Marke: oorlogsburgemeester Aloïs Ostyn en
oorlogsschepenen Louis Dalle en Jozef Craeynest
De oorlogsperiode
te Marke werd recent[1]
zeer nauwgezet te boek gesteld, waaruit we bepaalde info putten.
Brouwer Cyriel De
Brabandere[2] is
burgemeester sedert 1922 en in werkelijke dienst tot 28 mei 1940, datum waarop
hij ziek wordt en in de onmogelijkheid verkeert zijn ambt verder uit te oefenen.
Bij besluit van 9
januari 1941 (B.S. van 12 januari 1941) wordt hem, op zijn verzoek, ontslag
verleend.
Eveneens bij
besluit van 9 januari 1941, gepubliceerd in hetzelfde staatsblad, wordt eerste
schepen Cyriel Vandermeersch (1880 – 1952), dienstdoende burgemeester sedert 28
mei 1940, benoemd tot burgemeester.
De vrijgekomen
plaats van schepen wordt ingenomen door Louis Dalle, geboren te Dikkebus op 1
september 1906. Hij wordt, als niet-gemeenteraadslid, bij besluit van 20
augustus 1941 (B.S. van 23 augustus 1941) aangeduid om het ambt van schepen
waar te nemen.
Aan baron
Jean-Baptiste de Bethune (1900 – 1981), tweede schepen sedert 1938, wordt bij
besluit van 25 juni 1942 (B.S. van 28 juni 1942), op zijn verzoek, ontslag
verleend uit zijn ambt.
Enkele dagen later,
bij besluit van 30 juni 1942 (B.S. van 5 juli 1942), wordt aan burgemeester
Vandermeersch ontslag “verleend”, wegens het bereiken van de leeftijdsgrens.
Op een vervanger
moet Marke niet lang wachten, bij besluit van 4 juli 1942 (B.S. van 5 juli
1942) wordt Aloïs Ostyn[3]
aangeduid om het ambt van burgemeester waar te nemen.
De door het ontslag
van de Bethune vrijgekomen plaats van schepen wordt ingenomen door bakker Jozef
Craeynest[4],
geen lid van de gemeenteraad en bij besluit van 11 september 1942 (B.S. van 13
september 1942) aangeduid om het ambt waar te nemen.
Het in voetnoot
vermelde boek Marke tijdens de Tweede Wereldoorlog, waaruit hierna
fragmentair geciteerd wordt, behandelt uitvoerig het lokaal bestuur in
Marke en besteedt veel aandacht aan het leven van de oorlogsburgemeester en
-schepenen:
“Aloïs Ostyn was
gemeenteraadslid van 9 oktober 1932 tot 16 oktober 1938 (Christene Werklieden).
Hij werd, na zijn studies aan het Sint-Jozefscollege in Moeskroen, bediende bij
De Witte-Lietaer in Lauwe. Als goede werkkracht werd hij er weggehaald door
onderpastoor Louis Socquet, die hem beloofde dat hij op zijn nieuwe betrekking
veel meer zou verdienen dan in Lauwe. Hij kon aan de slag bij het ACW in de
Wijngaardstraat te Kortrijk. In Marke werd hij secretaris van het ACW…
Bij de bevrijding op 6
september werd Aloïs Ostyn aangehouden en meegenomen door twee leden van de
weerstand. Beiden hielden hem aan terwijl hij het land aan het bewerken was
in de Preshoekstraat …
Ze namen hem mee en sloten
hem op in de bovenzaal van ‘Sint-Jan’ op Markeplaats. Van hier werd hij
verplaatst naar de firma De Witte-Lietaer in Lauwe en vandaar ging het naar de
zaal ‘Germana’ in de Wevelgemstraat in Lauwe. Hij was gedurende 48 dagen
geïnterneerd in Lauwe. Op 3 november 1944 werd hij geïnterneerd in de Wikings
te Kortrijk tot 26 september 1945, officiële datum van aanhouding en
ingevangenisstelling.
Op 26 februari 1946
verscheen hij voor de krijgsraad in Kortrijk en kreeg 3 jaar. Hij tekende samen
met zijn advocaat Emile Vanden Berghe beroep aan en werd op 22 maart 1946
overgebracht naar Gent ter beschikking van de auditeur-generaal bij het
Krijgshof. Daar werd hij tenslotte op 7 juni 1946 veroordeeld tot 3 jaar
gevangenis en werd hij levenslang ontzet van zijn rechten, wegens vijandelijke
politiek VNV, propaganda en oorlogsburgemeester. Hij bleef in Gent (‘De Nieuwe
Wandeling’) tot 4 juli 1946 en werd dezelfde dag nog overgebracht naar het
interneringscentrum de Wikings tot zijn voorlopige vrijlating op 18 januari
1947 … Tijdens de jaren ’50[5]
kreeg hij zijn burgerrechten terug en werd hij in ere hersteld.”
