Posts tonen met het label Byttebier. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Byttebier. Alle posts tonen

maandag 26 december 2022

Bespreking van het boek door Philippe Clerick

Oud-klasgenoot Philippe Clerick schreef op zijn blog een recensie:


Oorlog in het dorp

Ik zat ooit op de trein met in het coupé naast mij een ouder en een jonger echtpaar dat Nederlands en Engels door elkaar praatte. Ik begreep dat het oudere echtpaar geboren Vlamingen waren die naar de Verenigde Staten waren uitgeweken en nu op Europese rondreis waren met zoon en schoondochter. Ze hadden zojuist Brussel bezocht en waren op weg naar hun geboortedorp Wevelgem. ‘Je zal zien,’ zei de oudere man, ‘dat Wevelgem kleiner is dan Brussel, maar het is er wel properder.’

     Over dat propere Wevelgem, en omstreken, heeft mijn klasgenoot Arnold Seynnaeve nu een lijvig boek – 534 grote bladzijden – geschreven: ‘Verzet en collaboratie in de regio’. Ik heb het half in trance gelezen. De straatnamen alleen al brengen mijn jeugd weer tot leven: de Lauwestraat, de Kijkuitstraat, de Kweekstraat, de Cesar Gezellestraat, de Lode de Boningestraat, de Kozakstraat, de Kezelberg. En de wonderlijke mensen die die straten bewoonden: de Byttebiers, de Clinckemaillies, de Vuylstekes, de Craeynesten, de Debaeres, de Masselissen, de Vannestes, de Vervennes, de Wallaysen, allemaal mensen die ik kende van de verhalen die ik erover hoorde van mijn grootmoeder en van de morele oordelen die ze over hen velde. Die en die waren verstandige mannen, die en die waren onnozele ventjes, die en die waren domme trienen, die en die waren slechte vrouwen, die en die waren dulle juffrouwen, enz.

     Zulke kordate typeringen zul je in het boek van Arnold Seynnaeve niet aantreffen. Dat is zijn stijl niet. Enkele jaren geleden liep ik met Arnold door Wevelgem. Dat is een plezierige ervaring. Bij elk huis staat Arnold stil om uitgebreid over de bewoners, hun ouders en hun kinderen te vertellen, smakelijk, maar zonder te oordelen of te veroordelen. In zijn boek gaat hij daarin nog verder en verdwijnt als auteur bijna volledig achter het materiaal dat hij voor ons ontsluit: autobiografische schetsen, brieven, notities, vonnissen, arresten, krantenverslagen, genadeverzoeken.

     We hebben van de tweede wereldoorlog een episch beeld door films, series en Maurice De Wilde. We maken ons daardoor een grandioze voorstelling van collaboratie, verzet en repressie. Dat beeld is niet fout en komt ook naar voren in het boek van Arnold: bombardementen, moordaanslagen, ontsnappingen, folteringen, verraad, represailles. Maar die grootse gebeurtenissen waren niet de regel, maar de uitzondering. In het begin van het boek wordt een ruzie geschetst tussen een ‘witte’ en een ‘zwarte’. De ‘witte’ pocht over de Engelsen die gaan komen ‘om ons te bevrijden’, en de ‘zwarte’ antwoordt hem dat hij zijn grote mond moet dichthouden, want straks zou er nog een Engelse parachutist in kunnen landen: kleuters op de speelplaats – alleen gaat de ‘zwarte’ van die ruzie verslag doen bij de Duitse autoriteiten, wordt de ‘witte’ daarna verhoord en weer vrijgelaten, en komt er na de oorlog een proces waarop de ‘zwarte’ wordt veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.

     Het is de verdienste van Arnold dat hij zijn materiaal en vrac aanbiedt. Van zodra je gaat schiften en selecteren, gaat de aandacht vanzelf naar alles wat spectaculair was. Neem het verzet. Er werd ondergedoken, er werd vergaderd, er werd brand gesticht (‘de rode haan kraait’), er werden vlugschriften gedrukt zoals De Vrije Vlasman. Daarnaast vervalste men documenten, deed men treinen ontsporen, en hielp men Russische krijgsgevangenen ontsnappen, en verborg men Engelse piloten zoals we dat kennen van de komische reeks Allo! Allo! Enkele maanden voor de bevrijding werd een gehate collaborateur doodgeschoten langs de weg. Tijdens de bevrijding werd de brug tussen Lauwe en Wevelgem enkele uren ingenomen door de PA, de partisans armés. Dat kan allemaal zó in een spannende film. Maar veel vaker ging het verzet om het kapotgooien van lampen, het dichtdraaien van waterkranen, het doorprikken van fietsbanden en het vergiftigen van ‘honden, kiekens en konijnen welke aan de Duitse soldaten toebehoorden.’

     Of neem de collaboratie. Je denkt aan kampbeulen die Joden en politieke gevangenen slaan, folteren en uithongeren. Maar op dorpsniveau waren dat uitzonderingen. In heel het boek van Arnold komen geloof ik maar drie of vier collaborateurs voor die zich schuldig maakten aan mishandelingen. In de honderden vonnissen, arresten, rechtbankverslagen enzovoort gaat het meestal om lidmaatschap van Verdinaso, VNV of DeVlag, of van organisaties als ‘Germanische freiwillige Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz’. Er wordt uitgebreid gedocumenteerd of, en hoelang, de veroordeelden geabonneerd waren op Volk en Staat of op De SS-man, dan wel of ze alleen losse nummers kochten van die Nieuwe Orde-publicaties. Met veel zin voor detail wordt nagegaan of ze een uniform droegen, welke kleur dat uniform had, of ze het overdag droegen of alleen op nachtelijke drinkgelagen, of er een pistoolholster bij hoorde en of in die holster wel een pistool zat.

     Een heel markante kwestie is die van ‘verklikking’. Ook hier is het spektakel de uitzondering. Er waren in Wevelgem geen Joden* die konden worden verklikt, en de weerstanders hielden hun organisatie geheim. Het verklikken betrof dus meestal kleine diefstallen, fraude en zwarte handel, iets wat ook in vredestijd enthousiast gemeld wordt aan de autoriteiten. Aangezien het om pekelzonden ging, leiden dergelijk verklikkingen meestal tot een korte gevangenisstraf. Ook stapte men naar de autoriteiten om vermoedens uit te spreken van verborgen wapenbezit of van Engelsgezindheid. Zulke wapens werden nooit gevonden, omdat ze er niet waren, waardoor de verklikker soms zelf in moeilijkheden kwam. En wie beschuldigd werd van naar de Engelse radio te luisteren kwam er van af met dreigementen. Er zijn slechts enkele gevallen gedocumenteerd waar het verraad eindigt met iemand die doodgeschoten wordt tijdens een achtervolging, of die in een concentratiekamp terecht komt.

     Na de bevrijding, kwam de repressie. Het boek van Arnold bevat honderden gerechtelijke uitspraken tegen collaborateurs. Het is geen geheim dat de uitspraken van de eerste en tweede golf buitenproportioneel streng waren, en meestal vele jaren gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de burgerrechten inhielden. Maar bijna al die strenge straffen werden na enkele jaren gemilderd. 10 jaar buitengewone hechtenis werd bij een herziening algauw verminderd tot 2 jaar, en wie tot de doodstraf met de kogel veroordeeld was, moest al veel pech hebben als hij na 5 jaar nog in de gevangenis zat. Ook burgerrechten werden hersteld zodat de veroordeelden weer onbelemmerd aan het economische leven konden deelnemen.

     Een apart literaire genre zijn de genadeverzoeken die na de veroordelingen werden ingediend. Het zijn meesterstukjes van minimalisering. In die verzoeken was plots niemand ooit Duitsgezind geweest, was iedereen misleid geweest, had men hoogstens om den brode enkele dagen of weken met de bezetter samengewerkt, en dan nog vooral om sabotage te kunnen plegen of om inlichtingen te verzamelen zodat men bevolking kon waarschuwen voor komende acties**. Men had zich bij de SS aangesloten om te kunnen trouwen met een Duits meisje. Men had het uniform, waarvan zich een bonnetje in het dossier bevond, nooit gedragen, maar onmiddellijk verknipt om er een pak van te maken voor zijn zoontje. Men had ammunitie aan Duitsers of collaborerende milities verkocht, maar alleen slechte, vochtige kogels die niet meer konden ontbranden.

     De heel genereuze selectie die Arnold uit het verzamelde materiaal heeft gemaakt, hangt een beeld op van wat Louis-Paul Boon zijn ‘kleine oorlog’ noemde. Hoe meer details, hoe kleiner de oorlog, want het zijn de details die de grote gebeurtenissen op de achtergrond duwen en die de dorpse schaal van alles duidelijker laten uitkomen. Neem twee antagonisten in het verhaal: de collaborerende burgemeester Byttebier en de leider van het Onafhankelijkheidsfront, onderwijzer Silverans. De twee stonden vóór de oorlog aan het hoofd van twee rivaliserende toneelverenigingen: de eerste van het gezelschap ‘Ik Dien’ en de tweede van het gezelschap van de Christen Volksbond, dat optradt in de ‘pasterszaal’ en om redenen van zedelijkheid alle vrouwenrollen door mannen liet spelen. Tijdens de oorlog moest de burgemeester zijn huis laten bewaken tegen mogelijke aanslagen van de partizanen van de onderwijzer. Na de oorlog en na de repressieperikelen werden het weer gewone rivalen, zoals elk dorp er enkele heeft. ‘Wit’ en ‘zwart’ groetten elkaar weer op straat. Velen waren dat ook tijdens de oorlog blijven doen. Het dorp was altijd het dorp gebleven: kleiner dan Brussel, maar properder.

 

* Wel was er een verordening die verbood dat de gemeente bedienden zou aannemen die opgenomen waren in het Hebreeuwse register.

** Ook populair: men had alleen gecollaboreerd om de verdenking van anti-Duitse gezindheid te ontkrachten.


Het grote bloedbad dat net NIET plaatsvond

Het heeft niet veel gescheeld of Wevelgem had een vooraanstaande plaats gekregen in de vaderlandse annalen door een bloedbad dat op 4 augustus 1944 had kunnen plaatsvinden, maar niet plaatsvond. ’t Is een verhaal dat ik als kind vaak heb horen vertellen, door mijn grootmoeder, door mijn moeder, en door ooggetuige GvO die nog een jong meisje was toen de feiten plaatsvonden. Ik vond het verhaal ook uitgebreid terug in het boek van Arnold Seynnaeve waar ik gisteren een stukje aan wijdde.

     Alles begint met de familie Denijs in de Nachtegaalstraat. Dat was, zoals mijn grootmoeder het krachtig uitdrukte, crapuul van volk*. De vader, Henri Denijs, en zijn twee zonen Valère en André, 22 en 21 jaar oud, stonden in contact met het verzet, en meer bepaald met het Onafhankelijkheidsfront geleid door de onderwijzers Silverans en Van Keirsbilck. Het contact was wisselvallig omdat de Denijsen nogal loslippig waren, onbetrouwbaar, en omdat ze ook ‘acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit onder elkaar verdeelden’, zoals Van Keirsbilck later in een verslag schrijft. Anderzijds waren het de geknipte mannen voor gevaarlijke opdrachten.

     Bij één zo’n opdracht hebben vader Henri en zoon André, samen met een zekere Oscar Vandamme, een aanslag gepleegd. Ze hadden op 24 juni 1944 de Vlaamse ‘gestapo’ Maurits Pille op straat doodgeschoten. Heel professioneel was dat niet gebeurd, want de verzetslui hadden ook op elkaar geschoten en André was daarbij aan wang en mond gewond geraakt.

     Het is niet helemaal duidelijk of de verdenking voor deze aanslag meteen op de de Denijsen viel. Misschien was er verdachte activiteit bij hun huis opgemerkt. Misschien waren ze om een ándere reden verklikt. In elk geval werd een kleine maand later aan hun huis aangebeld door een officier en een onderofficier van de Feldpolizei. De Denijsen waren op voorhand verwittigd van dat bezoek, schoten de Duitsers dood en sloegen op de vlucht. In het verhaal dat ik als kind hoorde, werden de Duitsers met een mes de keel overgesneden, maar Arnold heeft voldoende documenten verzameld die bewijzen dat ze met revolverschoten werden omgebracht.

     De gevolgen waren niet te overzien. Een groot aantal Duitse soldaten kwam de Nachtegaalstraat afzetten. Iedereen werd van zijn bed gehaald en stond in nachtkledij langs de straat opgesteld, onder hen ook GvO die, zoals ik al zei, nog een meisje was. De leiding van de operatie was in handen van luchthavencommandant Major Schüler die ermee dreigde iedereen te laten fusilleren als represaille. Met vrouwen en kinderen zou dat gemakkelijk een bloedbad met tachtig slachtoffers opgeleverd hebben. Had men alleen de mannen gefusilleerd, dan waren dat er nog een kleine dertig.

    In een film zou zoiets een spannend moment zijn. De huiverende mannen en vrouwen in hun nachtkledij, de angstige gezichten, de huilende kinderen, close-ups van gehelmde soldaten, geweren in de aanslag. Hoe kan dat nog goedkomen?

    Dan verschijnt oorlogsburgemeester Byttebier ‘op het toneel’ – zoals men zegt. Byttebier is klein van gestalte, krijgt soms de bijnaam ‘het ventje’, maar straalt autoriteit uit. De zet hij als het moet ook om in daden. Wanneer bijvoorbeeld een volksvrouw bij voedselbedeling even uit de rij stapt, gaat Byttebier daarnaartoe en geeft haar een klap in het gezicht. Ordnung müss sein. Hij onderhield goede betrekkingen met de Duitse officieren, hielp het Duitse beleid toepassen in Wevelgem, en zorgde voor the business as usual. Daarbij was hij niet fanatiek, onthield zich van openlijke politieke propaganda en groette iedereen op straat, ‘wit’ of ‘zwart’. Ook waren zijn nazisympathieën fel gaan verminderen naarmate de Duitse nederlagen zich opstapelden. Tegen het einde van de oorlog hielp hij zelfs de jonge mannen die zich wilden onttrekken aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland, iets wat hij bij het begin van de oorlog altijd verontwaardigd weigerde met de trotse woorden ‘Mijn zoon werkt ook in Duitsland.’

     Hoe heeft Byttebier de zaak in de Nachtegaalstraat aangepakt? Daar heeft Arnold helaas geen documenten over gevonden. Ik hoop dat de burgervader het met een bulderende redevoering heeft gedaan. ‘Burgers van de Nachtegaalstraat! Wat hier gebeurd is, tart elke verbeelding. Het is Wevelgem onwaardig. De terroristen van de zogenaamde weerstand vertegenwoordigen in niets de burgers van onze gemeente. Het is gespuis. We gaan hun huis in brand steken. Elke Wevelgemnaar veroordeelt de sluipmoord op Duitse soldaten. De schuldigen aan deze schanddaad moeten en zullen worden gevonden en zullen de hoogste straf krijgen. We kunnen geen wetteloosheid dulden. De valse vaderlanders zijn niets meer of niets minder dan bandieten en misdadigers van gemeenrecht. En ook tot u, geachte Majoor, richt ik het woord. Ik sta persoonlijk in voor al de burgers die hier staan. Zij zullen allemaal, net als, ik al het mogelijke doen om de daders van deze moordpartij te vinden en over te leveren voor hun gerechte straf.’

