Wevelgem: Karel Van Tilborgh en de N.V. “Onderprodukten”
Aansluitend
bij en interessant voor de rubriek over Michel Byttebier is een brief die Karel
Van Tilborgh, geboren te Diest op 10 augustus 1902 en wonende te Wevelgem in de
Hoogstraat 35, op 17 november 1944 richt aan de Consultatieve Commissie te
Kortrijk. Van Tilborgh wordt enkele keren vernoemd in het artikel van het Kortrijksch Handelsblad dat het proces van Byttebier behandelt:
“Mijne Heren,
Ik ondergetekende, Karel
Van Tilborgh, bediende te Wevelgem, thans geïnterneerd op de Houtmarkt te Kortrijk,
heb de eer U te verzoeken mijn dossier (Nr. 1782) te willen onderzoeken en mijn
voorloopige invrijheidstelling te willen bevelen;
Volgens ik afleid uit het
onderhoor wrijft men mij de volgende feiten aan:
- dat
ik zou lid geweest zijn van het VNV. Dat is inderdaad juist. Ik was VNV’er
vanaf de stichting van het VNV in 1933 tot september 1942. Ik ben toen
vergezeld van de genaamde Pol Holvoet, Kortrijkstraat 109 te Wevelgem,
thans ook geïnterneerd te Kortrijk, naar de arrondissementsleider van het
VNV geweest om mij te beklagen over de pro-duitsche houding van de
burgemeester van Wevelgem, Byttebier, omdat ik niet kon aannemen dat door
de regelmatige bezoeken die deze burgemeester bracht aan het duitsch
soldatenheim door zijn gedurig kontakt met de duitschers de andere
VNV’ers, die wel vlaamsch voelden, maar niet duitsch, gecompromiteerd
werden. De gewestleider van het VNV Wevelgem, de genaamde Foulon Gerard,
onderwijzer die insgelijks geïnterneerd is te Kortrijk kan getuigen dat ik
mijn ontslag ingediend heb in september 1942;
- dat
ik kandidaat-burgemeester zou geweest zijn te Wevelgem. Ik betwist zulks.
Het feit is daar ten andere dat ik geen burgemeester geweest ben en ik heb
ten ander nooit geen kandidatuur gesteld;
- dat
ik zakjes zou verkocht hebben aan het vliegplein. Ik was bediende bij de
N.V. “Onderprodukten”, waar ik boekhouder was. Deze firma moest zakken
leveren aan het vliegplein en het is als bediende dat ik van Juni 1940 tot
Januari 1941 bij de gewone leveranciers der firma sommige aankoopen heb
moeten doen. Ik kan niet begrijpen hoe ik als bediende daarvoor te
verantwoorden heb. Persoonlijk heb ik geen zakken verkocht aan het
vliegplein, maar het is mij gebeurd dat ik, wanneer ik zakken kocht voor
de Firma “Onderprodukten” en ik een deel kocht voor een zekere R. Krämer,
een duitscher, waarmede de firma sedert jaren handel dreef en die sedert
minstens 15 jaar als handelaar gevestigd was in Wevelgem en als handelaar
ingeschreven was in het Handelsregister te Kortrijk onder nummer 18.816.
Ik deed zulks alleenlijk in 1940 omdat de firma “Onderprodukten” in de
eerste maanden na de capitulatie mijne wedde aanzienlijk verminderd had en
ik wenschte een bijverdienste te hebben. Ik heb nooit gemeend dat ik zou
moeilijkheden hebben om zakken te verkoopen aan een gewoon handelaar die
alhoewel van duitsche nationaliteit toch sedert jaren handelaar was in
België.
Er is niemand die kan
getuigen dat ik iemand zou kwaad gedaan hebben. In mijn dossier berusten de
certificaten die bewijzen dat ik gedurende de oorlog aan verschillende personen
die door de Gestapo waren opgezocht of die zich wilden onttrekken aan
arbeidsdienst in Duitsland, onderkomen heb verschaft. Ik deed zelfs het nodige
om in de firma “Onderprodukten” door valsche declaraties drie mannen vrij te
maken van de Werbestelle.
Uwe beslissing tegemoet
ziende, teken ik met de meeste hoogachting.
Karel Van Tilborgh
17 november 1944.”
Karel
Van Tilborgh komt vrij op 9 december 1944 maar wordt met de tweede
repressiegolf opnieuw geïnterneerd, van 7 juni 1945 tot 21 november 1945.
De
krijgsraad van Kortrijk veroordeelt hem op 19 januari 1946 tot een jaar
gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel
123sexies van het strafwetboek o.m. wegens het leveren van zandzakjes voor een
bedrag van minstens 240.000 frank, aldus het Belgisch Staatsblad waarin het
vonnis gepubliceerd wordt.
Het
Kortrijksch Handelsblad van 6 februari 1946 geeft verslag van zijn
veroordeling:
“Vóór
en tijdens de bezetting was hij bediende bij de N.V. Onderprodukten, te
Wevelgem, die handel dreef in het sorteeren van allerlei afvalprodukten en
zandzakjes en die leverde voor de Luftwaffe van Wevelgem.
Als
bediende verdiende hij eerst 2900 frank en later 5000 fr. per maand.