In Oorlogsburgemeesters
40/44 noteert Nico Wouters op bladzijde 479 het volgende over Aloïs Ostyn:
“ … Een ander voorbeeld was VNV-burgemeester
Aloïs Ostyn van Marke. Hij had weliswaar een actieve lokale politieke werking,
maar stelde verder weinig zware daden van ‘illegale’ samenwerking. Hij maakte
enkel iemand aan de bezetter bekend die illegaal reisduiven bezat en bevestigde
de Duitse overheid het onderduiken van een werkweigeraar. Dergelijke feiten
zouden na de bezetting moeilijk te beoordelen zijn. Ze mogen zeker niet
eenduidig als daden van ‘collaborerende’ VNV-burgemeesters worden
geïnterpreteerd. Waarschijnlijk ging het om soorten van informatiedoorvoer
zoals ook niet-NO-burgemeesters die tijdens de bezetting ondernamen, onder meer
gestimuleerd door de nationale onduidelijkheid.”
Ook aan de figuur
van Jozef Craeynest[6],
aangehouden op 14 september 1944, wordt in Marke tijdens de Tweede
Wereldoorlog uitvoerig aandacht besteed, o.m. met een interview dat hem
werd afgenomen in 1986:
“Ik ben tijdens de oorlog in
1941 bij het VNV getreden. Ik ben toen 2 jaar schepen van financiën geweest.
Aloïs Ostyn was toen burgemeester, iemand uit de Gilde; voor de oorlog was hij
gemeenteraadslid. Dus waren er twee burgemeesters tijdens de oorlog: Cyriel
Vandermeersch en Aloïs Ostyn. Baron Jean de Bethune was toen nog schepen. Louis
Dalle, die ook van het VNV was, werd schepen benoemd. Baron Jean zat toen met
die burgemeester en met Louis Dalle. Hij zat daar tussen twee van een andere
strekking en gaf zijn ontslag. Aloïs Ostyn zat daar nu met één schepen en had
een tweede nodig. Daniël T. had ook graag schepen geweest. Achiel V. was het
ook graag geweest, hij gaf zijn kandidatuur in. Maar hij is het niet geworden.
Aloïs vroeg het dan aan mij, om uit de nood geholpen te worden. Ik tekende
zonder te lezen, omdat ik zo een trouw had in Aloïs.
Tijdens de oorlog waren er
geen gemeenteraadsleden. We hadden het al te zeggen. Er was geen Kommandantur
in Marke. Emiel Boussier[7],
onze secretaris was aan de ouderdom van 60 gekomen, en werd vervangen door Jean
Tytgat van Menen. Deze heeft vastgezeten na de oorlog, maar toen hij loskwam
trok hij naar Argentinië.
Als Aloïs wist dat de
Gestapo ging komen, dan waarschuwde hij de mensen die waarschijnlijk gingen
opgepakt worden. Hij heeft veel mensen geholpen. Het is hem niet in dank
afgenomen.
Na de oorlog was Baron Jean
de Bethune terug schepen, feitelijk kon dat niet na zijn ontslag. Na de oorlog
was Cyriel Vandermersch weer burgemeester en diende hij klacht in tegen mij
waardoor ik langer vastgezeten heb. Zijn aanklachten waren:
- In oorlogstijd actief
lid van de VNV;
- In oorlogstijd samen
met de VNV-burgemeester Aloïs Ostyn en de SS-er – wat niet waar was –
Louis Dalle het ambt van schepen opgenomen;
- In de weide van Louis
Dalle oefeningen aangeleerd, aan leden van de Zwarte Brigade en de Vlaamse
Wacht, er was daar niets van. Dat was voor de turnclub ‘Voor Outer en
Heerd’!
Valse aanklachten!
Toen Louis Dalle opgepakt
werd heeft hij veel slagen gekregen.