     Of Byttebier aldus gesproken heeft, weet ik niet. Misschien heeft hij alleen staan fluisteren tegen de majoor. Fluisteren werkt soms beter dan bulderen. Of misschien heeft hij afwisselend gebulderd en gefluisterd. Wat hij ook gedaan heeft, het heeft geholpen. Het huis van de Denijsen werd in brand gestoken en daar bleef het bij. Geen enkele bewoner van de Nachtegaalstraat heeft iets ergers opgelopen dan een longontsteking. Niemand werd gefusilleerd. Wevelgem heeft haar plaats gemist in de annalen van de barbarij.

* Mijn grootmoeder kende de Denijsen niet persoonlijk en had haar oordeel uit de tweede hand. Het boek van Arnold Seynnaeve bevat een brief van partizanenleider Van Keirsbilck die dat oordeel ondersteunt. Hoewel Van Keirsbilck met de Denijsen had samengewerkt wilde hij niet dat ze het statuut zouden krijgen van gewapend weerstander. Als dat zou gebeuren, schreef Van Keirsbilck, ‘dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden ons nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren.’ Maar het statuut kwam er toch.


Het had voor mijn grootvader slechter kunnen aflopen

Het boek van Arnold Seynnaeve Verzet en collaboratie in de regio bevat een apart hoofdstukje over de Wevelgemse geestelijken tijdens de oorlog: pastoor Iserbyt, pastoor Pil, de onderpastoors Goethals, Naessens, Butaye, Maenhout ... Sommige van die namen ken ik alweer. Maenhout was de wiskundeleraar van mijn vader, in de wandel Maentje genoemd. En de anderen kende ik van de verhalen van mijn grootvader die koster was in Wevelgem. Pastoor Iserbyt was een kortaangebonden, hautaine aristocraat. Zijn voornaamste verdienste in de ogen van mijn grootvader was dat hij een liefhebber was van muziek en bereid was om flink te investeren in het onderhoud van het orgel. Ook hield Iserbyt van korte missen. ‘Kort en bondig, koster,’ zei hij voor de mis begon, en dan wist mijn grootvader dat hij van de liturgische gezangen alleen de eerste strofe moest spelen. Zijn opvolger, pastoor Pil, was gemakkelijker in de omgang en bracht de sociale zekerheidsbijdragen voor mijn grootvader met terugwerkende kracht in orde. Verder: Vlaamsgezind. Zijn broer was Duitsgezind. Zijn zuster was een geleerde vrouw die voordrachten gaf.

     Eén incident, waar mijn grootvader bij betrokken was, wordt door Arnold niet vermeld. Het verhaal begint op het oksaal van de kerk. Als kind kwam ik daar wekelijks en zat op een stoeltje te kijken naar hoe  mijn grootvader de melodieën van een fuga op twee verschillende klavieren speelde en nog een derde partij op het pedaal. Ik was daar de enige toeschouwer, maar voor en tijdens de oorlog was dat anders geweest. Toen was daar ook een ‘koor’ aanwezig, dat wil zeggen, enkele zangers en een heleboel sympathisanten die tijdens de zondagsmis een klein feestje bouwden, hoog boven de hoofden van de brave gelovigen beneden.

     In zulke mannengezelschappen ging het al snel over de politiek, en tijdens de oorlog was het niet anders. De Engelsgezinden voerden het hoge woord, en mijn grootvader voerde het hoogste woord van allemaal. De Engelsen zouden ons komen bevrijden. Het zou even duren, maar de Amerikanen zouden de Engelsen nooit in de steek laten. De Duitsers konden een oorlog in Rusland nooit winnen. Ze zouden omkomen in de sneeuw. Kijk maar naar wat er met het leger van Napoleon gebeurd was. En had iemand gehoord wat gisteren op Radio Londen was gezegd over de slag rond Sebastopol?

     De Duitsgezinden in het gezelschap moesten op hun tong bijten. Een van hen is het te machtig geworden, en hij is de subversieve oksaalpraatjes gaan melden bij de bekende Menense collaborateur R.B. Die heeft daar op zijn beurt een verslag van gemaakt en doorgegeven aan de Duitse autoriteiten.

     Nu wordt het spannend. Als gevolg van het verslag van R.D. wordt in de vroege ochtend aan de huizen van de subversieve oksaalbende aangebeld door Feldwebels. Zo ook aan het huis van mijn grootvader, die op dat moment echter al in de kerk is om de mis voor te bereiden. Mijn grootmoeder doet open, krijgt het bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd, ziet de naam van R.B., en moet verder toezien hoe de Duitsers alle kasten onderzoeken, zij het nogal oppervlakkig. Een van de Feldwebels stormt het slaapkamertje van mijn 14-jarige moeder binnen, brult haar toe ‘Keine Angst haben’, en kijkt onder het bed of daar geen wapens verborgen zijn. Er waren geen wapens verborgen. De Feldwebels gaan weer weg.

     Enkele dagen later volgt dan het klassieke scenario. Mijn grootvader en de zangkoorleden moeten zich aanmelden bij de Duitse autoriteiten in Kortrijk, krijgen een uitbrander met veel geschreeuw van ‘letzte Warnung’ en ‘erschiessen’, dat laatste voor de Duitsonkundigen plastisch ondersteund met de gekende mitraillette-gebaren. En dan weer met de tram naar Wevelgem. Bij thuiskomst heeft mijn grootvader het zangkoor onmiddellijk ontbonden. Hij was wel Engelsgezind, maar geen held. De deur van het oksaal werd voortaan zorgvuldig op slot gedaan.

    Het had anders kunnen lopen. Mijn grootvader hád voor de oorlog immers een pistool om zich bij nachtelijke verplaatsingen op verre, onverlichte wegen te verdedigen tegen stropers, smokkelaars en ander onguur volk. Bij het begin van de oorlog waren alle wapens door de Duitse bezetter opgeëist geweest. Mijn grootvader had dat niet vertrouwd en was voor de zekerheid het pistool zelf in de Leie gaan gooien. In elk geval, toen de hierboven beschreven huiszoeking plaatsvond, lag het pistool al enige tijd niet meer in zijn nachtkastje maar op de bodem van de rivier. Was dat anders geweest, dan was de liefste man die ik ooit heb gekend misschien nooit in mijn leven gekomen.

     Het verhaal kreeg nog een staartje. Na de oorlog kwam de moeder van R.B., een gewezen Menense schoonheidskoningin, bij mijn grootmoeder smeken om haar zoon niet aan te geven vanwege zijn verraad. ‘Hij had met die hele zaak niets te maken,’ zei ze. ‘Zijn naam stond wel op het papier,’ zei mijn grootmoeder. ‘Ja, dat wel,’ moest de moeder toegeven. ‘Maar wees gerust,’ zei mijn grootmoeder subtiel, ‘wij zijn geen verklikkersvolk.’ Die zat. De rest van de oksaalbende moet daar ook zo over hebben gedacht. Niemand heeft klacht ingediend tegen R.B. Anders zou die klacht wel in het boek van Arnold terecht zijn gekomen.


Laatste notities bij het boek van Arnold

Door het boek van klasgenoot Arnold Seynnaeve vertoef ik al enkele dagen in oorlogssfeer*. Taalkundig bevat het boek een prachtig corpus van de geschreven taal die tachtig jaar geleden gangbaar was: onbeholpen verwoording, ambtenaarees, dialectismen, hypercorrectismen. Ook leuk zijn de vele afkortingen in het boek die de auteur zó goed kent dat hij soms vergeet ze uit te leggen Dat verschijnsel kent de communicatiepsychologie als the burden of knowledge. Vandaag is dat eerder een voordeel dan een nadeel, want je kunt elke afkorting in een paar seconden opzoeken op het internet, en je krijgt er nog een hoop informatie bovenop. Het leukste van het boek is echter dat iemand van mijn leeftijd bij zo’n lectuur overal aanknopingspunten vindt. Bijvoorbeeld.

Grote gezinnen. In de genadeverzoeken van de collaborateurs wordt vaak gewezen op de gezinslast die huisvaders ertoe bracht om als truckchauffeur aan het Oostfront te gaan werken. Gezinnen van acht, negen of tien kinderen waren eerder norm dan uitzondering. Mijn moeder was enig kind en kreeg daar op de kostschool vaak honende opmerkingen over van de zusters.

Het hart van de zuster. Als twaalfjarig meisje had mijn moeder les van zuster Mechtilde. Tijdens de eerste oorlogsdagen sprak ze in de klas de heldhaftige woorden: ‘Mijn lichaam is hier in de klas. Mijn hart is in Duitsland.’ 

Duits- en Engelsgezind. Na de oorlog had je landverraders en patriotten. Tijdens de oorlog ‘Duitsgezinden’ en ‘Engelsgezinden’.

Verklikkers. De Duitsers hadden niet de gewoonte om de namen van verklikkers achter te houden. Wie ondervraagd of opgepakt werd, mocht gerust weten wie hem had aangebracht. Dat is dan anders dan in Amerikaanse films. Daar zien we altijd hoe de politie de namen van snitches angstvallig geheimhoudt.

Baantje. Ik vroeg aan mijn vader of hij de Menense collaborateur R.D. gekend had. ‘Nee, die niet,’ antwoordde hij, ‘maar zijn broer wel want die zat in mijn klas. Een heel ander type.’ ‘En R.D. zelf, wat deed die dan precies voor de Duitsers?’ ‘Wat die deed? Dat weet ik niet meer. Hij zal wel een baantje gehad hebben. De meeste zwarten hadden een baantje. Zeker degenen die zo zwart waren als een schoorsteen.

Wit en zwart. Na de oorlog was iedereen natuurlijk wit, maar daarvoor was de ontzwarting al ingezet. De buur van mijn grootouders was zwart tijdens en na de Blitzkrieg. ‘Wij zijn nu Duits voor de rest van onze levensdagen’, zei de man tevreden met de duimen in het vest. Na de inval in Rusland betrok zijn gezicht en zweeg hij in alle talen over het onderwerp.

Sebastopol. Anderen bleven wat langer zwart. Een Wevelgemnaar volgde met veel enthousiasme de Duitse successen in de Krim. ‘Sebastopol zal van ons zijn!’, was zijn vaak herhaalde uitspraak. Ook lang na de oorlog bleef hij voor velen ‘oom Sebastopol’.

Radio Londen. Voor geallieerde propaganda kon je je radio afstellen op de BBC. Daar kreeg je optimistische boodschappen van de Belgische regering in ballingschap te horen. ‘En zonder te boffen, we krijgen ze wel, de moffen.’ Je mocht niet vergeten om na de uitzending de naald weer te verplaatsen, want bij een huiszoeking werd zoiets gecontroleerd. Een tante in de familie had moeite om de radio juist af te stellen en kwam vaak bij de Italiaanse uitzendingen terecht: Parla Londra. Ook zij kreeg een bijnaam die bleef plakken: tante Parla Londra. 

Belgische strijdkrachten in Engeland. Over Radio Londen werd de bevolking opgeroepen om zich in de bossen terug te trekken en van daaruit het Duitse leger te bekampen. Zo’n boodschap had bij de nuchtere West-Vlamingen weinig succes. Ze hadden niet veel zin hadden om de koude oorlogswinters door te brengen tussen het schaarse kreupelhout dat de streek rijk is. Een oproep die beter aansloeg was die om via het buitenland naar Engeland te vluchten en daar bij de Belgische strijdkrachten aan te sluiten. Arnold vertelt over George Laperre die met dat doel probeerde te vluchten naar Spanje. Hij werd opgepakt dicht bij de Spaanse grens en werd meer dan een jaar lang van het ene concentratiekamp naar het andere gestuurd. Mijn eigen vader probeerde te vluchten naar Zwitserland, eveneens met de bedoeling om vandaaruit Engeland te bereiken en de Belgische strijdkrachten te versterken. ‘Ik was nog erg jong en naïef,’ zegt mijn vader daarover verontschuldigend. Ook hij werd opgepakt, dichtbij de Zwitserse grens, maar hij kwam er vanaf met een maand in de cel.

Hellend vlak. Als verplicht tewerkgestelde in Duitsland sprak mijn vader altijd met een lichte verontwaardiging over medearbeiders die vrijwillig in Duitsland waren komen werken. Uit het boek van Arnold leer ik dat die vrijwillige arbeid in Duitsland vaak de eerste stap was naar verdergaande, beter betaalde collaboratie, met uniformen en wapendracht.

Albert De Coninck. Wat ik niet wist, en wat ik uit het boek van Arnold geleerd heb, is dat het West-Vlaamse partizanenleger geleid werd door de Brabander Albert De Coninck. Mijn vrouw heeft De Coninck, en zijn zoon, nog gekend toen zij lid was van de Kommunistische Partij in Leuven. Ik vroeg haar of de oude De Coninck nog enig West-Vlaams kende, maar dat wist ze niet meer.

Oui-non. De verkozen burgemeester Remi Wallays, lees ik bij Arnold, werd pas in september 1942 door de Duitsers afgezet.  Wallays was iemand van de Christelijke Volksbond, een ‘bonder’ dus, fatsoenlijk, sluw, allemansvriend. Hij viel niet op door zijn ambitieuze plannen of zijn talenkennis. In de volksmond heette hij oui-non, omdat zijn kennis van het Frans niet veel verder reikte dan die woorden. Veel meer had hij ook niet nodig toen hij later in de senaat kwam en moest stemmen. De brave man liet het niet aan zijn hart komen.

Ierland. Arnold vertelt het ingewikkelde verhaal van Albert Folens die als ‘letterkundig referent van de Sicherheitsdienst’ veroordeeld werd tot 10 jaar gevangenis. Folens ontsnapte uit de gevangenis, vluchtte naar Ierland en begon daar een nieuw leven als uitgever van schoolboeken. Tiens. Zou dat vaker gebeurd zijn: collaborateurs die zich gevestigd hebben in het tijdens de oorlog het neutrale, Duitsgezinde – want anti-Engelse – Ierland?

Hakenkruis of Christi Kruis. Wie moet je geloven? De Wevelgemse onderwijzer Van Walleghem werd ervan beschuldigd lid te zijn geweest achtereenvolgens van VNV en DeVlag en in de les de betekenis van het hakenkruis te hebben uiteengezet. Voor de rechtbank gaf Van Walleghem het lidmaatschap van VNV en DeVlag toe, maar verklaarde dat hij in de godsdienstles de ‘verheerlijking van het Christi kruis had toegelicht, in tegenstelling tot het hakenkruis’. 

zondag 4 december 2022

Boekvoorstelling en signeersessie op 4 december 2022


Met Geert Lecompte die het grootste deel van de research deed.

Met Griet Vanryckegem, schepen te Menen.


Op 4 december 2022 stelde ik tijdens een signeersessie  mijn boek "Verzet en collaboratie in de regio" voor in de oude raadzaal van Wevelgem.

Ik werd uitstekend en treffend ingeleid door een specialist in het vak, Philippe Haeyaert.