Betichte
stelde zich aan om “Vaderlanderkens” bij derden op te koopen, die na den
aftocht van het Engelsch leger nog weggestopt waren. Dit deed hij van Oogst tot
September 1940. Hij kwam dan ook weldra in betrekking met zekere Cramer, een
Duitscher, die belast was geworden met het opkoopen van zakjes. Aldus wist
betichte voor Cramer, 80.000 zakjes aan 3 fr. het stuk op te koopen voor een
bedrag van 240.000 frank. Verdachte kreeg daarvoor een winst van 0,15 fr. per
zakje, hetgeen 20.000 fr. winst bedraagt.
Verdachte
was geen fabrikant en hield er dan ook diensvolgens geen boekhouding op na.
Betichte
was sedert 1933 lid van het VNV en voorstander van de Nieuwe Orde tot einde
1942, toen hij in onverschil kwam met Byttebier, die toen zijn kandidatuur
stelde voor VNV-burgemeester, daar hij ook graag tot burgemeester had benoemd
geworden.
Verdachte
was een vooruitstrevend VNV-er, had grooten omgang met de Duitschers, las “Volk
en Staat”, de “Brüsseler Zeitung”, de “SS man”; woonde de vergaderingen bij en
werd in 1942 secretaris van het VNV, zonder echter tot deze functie te zijn
benoemd geworden. Voor het volk was hij steeds goed, wist in zijn huis twee
dienstweigeraars en een onderwijzer onder te duiken en keerde vergoedingen uit
aan sommige dienstweigeraars.
Hij
kwam ook in moeilijkheden met zekere Joseph Galloo, uit Meenen, die een
leverancier was van N.V. Onderproducten en vroeg om zakjes te willen leveren.
Op 22 Januari 1941 kwam op het erf van Galloo een autobus gereden met negen
gewapende Duitschers, die de zakjes van Galloo kwamen opladen, hem nadien
aanhielden en zeer mishandelden.
Op
29 Januari werd hij onderhoord en op 2 Februari terug in vrijheid gesteld. Doch
op 8 Februari 1941 werd Galloo verzocht zich aan te bieden op het vliegveld van
Wevelgem; werd op 9 Februari opnieuw aangehouden, opnieuw erg mishandeld, op 28
Febr. naar Brugge overgebracht waar hij vier maal werd onderhoord en door
Vantilborgh werd uitgemaakt als een onrechtvaardige handelaar.
Op
21 Maart 1941 werd Galloo verwezen tot 5 maanden gevang of het betalen van 540
Reichsmark wegens opkoop van 100.000 zakjes voor het Fransche leger.
Zekeren
dag werden bij Vantilborgh 11.000 zakjes door de Duitschers ontdekt, en
verdachte zeide toen dat deze kwamen van Galloo. Galloo verklaarde dat
verdachte over ging tot chantageprocédés en voor een zeer belangrijke som zou hij
van zijn beschuldiging afzien.
Het
getuigenverhoor
De
eerste getuige die vóór de krijgsraadtafel defileert is Galloo Joseph, die aan
Vantilborgh 20.000 zakjes heeft geleverd. Daarna werd tegen getuige klacht
ingediend dat deze zandzakjes zouden gestolen geweest zijn of ze verkocht zou
hebben. Op ’t Duitsch kriegsgerecht zou het tot driemaal toe Vantilborgh
geweest zijn, die hem bij de Duitschers zou aangeklaagd hebben. Hij werd bedreigd
de zakjes te leveren daar hij de “keizer” was van de zakjes. Getuige zou bij de
Duitschers aangeklaagd zijn geworden uit jaloerschheid.
Vandenbroucke
Gerard, politiekommissaris van Wevelgem, verklaart dat betichte vóór den oorlog
VNV-er was, in 1942 in den schoot van VNV te Wevelgem een geschil is ontstaan,
doch betichte tijdens de oorlog weinig politieke aktiviteit aan den dag legde.
Voor zijn werklieden was hij steeds goed.
Vanhoo
Maurice, stoker bij de N.V. Onderprodukten betoogt dat verdachte geen politiek
voerde.
Heer
Krijgsauditeur Van Caillie verklaart dat betichte gehandeld heeft uit vrijen
wil met die zandzakjes aan de Weermacht te verkoopen en met de intentie er geld
uit te kloppen en vordert één jaar gevang.
Meester
Degryse, uit Kortrijk, betoogt dat die Cramer, waarvan sprake in de
uiteenzetting der feiten, te Wevelgem woonde en daar handelaar was in déchets
en ingeschreven was in het handelsregister. Hij was het die aan Vantilborgh die
zakjes kocht, om ze dan aan de Weermacht te leveren.
Vantilborgh
stond daar met een huisgezin van zeven personen, die hij moest onderhouden.
Einde 1940 heeft hij reeds alle aktiviteit stop gezet. Op 1 September 1942
heeft hij zijn ontslag genomen uit het VNV.
Pleiter
beweert vervolgens dat hij om zijn politieke aktiviteit niet dient gestraft te
worden, maar vraagt dat hij slechts van zijn burgerrechten zou beroofd worden.
Ten
slotte onderlijnt de verdediger dat hij volstrekt Galloo aan den vijand niet
verklikt heeft.