Toen wij afgehaald werden,
moesten we naar de bovenzaal van café ‘Sint-Jan’. Ik mocht van Albert Blondeel,
chef van de Witte Bende, ’s avonds naar huis, omdat mijn vrouw alle minuten kon
bevallen. Het waren gasten van Rekkem die me weer kwamen ophalen. Ze brachten
me dan met andere Markenaren, die in ‘Sint-Jan’ zaten, naar Lauwe. Ik zat
ongeveer 14 dagen in ‘Sint-Jan’. In Lauwe zaten we in de fabriek De
Witte-Lietaer. Het was het verzet (Witte Brigade) die ons bewaakte. Maar bij de
geboorte mocht ik voor drie dagen naar huis. Het waren anderen die me weer
kwamen ophalen. In Lauwe mochten we onder gewapende geleide de mis bijwonen.
Toen vloog ik in de zaal ‘Germana’ in de Wevelgemstraat met de andere
Markenaren. Ik ben daar geweest tot in oktober 1944. Daarna moesten we eerst naar
de oude gendarmerie aan de Houtmarkt in Kortrijk.
In november 1944 kwamen de
gendarmen mij ophalen om mij naar de Wikings in Kortrijk te brengen. We waren
daar van de eersten, want er waren nog maar drie barakskes gereed. Alle
Markenaren – een stuk of 15 – moesten zich kontent stellen met gedroogd brood.
Daar hebben we er wel horen doodschieten, o.a. Gustaaf Tuyttens. Zijn vader is
facteur geweest en woonde aan de Markebeke.
Ik zat daar tot juli 1945. Ik was mijn burgerechten kwijt … voor ongeveer 2 jaar. Ik ben nooit ondervraagd geweest door een auditeur. Ik ben wel voor de consultatieve commissie verschenen. Maar ik weet echt niet wie me eruit gekregen heeft.”
Als
niet-veroordeelde verliest Jozef Craeynest zijn burgerlijke en politieke
rechten zoals opgesomd in artikel 123sexies van het Strafwetboek en komt hij op
de ‘epuratielijst’ te staan, bij beslissing van de Krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk op 27 juli 1946, wegens lidmaatschap D.M.-Z.B. en
V.N.V., aldus het Belgisch Staatsblad.
Bij vonnis, op 15
juni 1950 verleend door de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg
van het arrondissement Kortrijk, wordt hij in al zijn rechten hersteld.
Louis Dalle, de
andere oorlogsschepen van het V.N.V, wordt na een interneringsperiode in Lauwe
en Kortrijk van 6 tot 25 september 1944 en van 1 februari tot 27 juli 1945,
door de Krijgsraad op 8 december 1945 te Kortrijk veroordeeld tot drie jaar
gevangenisstraf en levenslang verlies van zijn rechten, een straf die door het
Krijgshof te Gent bevestigd wordt op 7 juni 1946.
Het Kortrijksch
Handelsblad is aanwezig op zijn proces en geeft in haar editie van 28
december 1945 verslag:
“Dalle Louis, geboren te
Dikkebusch, den 1 September 1906, landbouwer, Toerkonjestraat, 1, te Marke, was
lid van het VNV en droeg het uniform der hulpbrigade en misschien ook wel dit
der Zwarte Brigade.
Hij colporteerde met “De
Nationaal-Socialist”. In 1941 werd hij tot schepen der gemeente Marke benoemd,
alhoewel hij geen deel uitmaakte van den gemeenteraad, dit door toedoen van de
leiding van het VNV.
Voor zijn schepenambt wilde
hij geen geld ontvangen en in een antwoord aan den Burgemeester schreef hij:
“Ik dien mijn volk zooals het een echte Nationaal-Socialist past. Mijn ideaal
gaat boven vrouw en kinders.”.
Hij werd daarenboven beticht
niet aangegeven paarden voor den vijand opgeëischt te hebben te nadeele van een
zevental landbouwers. Ook op zijn weide werden regelmatig oefeningen gedaan.
Van getuige René Bekaert
werd door verdachte zijn looper opgeëischt. Ook heeft hij aan den uitgang der
kerk, betichte bladen zien verkoopen.
Volgen daarop getuigen
Verwee, Callens, Van Hauwaert, Vlieghe Gerard, Goetgebuer, Meersman, Callewaert
Cyriel schrijnwerker te Marke, vlashandelaar Thys, Declercq, Callewaert Marcel
en Vanneste Maurice.