Mijn voorstelling luidde als volgt:

"Goede middag,

Welkom iedereen, familie, vrienden, ex-collega’s van de gemeenteraad, van de spoorweg, oud-klasgenoten, …

Ik zou willen beginnen met een dankwoord te richten aan:

·   Geert Lecompte, zonder wie dit boek er niet zou gekomen zijn, het kleinste hoekje van de diepste archieven ontsnapte niet aan zijn onderzoekersoog, hij bezorgde mij de duizenden documenten.

·     Marc en Benjamin Desmet van de uitgeverij MOA, die instonden voor de lay-out en de opmaak van het boek, de regie en de contacten met de drukker.

·     Het gemeentebestuur van wie ik deze oude raadzaal ter beschikking kreeg voor de voorstelling van mijn boek.

Deze plaats hier is belangrijk voor mij want hier ontstond de idee om het boek te schrijven. Ik herinner me nog goed de septembermaand in 2013 ter gelegenheid van de 25ste Open Monumentendag. 

Tijdens de receptie merkte iemand op dat er eigenlijk een foto ontbrak in het rijtje burgemeesters van Wevelgem, tussen Remi en Achiel Wallays: Michel Byttebier, oorlogsburgemeester van 1942 tot 1944, aangesteld in plaats van Remi Wallays, die opzij werd gezet door de bezetter. Zijn schepenen Gaston Gheysen, Jozef Masselis en Georges Busschaert bleven op post. Van toen af aan wilde ik zo veel mogelijk weten over de persoon Michel Byttebier.

Kwam daarbij dat mijn grootvader, langs moederszijde, Maurits Degroote, militair was op het Wevelgems vliegveld toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, en krijgsgevangene en inlichtings- en actieagent tijdens de bezetting. Na de oorlog werd hij aangeduid als adjunct-griffier en tolk bij het krijgsauditoraat te Kortrijk.

In 2018 kwam ik bij toeval in contact met Geert Lecompte. Bleek dat zijn grootvader, Carlos “Charles” Lecompte, weerstander was geweest tijdens WOII en tevens een politiek “nacht und nebel” gevangene.

Hoe grootvaders mensen kunnen samenbrengen.

Aan Carlos Lecompte heb ik een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Op 15 januari 1944 wordt hij samen met zijn neef Jules Bevernage opgepakt door de Geheime Feldpolizei onder verdenking clandestiene anti-Duitse vlugschriften verspreid te hebben, met name het sluikblad De Vlasser, waaraan een afzonderlijk hoofdstuk werd gewijd.

Tijdens het bombardement van 26 maart 1944 wordt de gevangenis te Kortrijk gedeeltelijk vernield en kunnen ze ontsnappen. Jules Bevernage blijft uit de handen van de Duitsers, echter niet Carlos Lecompte. Hij verblijft in verschillende gevangenissen en kampen en komt slechts thuis te Wevelgem op 23 juni 1945. In de Kortrijkstraat, waar hij woont, hangen de vlaggen uit.

Maar het boek start dus met de figuur Michel Byttebier.

In de jaren 20 is Michel Byttebier onderwijzer in de gemeentelijke jongensschool in de Hoogstraat en is hij o.a. collega van Jan Cyriel Silverans, een toekomstig verzetsstrijder. Vooral tijdens en na de oorlog worden ze mekaars grootste vijand.

In het collectief geheugen van Wevelgem is de naam van Michel Byttebier onlosmakelijk verbonden met het vermeden bloedbad in de Nachtegaalstraat. De aanslag op twee Duitsers in de Nachtegaalstraat op 4 augustus 1944 had niets te maken met de aanslag op een Duits militair in de Moorselestraat, enkele maanden daarvoor, maar veel met het neerschieten van Maurice Pille, een Vlaamse gestapo, uit Moorsele.

De daders van de aanslag in de Nachtegaalstraat kunnen ontsnappen en de Duitsers dreigen de hele buurt te fusilleren.

Dankzij het krachtdadig optreden van Michel Byttebier ontsnappen de inwoners op het nippertje aan een ramp.

Als vergelding wordt de woning van de daders, de familie Denys, wel opgeblazen.

Als je goed toekijkt, zie je op de coverfoto van het boek, Oscar Vandamme, André en Valère Denys zitten op de puinen van hun ontplofte woning.

Vanaf het moment van zijn tussenkomst verwerft Michel Byttebier bijna eeuwig respect en het etiket van  “goede oorlogsburgemeester”, tot op heden zelfs, althans dat is mijn aanvoelen.

Na de oorlog wordt Michel Byttebier niettemin op verschillende plaatsen geïnterneerd en op 22 oktober 1945 door de krijgsraad te Kortrijk tot 3 jaar gevangenis en ontzetting uit zijn rechten veroordeeld. Na beroep wordt zijn straf herleid tot één jaar gevangenis. Hij komt diezelfde dag, 21 februari 1946, vrij.

In 1949 wordt hij hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd en in 1965 wordt hij in eer hersteld. Lang kan hij er niet van genieten, hij overlijdt hetzelfde jaar nog.

Het boek kent geen chronologisch verloop van de oorlog maar is onderverdeeld in rubrieken per deelgemeente, een goeie 60 Z-W-Vlaamse gemeenten van vóór de fusie in 1976, met uitgewerkte thema’s in de meeste gemeenten.

De grootste aandacht werd besteed aan Wevelgem, waar ik geboren ben en waar ik opgroeide als bakkerszoon, op de Wijnberghoek.

De Wijnberghoek is een van de drie parochies van Wevelgem met de Roeselarestraat (gedeeltelijk), Moorselestraat (gedeeltelijk), Wijnberg, Reutel- en Nachtegaalstraat als bijzonderste straten tijdens de bezetting.

De gebeurtenissen die er zich afspelen tijdens en na de oorlog komen zo in aanmerking voor het maken van een boeiende oorlogsdocumentaire of -film. Bijna alle mogelijke oorlogstoestanden zijn aanwezig: de reeds vermelde aanslag in de Nachtegaalstraat, inwoners die kiezen voor medewerking met de bezetter of kiezen voor het verzet en zowel een Engelsman als een Duitser die na de oorlog huwden met een Vlaams meisje, zich vestigden op de Wijnberghoek en als het ware buren werden. Hun relaas vind je in het boek.

Wie zich ook later vestigde in de Nachtegaalstraat was Frans Soenen, 20 jaar mijn politieke vader en medestander in de Wevelgemse gemeenteraad. Zijn vader, een bonder in hart en nieren, was tijdens de bezetting werkzaam op het arbeidsambt te Kortrijk en dat werd hem na de oorlog zwaar aangerekend, hij werd geïnterneerd.

Het eerste wat Frans doet, als hij in 1945 op het einde van het schooljaar gehuldigd wordt, is fier zijn zilveren medaille gaan tonen aan zijn vader die op dat ogenblik geïnterneerd is te Kortrijk.

Wat lezen we nog meer over Wevelgem?

Een Wevelgems gemeenteraadslid dat sneuvelt aan het oostfront. Pas in 1969 wordt zijn akte van overlijden ingeschreven, vermeldend dat hij overleden is in Rusland tussen 6 juni 1942 en 10 mei 1944 op een niet nader te bepalen plaats …

Het politie-, brandweer- en onderwijzerskorps en het gemeentepersoneel in Wevelgem krijgen een afzonderlijk hoofdstuk.

Een hoofdrol is weggelegd voor een aantal onderwijzers uit de Hoogstraat. Ik vermeldde al Jan Silverans, ook Maurice Vankeirsbilck was actief in het verzet. Na de oorlog kwamen ze in onverschil en in een slecht daglicht te staan. Ze meenden de plaats te moeten innemen van de rechterlijke macht en de politiemacht.

Twee onderwijzers die de kant van de bezetter kozen in 1942 mochten na de bevrijding niet hernemen en werden zwaar gestraft. In mijn boek spreek ik geen oordeel uit maar ik vind persoonlijk dat ze beiden te zwaar werden veroordeeld.

Op het gemeentehuis was Jules Dujardin secretaris vóór, tijdens en na de bezetting. Hij was gehuwd met de zuster van de echtgenote van Michel Byttebier. Na de oorlog werd zijn huis in de Lauwestraat beklad met hakenkruisen.

Onder de personeelsleden van toen heb ik het over o.a. het dossier van Denis Baert, die ik persoonlijk goed gekend heb en die actief was in het verzet, van toekomstig burgemeester Hector Duhamel, van architect Gaston Knockaert, die na de bevrijding aangehouden en geïnterneerd werd en ook van Gaston Herman, die later mijn klastitularis werd in het Sint-Pauluscollege.

Twee maal ter dood veroordeeld worden komt niet alle dagen voor. Toch heeft een Wevelgemnaar het meegemaakt, gelukkig voor hem werd de doodstraf twee maal omgezet in een andere straf, de eerste maal na WOI en de tweede maal na WOII.

Had onze plaatselijk nationale wielerheld en 3-voudig winnaar van Paris-Roubaix ook boter op het hoofd tijdens en na de oorlog? Hij ondervond in ieder geval moeilijkheden van verschillende aard en zat een tijd geïnterneerd in de Wikings te Kortrijk.

In het boek ook de nodige aandacht voor Marcel Laperre en Georgé Plets, die tragisch aan hun einde komen in de Duitse kampen en ook aandacht voor de verzetsstrijders die om het leven komen tijdens de bevrijdingsdagen.

Natuurlijk ging ik ook grondig een kijkje nemen in de andere deel- en buurgemeenten.

Jozef Ponseele bezorgde mij een getuigenis over zijn vader Marcel die in Gullegem burgemeester was vóór, tijdens en na de oorlog. Een grote uitzondering destijds in ons land.

In Moorsele komt oorlogsburgemeester Albert Herreman in de plaats van Oscar Pareit. Tot nog toe was Herreman enkel een voetnoot waard in de Moorseelse geschiedenis. Nu doet hij uit de doeken, in een brief vanuit de gevangenis, waarom hij het ambt van burgemeeester aanvaardde tijdens de oorlog.

Christine Vlaeminck bezorgde mij een eerlijke en pakkende getuigenis over haar vader, die na de oorlog opgepakt werd en levenslang vervallen werd verklaard van zijn burgerlijke en politieke rechten.

In 1950 wordt Adolf Vlaeminck hersteld in al zijn rechten.

In Lauwe blijft burgemeester Camiel Vandeplassche op post. Na de oorlog verschijnt hij voor de krijgsraad maar wordt vrijgesproken. Zijn eerste schepen Antoine Cosyns bleef ook op post. Was Cosyns werkelijk de verzetsstrijder voor wie hij doorging? Het antwoord vind je in het boek.

René Vandenbulcke aanvaardt op het einde van de bezetting de post van oorlogsschepen in Lauwe en dat komt hem duur te staan …

In Menen wordt burgemeester Armand Deweerdt vervangen door apotheker Aimé Maenhout en in Rekkem komt Joseph Poblome aan de macht.

Onderwijzer Camiel Mares wordt oorlogsburgemeester in Ledegem in vervanging van Pieter Denolf.

Het hoofdstuk over Gerard Ingelbeen, oorlogsburgemeester van Dadizele, heeft me een bijzonder goed gevoel bezorgd.

Zijn zoon, wijlen dokter Maurits Ingelbeen, kon het hoofdstuk vóór zijn overlijden in 2020, nog met veel interesse doornemen en gaf mij zijn volle goedkeuring.

Bissegem en oorlogsburgemeester Felix Laperre komen ook ruimschoots aan bod. Zijn schoonzonen Jozef Bachot en Joseph Vande Wiele waren zeker geen onbekenden in de wereld van de collaboratie.

Van Jan Dhaene ontving ik een getuigenis over zijn grootvader Alfons Ovaere, die oorlogsburgemeester was in Aalbeke.

We zetten een stapje naar de grote buur Kortrijk, waar Luciaan Ryckeboer oorlogsburgemeester wordt. Ryckeboer wordt aanvankelijk door de krijgsraad veroordeeld tot 8 jaar. In beroep wordt zijn celstraf verhoogd tot 12 jaar. In 1949 komt hij vrij en  in 1951 wijkt hij uit naar Bolivië.

Via professor emeritus Bruno Goddeeris kwam ik enkele jaren geleden in het bezit van een boekje “La perle du bagne”, “de parel van de gevangenis”, geschreven door kapelaan Edouard Froidure en dat handelt over Suzanne Van Durme, de tante van Bruno, de zuster van zijn moeder.

Haar tragisch verhaal, dat start in Kortrijk bij haar aanhouding, eindigt in het kamp Bergen-Belsen, waar ze laatst werd gezien. Bij de bevrijding treffen de Britten er massagraven aan en duizenden onbegraven lichamen …

Bij toeval botste ik ook op het dossier van de ouders van Hugo Claus. De internering van zijn vader en de brief van zijn moeder kon ik niet links laten liggen.

Op die manier kon ik tevens even verwijzen naar het “Verdriet van België”, één van mijn lievelingsboeken, met Louis Seynaeve als hoofdfiguur en Byttebier als zijn klasgenoot. Toeval bestaat niet.

Van de vele andere Z-W-VL gemeenten haal ik nog één rubriek aan, die betreffende Kaster, waar zich een drama afspeelt in de familie Algoet.

De ereburgemeester van Dilbeek heeft het drama van dichtbij meegemaakt en getuigt.

Om af te ronden kunnen we ons nog enkele vragen stellen.

Was het nodig om over dit onderwerp te schrijven en moest dat nu al?

Je hebt mensen die verkiezen die periode weg te cijferen en te verdringen en je hebt mensen die menen dat ook de kleine lokale geschiedenis recht heeft op een zo objectief mogelijke waarheid. Ik behoor tot die laatste categorie. Het werd tijd dat de mondelinge overlevering te boek werd gesteld.

Daarbij moet je geen tientallen jaren meer wachten. Ik voel dat de nieuwsgierigheid echt groot is, op een moment dat er nog veel mensen zijn die de oorlog, weliswaar op jonge leeftijd, hebben meegemaakt.

Het boek moet nog worden gelezen en nu al worden mij aanvullingen, verhalen en onderwerpen overgemaakt.

Had of heeft Michel Byttebier zijn plaats in de fotogalerij van de Wevelgemse burgemeesters?

Ook hier waarschijnlijk pro’s en contra’s.

In Anzegem, Deerlijk en Waregem was er wel plaats voor een foto van de oorlogsburgemeester in het rijtje van de burgemeesters.

Al die jaren had het Wevelgemse gemeentebestuur goede contacten met de familie Byttebier. Denken we maar aan de bedrijfsgebouwen Byttebier die de gemeente kon aankopen en aan de vele recepties en maaltijden die door de gemeente in de feestzaal Cortina in de Lauwestraat werden georganiseerd.

Wat denkt de familie Byttebier zelf en de bevolking?

In de gemeenteraad werd nog nooit het voorstel geformuleerd om de foto toe te voegen, noch door de meerderheid, noch door de oppositie.

Is de tijd misschien ondertussen rijp om het voorstel tot toevoeging alsnog te onderzoeken, vooral omdat de foto’s nu toch op een andere plaats zullen gehangen worden? Althans, dat hoop ik.

