Posts tonen met het label Vandommele. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Vandommele. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Al dan niet "foute" inwoners van Moorsele tijdens de bezetting

 

Al dan niet “foute” inwoners van Moorsele tijdens de bezetting

 

Hubert Commeyne, smid, geboren te Moorsele op 29 oktober 1922 en er wonende in de Dadizelestraat 122, wordt op 1 juni 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.

Op 24 juni 1946 dient zijn vader Achiel een genadeverzoek in tot strafvermindering voor zijn zoon Hubert. Achiel Commeyne is oudstrijder en vader van acht kinderen. Zijn echtgenote, Julia Vervisch, overlijdt in 1944, zijn oudste zoon een jaar later.

Ingevolge dit genadeverzoek worden op 19 augustus 1946 door de Substituut-Krijgsauditeur de feiten uiteengezet die tot de straf geleid hebben:

“In April 1943 werd Commeyne als verplichte arbeider in Duitschland tewerk gesteld op een scheepswerf te Hamburg. Hij was dan later ook nog werkzaam te Christianstadt en te Nordhausen-Dora. In April 1944 kreeg hij aldaar bericht dat zijn moeder overleden was, en om verlof te kunnen bekomen, heeft hij zich dan aangemeld bij de S.S. te Kassel werd hij goedgekeurd. Hij kreeg dan een zwart uniform van den Germaansche S.S. dat hij beweert nooit gedragen te hebben. In September 1944 kreeg hij een eerste oproepingsbevel voor de Waffen S.S. doch hij verklaart daar geen gevolg aangegeven te hebben. Na zijn tweede oproepingsbevel in December 1944 heeft hij zich dan aangemeld te Amelingshaussen waar hij het feldgrau uniform kreeg. Te Barnstadt kreeg hij opleiding met de wapens en werd daarna ingedeeld bij het paardenvolk. Hij verbleef steeds in de Lunenburger Heide alwaar beweert hij einde April 1945 gedeserteerd te hebben.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 22 december 1949 wordt Hubert Commeyne hersteld in zijn burgerlijke en politieke rechten.

Verpleegster Clara Delannoy, geboren te Moorsele op 19 december 1921 en er wonende in de Kapellestraat 22, dochter van Kamiel en Leontine Acke, wordt geïnterneerd te Ieper en Kortrijk van 26 juli 1945 tot 6 december 1945.

Bij beslissing van 19 december 1945 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt ze levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten wegens lidmaatschap bij het Duitse Rode Kruis.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 9 juni 1949 – ondertussen woont ze in de Louis Bertrandlaan 65 te Schaarbeek – wordt ze hersteld in haar burgerlijke en politieke rechten.

Op 7 september 1944 wordt Guillaume Delrue, geboren te Moorsele op 27 september 1910, griffier bij het vredegerecht te Hamme, aangehouden. De krijgsraad te Gent veroordeelt hem op 8 april 1946 tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de burgerlijke en politieke rechten wegens lidmaatschap bij de D.M.-Z.B. en het V.N.V.

Hij komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op 14 juni 1947 en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 16 december 1948 – ondertussen woont hij met zijn echtgenote Elisabeth Vandamme in de Wevelgemstraat 17 te Moorsele – wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Paul Delvoye, geboren te Geluwe op 29 augustus 1912 en wonende in de Korteweg 35 te Moorsele, zoon van Gustave en Celine Coopman, wordt op 19 december 1946 , bij verstek, door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en de militaire degradatie, hij wordt tevens vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek en van de Belgische nationaliteit, wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht.

Na het vonnis van de krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946, wordt griffier Julius “Jules” Emilius Driesens, geboren te Izegem op 9 oktober 1876 en wonende te Moorsele in de Sint-Janslaan 4, op 4 mei 1946 door het krijgshof te Gent veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit zijn burgerlijke en politieke rechten, wegens verklikking.

Tevens wordt hij veroordeeld tot het betalen van vijf duizend frank aan de burgerlijke partij, Bettens Raoul, vrederechter te Moorsele.

Op 10 augustus 1945 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Alfons Expeel, geboren te Moorsele op 30 januari 1919, tot vier jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en 20 jaar beroving van zijn burgerrechten, wegens lidmaatschap bij de O.T. “Schutzkommando”.

Het Kortrijksch Handelsblad van 1 september 1945 geeft verslag van zijn proces:

“Expeel Alfons, geboren te Moorsele, den 30 Januari 1919, landwerker, wonende Komerestraat, 11, te Moorsele, was van het begin der bezetting werkzaam op het vliegplein van Moorsele, tot hij afgezet werd.

In November 1942 laat hij zich aanwerven bij de O.T. om méér geld te verdienen. Hij vertrekt naar Brussel, waar hij in kakhi-uniform wordt gestoken en den eed van trouw aan den Führer aflegt.

Na twee maanden treed hij toe tot het Schutzkommando en vertrekt naar Brjansk in Rusland, waar hij gewapend krijgsdiensten moet uitvoeren.

Op 14 Augustus komt hij in verlof in uniform en houdt zich van toen af verdoken. In April 1944 werd hij door de Gestapo aangehouden, in een straflager gestoken en komt vervolgens voor vier maanden in het gevang te Berlijn terecht. In Augustus 1944 verblijft hij in Tcheco-Slovakije en bij de bevrijding poetst hij de plaat en werkt vervolgens bij de boeren tot bij zijn repatrieering.

