Posts tonen met het label Vanoverberghe. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Vanoverberghe. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Moorsele: Charles "Karel" Vanoverberghe en Juliaan "Julien" De Boevere

 

Moorsele: Charles “Karel” Vanoverberghe en Juliaan “Julien” De Boevere

 

In zijn schrijven aan de Consultatieve Commissie verwijst oorlogsburgemeester Albert Herreman naar onderwijzer Charles Vanoverberghe, op wiens vraag hij burgemeester zou zijn geworden.

Charles “Karel” Vanoverberghe[1], geboren te Moorsele op 31 maart 1883, er wonende in de Sint-Janslaan 20, onderwijzer en schoolhoofd, gehuwd met Julienne Delrue, vader van 5 kinderen, staat in Moorsele gekend als een eerlijk man van goede faam en onberispelijke zeden, een idealist wars van grootheidswaanzin, geld- en zelfzucht.

Hij staat aan het hoofd van talrijke culturele verenigingen (muziek-, toneel- en zangverenigingen) en wordt door de leden erg geapprecieerd.

Na de oorlog wordt hij aangehouden en geïnterneerd van  8 september 1944 tot 1 april 1945 en van 14 mei 1945 tot 27 oktober 1945. Hij wordt op 27 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk en op 27 februari 1946 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis. Hij verblijft in verschillende gevangenissen (interneringscentrum Kortrijk, gevangenis Sint-Gillis, interneringscentrum Sint-Kruis).

Substituut Janssens noteert op 11 januari 1946 de daden die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“Zaak in beroep.

Betichte is schoolhoofd te Moorsele.

In 1942 werd het VNV gesticht te Moorsele. Betichte is eigenlijk de stichter en hij heeft dan ook de eerste vergaderingen geleid. Hij bleef toch eenvoudig lid.

Hij woonde de vergaderingen van het VNV bij en leerde de VNV-ers liederen aan.

De vier Oostfrontstrijders der gemeente kwamen telkens bij hem op bezoek en hij noemde hen “helden”.

Betichte woonde ook de begrafenis van Staf Declercq bij.

Het is op aanraden en bij tussenkomst van betichte dat Herreman VNV-burgemeester van Moorsele geworden is.

Hij schijnt ook op school propaganda gevoerd te hebben.”

Op vraag van de gevangenisdirectie geeft Karel Vanoverberghe een beknopt verhaal van zijn leven, alsook in welke omstandigheden hij de feiten heeft gepleegd waartoe hij veroordeeld werd:

“Ik werd geboren te Moorsele op 31 maart 1883. Vader was schrijnwerker. Na mijn schooljaren (13 jaar oud) leerde ik de stiel van vader. Op 18-jarigen leeftijd heb ik aan de studie begonnen en aan 22 jaar het diploma van onderwijzer bekomen te Torhout 1905. Ik heb 14 jaar in het Aangenomen Onderwijs gestaan te Gullegem, dan werd ik als schoolhoofd benoemd aan de Gemengde Gemeenteschool van mijn geboortedorp. De school bracht ik van één tot vier klassen – een vijfde zou ingericht worden. Als naschoolsch werk stichtte ik – en bestuurde meteen – een fanfare, een zanggilde, een tooneelclub, dit gebeurde met goedkeuring van de Heer Hoofdopziener en het werd in het jaarverslag der school vermeld. Sommige dorpspolitiekers zagen dit werk met leede ogen aan. Het waren ook zij die mijn naam op de zwarte lijst deden voorkomen.

Naast mij had ik een onderwijzer die om zijn nalatigheid moest berispt. Tienmaal ten minste is de Burgemeester zich bij mij over die man komen beklagen. Met de huisvaders was het nog erger. Op bevel van de Kantonale Opziener werd hij eindelijk aangeklaagd voor miskenning van gezag en kreeg een blaam als straf. Na de bevrijding volgde zijn wraak. Leerlingen werden beïnvloed en hij klaagde mij aan voor slechte propaganda op school. Zoo gaf hij de dorpspolitiekers de argumenten in de hand.

Mijn gezin telt 7 leden: 5 kinderen waaronder 4 minderjarig. De oudste gediplomeerde onderwijzer, nog zonder betrekking, voldoet nu aan zijn legerdienstplicht. De 2e is leerlinge onderwijzeres. De 3e, een zoon van 16 jaar, zal nu op stiel gaan. De 4de zou regentes leeren, is nu echter dienstmeid in Kortrijk, haar loon is ons eenig inkomen. Het jongste kind is amper 5 jaar oud. Die kinderen heb ik sedert mijn 2de aanhouding (14-5-1945) niet meer gezien dit om besparing te doen. Ook mijn vrouw komt enkel om de maand of om de 6 weken. Mijn vrouw was bijzondere meesteres van naaldenwerk aan onze school, staatsbezoldigde. Na mijn aanhouding werden de meisjes – tegen de wet ingaande – door hogergenoemde onderwijzer uit de school gebannen. Zoo ook viel haar wedde weg.