Beste geschiedenisliefhebbers, ik besluit. Vandaag is het 4 december, Sinte Barbara, patrones van o.a. de pompiers. 68 jaar geleden kwam ik, op een stormachtige zaterdagavond, ter wereld, een heel klein beetje ongelegen. Het was volop klaaskoekentijd en mijn moeder was die dag mijn vader nog aan het helpen in de bakkerij.

We gaan daar een op drinken!

Gezondheid en bedankt!"


Zeno Byttebier, zoon van oorlogsburgemeester Michel Byttebier, op 6 december 2022, enkele maanden vóór zijn overlijden, op 17 april 2023.


Wevelgem: oorlogsburgemeester Michel Byttebier en zijn familie

 

Wevelgem: oorlogsburgemeester Michel Byttebier en zijn familie

 

Michel Jerôme Norbert Byttebier wordt geboren te Sint-Denijs op 5 januari 1898, als zoon van Modest en Leonie Voet, hij is wees op de leeftijd van elf en, samen met zijn broer Hector (1895-1977) en zijn zuster Madeleine (1906-1996) wordt hij, vanaf augustus 1913, opgevangen in het kroostrijk[1], Vlaamsgezind gezin van de broer van zijn vader, Théophilus Byttebier (1851-1924) en zijn echtgenote Malvina Delbeke (1873-1961).

Het gezin van Theophiel Byttebier en de drie kinderen van zijn broer Modest – v.l.n.r.: achteraan: Michel Jérôme Norbert, Raphaël, Maria, Georges, Susanna, Valeer, Gabrielle, Michel Joseph, Hector - midden: Germaine, Pharailda, Theophiel, Malvina, Bertha, Marguerite - vooraan: Maurits, Paula, Madeleine, Gerard (bron: familiearchief Byttebier).

De invloed van dit Vlaamsgezind gezin is niet gering op Michel Jerôme Norbert Byttebier.

Zijn neef met dezelfde (voor)naam, een van de kinderen van Théophilus, Michel Joseph Byttebier (1897-1983), wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog, op vrijdag 2 maart 1917, samen met drie medestudenten opgepakt wegens het illegaal aanplakken van strooibiljetten, waarin het aandeel van de Vlamingen in het Belgisch IJzerleger onderstreept wordt. De Duitse, franskiljonsgezinde politiechef Heitz liet die bende van vier in de “Nieuwe Wandeling” opsluiten. Daar stichten ze de volgende morgen een Plakkersclub met “Nog plakken” als devies[2].

De Plakkersclub na hun vrijlating uit de Nieuwe Wandeling met hun pamflet, Cyriel Pycke, Michiel Byttebier, Frans Van Gelder en Frans Naudts (Bron: Archief Frans Mariman, 33/12, AMVS (Leuven))

Michel Joseph Byttebier en zijn broer Marcel Georges (Gerard) Byttebier (1905-1978) worden op 23 september 1946 bij verstek door de Krijgsraad te Gent veroordeeld tot de doodstraf en tot 150 miljoen BF schadevergoeding aan de Belgische Staat, wegens politieke en economische collaboratie. Tevens worden ze levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Hun firma had een deel van de Atlantische muur gemaakt, het indrukwekkend bouwwerk dat door de Duitsers aan de Frans-Belgische kust was opgetrokken om een invasie van de geallieerden te verhinderen. Beide broers waren bij verstek veroordeeld omdat zij na de bevrijding naar Venezuela en Argentinië waren gevlucht.

Op 7 oktober 1949 wordt de doodstraf in beroep bevestigd door het krijgshof te Brussel en wordt de boete op 200 miljoen BF gebracht.

Via zijn advocaat Demeester richt Michel Joseph Byttebier op 20 augustus 1964 een genadeverzoek aan Koning Boudewijn met de vraag om zijn straf om te zetten in een voorwaardelijke straf.

Met zijn brief van 2 september 1964 vraagt zijn advocaat aan de Minister van Justitie of zijn cliënt terug naar België zou kunnen keren zonder aangehouden te worden wanneer hij met een “vrijgeleide” de grens overschrijdt. Hij vermeldt ook dat Michel Joseph Byttebier reeds teruggekeerd is uit Argentinië en zich in Lille (F) bevindt.

Uit briefwisseling van advocaat Demeester met het ministerie van Justitie blijkt dat aan Michel Byttebier de toelating werd gegeven om zich tot 20 augustus 1969 te Kortrijk te vestigen met een kaart van vreemdeling. Die toelating wordt regelmatig verlengd. Op 9 december 1970 wordt hij echter onverwachts te Antwerpen aangehouden in het appartement van zijn zuster[3] te Antwerpen en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Volgens de advocaat heeft de aanhouding niets te maken met enige overtreding van de opgelegde reglementering in verband met zijn domicilie te Kortrijk, maar is hij eerder het slachtoffer geworden van een familievete met een zoon van zijn zuster die weduwe was.

Over zijn verblijf in Argentinië en zijn terugkeer naar België schrijft Vooruit op 13 december 1970 het volgende:

“… Na de oorlog werd tegen de aannemer Byttebier een proces ingespannen. De man werd tot levenslang veroordeeld. Hij was er echter in geslaagd, samen met een broer, zich naar Argentinië te begeven. Aldaar richtten ze een nieuwe bouwonderneming op die weldra grote uitbreiding nam. Hun goede relaties met personen uit de omgeving van diktator Peron die in die tijd het goede en slechte weer maakte in Argentinië, zou daaraan niet vreemd zijn. Weldra stonden ze zo hoog in aanzien dat ze tot de upper-class behoorden.

Zekere dag had te Buenos-Aires een receptie plaats, waarop een zeer hoog geplaatste Belgische persoonlijkheid aanwezig was, aan wie mevr. Byttebier[4] werd voorgesteld. Op een vraag in het Frans weigerde ze in die taal te antwoorden en sprak Nederlands. Het incident heeft toen in Buenos-Âires opspraak verwekt.

Ongeveer gelijktijdig met de val van Peron kwam het bedrijf Byttebier in faling, maar in de jongste jaren hebben de zonen van de ekonomische kollaborateur de zaken weer op dreef gebracht, zodat hun onderneming die zich voornamelijk met wegenbouw inlaat, weer bloeiend is geworden.

De Byttebier die na de oorlog in ons land bij verstek werd veroordeeld, was zo onvoorzichtig af en toe familieleden in het Kortrijkse en te Antwerpen op te zoeken. Dat heeft hij de jongste dagen weer gedaan, reizend als Argentijns staatsburger.

Toen hij een bezoek wilde brengen aan een familielid wonende in het Antwerpse werd hij in volle stadscentrum door leden van de militaire opsporingsbrigade gevat.”

’t Pallieterke van 17 december 1970 over zijn aanhouding:

“Ir. Michiel Byttebier aangehouden

De Belgische justitie heeft zich andermaal met roem overladen: woensdag arresteerde ze de ongeveer 74 jaar oude Ir. Byttebier. Die “vangst” werd behoorlijk ingekleed in het door het auditoraat verspreide zegebericht. Men had de hand gelegd op “de bouwer van de Atlantikwall!”.

Het is misschien niet overbodig aan ons vergeetachtig volk, en vooral aan de jongeren, die niets meer over de oorlog weten, een woord uitleg te geven. De “Atlantik-Wall” is het werk van zowat alle aannemersbedrijven van West-Europa. Indien we inderdaad een zo slecht karakter hadden als we in onze titel vermelden, zouden we een lijstje kunnen geven van de aannemers van openbare werken die Duitse verdedigingsinstallaties meegebouwd hebben. De meest beroemde firma’s van dit land waren er bij, en ze konden trouwens niet anders. Want indien men het soms niet meer weet: als de Duitse bezettende meerderheid een firma opeiste, dan volstond het niet dat de direktie zei: “Spijt me, maar we doen het niet.”.

Tot zover de situatie in de bedrijfstak waartoe de firma Byttebier van lang voor de oorlog behoorde. Eén van de twee firmanten was vóór 1940 al overleden. Byttebier heeft tijdens de oorlog de zaken voortgezet zoals alle andere aannemersbedrijven.

De Byttebiers waren overtuigde vlaamsgezinden. En dus was de repressie voor België in de eerste plaats een gelegenheid om ook deze vlaamsgezinde man te kraken. Hij werd in 1949 ter dood veroordeeld bij verstek. Die straf werd toen tegen elke van kollaboratie verdachte vlaamsgezinde bij verstek uitgesproken: een lager tarief was er niet.

Ondertussen was Ir. Byttebier met zijn familie naar Argentinië uitgeweken. Een aantal leden van het gezin zijn er nu nog. Maar de ondertussen ouder wordende vader kon er niet aarden. Ofschoon hij de Argentijnse nationaliteit verworven had, keerde hij terug naar zijn geliefd West-Vlaanderen – de streek waar de Byttebiers jarenlang een bastion van Vlaamsnationalisme geweest waren.

Hij werd onder zijn ware naam in het bevolkingsregister ingeschreven. Hij werd opnieuw opgenomen in de vroegere vrienden- en bekendenkring. Indien we een lijstje gaven van de vooraanstaande mensen uit dit land die vriendschappelijk met de thans in de cel zittende Byttebier omgaan, zouden sommigen verbaasd opkijken. En dan gaat het over prominenten die mijlen ver van de Volksunie verwijderd zijn …

Ir. Byttebier “vangen” was al sedert jaren een koud kunstje. De oude man – een mens met een opgeruimd en vriendelijk karakter, al is hij nu straatarm – is een liefhebber van de natuur, van het leven in openlucht, van lichaamsbeweging. Men kon hem – tot aan zijn arrestatie – fluks pedalerend langs de Vlaamse wegen zien fietsen, op weg naar vrienden: een wijsgeworden, opgeruimd en vrolijk mens, die, na het verlies van zijn fortuin en van zijn macht, de betrekkelijkheid der dingen had leren inzien.

Veel speurderswerk was er niet nodig om die gezellige man, die zich niet verborgen hield, te vangen. Wie er het krijgsauditoraat heeft toe aangezet om voor de zoveelste keer aan te tonen wat een hatelijk land België is, weten we niet, en zullen we nooit weten. Want die lamenadige verklikker zal wel te laf zijn om zich ooit in het openbaar bekend te maken. Hij mag langs deze weg vernemen – ’t Pallieterke leest hij zéker – wat we over hem denken. Hij zal in zijn haat ten ondergaan op de manier waarop we nog beroepsverklikkers hebben weten eindigen. Namen te noemen verhindert ons de naastenliefde.

Voor de rest: noch de laattijdige aanhouding van Byttebier, noch de negentig dagen vóórarrest van de negen Vlaamse plakkers van Laken zijn van aard onze mening over deze Staat te wijzigen. Wat we erover denken is destijds uitgesproken (in het Frans) door Joris Van Severen in volle Kamer: La Belgique, qu’elle crève!”

Michel Joseph Byttebier wordt om gezondheidsredenen voorlopig in vrijheid gesteld op 4 maart 1971 en bij K.B. van 11 mei 1971 wordt de doodstraf omgezet in 20 jaar buitengewone hechtenis.

In 1978 vragen Michel Joseph en Marcel Byttebier de herziening van hun proces. Zij betogen dat zij niet vrijwillig hadden gecollaboreerd, dat zij door de Duitsers waren opgeëist en dat ze dat, na zoveel jaren, met getuigenissen van Duitsers konden bewijzen.

Na de gebruikelijke procedure en gunstig advies tot herziening verbreekt het Hof van Cassatie op 30 september 1980 het arrest van het militair gerechtshof voor zover de broers veroordeeld waren wegens economische collaboratie. Bijgevolg bleef de straf voor de politieke collaboratie en kon de zaak slechts omtrent de economische collaboratie worden overgedaan.

Bij dergelijk proces moet de veroordeelde zijn onschuld bewijzen.

Volgens meester Delwaide collaboreerden de broers Byttebier allerminst met de Duitsers, maar poogden ze eerder de bezetters tegen te werken. Hetzelfde gold ook voor het groeiende aantal arbeiders die de firma in dienst stelde tijdens de bezetting. “Het bestand liep inderdaad op van 100 naar 1.900, maar hierbij werden ook de werknemers van onderaannemers geteld plus de arbeiders die werden ingeschreven zonder effectief te werken, om te ontsnappen aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland.”

Op 17 juni 1982 verschijnt Michel Joseph Byttebier voor het militair gerechtshof te Brussel dat na al te gepassioneerde debatten zegt dat de economische collaboratie bewezen blijft en dat bijgevolg de boete van 200 miljoen BF eveneens blijft gelden.

Michel Joseph Byttebier gaat in verbreking. Hij overlijdt op 26 augustus 1983 maar zijn zoon Walter (1925-2015) neemt de vraag tot herziening over. Ook in de dood  zou voor Michels eerherstel worden gevochten.

Het Hof van Cassatie verbreekt opnieuw het arrest en begin september 1986 wordt de zaak Byttebier weer behandeld voor het militair gerechtshof, dat het vroeger arrest nogmaals bevestigt: Michel Joseph en Marcel Byttebier blijven schuldig aan economische collaboratie.

Te noteren dat een andere zoon van Michel Joseph Byttebier, Hugo (1924-2004), oudere broer van de reeds vermelde Walter, in verband wordt gebracht met de zaak Adolf Eichmann door schrijfster Bettina Stangneth, in haar boek "Eichmann in Argentinië - Het onbezorgde leven van een oorlogsmisdadiger".

Een jongere broer van Michel Joseph en Marcel Byttebier, namelijk Mauritius, geboren te Heestert op 12 mei 1909, een fabrikant in stoven en wonende te Kortrijk in de Bruggesteenweg 77, wordt op 29 november 1945 door de krijgsraad te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot levenslange hechtenis.

De feiten die tot zijn veroordeling hebben geleid worden, naar aanleiding van zijn genadeverzoek, op 9 april 1951 door substituut Maenhout van Gent uiteengezet:

“Vóór 10.5.1940 was hij reeds lid van het Verdinaso; hij werd op 16.5.1940 door de Engelse legeroverheden aangehouden en vervolgens met andere verdachte personen opgesloten in de citadel van Rijsel. Hij werd aldaar vrijgesteld bij de aankomst der Duitse troepen en kwam op 30.5.1940 te Kortrijk terug.

Hij heeft in het begin van de bezetting enkele vergaderingen van het Verdinaso bijgewoond. Omstreeks Augustus 1941 is hij toegetreden tot de Algemene SS. Hij werd alras officier in deze para-militaire organisatie van dewelke hij het uniform droeg. Hij had de titel van SS-Sturmbanfuhrer en was gelast met de inspectie van de SS in West-Vlaanderen en namelijk te Kortrijk, Brugge, Oostende en Roeselaere. Hij geeft toe dat er, ter gelegenheid van zijn inspecties, marsch- en sportoefeningen plaats grepen en er lezingen werden gehouden over het nationaal-socialisme en de sociale economie in Duitsland.

Hij beweert dat er aan zijn gordelriem een revolvertas was vastgehecht, doch dat er geen pistool in stak. Uit de overtuigingstukken in zake blijkt echter dat hij op 23.12.1942 een schrijven gericht heeft aan de O.F.K. te Gent om een nieuwe “Waffenschein” te bekomen ter vervanging van deze slechts geldig tot 31.12.1942.

