gesteld
te Rijsel. Hij is geen lid geweest van den Sicherheitsdienst.
Veroordeeld tot 10 jaar gewone
hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzegging van alle
rechten.”.
Michel Deprez, geboren te Lauwe op 27
september 1912 en er wonende in de Moeskroenstraat 157, wordt door de
Krijgsraad te Kortrijk op 2 augustus 1945 veroordeeld tot één jaar
gevangenisstraf, de militaire degradatie en opschorting van zijn burgerrechten
voor een termijn van 20 jaar wegens lidmaatschap bij de Duitse brandweer. Hij
komt vrij op 4 maart 1946.
Evariste Dupont, ondermeesterwever,
geboren te Lauwe op 27 november 1897 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16
januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld
tot een gevangenisstraf van twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten
bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de
Vlaamsche Fabriekswacht.
Juliaan Dupont, wever, geboren te Lauwe
op 30 juli 1925 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16 januari 1946 door de krijgsraad
te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en levenslange
ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek
wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Fabriekswacht Wachtbrigade.
Landbouwerszoon Albert Fernagut,
geboren te Tronchoy (F) op 19 juni 1918, vertrekt volgens documenten van het
SOMA (Moskou archief) in 1942 als VNV-er naar het Oostfront en sterft er op 6
maart 1944 als SS-sturmmann.
Zijn dossier komt ter sprake op de zitting
van de Krijgsraad van Kortrijk op 19 januari 1945. Het Kortrijksch
Handelsblad van 20 januari 1945 doet er melding van:
“Fernagut Albert, 27 jaar, landbouwer, Kortrijkstraat,
185, te Lauwe, Waffen S.S., vertrok naar
het Oostfront waar hij steeds nog verblijft.
Deze zaak wordt bij verstek afgehandeld.
De veldwachter van de gemeente Lauwe komt verklaren
dat Fernagut in den zomer van 1942 naar het Oostfront vertrokken is. Als hij in
verlof kwam droeg hij een Duitsch kostuum.
Deze zaak werd uitgesteld tot Vrijdag 26 Januari, daar
de veldwachter verklaart dat de moeder van betichte een brief zou ontvangen
hebben dat haar zoon in een veldslag in Rusland als vermist wordt aangegeven.”
In de editie van 27 januari 1945 meldt
dezelfde krant over de zitting van 26 januari:
“Uit een brief dewelke hij aan zijn familie geschreven
heeft, wordt bevestigd dat hij aan het Oostfront zou gestreden hebben. Betichte
is voortvluchtig. Werd bij verstek veroordeeld tot de doodstraf.”
Het vonnis verschijnt in het Belgisch
Staatsblad van 29 september 1945.
Vraag is of men op de hoogte was van zijn
overlijden op het ogenblik van de publicatie.
Maurice Kesteloot, geboren te Geluveld op 24
januari 1914 en woonachtig te Lauwe in de Tuinwijk 30, wordt op 6 oktober 1945
door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, de
militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij
artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van de Vlaamse wacht
van juli 1941 tot februari 1942.
Maurice Kesteloot
Hij komt voorwaardelijk vrij op 10 februari
1947. De bijlage aan het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling
vermeldt het volgende:
“Is vlaswerker van beroep.
Soldaat, militiaan 1934.
Na Mei 1940 verbleef hij
gedurende zes maanden als krijgsgevangene in Duitschland.
In Juli 1941 werd hij lid der
Vlaamsche Wacht. Hij beweert zich daarbij aangesloten te hebben omdat hij dacht
dat het een soort politiekorps was.
Te Maria-ter-Heide kreeg hij
zijn opleiding, ontving hij zijn uniform en een geweer. Hij ontkent den eed van
getrouwheid aan den Fuhrer te hebben afgelegd. Zijn dienst deed hij te Brugge,
vooral in de kantien. In Februari 1942 bekwam hij zijn ontslag uit de Vlaamsche
Wacht op zijn aanvraag, dit omdat hij zich zoogezegd bedrogen voelde. Enkele
maanden later vertrok hij samen met zijn vrouw als vrijwillige arbeider naar
Duitschland.
Hij staat bekent als lid van
“De Vlag”.”
De Krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 19
oktober 1945 Albert Masselis, vlasexpert, gehuwd met Noëlla Piferoen, geboren
te Wevelgem op 2 september 1907 en woonachtig te Lauwe in de Handboogstraat 17,
wegens lidmaatschap van het V.N.V., tot een jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting uit zijn “123sexies”-rechten, waarin hij gedeeltelijk hersteld wordt
bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 15 december 1949.
Het Kortrijksch Handelsblad doet in zijn editie van 3
november 1945 verslag van zijn veroordeling door de krijgsraad:
“Masselis Albert … was tijdens
gansch de bezetting lid van het VNV, werd in 1943 afdeelingsleider ervan, komt
voor op de lijst van de Vlag en was tevens geabonneerd op het tijdschrift
“Balming”.
Als getuigen treden op Hr
Cosyns, burgemeester van Lauwe en Beernaert.
Mter Dousy, uit Kortrijk,
betoogt dat verdachte vader is van zes kinderen, lid was van het VNV, syndikaat
“Ik Dien” en tijdens den oorlog alle aktiviteit stop heeft gezet. Dan komt hij
in moeilijkheden met Bourgeois Germain, die op hem een zekeren druk heeft
uitgeoefend, omdat hij geen lid van de Waffen SS wilde worden.
In November 1943 komt de
oorlogsburgemeester in zijn huis om hem mede te deelen dat hij door den
Kortrijkschen Strubbe, zonder zijn weten, aangesteld werd tot propagandaleider,
funktie die slechts op het papier bestond. Verder was het een eerlijk mensch,
die op zeer voortreffelijke wijze zijn brood verdiende en door gansch het
gebuurte goed gezien werd. Tot slot vraagt pleiter de vrijspraak.
Veroordeeld tot één jaar
gevang en levenslange ontzegging zijner burgerrechten.”
Vlaswerker Albin Mourant, geboren te
Fauville-en Caux (F) op 17 mei 1923 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat
214, wordt door de Krijgsraad te Kortrijk op 23 mei 1946 veroordeeld tot 10
jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens
lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en de Waffen SS.
Vlashandelaar Georges Mourant, geboren
te Ganzeville (F) op 12 augustus 1921 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat
214, oudere broer van Albin, wordt op 4 mei 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk
veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de
rechten “123sexies”.
Het Kortrijksch Handelsblad geeft verslag van zijn
proces in de editie van 7 juni 1946:
“Mourant Georges, …, lid van
de Dietsche Militie Zwarte Brigade, trad in 1941 bij de Algemeene SS, maakte
eenmaal de oefeningen mee, werkte in Frankrijk en België en liet zich gedurende
een viertal maanden inlijven bij den Vrijwilligen Arbeidsdienst voor
Vlaanderen. Op 2 Februari 1942 werd hij lid van de Vlaamsche Wacht en tot
Brigadier bevorderd; nam op 14 Juni 1944 zijn ontslag; droeg enkele dagen het
feldgrijs uniform; was lid van De Vlag en ploegoverste van de Dietsche Militie
Zwarte Brigade.
Als getuigen verschijnen:
Pierre Dhaese, wachtmeester, die het proces-verbaal komt bevestigen, en
verklaart dat verdachte tijdens de bezetting opkooper was van het vlas.
Hierna volgen Bossuyt en Coigné
Marie-Louise, de verloofde van verdachte, die sinds 1942 met hem heeft
afgebroken.
De verdediger zegt dat deze
jongen een natuur en een temperament bezat, die van hem een prachtmensch had
kunnen maken. Hij behoort niet tot de categorie van banale menschen, die
slechts hun genoegen vinden in materieele aangelegenheden, maar als een hooger
figuur staat hij aangeschreven. Het is een nerveuse type, een gevoelsmensch,
die open staat voor kunst en schoonheid. Het is een kind van de Leiestreek, een
jongen die veel in de natuur heeft geleefd en romantisme heeft opgedaan; een
jongen, die tot op zijn 17e jaar naar het college is gegaan, met één
woord, een veel begaafde jongen.