Meester Xavier Verbrugghen,
uit Kortrijk, stelt zich vervolgens Burgerlijke Partij voor Bekaert René en
Verwee Arthur. Hij schetst betichte als een gierige landbouwer, die iederen
Zondag zijn weide liet betreden door die “zwartbroekdragers”, zich ten dienste
stelde van het Nationaal-Socialistisch ideaal; een man met zijn
Nazi-mentaliteit die verklikker speelt. De eenige oorzaak waarbij paarden
werden opgeëischt is te wijten aan Dalle. Hij vordert alsdan voor Bekaert een
som van 80.000 fr. en voor Verwee een som van 27.000 fr.
Nadat de heer Krijgsauditeur
Janssens de Duitschgezinde rol der nieuw aangestelde burgemeesters en schepenen
had geschetst, vordert hij voor Dalle een opsluiting van 10 jaar.
Zijn verdediger betoogt dat
de oefeningen verricht op de weide van Dalle van geen para-militairen aard
waren en daar slechts turnoefeningen werden gehouden.
Tijdens de uitoefening van
zijn schepenambt heeft hij de grootste naastenliefde aan den dag gelegd; bij de
bombardementen heeft hij talrijke personen geholpen en nam het initiatief op de
gemeente tarwe rond te halen. 28,000 kgr. Tarwe werden door hem aldus
rondgehaald voor de behoeftigen en dagelijks werden 37 à 42 kinders uitbesteed;
réfractaires heeft hij ondersteund en onderdak verleend. In feite was het een
menschlievend man.
Op de vraag van den heer
Voorzitter of hij nog iets in te brengen heeft voor zijn verdediging, antwoordt
Dalle: “Heer Voorzitter, gansch den oorlog heb ik mij ingespannen om de
minstbedeelden te helpen. Ik heb mij niet verrijkt op de armoede van de arme
menschen.
Verdachte werd veroordeeld
tot drie jaar gevang en levenslange berooving van alle rechten. De eisch der
Burgerlijke Partij werd afgewezen.
Dalle, die vrij verscheen,
werd hierop onmiddellijk aangehouden.”
De Substituut laat,
naar aanleiding van zijn genadeverzoek, op 16 oktober 1946 te Gent volgende
feiten vermelden die tot de veroordeling van Dalle hebben geleid:
“Veroordeelde was lid van
het VNV. Hij droeg ook het uniform van de Hulpbrigade en misschien wel van de
Zwarte Brigade. Enkele malen colporteerde hij dagbladen. In 1941 werd
veroordeelde op “aandringen van de hoogere leiding van het VNV” tot schepen
benoemd, alhoewel hij niet in den gemeenteraad was.
Met welk
Nationaal-Socialistische geest hij deze functie aangenomen en uitgeoefend
heeft, blijkt uit een antwoord aan den burgemeester dat hij het “ideaal, dat
is: ik dien mijn volk, alles veil heeft zooals het een nationaal-socialist
past”.
Op zijne weide werden
verscheidene oefeningen voor de Zwarte Brigade gehouden.
Bij monde van zijn raadsman
vraagt veroordeelde kwijtschelding of vermindering der opgeloopen straf die te
groot blijkt in verhouding met de feiten en rekening houdend met de atmosfeer
waarin zij zich hebben voorgedaan.”
Louis Dalle komt
voorwaardelijk vrij op 26 mei 1947 en verhuist begin jaren vijftig richting
Asse, waar hij met zijn zonen een aardappelhandel opstart. Hij komt plots te
sterven op 10 mei 1970.
[1] Marke
tijdens de Tweede Wereldoorlog door Michel Faillie en Philippe
Delameilleure, 2019.
[2]
Geboren te Marke op 30 september 1860 en overleden te Kortrijk op 26 februari
1943.
[3]
Geboren te Marke op 1 januari 1902 en na een ongeval overleden te Gent, op 17
september 1967.
[4]
Geboren te Kortrijk op 18 juli 1902 en er overleden op 6 januari 1991.
[5]
Zie o.a. het vonnis van de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg
van het arrondissement Kortrijk van 10 februari 1949.
[6]
Zijn dochter Lieve Favoreel-Craeynest uit Lauwe, werd later schepen te Menen en
was in 1995 kandidaat voor de Volksunie voor de verkiezing van de Vlaamse Raad
(3de plaats effectieven). Chris Vandenbroucke uit Waregem werd toen
verkozen.
[7]
Geboren te Wevelgem in 1874 en overleden te Marke in 1947, secretaris van 1916
tot 21 februari 1942. Hij werd ontslagen wegens het bereiken van de
ouderdomsgrens.