Het was op 8-9-1944 dat ik tot ieders verwondering werd aangehouden, geen kwestie van mishandeling, plundering of zelfs beleediging, neen, de mannen die mij aanhielden of bewaakten, kwamen exuus aanbieden en veel dorpsgenooten zijn mij komen moed inspreken en troosten.

Mijn zoon – hij kwam even uit de Normaalschool – werd gedurende 4 weken opgesloten. Nooit werd de reden van zijn opsluiting of vrijstelling bekend gemaakt. Hij bezit zooals eenieder het Bewijs van Burgertrouw. De man die mijn aanhouding eischte en teekende werd een week daarna plichtig aan moord bevonden (moord Ardooie Assisenhof voor West-Vlaanderen zomer 1945). De 1e getuige ten mijnen laste was een oud-veroordeelde van zijn vrouw gescheiden. Hij legde een getuigenis af tegenstrijdig (valsch) met zijn verklaring in het dossier opgegeven (doss: bl: 12). De onderwijzer hooger genoemd voelde spijt en wroeging om zijn verklaring en zocht naar alle middelen om deze niet onder eed te moeten bevestigen (hij miste de tram, hij miste de trein, hij brak zijn fiets). Hij bleef van het gerecht afwezig.

Ik werd dus, in de verklaring van onderwijzer Herman, beschuldigd van propaganda op school: voorlezen van brieven en aanleeren van produitsche liederen en lid V.N.V.

Ik heb inderdaad 2 Vlaamsche brieven komend van oud-leerlingen die in Duitschland werkten voorgelezen, die oud-leerlingen werden vroeger door Gestapo’s des nachts opgehaald en weggevoerd. De brieven waren vol dankbetuiging, erkentelijkheid en vriendelijkheid, echter één zin te betwisten: “Ik heb hier iets gegeten dat ik in België nooit gegeten heb.”.

Ik heb 2 liederen “Kempenland” en “Vaarwel mijn broeder (XVIde eeuw)” aangeleerd. Die liederen werden ons opgelegd (ik bedoel het aanleeren) door W. Demeyere in aanwezigheid van de Kantonale Opziener te Menen. Dit voorlezen en aanleeren was misschien onvoorzichtig.

Ik heb mij laten inschrijven in het V.N.V., echter enkel als voorloopig lid (nooit toetredingsbewijs geteekend). De reden die mij daartoe aanzette was mijn zoon te zien benoemen in onze school (wat niet gebeurd is). Dit V.N.V. echter was nergens aangesloten bewijs daarvan: de voorzitter-leider uit Moorsele is gauw vrij geweest en de leden niet verontrust.

De begravingsdag van Staf Declercq was een verlofdag. Ik ben die dag mijn zoon in Brussel gaan bezoeken en heb eerst de stoet aangekeken. Ook die zwakheid heb ik aan mijn Auditeur verklaard al kon ik gemakkelijk dit geheim bewaren.

Ziehier Hooggeachte de feiten in zwakheid bedreven en in volle rechtzinnigheid aangehaald.

Uw dienstwillige dienaar;

Met gansen bijzondere Hoogachting.

C. Vanoverberghe 63 jaar oud.”  

Op 20 april 1947 wordt Karel Vanoverberghe, na o.a. een schriftelijke tussenkomst dd. 16 april 1947 van E.H. J. Roose, bestuurder van de meisjesnormaalschool te Tielt, in voorwaardelijke vrijheid gesteld.

Op 23 augustus 1948 richt Vanoverberghe een brief aan Prins Karel, waarin hij de zaken nog eens op een rijtje zet en strafvermindering vraagt:

“Ik heb de Uedele te melden dat ik door het “Beschermcomité voor ontslagen gevangenen” te Kortrijk ben aangezet om mijn Burgerrechten terug te vragen, wat ik volgaarne gedaan heb. Bij die gelegenheid vraag ik Uedele eerbiedig mij een strafvermindering te willen geven.

Sta toe dat ik voor een wijl Uwe aandacht vraag en mijn geval kort uiteen zet, dit om mijn aanvraag tot strafvermindering te kunnen motiveren.

Ik was sedert 20 jaar schoolhoofd te Moorsele en had 35 jaar trouwe dienst. Ik werd door mijn collega Herman Paulus aangeklaagd voor slechte propaganda op school. De rijkswacht deed een ernstig onderzoek bij de leerlingen, en hoorden niet het minste kwaad over mij. Hun verslag die dus geheel te mijnen gunste sprak werd nooit in mijn dossier opgenomen. De staatsveiligheid deed ook een onderzoek. Drie leerlingen werden de woorden in de mond gegeven en legden een verklaring af te mijnen laste. Onderwijzer Herman kreeg wroeging en durfde zijn eerste verklaring niet onder eed bevestigen, spijts hij door het Gerecht geciteerd werd bleef hij afwezig op de Krijgsraad. De leerlingen hadden reeds lang hun dwaling ingezien en hun woorden ingetrokken. Ze schreven zelf onder aangetekende brief naar de Heer Auditeur. Die jongelingen zijn nu steeds vriendelijk tegenover mij.