Zijn ouders hadden er aan
gehouden dat hij een zekere bepaalde kultuur zou bezitten. Door de
onderwijskrachten werd hij tot een zeker extremisme geleid. Hij heeft geloofd,
zooals zoovelen, dat de Duitschers den oorlog gingen winnen. Hij doet zijn
aanvraag bij de Muziekkapel van de Vlaamsche Wacht. Ten slotte ziet hij in dat
hij zich heeft bedrogen en een misstap heeft begaan. Hij doet dan al het
mogelijke om ontslag te krijgen.
Ten slotte wijst pleiter nog
eens op zijne rechtschapenheid en bevestigt dat het een jongen is die niet
verloren is voor de natie en vraagt dan ook een milde straf te willen
toepassen.”.
Noël Pauwels, geboren te Lauwe op 6
juli 1920 en er wonende in de Striepstraat 136, wordt op 17 oktober 1945 door
de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens
lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en verklikking.
Op 9 januari 1946 vermeldt de Substituut-Krijgsauditeur
van Kortrijk de feiten die aanleiding gegeven hebben tot zijn veroordeling:
“Is landwerker van beroep en
soldaat militiaan van de klas 1940.
Na Mei 1940 werkte hij een
tijdje in Frankrijk en daarna van 1941 tot begin 1943, in de Junkersfabriek in
Duitschland. In het jaar 1943 meldde hij zich aan te Gent voor de Vlaamsche
Wacht, alwaar hij zes maanden dienst deed. Acht dagen na zijn bijtreding werd
hij ordonnance van den kompagniechef. Hij teekende voor den duur van den
oorlog. Van Gent werd hij naar Kortrijk overgeplaatst en bekent twee of drie
maal de wacht opgetrokken te hebben aan de brug te Harelbeke, gewapend met een
Hollandsch geweer. Hij bekent dan te Komen dienst gedaan te hebben aan de
sluizen gewapend met een geweer en twee handgranaten en gedurende enkele dagen
het feldgrau uniform gedragen te hebben. In April verklikte hij den genaamden
d’Ennetières Maxime aan den vijand, doch hij loochent.”
Jules Plaetevoet, geboren op 23 april 1907
en wonende te Lauwe in de Dronckaertstraat 56, wordt op 5 juni 1946 tot 8 jaar
gewone hechtenis, levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en de
militaire degradatie veroordeeld door de Krijgsraad te Kortrijk doordat hij
zich liet inlijven in de Vlaamsche Wacht en in de SS Sturmbrigade Langemarck.
Op 2 augustus 1946 wordt brievenbesteller Odiel
Saelens, geboren te Rekkem op 24 juni 1911 en wonende te Lauwe in de Grote
Molenstraat 86, door de Krijgsraad te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot
levenslange hechtenis door zich te laten inlijven bij de Waffen SS. Uit de
Moskou archieven bij SOMA blijkt dat hij op 17 februari 1944 aan het Oostfront
overleden was als SS sturmmann.
Gerard Samoy, geboren te Lauwe op 30
april 1914 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 17 oktober 1946
door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en
levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten, wegens lidmaatschap van de
Vlaamsche wacht. Hij deed dienst in Brugge en nam in juli 1942 ontslag.
Paul Samoy, geboren te Lauwe op 28
september 1908 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 16 augustus
1945 door de Krijgsraad te kortrijk veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf
wegens lidmaatschap van het V.N.V. Hij komt vrij op 24 oktober 1946.
Het Kortrijksch Handelsblad geeft
verslag van zijn proces in de editie van 25 augustus 1945:
“Samoy Paul, 37 jaar, meestergast in katoenspinnerij,
wonende te Lauwe, was reeds van vóór den oorlog lid van het VNV en was van Mei
tot October 1941 afdeelingsleider van het plaatselijk VNV. Vóór zijn venster
hing hij tijdens de bezetting affiches voor de aanwerving van de SS Langemarck
en dit tot Juni 1944; ook langs den openbare weg hing hij zulkdanige
plakbrieven uit.
Mr. Dousy, uit Kortrijk, betoogt dat betichte een zeer
minieme activiteit ten voordeele van den vijand aan den dag heeft gelegd en
deze man niet geschikt was om het leiderschap van het VNV op zich te nemen en
ten slotte door den opperbaas van het VNV van Kortrijk, Dr. Strubbe, werd
aangesteld.
Veroordeeld tot twee jaar gevang en 20 jaar ontzegging
zijner burgerrechten.”