In 1941 heeft hij zich ook gericht tot het comité voor politieke ontvoerden en vroeg hij toekenning van een toelage; hij was ter zake in briefwisseling met René Lagrou van Antwerpen.

Op 11.12.1942 werd door een zijner bedienden een brief opgesteld in dewelke hij vermeldt dat men er in geslaagd was al de leden van het personeel der Firma aan te sluiten bij de Unie voor Hand- en Geestesarbeiders. Alhoewel getuigen zulks beweerden, heeft veroordeelde steeds ontkend dat er op de koer van zijn fabriek oefeningen voor SS mannen gehouden werden. Veroordeelde heeft steeds beweerd dat hij in Oogst 1942 zijn ontslag heeft gegeven als SS-Sturmbanfuhrer. Ter zake dient echter opgemerkt dat hij zich op 23.12.1942 nog beriep op deze hoedanigheid toen hij een verzoek richtte aan de O.F.K. te Gent om een nieuwe “Waffenschein” te bekomen; anderzijds blijkt uit zekere stukken van de bundel dat hij nog tijdens het jaar 1942 een vergoeding ontving van de Germaanse Freiwilligen Leitstelle. Het blijkt niet uit de bundel dat hij zich nog met de SS heeft ingelaten na 1.1.1943 en er mag dus worden aangenomen dat hij zijn ontslag heeft ingediend op het einde van 1942.

Veroordeelde bekende dat hij lid was van de De Vlag, doch beweerde ontslag te hebben ingediend wanneer hij uit de SS trad; hij verkreeg nochtans op 6.7.1944 een nachtpassierschein als lid van de De Vlag.

Hij zou ook in de vrijen handel munitie hebben opgekocht voor de diensten van de De Vlag. Hij werd op 17.7.1944 uitgenodigd om tegenwoordig te zijn op het eerste generaal-appel van het Veiligheidskorps van de De Vlag. Het is niet bewezen dat hij op deze vergadering aanwezig was en of hij werkelijk enige activiteit heeft gehad als lid van het V.K. der De Vlag.

Tijdens de bezetting was hij geabonneerd op De Nationaal Socialist, de SS man, de De Vlag, Balming en Volk en Staat. Hij had ook een toelating tot jagen en ging dikwijls op jacht met vertegenwoordigers van de Bezettende Overheid.

Hechtenistoestand. Hij werd regelmatig geinterneerd op 20.9.1944 en op 19.10.1945 in voorlopige vrijheid gesteld in gevolge beslissing van de Consultatieve Commissie voor het Arrondissement Kortrijk. Hij werd alsdan ten huize geinterneerd en namelijk ter woonst van zijn schoonbroeder Mr. Vantomme te Berchem bij Antwerpen. Hij is enkele dagen nadien aldaar vertrokken om zich aan een tweede aanhouding te onttrekken. Hij leefde sindsdien ondergedoken, alsook in het buitenland[5]. Hij werd op 19.2.1951 te Gent aangehouden in gevolge zelfaanbod. Hij is thans gedetineerd in de gevangenis te Sint Gillis.

Veroordeelde beroept zich op het feit dat hij tot een te strenge straf verwezen werd gezien de ongunstige atmosfeer in dewelke de zaak vóór de Krijgsraad behandeld werd en gezien hij verstek miek. Deze bewering strookt ons inziens met de waarheid en veroordeelde zou tot een milder straf veroordeeld geweest zijn ware hij ter terechtzitting tegenwoordig geweest.

Hij geeft verder een bondige uiteenzetting van de feiten weerhouden ten zijnen laste en voert aan dat hij nooit enig kwaad aan zijn medeburgers berokkend heeft. Zulks blijkt daarenboven ook uit de menigvuldige attesten destijds gevoegd bij de bundel en ook uit deze gevoegd bij de genadevraag. Hij beroept zich tevens op zijn familietoestand om een gunstmaatregel te zien tussenkomen in zijn geval.

Aangezien terecht  mag aangenomen worden dat verzoeker tot een milder straf zou veroordeeld geweest zijn, ware hij op tegenspraak verwezen.

Dat inderdaad dient rekening gehouden te worden met het feit dat hij aan zijn voornaamste schuldige activiteit – namelijk in de Algemene SS – een einde heeft gesteld op het einde van 1942.

Gezien zijn familiale toestand en dat het billijk voorkomt de uitgesproken straf te herleiden, in verhouding tot de ernst der gepleegde feiten.

Om deze redenen verlenen wij ter zake een gunstig advies en stellen wij voor de uitgesproken straf te herleiden op vijf jaar gewone hechtenis.”

Krachtens het Koninklijk Genadebesluit nummer 498 van 1 augustus 1951 wordt Mauritius Byttebier voorlopig in vrijheid gesteld en wordt zijn straf omgezet in 5 jaar gewone hechtenis.

Nog een ander broer van Michel Joseph, Marcel en Mauritius Byttebier, namelijk Raphaël, geboren te Heestert op 23 maart 1902, houthandelaar, wonende te Kortrijk, IJzerkaai 54, wordt in oktober 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 18 maanden gevangenis wegens economische collaboratie.

We zetten een stap terug naar Michel Jérôme Norbert Byttebier die opgroeit in het kroostrijk gezin van nonkel Theophiel en tante Malvina.

In augustus 1919 verhuist Michel Byttebier naar Wevelgem.

Hij behaalt het diploma van onderwijzer te Torhout op 9 augustus 1919, wordt benoemd op 28 september 1919 en treedt in dienst in Wevelgem op 1 oktober 1919, in vervanging van Emiel Poleyn die gepensioneerd wordt[6].

Op 23 juni 1923 huwt hij te Ooigem met Maria Vanden Avenne (1897-1981).

Enkele maanden later, op 27 september 1923, wordt hij ingelijfd bij de medische dienst van de landmacht maar vrijgesteld van dienst in vredestijd[7].

Uit het huwelijk worden vier kinderen geboren: Lieven (1924-2020), Zeno (1926-2023), Fries (1927-1990)[8] en Fronie (1929-2017).

Moeder Maria Vanden Avenne begint een winkel in porseleinwaren. Niet veel later geeft vader zijn ontslag als onderwijzer (ook in het volwassenenonderwijs), breidt de zaak uit en start een groothandel in porselein, kristal en bestekken. Moeder doet de administratie.



Wanneer vader Michel op 1 oktober 1942 tot burgemeester wordt benoemd, is er opvolging nodig in de zaak. Zoon Lieven zit verplicht tewerkgesteld in Duitsland en als tweede oudste volgt Zeno zijn vader op.

Foto genomen, vermoedelijk rond het tijdstip van de inhuldiging van Michel Byttebier als burgemeester, op de hoek van de Lauwestraat. Vooraan met handen in handschoenen samengehouden: Michel Byttebier. De man met bril en handen samengevouwen links tegen de deurstijl: Gerard Foulon, onderwijzer in Wevelgem en VNV-gewestleider. Links van hem: arrondissementscommissaris Verkinderen[9], VNV-er. Rechts tegen de deurstijl, boven de dame met hoed: Frans Strubbe[10], VNV-arrondissementsvoorzitter.

Michel Byttebier begint de notulen van het CBS te ondertekenen vanaf de zitting van 29 september 1942.

In de zitting van 6 oktober 1942 aanhoort het College gemeentesecretaris Dujardin, die lezing geeft:

“1° van het besluit van den heer Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, dd. 25 september 1942, waardoor Mijnheer Michiel Byttebier aangeduid wordt om het ambt waar te nemen van Burgemeester, in vervanging van den heer Remi Wallays, aan wie ontslag uit zijn ambt is verleend;

2° van het proces-verbaal van eedaflegging waaruit blijkt dat Mr. Byttebier voornoemd op 1 oktober 1942, den grondwettelijken eed in handen van den heer Gouverneur heeft afgelegd. Diensvolgens is den Heer Byttebier Michiel aangesteld als Burgemeester van Wevelgem vanaf 1 oktober 1942, en hij neemt onmiddellijk het voorzitterschap der vergadering waar.”

Onder impuls van onderwijzer Gerard Foulon, gewestleider V.N.V. Wevelgem, wordt een huldevergadering georganiseerd op zondag 18 oktober 1942.

Aan het bewind van oorlogsburgemeester Michel Byttebier komt een einde wanneer Wevelgem begin september 1944 bevrijd wordt.

Uit het boek “Mijn Oorlog” van Frans Robesyn blijkt dat Michel Byttebier de eerste uren of dagen na de bevrijding spoorloos is:

"Op een bepaald ogenblik werd gedreigd met de plundering van de gleiswarenwinkel van Michiel Byttebier, de huidige oorlogsburgemeester die nergens meer te bespeuren was. Dit was voor de mannen van de weerstand een brug te ver. Ze lanceerden een oproep om jonge mannen in hun rangen te krijgen en geplande wandaden te verijdelen. Ik zelf heb dan ook aan deze oproep beantwoord. 's Avonds om 6 u moest ik mij aanmelden aan de winkel van de firma Byttebier. Daar ik tot hier toe nog nooit enig wapen in handen had gekregen, werden mij de eerste schietlessen gegeven met een geweer. Ik werd aangeduid om de nachtwacht te houden in de winkel van de burgemeester wat mij heel onwennig overkwam. 's Morgens werden wij binnengeroepen door mevrouw Byttebier die ons met plezier een tas koffie aanbood uit wederdank omdat wij wellicht haar winkel hadden gevrijwaard van plundering of andere wandaden. 's Anderendaags werd ons gemeld dat mijnheer Byttebier ergens was opgedoken en dat de verdere bewaking van zijn winkel niet meer nodig was. Ik  ben naar huis getrokken en was heel tevreden dat ook dit avontuur achter de rug was."

Michiel Byttebier wordt uiteindelijk aangehouden door verschillende leden[11] van het Onafhankelijkheidsfront Wevelgem te Gotem in Limburg op 15 september 1944.

Hij wordt nog naar zijn huis begeleid om wat kledij en toiletgerief op te halen en wordt daarna achtereenvolgens overgebracht naar:

  • De tapijtfabriek “Manufacture Franco-Belge de Tapis” op de hoek van de Leie- en Kweekstraat in Wevelgem;
  • Het “kasteel” van Wevelgem in de Vanackerestraat;
  • Het Sint-Niklaasklooster in de Voorstraat te Kortrijk;
  • Rijkswacht te Brugge;
  • Het Pandreitje, de stedelijke gevangenis van Brugge;
  • Op de zolder van de Halletoren van Brugge.

Op 27 september 1944 wordt hij overgebracht naar het kamp te Sint-Kruis, dat als gevangenis moest worden ingericht.

Het verdedigingsdossier opgesteld op 11 oktober 1944 ten gunste van Michel Byttebier en gericht aan de substituut te Kortrijk, bevat 4 farden bewijsstukken.

In een eerste farde wordt verwezen naar een affiche die uitgeplakt werd ter gelegenheid van Nieuwjaar 1943:

“Weinige weken na het ambt van Burgemeester te hebben opgenomen heeft hij de in deze farde berustende affiche doen uitplakken ter gelegenheid van het Nieuwjaar 1943. U zult bestatigen dat den tekst van dezen aanplakbrief merkwaardig is gezien Mr. Byttebier belooft geen rekening te houden met de verleden of toekomende politieke gedachten der inwoners: gedurende de Duitse bezetting was dergelijke verklaring nogal moedig.”

De inhoud van de tweede farde wordt als volgt omschreven:

“Deze farde bevat attestatiën van verschillende personen die uit het gevang of strafkampen bevrijd werden dank zij de tusschenkomst van Mr. Byttebier: U zult merken dat het hier niet gaat om complaisance-attestatiën, daar er zich onder deze zekere bevinden uitgaande van personen waarvan de faam onberispelijk is zooals bij voorbeeld de onderpastoor Lietaer van Handsaeme, de welke het nuttig zou wezen te onderhooren als getuige.”

Op de lijst van personen die uit het gevang of strafkampen bevrijd werden staan o.a. ook vermeld: André Vanderplancke uit de Gullegemstraat 124 te Wevelgem, Jeroom Heernaert uit de Kozakstraat 24 te Wevelgem en Omer Masselis uit de Menenstraat te Wevelgem.

Farde nummer drie verwijst ook naar attesten:

“Zij bevat talrijke attestatiën van personen die van den verplichten arbeiddienst vrijgesteld werden of die door toedoen van den gewezen Burgemeester uitsteltermijnen bekomen hebben, nog eens zult U onder deze, personen vinden die zeer vertrouwbaar zijn zoals bij voorbeeld de attestatie van Mr. Henri-José Van Ruymbeke, Robbeplaats 6 te Kortrijk, zoon van Mr. Henri Van Ruymbeke eere advocaat-pleitbezorger, Robbeplaats 6 te Kortrijk, sedert meerdere jaren afgevaardigde-beheerder der Bank de la Société Générale de Belgique, welke beiden zich altijd goede vaderlanders hebben vertoond. Het zou insgelijks nuttig wezen deze twee personen als getuige te onderhooren.”

Op de lijst van personen die van de verplichte arbeidsdienst vrijgesteld werden, worden o.a. ook volgende Wevelgemnaren vermeld: Odiel Duhamel uit de Kloosterstraat, Michel Watteyn uit de Wijnbergstraat, Willem Vanhee uit de Lauwestraat 47, Medard Verraest uit de Roeselarestraat 196, Eugène Vanneste uit de Lode de Boningestraat en Michel Amerlynck.

Op de lijst van diegenen die uitstel voor de verplichte arbeidsdienst bekwamen staan vermeld: Hector Mulliez uit de Lauwestraat 10, Albert Masselis uit de Menenstraat en Maurits Vlieghe uit de Leiestraat, allen uit Wevelgem.

De laatste farde:

“Hier zult U attestatiën vinden van verschillende gunsten die de Burgemeester bekomen heeft voor de bevolking.

Eigenlijk en in het bijzonder dient er opgemerkt dat Mr. Byttebier tot twee maal toe de gemeente Wevelgem vermeden heeft blootgesteld te worden aan de ergste wraakmaatregelen, gezien er door zijn toedoen geen gijzelaars genomen en gebeurlijk gefusilleerd werden:

  • een eerste maal wanneer een Duitse soldaat gedood werd in begin 1944: geen gijzelaar noch wraakmaatregel werd genomen, niettegenstaande het de gewoonte was van den bezetter;
  • een weinig later werden twee Duitsers omgebracht door en in het eigen huis van Henri Denys en zijn zoons , gelegen Nachtegaalstraat te Wevelgem. Henri Denys en zijn zoons hebben kunnen vluchten: iedereen dacht dat er deze maal gijzelaars zouden genomen worden en gebeurlijk gefusilleerd, maar door talrijke gedane voetstappen van Mr. Byttebier werd Wevelgem van dergelijke sanctie gespaard.”

Allerlei tegemoetkomingen en tussenkomsten:

  • vrijmaking der huizen Gullegemstraat, nummers 197 tot 207, te Wevelgem, die reeds opgeëist waren voor de valsche vliegplein;
  • tussenkomst van Mr. Byttebier om de vereffening te bekomen van al de schulden der Duitsche militairen tegenover de winkeliers en herbergiers zijner gemeente;
  • kolenverdeeling;
  • tusschenkomst tot in vrijheidstelling;
  • verscheidene teruggaven van aangeslagene koopwaren;
  • bedankingen aan de “Zekerheid en Hulp Dienst” uit Wevelgem, bekend als de best ingerichte der streek dank aan Mr. Byttebier.