Een tweede getuige Julien Debouvere die mij amper kende heeft een beschuldiging die hij eerst ten laste van Georges Vanaerde, onderwijzer, gedaan had, in de zitting van de Krijgsraad te mijnen laste gelegd. Ik vermoed dat hij voor die zaak werd uitgekocht. Op bladzijde 12 van mijn dossier (confrontatie Vanoverberghe Debouvere) uit de alinea: “Ik voeg er aan toe dat het niet Vanoverberghe was, maar wel Vanaerde onderwijzer die …” is duidelijk te begrijpen dat Debouvere valsch getuigd heeft te Kortrijk. Ik werd dus tegen de verwachtingen van mijn dorpsgenoten tot 5 jaar hechtenis veroordeeld (Kortrijk November 1945) en op 27 Februari 1946 werd te Gent door het Krijgshof de straf behouden verklaard. Het gerecht had gesproken en ik zou mijn straf verduldig dragen. De Heer Burgemeester van Moorsele en anderen hebben om mijn vrijstelling gevraagd en ik heb 371 dagen genade bekomen na 540 dagen werd ik in voorlopige vrijheid gesteld.

Laat ik nog het volgende aanhalen: binst de oorlog is een Engelsch piloot in burgerkleedij in mijn huis geweest. Spijts mijn huis en mijn school door de “Weermacht” bezet was heb ik de vluchteling opgenomen, ook eenig geld en eten meegegeven. Hij zou naar onbezet Frankrijk vluchten; ik heb hem dan ook de beste voetweg aangewezen. Die daad nog vóór de Bevrijding door sommigen gekend en na de Bevrijding openbaar gemaakt heeft toch mijn aanhouding niet kunnen beletten.

Een zeer voorname dame, Alice Corselis die lange tijd in U.S.A. had verbleven heeft even als ik, de piloot aan huis ontvangen en hem geholpen. Die dame, alsook de oud-leerling, Odiel Lust, die de piloot bij mij binnen bracht – omdat ik een woord Engels spreek – hebben te mijnen voordele op de Krijgsraad te Kortrijk getuigd (dossier 1296).

Om die reden Exellentie heb ik mij verstout bij Uedele vermindering van straf aan te vragen. Nu ben ik in mijn 66e levensjaar en leef ten laste van mijn oudste kinderen (de oudste is 24  het jongste kind is 6 jaar oud).

Uw goed antwoord te gemoet ziende heb ik de eer te zijn uw nederige dienstwillige.

C. Vanoverberghe,

Ontslagen te Sint-Kruis W-VL op 20 April 1947, voorwaardelijk in vrijheid gesteld door min. Besluit den 14 April 1947, onder voogdij van het Beschermcomité te Kortrijk.”

In het Belgisch Staatsblad van 1952 vernemen we dat Karel Vanoverberghe bij vonnis van 2 oktober 1952 verleend door de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk,  hersteld wordt in al zijn rechten vanaf de datum van beslissing. Hij overlijdt te Moorsele op 30 maart 1963.

In zijn brief gericht aan Prins Karel maakt Karel Vanoverberghe melding van Julien De Boevere, die hem valselijk beschuldigd had.

Juliaan “Julien” De Boevere, geboren te Kortrijk op 23 augustus 1899, wonende te Moorsele in de Maalstraat 97 en gehuwd met Valentina Lagae, was aangesloten bij de Weerstand (P.L.) van 28 februari 1944 tot 14 oktober 1944. Hij werd lid van het V.N.V. om beter spionagewerk te kunnen doen voor de geallieerden, in opdracht van de ondergrondse beweging.

Juliaan De Boevere

Via een verhoor van Roger Lievens, afgenomen op 19 mei 1954 door de politie van Wevelgem (P.V. Nr. 119/OM) komen we meer te weten over het spionagwerk van De Boevere:

“Ik weet goed dat Deboevere Julien, het Burgerlijk verzet heeft helpen stichten te Moorsele en te Winkel St. Elooi, om reden dat wij het samen aldaar gesticht hebben en dat wij veel samen werkten.

Wat betreft de verijdeling der aanhouding van de Heren Bettens, Watteyne en De Bouck werd dit mij door hem medegedeeld dezelfde avond dat hij dit gehoord had in een vergadering van de zwarte Brigade (V.N.V.). Hij kon deelnemen aan deze vergaderingen en werd het door ons opgelegd en dit omdat hij volledig ziek was en dat hij in deze vergaderingen veel inlichtingen kon verkrijgen die de Weerstand kon ten goede komen daar de gebroeders Pille (Gestapo’s) steeds in deze vergaderingen waren …”

Juliaan De Boevere sterft te Moorsele op 8 maart 1951.

Op 19 november 1953 wordt hem de titel van weerstander door de sluikpers toegekend.


 



[1] Aldus inlichtingen verstrekt door de burgemeester van Moorsele op 26 november 1945, op vraag van het Krijgsauditoraat van Kortrijk.