Richard Vandaele, vlashandelaar, geboren te
Wevelgem op 1 februari 1899 en wonende in de Grote Molenstraat 32 te Lauwe,
wordt op 8 november 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 3 jaar
gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens
lidmaatschap bij het V.N.V., D.M.Z.B. en De Vlag.
De Substituut van Kortrijk vermeldt op 17
januari 1946 de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:
“Beklaagde was sedert langen
tijd, hij was het reeds voor den oorlog, lid van het V.N.V. In den loop van den
winter 1940-41 trad hij tot de Dietsche Militie-Zwarte Brigade toe en verkreeg
er den rang van “Schaarleider”.
In die hoedanigheid heeft hij
op verscheidene stonden de uniform dier paramilitaire formatie gedragen en er
de oefeningen van medegemaakt. Getuigen beweren dat hij een wapen zou hebben
gedragen. Hij ontkent het. Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat hij
Duitschgezind was. Hij ontkent het lidmaatschap aan “De Vlag”. Nochtans berust
er in het bundel een stuk door hem zelf onderteekend waarin hij verklaard lid
geweest te zijn van “De Vlag”.
Een persoon, de genaamde
Depijpere Paul, heeft voorgehouden dat hij door een Feldgendarm, met behulp van
beklaagde, werd aangerand. De personen die het feit hebben medegemaakt,
erkennen echter in Vandaele den aanrander niet, ze zijn stellig en geven
uitdrukkelijk de redenen aan van hun overtuiging.
In het burgerleven was
beklaagde controleur. In het uitoefenen van zijn bediening stelde hij zich
brutaal aan.”
Hij komt vrij op 17 mei 1947 en de rechtbank
van eerste aanleg te Kortrijk herstelt hem op 15 december 1949 in bepaalde
rechten die hij verloren had.
Herman Vandommele, geboren te Moeskroen op
25 november 1921 en wonende te Lauwe in de Statiestraat 8, wordt op 13 juli
1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.
Substituut Janssens vermeldt op 4 september 1945
de feiten die geleid hebben tot zijn veroordeling:
“Betichte was leider van het
NSJV te Lauwe en een tijdlang voor de gouw “Leieland” in 1942 en 1943.
In December 1942 werd hij
terzelfdertijde leider van een Departement in het NSJV en droeg hij het uniform
van deze functie, met revolver. Betichte hield zich bezig met “hoofddienst
Vorming” en daar hij verscheidene athletische oefeningen leidde, is het wel
mogelijk dat het hier eenvoudig om een startrevolver gaat.
In 1944 kwam er een splitsing
in het NSJV en scheurde hij af met talrijke anderen omdat het VNV niet kordaat
wou standnemen tegen deportatiemaatregelen van den bezetter. Dit standpunt
legde hij uiteen in een spreekbeurt in het VNV te Lauwe.”
Herman Vandommele komt voorlopig vrij op 26
augustus 1946.
Het proces van de gebroeders Vandoorne uit
Lauwe is een belangrijk dossier van economische collaboratie.
De gebroeders Joseph en Henri Vandoorne uit Lauwe aanvaardden, volgens het verslag van de krijgsauditeur van 21
augustus 1945, tijdens gans de oorlog camouflagewerken op de vliegvelden van
Wevelgem, Moorsele en Poperinge. Allerlei militaire werken werden aan een
tiental vliegvelden in Frankrijk uitgevoerd. Ondertussen vervaardigde hun
schrijnwerkerij barakken, schijnvliegtuigen en ander materiaal voor de
Duitsers.
Joseph nam de
technische leiding van de firma voor zijn rekening en Henri deed het
bureelwerk.
Joseph Vandoorne,
geboren te Lauwe op 22 oktober 1895 en er wonende in de Menenstraat 30, gehuwd met
Alice Mispelaere en vader van zeven kinderen, voorzitter van de Middenstand te
Lauwe en er zeer geliefd, wordt opgepakt op 4 september 1944 en op 4 mei 1945
wordt hij door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange
dwangarbeid en een zware geldboete. Tevens worden hem alle rechten ontnomen. Op
26 september 1945 wordt de levenslange dwangarbeid door het Krijgshof van Gent
teruggebracht tot 15 jaar en op 8 juni 1949 tot 12 jaar.