Nog andere verdedigingsdocumenten volgen, o.a. een brief van pastoor Henri De Brabandere, gericht aan de echtgenote van Michel Byttebier:

“Wevelgem, 1 januari 1945.

Geachte Mevrouw,

Zooals gij het mij hebt gevraagd kan ik U schriftelijk bevestigen hetgeen ik U zegde een paar dagen geleden.

Mr. Byttebier die binst de bezetting het ambt van burgemeester waarnam, is verschillende keeren op mijn verzoek bij de bezettende overheid tusschen gekomen ten voordele van eene of andere familie mijner parochie.

Ondermeer is het aan hem te danken dat Noël Masselis niet naar Duitschland moest vertrekken.

Vier gezinnen van den Kruishoek, die tijdelijk hunne woning hadden moeten verlaten, mochten op zijn aandringen wederom hun huis gaan bewonen.

Hij deed vele pogingen opdat Henri Delbarge uit krijgsgevangenschap zou mogen terug keeren.

En zonder zijn tusschenkomst zou het mij waarschijnlijk niet mogelijk geweest zijn, verbeteringen toe te brengen aan de noodkerk van den Posthoorn.

Ik durf verhopen dat deze inlichtingen U zullen kunnen van dienst zijn en bied U de uitdrukking mijner eerbiedigste gevoelens.”

Opmerkelijk in het verdedigingsdossier is ook de getuigenis van Gerard Verhaeghe, bestuurslid bij het Epuratiecomité O.F. te Wevelgem.

Aan Gerard Verhaeghe (°31/12/1921) werd op 5 april 1948 de hoedanigheid toegekend van gewapend weerstander en op 11 juni 1952 van werkweigeraar.

Vanaf juli 1944 helpt hij nog mee aan het stockeren en verspreiden van de sluikpers (België Vrij, ’t Vrije Vlasland, …), waaruit volgende fragmenten:

“Bytebier Michiel, Lauwestraat, Wevelgem, naziburgemeester, wiens ribbekast aan ’t rammelen gaat sedert de invasie en de successen onzer geallieerden, zoekt veiligheid bij den baas van den Appel en Paepe. Zijn bijzonderste artikelen bracht hij reeds in veiligheid. De strop is de zoetste dood, verklaarde hij eens in een café op de Plaats. Dat hij maar reeds een koorde zoekt”.

“Staaltje van de nieuwe orde te Wevelgem. In de laatste dagen kwam in de gemeente Wevelgem, een vrouw spontaan onpasselijk. Op verzoek van een dokter moest die vrouw onmiddellijk overgebracht worden naar een hospiaal in een naburige stad. Naastbestaanden begaven zich naar het gemeentehuis, om den auto van “Het Roode Kruis” aan te vragen. Daar was geen spraak van een auto en het antwoord klonk als volgt: “De burgemeester is op reis met de auto”. De nobele nazidienaar mag hem dus de luxe permiteeren om een auto, bestemd alleenlijk voor zieken te vervoeren, te gebruiken om allerhande zaken met den bezetter te regelen. Zulke mag bestaan volgens de nieuwe orde, maar menschen laten kreveeren mag ook bestaan.” (Uit “België Vrij”, julinummer 1944).

Hierna de getuigenis van Gerard Verhaeghe ten gunste van Michel Byttebier:

“Ik ondergetekende Verhaeghe Gerard, bestuurslid bij het Epuratiecomité O.F. Wevelgem, verklaar bij deze dat de heer Byttebier Michel, die tijdens de bezetting het ambt van Burgemeester waarnam, voor mij herhaalde malen tusschenbeide gekomen is in de diensten der Werbestelle teneinde mij te onttrekken aan verplichte dienstwerkname in Duitschland.

Zijn tusschenkomst had dan ook voor gevolg dat ik een aantal maanden ontslagen werd van de verplichtingen, aan alle jonge mannen opgelegd, tegenover de Werbestelle.

Toen in de eerste maanden van 1944 herhaalde malen naamlooze lijsten, waar verscheidene personen van Wevelgem in vermeld stonden, aan de G.F.P.[12] werden overgemaakt. Zoo kwam ook mijn naam op een dezer lijsten voor, met aanduiding alsdat ik lid was eener ondergrondsche groepering, clandestine pers ter lezing rondgaf en in het bezit was van wapens.

Dank zij het krachtdadig en invloedrijk ingrijpen van den heer Byttebier die de Duitsche autoriteiten wist te overtuigen dat al deze aanklachten uit de lucht gegrepen waren en niets dan loutere verzinsels bevatten, ontsnapte ik, zooals zoveel anderen aan aanhouding, deportatie en een onnoembare mogelijke nasleep van moeilijkheden en misschien wel gruweldaden allerhande. Ik maak hier tevens dankbaar gebruik om te vermelden dat de heer Byttebier tijdens het waarnemen van het burgemeesterschap op een waarlijk voorbeeldige wijze het bestuur der gemeente in handen nam.

Zoo vriend als vijand zou dit thans nog durven te getuigen. Dwars van hem, een propagandisch cachet aan het beheer der gemeente te geven. In Wevelgem ontstonden geen nieuwe straatnamen, personen uit de zoogenaamde nieuwe orde wereld vermeldend.

Neen, zijn attentie betrof enkel het aanschijn der gemeente te verfraaien. Talrijke werken werden dan ook uitgevoerd, die van groot openbaar nut zijn.

Mag ik dan ook vermelden zijn onvermoeibare werking voor Winterhulp, waar hij niet zoozeer een vertegenwoordiger eener politieke partij was, doch de onverdroten bezieler, die zijne talenten, invloeden, tijd en kapitaal ter beschikking stelde voor de minst bedeelden uit ons volk.

Wevelgem, was vier jaar lang een gemeente waar honderden soldaten ingekwartierd lagen, de laatste paar jaar kwam een garnizoen der Vlaamsche Fabriekswacht nog deze bezetting aanvullen.

Talrijk zijn de moeilijkheden geweest, en veel tact en inschikkelijkheid was er van doen om de kalmte en de rust op de gemeente te handhaven.

Ondanks dit alles was Wevelgem uitgegroeid tot een broeinest van de resistantie. Talrijke sabotagedaden werden gepleegd op de spoorbaan, kabels en leidingen doorsneden, koolzaadoogsten vernield, aanvallen op Duitschers, meer dan 500 nummers van een en hetzelfde clandestien blad werden uitgegeven. Ontegensprekelijk moest de heer Byttebier hierover lont hebben geroken. Nooit of nooit zou bij hem de gedachte zijn opgekomen de rol te gaan vervullen van de lage verklikkers. Integendeel al zijn invloeden en connekties wendde hij aan om onheil en gevaar der gemeente af te wenden en was steeds ter beschikking waar het ook kon om zijn medeburgers te bewijzen of ze uit moeilijkheden te helpen.

Voor echt en waarachtig.

Wevelgem, 2 januari 1945

Get. VERHAEGHE G.”

Al even opmerkelijk is de verklaring van Jules Bevernage[13] in het dossier:

“Ondergetekende Jules Bevernage, woonachtig Roeselarestraat, n° 152 te Wevelgem, aanziet het als zijn plicht, aangaande de zaak Michiel Byttebier, volgende verklaring af te leggen:

Op 15 januari 1944 werd ik ondergetekende door de Duitse Gestapo afgehaald voor het verspreiden van anti-Duitsche propagandaschriften (De Vlasser). Na 72 dagen in de gevangenis te Kortrijk te hebben doorgebracht, kon ik bij den bomaanval op ’t station van Kortrijk van 26 Maart ontsnappen. Door tusschenkomst van den toenmalige Heer Burgemeester Michiel Byttebier heb ik de gevangenis niet meer moeten vervoegen. Enkele dagen nadien werd ik veroordeeld tot 6 maanden gevangenis welke straf eveneens door tusschenkomst van den Heer Burgemeester niet werd toegepast zoodat ik nooit meer door de Gestapo werd lastig gevallen.

Deze hulp waarvoor Michiel Byttebier zich verscheidene malen persoonlijk naar Kortrijk begaf, werd spontaan zonder eenige aanvraag van mij noch mijne familie verleend; ook heeft de heer Byttebier om deze hulp nooit de minste vergoeding aanvaard wanneer ze hem aangeboden werd.

Dit feit meen ik bevestigd op voldoende wijze wat alle rechtgeaarde Wevelgemnaars getuigen, dat de heer Michiel Byttebier in deze moeilijke omstandigheden maar één doel nastreefde: zijn medeburgers te helpen waar hij het kon.

3 januari 1945.

Get. Jules Bevernage”

Op 1 februari 1945 wordt Byttebier overgebracht van Sint-Kruis naar het interneringskamp “De Wikings” in Kortrijk. In totaal verblijft hij 290 dagen in interneringscentra[14], gespreid over de perioden van 16 september 1944 tot 23 maart 1945 en van 12 mei 1945 tot 21 augustus 1945.

Tussendoor wordt hij, op beslissing  van de Consultatieve Commissie te Kortrijk, in voorlopige vrijheid gesteld vanaf 24 maart 1945 in Roeselare, met verplichtend verblijf bij zijn beste vriend Achille Hostens, Hortensiastraat 14. “Op zon- feestdagen mag hij de vroegmis bijwonen”.

De beslissing van de Consultatieve Commissie van 23 maart 1945 tot voorlopige invrijheidstelling in Roeselare hield rekening met de gezondheidstoestand van Byttebier en met “hetgeen hij ten gunste van de Wevelgemse bevolking gedaan had”.

Het verplichtend verblijf in Roeselare, opgelegd door de Consultatieve Commissie, is slechts van korte duur want op 12 mei 1945 wordt hij opgesloten in de gevangenis van Roeselare om de dag erna opnieuw geïnterneerd te worden in de Wikings te Kortrijk en dit tot 21 augustus 1945.

Op 22 augustus 1945 wordt hij vrijgelaten met verplicht verblijf te Berchem Antwerpen bij mevrouw Baeten[15], Marie-Josélaan 69, onder toezicht der plaatselijke politie, op beslissing van de Directie der Consultatieve Commissies en der Verdachten in Brussel en na advies van Dokter Holvoet van de "Wikings", zich op zijn beurt steunend op een verslag van zenuwarts J. Van Laere uit Kortrijk.

Op 30 augustus 1945 richt de Directie der Consultatieve Commissies in Brussel een schrijven aan de voorzitter van de Consultatieve Commissie  te Kortrijk. Omdat bericht wordt dat de invrijheidstelling te Berchem schandaal zou verwekken in Wevelgem, wordt advies gevraagd. Indien nodig is men altijd bereid de reïnternering van Byttebier te bevelen.

Op 31 augustus 1945 richt de Krijgsauditeur van Kortrijk een schrijven aan de Auditeur-Generaal te Brussel, waarin hij zich beklaagt over het feit dat de plaatselijke commissie in Kortrijk niet betrokken werd in de besluitvorming. Hij vraagt om Michel Byttebier onmiddellijk opnieuw te interneren en hij besluit: “Het zal wel niet nodig zijn te wijzen op de erbarmelijke indruk te Wevelgem, door bewuste beslissing van de Consultatieve Commissie te Brussel verwekt, en op de gevolgen die zo een beslissing kan medeslepen”.

Het Onafhankelijkheidsfront, tevens Zuiveringscomité van Wevelgem richt op 5 september 1945 een schrijven aan de minister van Justitie:

“Excellentie,

Ingevolge ons onderhoud met uw kabinetshoofd den Weled. Heer Vander Meersch, zijn wij zoo vrij hierbij de aanklachten te voegen gericht tegen den Naziburgemeester Byttebier en die alleen in ons bezit zijn toegekomen. Nog andere werden gedaan.

Wij dringen er ten zeerste op aan, opdat gerechtigheid geschiede.

Wie de wapens droeg in de Zwarte Brigade, krijgt in Kortrijk één jaar en blijft vast zitten. Deze burgemeester, groot financier, groot propagandist en gewezen onderwijzer, opvoeder der jeugd, werd geïnterneerd buiten de gemeente.

Wij vragen de onmiddellijke terug interneering in ’t kamp en ’n voorbeeldige bestraffing, gezien zijn geval den 20sten dezer voor ’t gerecht komt, meer nog, het onder sequesterstellen van al zijn bezit.

Hopende, Heer Minister, aldus de volkswoede te bedaren, bieden wij Ued. de verzekering onzer oprechte Vaderlandsche gevoelens.”

Een lijst met de beschuldigingen ten aanzien van Byttebier wordt toegevoegd:

“Dossier Byttebier

Aangehouden door het O.F. Wevelgem te Gothem, den 15-9-44

Overgebracht naar St-Kruis den 27-9-44

Beschuldigd van:

1.      Den Heer Wallays, Burgemeester, zonder redenen te doen afzetten door de Duitschers, den 31 augustus 1942;

2.      Zelf het burgemeestersambt te hebben aanvaard van de Duitschers. Dit deed hij uit zuiver politieke en Duitschgezinde overtuiging. Als groot exploitant, had hij zich moeten bezig houden met zijn handel, doch zooals hij in het “Laatste Avondmaal” verklaarde, dat hij er alles op waagde, zoo heeft hij alles gewaagd, en moet er nu maar de gevolgen van dragen;

3.      Oefeningen te hebben gedaan met de zwarten (verklaring Van der haegen);

4.      Drager van pistool (verklaring Lannoo);

5.      Hooge officieren met verdachte valiezen in zijn woonst ontvangen te hebben (verklaring Sinnaeve);

6.      Omgang in zijn huis met de Generaal (verklaring Sinnaeve);

7.      Onder de bescherming gestaan te hebben van Duitsche soldaten (verklaring Sinnaeve);

8.      Gebouwd en herbouwd te hebben gedurende de gansche bezetting en zijn vrienden te hebben laten bouwen;

9.      ’n Gestapo te hebben aangesteld op de gemeente om alles te controlleeren (verklaring Staelens);

10.  Actie’s gevoerd te hebben tegen sabotagedaden (Gemeenteblad n°9-17);

11.  Deed de politie Engelsche piloten opzoeken (verklaring Deneckere);

12.  Gaf bevel huizen te ontruimen (verklaring Werbroeck en Courtens Maurice);

13.  Oprichter te zijn van het zwarte politiekorps te Wevelgem;

14.  ’n Wacht ingericht te hebben tegen sabotage (bewijs Dujardin);