Als jonge gast gaat
hij op stiel o.a. in Noord-Frankrijk en wordt zoals zijn vader schrijnwerker.
Vanaf 1912 werkt hij samen met zijn vader en in 1917 worden hun
houtbewerkingsmachines door de Duitsers aangeslagen en vernietigd. Na zijn
legerdienst in 1920 koopt hij nieuwe machines, gaat hij opnieuw aan de slag als
schrijnwerker en neemt gedurende jaren actief deel aan de heropbouw van Ieper
en omliggende. De schrijnwerkerij mag bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog
gerekend worden als een van de grootste en modernste van het land. Dat gaat de
Duitsers niet onopgemerkt voorbij en vanaf oktober 1940 stromen de bestellingen
toe. Rond dit tijdstip stellen de Duitsers op de vliegvelden van Wevelgem en
Moorsele reeds een grote hoeveelheid werklieden, tewerk, die ze zelf aanwerven
en uitbetalen. Vanaf eind november 1940 wordt de firma Vandoorne door de
Duitsers verplicht het werkvolk over te nemen en hen de lonen uit te betalen.
De werklieden zetten in de praktijk hun gewone werk verder onder Duits bestuur
zoals ze dit deden vóór Vandoorne hen uitbetaalde.
Honderden mensen die
verplicht zijn te gaan arbeiden in Duitsland worden er in veiligheid verborgen
waar ze ongekend toch in staat zijn hun families verder te onderhouden.
Joseph Vandoorne komt
voorwaardelijk vrij op 12 augustus 1950.
Ook zijn broer Henri,
geboren te Lauwe op 18 december 1901, er wonende in de Menenstraat 34, gehuwd
met Marie Barratte en vader van vier kinderen, wordt eveneens op 4 mei 1945 door
de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, op 26
september 1945 door het Krijgshof te Gent teruggebracht tot 12 jaar en op 31
juli 1947 tot 10 jaar.
Henri Vandoorne komt
voorwaardelijk vrij op 30 juni 1950.
In haar masterscriptie (UGent
– 2009) “De bestraffing van economische collaboratie in de hout- en
meubelsector na de Tweede Wereldoorlog: vervolging en rechtspraak door de
krijgsraden te Kortrijk, Mechelen, Brussel en Luik” behandelt Dr. Carmen
Van Praet het proces van de gebroeders Vandoorne voor de Krijgsraad te kortrijk,
hierna integraal weergeven.
“De krijgsraad van Kortrijk sprak op 4 mei 1945 een
vonnis op tegenspraak uit in de zaak van de gebroeders Vandoorne uit Lauwe. Zij
zaten toen al in voorhechtenis. Het openbaar ministerie, bij monde van eerste
substituut-krijgsauditeur J. Van der Meersch, had een dossier opgesteld tegen
aannemer Jozef Vandoorne en zijn broer, de timmerman en aannemer Henri
Vandoorne omdat ze tijdens WOII artikel 115 en artikel 118bis van het SWB
zouden overtreden hebben. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door Meester
Claeys, stelde zich burgerlijke partij. Van der Meersch vorderde in zijn
conclusies voor beide broers de doodstraf wegens feiten die onder artikel 115
SWB vielen en 15 jaar hechtenis voor de feiten onder toepassing van 118bis SWB. De krijgsraad van Kortrijk achtte de
betichtingen op basis van art. 118bis niet voldoende bewezen. De
kernbeschuldiging dat de broers Vandoorne aanzienlijke geldelijke steun hadden
gegeven aan de „DeVlag‟ kon niet hard gemaakt worden. De krijgsraad
veroordeelde Jozef en Henri Vandoorne wel voor economische collaboratie (art.
115 SWB). Zij kregen beiden levenslange dwangarbeid. De som van 135.767.080,08
frank werd als retributie toegewezen aan de Belgische schatkist. Beide
veroordeelden werden ontzet uit hun titels, graden, openbare ambten,
bedieningen en diensten waarmee zij bekleed waren. Bovendien werden ze van
rechtswege levenslang ontzet van de rechten zoals bepaald in art. 123sexies SWB
en art. 31 SWB. Al het roerend en onroerend alaam, de volledige uitrusting van
de schrijnwerkerij en de voorraden hout die gediend hadden of bestemd waren
voor de uitvoering van de misdaad, werden verbeurd verklaard. Bovendien
veroordeelde de krijgsraad de gebroeders Vandoorne tot het betalen van een
schadevergoeding aan de burgerlijke partij (Belgische Staat) ten bedrage van
50.000.000 frank.
Uit de uiteenzetting der zaak door eerste
substituut-krijgsauditeur Van der Meersch bleek dat de gebroeders Vandoorne een
schrijnwerkerij uitbaatten te Lauwe. De onderneming was een oude familiezaak
waar men voor de oorlog deuren en venster vervaardigde. De firma was een
feitelijke vereniging. De oudste broer, Jozef Vandoorne, nam de technische
leiding van de firma voor zijn rekening, de jongste broer Henri Vandoorne deed
het bureelwerk. Een regelmatige boekhouding werd pas vanaf 1 januari 1942
bijgehouden, maar er werden uitgaande
facturen gevonden die teruggingen tot 1940. Op basis van deze documenten stelde
de heer Wullepit, deskundig boekhouder, een verslag op. Dit financieel
onderzoek werd door de substituut-krijgsauditeur secundair geacht omdat de
betichten de feiten grosso modo hadden bekend. Het rapport van Wullepit was wel
van belang om een zicht te krijgen op het
zakencijfer en de winsten tijdens de bezettingsjaren.
In 1937 stelde het bedrijf Vandoorne 40 à 60
werklieden tewerk. Wellicht ten gevolge van de crisis was het aantal werknemers
in 1940 drastisch gedaald tot 20 à 30 man. De gebroeders Vandoorne bekenden dat
zij eind oktober, begin november 1940 in contact kwamen met de leiding van de
Duitse „Bauleitung der Luftwaffe‟ te Wevelgem en Moorsele. Op deze vliegpleinen
werkten honderden werklieden die aanvankelijk rechtstreeks aangeworven werden door
de bezettende overheid. Zij werkten overduidelijk aan de uitbouw van militaire
installaties. Toen er problemen rezen met o.a. lonen, verzekeringen en
pensioenen, veranderden de Duitsers het geweer van schouder. De sociale
administratie en de leiding van het werkvolk werd voortaan overgelaten aan
Belgische ondernemers. De gebroeders Vandoorne sloten een contract af voor
camouflagewerken op de vliegvelden van Wevelgem, Moorsele en Poperinge en in
een aantal Franse steden. De werklieden die op deze vliegvelden werkten werden
uitbetaald door de gebroeders Vandoorne. Opmerkelijk en uiterst bezwarend was
de vaststelling dat de firma in 1941 op een gegeven moment maar liefst 1.200
arbeiders op haar loonlijst had staan.
Bovendien namen de gebroeders Vandoorne de leiding in
handen van verscheidene landbouwexploitaties, de zogenaamde „Landwirtschaft‟
opgericht door de Duitsers op en rond de vliegvelden. Tot aan de bevrijding
werden deze landbouwexploitaties door de gebroeders Vandoorne uitgebaat.
Ongeveer 800 personen zaaiden en planten er gewassen onder toezicht van de
Duitsers. De oogst werd verdeeld onder de Franse bevolking, de Duitsers en het
werkvolk zelf. De brutolonen van de arbeiders op de vliegvelden en op de
„Landwirtschaften‟ werden door de Duitsers aan de gebroeders Vandoorne betaald.
Zij moesten vervolgens de sociale inhoudingen doen en het werkvolk uitbetalen.
Volgens de deskundige hielden de gebroeders Vandoorne aan deze transacties een
nettowinst van 20% over. Naast deze winstgevende activiteiten in rechtstreekse
onderaanneming van de Duitse bezetter, vervaardigde hun schrijnwerkerij te
Lauwe barakken, schijnvliegtuigen, camoufleernetten, driepikkels, kisten,
sperblokken en meubilair. Tussen 1940 en augustus 1944 realiseerden de
gebroeders Vandoorne een zakencijfer van 135.767.000 frank waarvan slechts
920.000 frank gefactureerd werd aan Belgisch cliënteel. De
substituut-krijgsauditeur achtte het nutteloos om verder uit te wijden over
deze leveringen omdat de betichten de feiten bekenden. Hij sloot zijn verslag
af op ironische toon: “De betichten bekennen de feiten. Zij beweren dat zij
alleenlijk hebben gehandeld om de belangen van het werkvolk te verdedigen. Deze
verdediging heeft hun miljoenen opgebracht.”