15.  Duitsche propagandist te zijn met:

a.      ’n Gemeenteblad opgericht te hebben en kosteloos verspreid te hebben in al de huizen, om zijn politieke gedachten te verspreiden;

b.      De “Nieuwe Orde” te hebben gepropagandeerd (Gemeenteblad n°1);

c.       Den vrijwilligen arbeidsdienst te hebben gepropagandeerd (Gemeenteblad n°4);

d.      Eerbied voor een Naziburgemeester te hebben geeischt (verklaring Roose Louis);

e.       Den Hitlergroet te hebben gebracht (verklaring Roose Louis – Silverans – Soetaert);

f.        ’n Kerstboom met verlichting aan het standbeeld te hebben opgericht;

g.      Gecolporteerd te hebben met Duitschgezinde bladen (verklaring Herman);

h.      ’n Brandvenster met Van Severen in zijn woonkamer te hebben aangebracht;

i.        ’n Photo van zijn inhuldiging, alsook ’n photo met zwarten van zijn inhuldiging en het boek “mein Kampf” op zijn bureel op het stadhuis te hebben laten staan;

j.        De onderwijzers ’n nieuw zangrepertorium te hebben opgelegd;

k.       ’n Hakenkruis te hebben doen bouwen op de Plaats te Wevelgem (onderstand);

l.        ’n Groote V te hebben aangebracht op het stadhuis, Noordkant;

m.    Te hebben afgezet om zijn overtuiging (verklaring Staelens);

n.      Moeilijkheden te hebben berokkend om hun overtuiging (verklaring Roose Louis en Sinnaeve);

o.      Te verklaren dat hij 100 per 100 Duitsch was (verklaring Staelens);

p.      Met geregeld de Duitsche kantien te bezoeken;

q.      Was lid van de Vlag, volgens verklaring G. Knockaert;

r.       Was oprichter van de Vlag, volgens verklaring Lannoo;

s.       Had ’n abonnement op “Volk en Staat”, verklaring Scherpereel;

t.        Was lid V.N.V., verklaring Foulon;

u.      Had ’n postabonnement op “De Vlag”, “S.S. Man”, “Nation. Social.” en “Balming”;

v.       Heeft de Middenstand doen aanslagen voor de zwarten en als lokaal V.N.V.;

w.     Was de man van het V.N.V. (brief Foulon en klacht D’Haeveloose);

x.       Heeft zijn huis geleend voor opleiding der zwarten (verklaring Sinnaeve);

16.  Byttebier verklikte Verhenneman Henri;

17.  Wilde Sinnaeve en zijn dochter doen wegsteken door de Werbestelle;

18.  Wilde Silverans doen wegsteken door den Kriegscommandant;

19.  Bedreigde Dr. Verhaest om als eerste gijzelaar te doen afhalen;

20.  Deed al de schoolkinders aftasten in de school door de politie om krijt om te zoeken waarmede de muren beschreven werden;

21.  Leidde zijn 2 minderjarige zoons op in de N.S.J.V., die het kostuum hebben gedragen en waarvan er één de leiding had (zie photo).”

Op 12 september 1945 sturen onderwijzer Jan Cyriel Silverans en Jules Chambart, namens het Onafhankelijkheidsfront van Wevelgem, nogmaals een brief naar de Minister van Justitie:

“Excellentie,

’n Acht dagen geleden vroegen we Ued. een onderhoud aan. Daar Ued. belet waart, hebben we kunnen spreken met Mr. Vander Meersch, uw achtbaar kabinetshoofd. Ondertusschen hebben we te Kortrijk reeds ’n onderhoud gehad met den Heer krijgsauditeur, die de zaak Byttebier in handen heeft. Allen laten ons in de zoete hoop dat gerechtigheid zal geschieden, doch ondertusschen is en blijft Byttebier in huisarrest buiten de gemeente, blijft in Wevelgem de mistevredenheid aangroeien en doen de geruchten de ronde, dat hier weer de macht van ’t geld is tusschengekomen . Wij gelooven, dat de feiten meer dan erg genoeg zijn, om niet het minste medelijden te laten blijken. De offers door zoovele Weerstanders gebracht, mag niet vruchteloos zijn. Zij die gevallen zijn voor de vrijheid, kunnen niet meer optreden, tegen hen die deze vrijheid hebben helpen bestrijden. Wij hebben den heiligsten plicht gerechtigheid te doen geschieden aan hen die deze vrijheid hielpen in gevaar brengen.

Mogen wij van Ued. vernemen of er reeds is ingegrepen tegen deze interneering ten huize. Gaarne hadden we U persoonlijk nog eens gesproken over dit geval en dit op Dinsdag 18 September a.s.

Wil aanvaarden, Heer Minister, met onzen dank onzen eerbiedigen en Vaderlandsche groet.

Namens het Zuiveringscomité van Wevelgem.

Chambart en Silverans (get.).”

Het OF van Wevelgem stuurt op 19 september 1945 een telegram naar voorzitter Mathieu van de Consultatieve Commissies te Brussel, gevolgd door een brief van 20 september 1945.

“Zeer Geachte Heer,

Bij onze thuiskomst uit Brussel, lag het bericht reeds thuis dat de zaak Byttebier slechts voorkwam op 4 Oktober a.s.

Volgens genomen inlichtingen, zou de voorzitter van Kortrijk onverwachts elders opgeroepen zijn. Wij verhaasten ons dan ook om Ued. dit bericht over te maken, opdat U den noodigen maatregel tegenover den naziburgemeester zoudt willen treffen en dat rust en vrede op onze gemeente zou heerschen.

Wil aanvaarden, Zeer Geachte Heer Voorzitter, met onzen oprechten dank de uitdrukking onzer welgemeende Vaderlandsche gevoelens.

Namens het zuiveringscomité van Wevelgem

Silverans en Chambart (get.)”

Op 22 oktober 1945 wordt Michel Byttebier veroordeeld door de Krijgsraad te Kortrijk (in een zaal boven het stadhuis) tot 3 jaar gevangenis, hij wordt diezelfde dag onder aanhoudingsbevel geplaatst en opgesloten in de gevangenis “De Nieuwe Wandeling” te Gent.

Het proces Byttebier krijgt de nodige aandacht in het Kortrijksch Handelsblad van 26 oktober 1946. De tijdsgeest indachtig, brengt de journalist van dienst de zaak op een eigengereide stijl:

“Maandag namiddag kreeg de zaak Byttebier, die op donderdag 20 september een aanvang nam, met de uiteenzetting der feiten en het getuigenverhoor en onderbroken moest worden wegens verschillende omstandigheden, eindelijk haar beslag.

Een overgroote menigte nieuwsgierigen, meestal personen uit Wevelgem, verdrongen zich reeds van vóór 9 uur in de bovenzaal van het Stadhuis, om den afloop der debatten te volgen.

Weinige minuten na 9 uur verschijnt de Krijgsraad, voorgezeten door den onderzoeksrechter Guillemyn, en den heer Krijgsauditeur Lebbe, als Openbaar Ministerie.

Betichte verschijnt vrij. Hij draagt in den volksmond den populairen naam van “Het Ventje”, gezien deze persoon klein is van gestalte. Hij wordt naar voor geroepen en zet zich op den bank der beschuldigden, om aandachtig de akte van beschuldiging ten zijnen laste te aanhooren. De Krijgsauditeur neemt het woord en zet de feiten uiteen. Uit zijn verklaringen kan men uitmaken dat Byttebier Michel, geboren is te St.-Denijs, den 5 januari 1898, groothandelaar van beroep is en woont in de Lauwestraat, 86, te Wevelgem.

Betichte was reeds in 1936 lid van het Verdinaso, doch bij de stichting der Eenheidsbeweging van het VNV, trad hij in 1941 tot deze toe. In juli 1942 had te Lauwe een groot huldefeest plaats, ingericht door de betichte zelf, ter eere van den SS.-man Roger Tanghe, die van het Oostfront was teruggekeerd. Tevens maakte beklaagde een hevige propaganda voor het “Legioen Vlaanderen”, deed in de Cinema “Royal” te Wevelgem een film voor “De Vlag”-leden afrollen en werd gezien in het Astridpark, terwijl hij bezig was oefeningen te doen te midden andere VNV-ers, onder leiding van zekere Salembier. Toen was hij in burgerskleedij, doch stapte mede in de rangen der Zwarte Brigade-mannen. Tweemaal ook liet hij aan de Zwarte Brigade-mannen toe oefeningen op zijn koer te verrichten, alhoewel dit iedere zondag werd gedaan gedurende een tijdperk van 6 à 7 maanden.

In Oogst 1941 werd hij tot afdeelingsleider van het VNV van Wevelgem benoemd, hetgeen hij gedurende een drietal maanden waarnam, in samenwerking met den gewestleider van het VNV, een zekere Foulon.

Bij zijn aanstelling liet betichte een proclamatie verschijnen, waarbij hij een oproep deed tot zijn kameraden de VNV-ers en waarbij men kan lezen, dat zij moeten winnen en in alle koppigheid den strijd dient voortgezet, en hij op hun aller medewerking rekent.

Vervolgens hield hij ook een spreekbeurt over: “Hoe wordt het VNV te Wevelgem een macht?”. Gedurende enkele maanden was hij ook lid van “De Vlag” en werd op 28 september 1942 door het Staatsblad tot burgemeester der gemeente Wevelgem benoemd.

Op 31 augustus 1942 werd alsdan door de feldgendarmerie aan den h. Wallays, burgemeester, een schrijven overhandigd, waarin gemeld stond, dat hij als burgemeester uit zijn ambt werd ontzet en zich onmiddellijk bij dit besluit moest neerleggen.

De benoeming van Byttebier, als burgemeester, verschenen in het Staatsblad, werd dan door den toenmaligen gouverneur Bulckaert bekrachtigd. Nu waren de VNV-ers de mannen van den dag … En op 18 oktober 1942, dus enkele weken na zijn benoeming, werd hij op grootsche wijze gehuldigd door het VNV. Te dier gelegenheid defileerde de Zwarte Brigade in aanwezigheid van Dr. Strubbe, toen arrondissementsleider van het VNV, afdeeling Kortrijk, en Deckmyn, bestendig afgevaardigde der provincie. In hoedanigheid van burgemeester sprak hij dan ook na de Zwarte parade, de aanwezigen toe.

Wat de uitoefening van zijn burgemeestersambt betreft, deden zich geen radikale wijzigingen voor, noch andere veranderingen in het bestuur; het schepencollege bleef ongewijzigd en geen bedienden werden afgesteld of door andere vervangen. Het politiekorps werd uitgebreid en een hulppolitie werd in het leven geroepen, doch slechts acht mannen kwamen zich aanbieden.

Hij wordt er tevens van beschuldigd de lijst der smokkelaars aan den bezetter te hebben overhandigd, met het gevolg, dat in augustus 1943 een 30-tal personen der gemeente werden aangehouden en naar het kamp van Watten, in Frankrijk, gebannen en opgesloten.

Byttebier verklaart van zijn kant, dat hij niets anders kon dan die lijst onderteekenen. Anders werd de gemeente verstandig bestuurd; hij toonde veel tegemoetkomingen en wist vele menschen te helpen.

Van zoodra hij burgemeester werd benoemd, stichtte hij het maandbladje “Het Gemeenteblad”, dat kosteloos aan alle inwoners der gemeente werd uitgedeeld, waarin den lof der Nieuwe Orde werd bezongen en geschreven stond dat de leidende overheid moet een nieuwe orde scheppen. Regelmatig verschenen daarin alle Duitsche verordeningen, zonder verder groote politieke aktie.

Op Nieuwjaar 1944 hield hij voor alle gemeentebedienden een groot Nieuwjaarsfeest, waarop het woord werd gevoerd door letterkundige Willem Putman[16]. De bedienden die zich afzijdig hadden gehouden en op het feest niet waren tegenwoordig geweest werden door den burgemeester op hunnen vingers geklopt.

In Juli 1944 werd op het kasteel Vanackere, waar de Fabriekswachters den eed van trouw aan den Führer moesten afleggen, een groot feest gegeven, waaraan de burgemeester deelnam. Bij den algemeenen troepenschouw op de Markt, stond betichte daar te midden de Duitsche officieren, en groette met uitgestrekten arm de voorbijtrekkende troepen.

In 1944 viel op het grondgebied een geallieerd vliegtuig te pletter; de Duitschers waren daar weldra ter plaatse, om de parachutisten op te zoeken, en burgemeester Byttebier, die daar ook tegenwoordig was, gaf aan de aanwezigen bevel te helpen zoeken.

Ook had burgemeester Byttebier grooten omgang met Duitsche officieren en regelmatig ontving hij ten zijnen huize hooggeplaatste Duitsche “katten” en tot laat in den nacht gingen de boemelfeestjes in het mooie huis van den ex-burgemeester hun gang.

Ten slotte stond hij ook nog in groot aanzien bij de Ortskommandantur van Wevelgem en de Kreiskommandantur van Kortrijk.

Het Rekwisitorium

Hierop spreekt Krijgsauditeur Lebbe een streng rekwisitorium uit. Hij legt den nadruk op het feit dat Byttebier burgemeester werd benoemd door den bezetter en schetst hem verder als de burgemeester van de Nieuwe Orde. Bij den bezetter stond hij aangeschreven als een “persona grata”. Verder was hij een vooraanstaand lid van het VNV, die de functie van afdeelingsleider van het VNV heeft waargenomen en vordert een opsluiting van tien jaar.

De Verdediging

Niet minder dan drie advokaten staan gereed aan den bank der verdediging om hun beklaagde te verdedigen en zij zullen al hun poeder verschieten om een machtig opgebouwde thesis van onschuld in de weegschaal te werpen.

De eerste verdediger die het woord neemt en in prachtige termen de onschuld van Byttebier tracht te bewijzen is Mr. Thiers, uit Roeselare, die de raadsman is van niet minder dan vier oorlogsburgemeesters. Hij vangt zijn meesterlijk en prachtig pleidooi aan met lezing te geven van een brief van den plaatselijken VNV-secretaris, Van Tilborgh, geschreven enkele dagen vóór zijn benoeming als burgemeester van Wevelgem, waarin gemeld wordt, dat hij het volle vertrouwen van de kaderleden niet meer bezit, omdat toen, Byttebier nog slechts met één voet in het VNV stond. Dit is een duidelijk bewijs dat Byttebier geen echte VNV-er was.

Pleiter toont aan, dat er een oneindige kloof bestond tusschen het Verdinaso en het VNV. Toen hij burgemeester werd heeft hij ontslag genomen als afdeelingsleider en verder belet dat een 200% VNV-er in den burgemeestersstoel had gekropen.

Nu stelt hij de vraag of Byttebier wel geburgemeesterd heeft in dienst van den bezetter, of in dienst van het volk? Voor het volk heeft hij geburgemeesterd en dag en nacht heeft hij zich afgesloofd voor het welzijn en de welvaart van het volk. Als burgemeester heeft hij de politiek van het volk niet gediend: nooit vergaderingen belegd of bijgewoond, noch VNV-affiches uitgehangen; nooit heeft hij de gemeentelokalen ter beschikking gesteld van het VNV; nooit een redevoering gehouden die aan een burger den minsten aanstoot heeft kunnen geven. Integendeel hij heeft het VNV bekampt en tegengewerkt.

Schepen Masselis heeft hij niet laten afstellen, toen een VNV-er zich wilde van dezen schepenzetel bemachtigen. Hij had den durf kaarten van de fronten van 1943 en 1944 te laten aanbrengen op de bureelen. Wie had dat durven doen? Daarom werd hij geroepen vóór den Tuchtraad van het VNV door Strubbe. Een foto van Hitler in zijn bureel gehangen? Nooit … Nooit heeft hij zijn politie ten dienste gesteld der feldgendarmerie … nooit geen straatnamen veranderd … nooit geen enkel lid van de Openbare Diensten afgesteld … nooit propagandameetingen ingericht voor het VNV, de NSKK of de Vlaamsche Wacht … nooit medegeholpen om de dienstweigeraars te laten opzoeken … nooit de beeltenis der Koninklijke Familie verwijderd uit de gemeentebureelen.