De krijgsraad achtte het billijk om de gebroeders
Vandoorne te veroordelen op basis van artikel 115 SWB. Het onderzoek bewees de
feiten en de beschuldigden hadden hun misdaad gepleegd uit winstbejag. Tijdens
het plegen van de economische misdaden waren Henri en Jozef Vandoorne
militairen in onbepaald verlof en derhalve maakten zij zich volgens Van der
Meersch ook schuldig aan verraad. De advocaten van de gebroeders Vandoorne
waren Meester Degryse, Meester Tahon en Meester Cnokaert. Zij hamerden er op
dat de betichten handelden in het belang van hun werknemers die zij werk en
inkomen verschaften. Deze verschoningsgrond werd door de krijgsraad van
Kortrijk niet aanvaard omdat het onderzoek duidelijk had aangetoond dat de
beschuldigden uit winstbejag handelden. De krijgsraad hield wel rekening met de
verzachtende omstandigheid dat de broers geen vroegere veroordelingen hadden
opgelopen.”
Albert Werbrouck, geboren te Lauwe op 23
mei 1915 en er wonende in de Rekkemstraat 35, wordt op 22 januari 1946 door de
krijgsraad te Kortrijk en op 25 mei 1946 door het krijgshof te Gent tot 18
maanden gevangenis veroordeeld en levenslange ontzetting van de rechten
“123sexies”.
Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de
Substituut te Gent op 5 juni 1946 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling
hebben geleid:
“Tot 26 December 1940 was
veroordeelde krijgsgevangen. Daarna bleef hij drie maanden werkloos om daarna
bij Dewitte te gaan werken.
Op 20 Oogst 1941 trad hij in
de Vlaamsche Wacht. Te Maria ter Heide ontving hij zijn opleiding. Hij teekende
eerst voor zes weken, daarna voor den duur van den oorlog. Hij beweert steeds
foerier te zijn geweest. Hij verbleef achtereenvolgens te Antwerpen en te
Brugge. Hij ontkent een geweer gedragen te hebben, doch bekent een revolver
gedragen te hebben. Op 1 Juni 1942 werd hij tot gefreiter bevorderd en op 1
November 42 tot onderofficier. Hij beweert op 7 juni 1944 gedeserteerd te
hebben.”
Het Kortrijksch Handelsblad, editie 15 februari 1946,
vermeldt iets over de getuigen en zijn verdediger tijdens zijn proces voor de
krijgsraad:
“… Getuige Vandamme Achiel heeft
betichte meermalen gezien in uniform van de Vl. Wacht. Door de schuld van zijn
vrouw heeft hij zich daartoe laten inlijven en door deze van zijn schoonvader.
Verder was het een persoon die niet gevreesd was op de gemeente.
Getuigen Florimont en Wyseur
Albert leggen dezelfde verklaringen af als eerste getuige, doch Seys Urbain
weet in te brengen, dat betichte een eigenzinnig mensch was en zelden of nooit
tegen iemand sprak.
Meester Dousy, uit Kortrijk,
verklaart dat betichte een werkjongen is, vroeger werkzaam was in de
textielfabriek van Lauwe, gehuwd en vader van een kind. Hij beklemtoont het
feit, dat hij geen werk had en uit nood handelde. Door de propaganda voor de
Vlaamsche Wacht heeft hij zich laten vangen. Hij stamt uit een Engelschgezinde
familie.”
Camille Wyseur, schrijnwerkersbaas,
geboren te Lauwe op 15 oktober 1890 en er wonende in de Statiestraat 31, wordt
op 14 juli 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar
gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”. Het arrest van
het krijgshof te Gent van 21 november 1945 bevestigt het vonnis van de
krijgsraad.
De Substituut van Kortrijk noteert op 12
september 1945:
“Betichte heeft te Lauwe of
elders in Belgie in ’t jaar 1940 een dertigtal schijnvliegtuigen in hout
vervaardigd.
De rechters waren strenger om
reden van het zuiver militair karakter van deze levering.”