Van de leveringen der landbouwers eischte hij slechts dat er een minimum zoude geleverd worden. Méér dan 80 ha werden aldus voor den bezetter gezeurd; geen uitstalramen heeft hij doen opeischen voor Duitsche propaganda; nooit heeft hij bedienden aangeraden zich lid van iets te laten maken; nooit geen abonnement op Duitschgezinde bladen genomen; nooit vergaderingen laten beleggen; nooit geparadeerd in uniform; nooit eenigen steun aan de Oostfronters geschonken; nooit geen radio’s afgehaald; nooit vooraanstaande personen wachtdienst laten doen, zooals dit gebeurd is te Kortrijk. Waar is nu die medewerking met den vijand. Ik zoek ze, aldus pleiter, maar tevergeefs.

In de gemeente Wevelgem werd eens een zevende zoon geboren en h. Byttebier heeft zich ingespannen om een afgevaardigde uit Brussel te laten komen voor het peterschap te aanvaarden; deze persoon heeft hij officieel op het stadhuis ontvangen. Beteekent dat niet de gehechtheid en zijn trouw aan het Vorstenhuis? Er is dus geen enkel bewijs voor handen dat hij de politiek van den vijand in handen zou hebben gewerkt.

Toch moet pleiter toegeven dat hij wel vriendelijke betrekkingen met Duitsche officieren heeft onderhouden, maar hij zocht die betrekkingen om van de Duitschers voordeelen te kunnen aftroggelen. Heeft hij daardoor den vijand gediend? Daar is absoluut geen sprake van. Want op een meesterlijke wijze heeft hij die betrekkingen uitgebaat ten gunste van de bevolking.

Ja, hij bewoont een prachtig huis en heeft een mooi interieur, en die daar komt wordt soms wel op een sigaar of een glas wijn onthaald.

Is het dan te verwonderen, dat een Duitsch officier zich daar wellicht gansch thuis gevoelt? Het zijn alleen vuiltongen, die dit alles in pessimistischen zin uitleggen, vuiltongen als Delplancke, waarvan de kommissaris zelf getuigt dat het een babbelziek persoon is.

Al deze vriendelijke betrekkingen met den bezetter zijn verkeerdelijk uitgelegd worden. De schuld dat we hier terecht staan, aldus verdediger, ligt aan een O.F.-lid Silverans. En hier nu worden al die haatdragers, die verdachtmakers, die ronselaars van klachten, die twistzaaiers in de families over eenzelfden kam geschoren. Die man als Siverans, die niet kan verdragen dat burgemeester Byttebier in de hovingen van Vanackere een feestje geeft voor de oude mannekens en de oude wijvekens van het gesticht van Wevelgem … Van waar komt die haat? Spreker toont dan verder de haat aan die tusschen deze beide personen bestond, kwestie van een tooneelbond. Voor den oorlog bestonden er te Wevelgem twee tooneelbonden, deze van de Christen Volksbond, onder leiding van Silverans, die niet mocht spelen met vrouwenrollen[17], en den tooneelbond “Ik Dien”, die met vrouwenrollen optrad en natuurlijk meer succes had.

Maar … had Byttebier hr Silverans moeten zoeken, het zou niet lang geduurd hebben. Silverans heeft al de klachten geronseld. Gansch de aktie tegen Byttebier komt van Silverans en zijn kliek meeloopers. Tweemaal heeft hij de Brigademannen op zijn overdekte koer laten oefeningen doen, op aanvraag van Claus, juist omdat het regende. Nooit heeft hij verklikkingslijsten laten opmaken. Wie die lijst wel gemaakt heeft weet de hr Krijgsauditeur wel.[18]

Tot besluit zegt pleiter dat Byttebier onschatbare kwaliteiten bezit, een behendig en geslepen persoon is, een der beste intellectueelen, die meester geweest is over den bezetter, autoritair van karakter, die op eigen beenen stond en een krachtig uithoudingsvermogen bezit. De gepleegde feiten zijn wellicht wel laakbaar, doch hij heeft nooit eenige strafbare houding aangenomen.

Mr Pringiers uit Kortrijk, tweede verdediger van betichte, betoogt dat van de zoovele klachten er bitter weinig nog is overgebleven. Het Openbaar Ministerie heeft van het geval Byttebier gezocht een “Zwart Boek” te kunnen opstellen en van gansch dit boek is slechts één bladzijde overgebleven, maar wij hebben een “Witboek” geëditeerd over Byttebier.

Byttebier stond niet in de orde van de diktatuur als burgemeester. Hij was een voorstander van een sociale hervorming en niet van een politieke hervorming van den Staat. Hoe zou het er in de gemeente uitgezien hebben met een VNV-er burgemeester als Van Tilborgh of een SS-man? De benoeming was de wensch van het overgroot gedeelte der bevolking en werd gedaan met de goedkeuring van het schepencollege. Door toedoen van het VNV burgemeester geworden? Geen waar … Burgemeester Byttebier heeft de VNV-ers op meesterlijke wijze gefopt. Hij was voorstaander van de Belgische grootheid en onafhankelijkheid en hij is het gebleven. Zijn wedde van burgemeester deelde hij uit aan de minst bedeelden der bedienden der gemeente.

Bij zijn burgemeesterbenoeming stroomden van alle kanten gelukwensen toe. Tijdens de inhuldigingsvergadering spreekt hij over de behartiging van de belangen der gemeente. Hier nu leest pleiter een indrukwekkend manifest, uitgehangen te Wevelgem op Nieuwjaar 1943, waarin hij de bevolking in deze droeve tijden aanzette veel moed te scheppen, het hoofd hoog te houden en malkander te helpen en te steunen. Vele slachtoffers werden uit de bombardementen op Wevelgem gered, schuilplaatsen heeft hij doen bouwen en tal van gelden heeft hij gegeven aan liefdadige werken. Dank zij Byttebier werden velen niet terechtgesteld of in concentratiekampen gestoken of voor executiepeletons gebracht. Nooit heeft hij de Duitsche verordeningen onder dwang doen toepassen, honderden briefjes heeft hij gegeven aan dienstweigeraars om de grens te overschrijden. En verder leest pleiter nu aanzienlijke goede getuigschriften en beklemtoont al die goede werken die de burgemeester gedurende de uitoefening van zijn ambt voor de bevolking heeft gepresteerd. Ten slotte leest pleiter nog een prachtige brief af, een aanspraak die hij gehouden heeft vooraleer de jeugd naar Duitschland moest vertrekken (talrijke toehoorders weenen) met als besluit trouw te blijven aan hun huis en haard, aan Vorst en Land. In naam van de talrijke menschen aan wien de burgemeester hulp heeft verschaft, vraagt hij dan ook de vrijspraak.

Mr Mussche, uit Brussel, derde verdediger, behandelt dan verder in de Fransche taal meer den juridischen kant der zaak, geeft een uiteenzetting over de politiek van Van Severen, zijn wegvoering en zijne terechtstelling te Abbeville en toont ook nog eens al de goede werken aan die Byttebier tijdens zijn ambstvervulling heeft gedaan. Hiermede worden de debatten gesloten verklaard.

De Voorzitter vraagt aan het klein burgemeesterke indien hij nog iets in te brengen heeft voor zijne verdediging, waarop hij antwoordt; “Met vertrouwen verwacht ik de uitspraak van den Krijgsraad” …

De uitspraak

Na 45 minuten beraadslaging wordt de zitting heropend en veroordeelt de Krijgsraad Oorlogsburgemeester Byttebier tot drie jaar gevang en levenslange ontzegging zijner rechten. De onmiddellijke aanhouding werd bevolen.”

In beroep wordt zijn straf, bij arrest van het krijgshof te Gent van 21 februari 1946, herleid tot 1 jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten bepaald door artikel 123sexies van het strafwetboek. Hij komt dezelfde dag voorlopig vrij.

De straf wordt kwijtgescholden rekening gehouden met de reeds ondergane internering van 290 dagen.

In het genadedossier 52.034 zet de substituut te Gent op 28 februari 1946 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hadden geleid en stelt hij voor de straf kwijt te schelden:

“Veroordeelde was sedert 1936 aangesteld bij de Dinasobeweging. In 1941 trad hij toe tot de eenheidsbeweging VNV. In juli woonde hij een huldefeest bij van een Waffen SS man en heeft propaganda gemaakt voor Legioen Flandern. Hij woonde oefeningen bij van een groep VNV’ers, waarvan sommigen het paard droegen.

Veroordeelde heeft de toelating gegeven aan de Zwarte Brigade om oefeningen te doen op zijn koer. Hij werd in oktober 1941 dienstdoende afdeelingsleider van het VNV benoemd. Hij is omstreeks dezelfde periode gedurende enkele maanden lid geweest van “DeVlag”. Op 28 september 1942 werd hij tot Burgemeester van Wevelgem benoemd in plaats van de wettelijke Burgemeester afgesteld door de duitschers. Een inhuldigingsfeest werd ter dier gelegenheid op touw gezet. De uitnodigingen gingen uit van de leiding van het VNV. De Zwarte Brigade defileerde voor de nieuwe Burgemeester omringd door verscheidene VNV’ers. Hij woonde ook een vergadering bij waarop de Zwarte Brigade de eed van trouw aan de führer aflegde. Hij maakte in alle omstandigheden propaganda van de nieuwe orde en het VNV. Hij heeft een lijst van smokkelaars aan de Werbestelle overgemaakt.

Aangezien veroordeelde wegens dezelfde feiten als deze die ten grondslag lagen aan zijn veroordeling sedert 15/9/44 tot 23/3/45 en van 12/5/45 tot 21/8/45 werd geïnterneerd.

Dat hij slechts op 22 oktober 1945 onder aanhoudingsbevel werd geplaatst.

Aangezien het billijk voorkomt de duur der internering in mindering te brengen met de uit te boeten straf.

Om deze redenen stel ik ambtshalve voor kwijtschelding te verlenen van 290 dagen wegens ondergane internering.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 14 april 1949 wordt Michel Byttebier hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.


Links Michel Byttebier, achteraan midden zijn zoon Zeno Byttebier.

Hij wordt in eer hersteld door een arrest van het Hof van Beroep te Gent op 16 februari 1965.

Van 25 april 1961 tot 28 juli 1965 was Théo Lefèvre Eerste Minister, aan het hoofd van een CVP-BSP coalitie.

Zonen Fries en Zeno Byttebier (links op de foto) in gezelschap van o.a. Premier Théo Lefèvre (bron: Facebookpagina Zeno Byttebier)

Lang kan Michiel Byttebier niet genieten van zijn eerherstel, hij overlijdt te Wevelgem op 13 september 1965.

Onder grote belangstelling en begeleiding van de Koninklijke Harmonie “De Eendracht” wordt hij op 17 september 1965 ten grave gedragen na een uitvaartplechtigheid in de Sint-Hilariuskerk te Wevelgem.







[1] Er worden 18 kinderen geboren. Een van de kinderen heeft dezelfde (voor)naam, Michel Joseph Byttebier (1897-1983).

[2] Bron: RUG - Faculteit Letteren & Wijsbegeerte - Michiel Vantongerloo - "Pro Flandria Servanda" Het Gentsch Studenten Corps 'HOU ende TROU' (1916-1918) en het Gentsch Studenten Corps (1933-1940) in vergelijkend perspectief.

[3] Waarschijnlijk betreft het hier Susanna Godelieve Maria Byttebier (1903-1991) die gehuwd was met Armand Eggermont (1900-1931).

[4] Laura Mertens (1899-1994).

[5] Ierland.

[6] Michel Byttebier was onderwijzer in de gemeentelijke jongensschool van Wevelgem:

·         In 1920 van het 1ste leerjaar

·         In 1921 van het 3de leerjaar A

·         In 1922 en 1923 van het 4de leerjaar B

·         in 1924, 1925, 1926, 1927 en 1928 van het 5de leerjaar A

[7] Een militaire fiche van een latere datum vermeldt veroordelingen, op 4 april 1933 wegens smaad aan de politie en het niet toegelaten gebruik van de verstralers van een voertuig en op 11 mei 1936 wegens het inrichten van niet wettelijk toegelaten loterijen.

[8] Fries Byttebier was CVP-schepen van Openbare Werken in Kortrijk van 1965 tot 1990. Hij overleed te Kortrijk op 3 februari 1990. De begrafenisdienst vond plaats in de Sint-Rochuskerk. De nacht ervoor zouden rond de kerk hakenkruisen geschilderd geweest zijn, die vóór de dienst verwijderd werden.

[9] Arrondissementscommissaris Michiel Verkinderen werd op 2 december 1942 per vergissing door een Duitse wachtpost doodgeschoten. Uit “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog” van José Vanbossele: “Sedert in de buurt van het vliegveld in Wevelgem een soldaat – vermoedelijk door partizanen – werd gedood, hebben de schildwachten een losse vinger aan de trekker: deze namiddag werd een wachtpost van de Luftwaffe per vergissing neergeschoten en gisterenavond vuurde een patrouille van de Vlaamse Wacht op de auto van arrondissementscommissaris Michiel Verkinderen die aan het kasteel Van Ackere een stoplicht had genegeerd. Verkinderen werd dodelijk in de rug geraakt en overleed rond middernacht in het politiecommissariaat”.

Bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 2 - José Vanbossele)

[10] Dr. Jur. Frans Strubbe, arrondissementeel voorzitter van het VNV, een begeesterd Vlaming. Werd in mei 1940 naar Frankrijk gedeporteerd en kon als bij mirakel ontsnappen uit de centrale gevangenis van Loos tijdens de slag om Lille (bron: Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog, José Vanbossele).

Frans Strubbe

[11] Volgens Zeno Byttebier was daar ook Jules Maurice Soenen bij. De plaatsen van internering vanaf zijn aanhouding werden tevens door Zeno meegedeeld.

[12] G.F.P. = Geheime Feldpolizei.

[13] Zie rubriek “Jules Bevernage en Carlos Lecompte”.

[14] Interneringskampen werden in het leven geroepen nadat de “straat” haar “repressiewerk” had gedaan en in afwachting van een proces. Deze kampen werden meestal bewaakt door “weerstanders” , soms van het laatste uur.

[15] De beste vriendin van de echtgenote van Michel Byttebier

[16] Na de bevrijding werd West-Vlaming Willem Putman wegens culturele collaboratie veroordeeld tot vier jaar cel en levenslange ontzetting uit zijn burgerrechten. In de nazomer van 1946 werd hij vervroegd vrijgelaten (Bron: Wikipedia).

[17] De vrouwenrollen werden gespeeld door mannen.

[18] Wijlen Lieven Byttebier, zoon van Michel Byttebier vertelde me dat zijn vader, bij zijn aankomst in het gemeentehuis, de verklikkingslijst aantrof in de lade van het bureau van burgemeester Remi Wallays.