Betichte koesterde geen Duitschgezinde gedachten.

Mr. Goris, uit Harelbeke, zegt dat hij uit werkloosheid gedwongen werd en tevens uit nood bij de O.T. is gegaan. Den eed van trouw heeft hij niet afgelegd. Door het Arbeidsambt van Kortrijk ontboden, werd hij verplicht deel te nemen in de O.T.

Veroordeeld tot 4 jaar gevang, de militaire degradatie en 20 jaar berooving zijner burgerrechten.”

Het krijgshof te Gent bevestigt de straf op 29 december 1945 maar verhoogt de ontzetting van zijn rechten, zowel de burgerlijke als de politieke, tot levenslang.

Alfons Expeel komt voorwaardelijk vrij op 14 juli 1947.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt Albert Lefevre, geboren te Moorsele op 10 september 1915 en er wonende in de Menenstraat 109, op 21 mei 1946 tot een gevangenisstraf van twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap bij de O.T.

Emiel Lernout, geboren te Gullegem op 10 november 1914 en wonende te Moorsele in de Ieperstraat 55, wordt op 9 september 1944 aangehouden.

De krijgsraad te Ieper veroordeelt hem op 16 mei 1946 tot een jaar gevangenisstraf, twee jaar politietoezicht en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, “om gedurende de jaren 1940 tot 1944 de wapens tegen België opgenomen te hebben” aldus het Belgisch Staatsblad van 1 november 1946.

Op het moment van zijn overlijden, op 3 februari 2015 te Moorsele, is hij als 100-jarige de oudste man van Moorsele. In een interview met de Krant van West-Vlaanderen vertelt hij dat hij school liep te Menen en op zijn veertiende met zijn vader ging werken in de vlasindustrie. Daarna koos hij voor de textielindustrie in Noord-Frankrijk. Na de Tweede Wereldoorlog ging hij aan de slag in het textielbedrijf Plush in Wevelgem. Zijn echtgenote, Gerda Strübing uit Moorsele, met wie hij gehuwd was sedert 1937, overleed in 2008.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 21 januari 1946 wordt schrijnwerkersbaas Michel Lust, geboren te Gullegem op 10 april 1904 en wonende in de Rozenstraat 132 te Moorsele, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 2 juni 1949 wordt hij hersteld in al zijn burgerlijke en politieke rechten.

Wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht wordt Jonas Pyncket, geboren te Rumbeke op 31 december 1902 en wonende te Moorsele in de Korteweg 35, op 9 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en de eraan verbonden levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 2 februari 1950 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Michel Roger, geboren te Moorsele op 12 juli 1925 en er wonende in de Kapellestraat 44, wordt in september 1944 door de weerstand aangehouden en naar Engeland overgebracht.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 14 februari 1946 tot acht maanden gevangenisstraf wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht.

Georges Six, geboren te Moorsele op 19 september 1910 en er wonende in de Ter Kommerenweg 17, wordt op 23 maart 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en 20 jaar beroving van zijn burgerlijke en politieke rechten, wegens lidmaatschap bij O.T.

Het krijgsauditoraat van Kortrijk vermeldt in zijn dossier de daden die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Beklaagde werkte tot einde 1942 aan het Vliegveld te Moorsele. Ziek zijnde bleef hij dan drie maanden te huis om na het verstrijken van dien termijn in de diensten der luchtbescherming te worden opgenomen. Uit reden van diefstal van een fiets[1] werd hij afgedankt. Het toeval wilde dat de ontvreemde fiets eigendom was van een lid van de Zwarte Brigade zoodat die zaak een slechte wending voor beklaagde kon nemen. Daarvan bewust meldde beklaagde zich aan bij het arbeidsambt en twee dagen nadien vertrok hij naar Boulogne. Daar gekomen vernam hij dat het Duitsche Kriegsgerecht hem om den diefstal, tot zes maanden gevangenisstraf had verwezen. Die straf moest hij niet ondergaan omdat hij voor rekening van den O.T. werkte. Na drie maanden verblijf te Boulogne werd beklaagde naar Duitschland gestuurd te Sieburg. Daar werd hij in kakki-uniform gestoken, met armband van den O.T., nooit, zoo beweert hij, droeg hij wapenen. Na een eerste dienstperiode kwam hij naar huis in verlof. Onmiddellijk liet hij zijn uniform veranderen in een kostuum voor zijn zoontje. Na twaalf weken kwamen de Feldgendarmen hem afhalen en leidden hem naar Sieburg terug. Twee maanden bleef hij er aan barakken werken. In December ’43 bekwam hij nogmaals verlof en bleef definitief te huis. Hij hield zich bij een landbouwer schuil.”

Na een genadeverzoek komt Georges Six op 24 september 1947 voorwaardelijk vrij onder voogdij en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld in al zijn rechten.

Wegens propaganda voor de vijand wordt Alida Zulma Terryn, geboren te Moorsele op 3 juli 1884 en er wonende in de Menenstraat 195, geïnterneerd te Kortrijk vanaf 17 augustus 1945 tot 19 oktober 1945, dag vanaf wanneer ze ten huize geïnterneerd wordt bij G. Michiels in villa “Pergola” gelegen te Buizingen Kamerijk ten Bosch.

Alidor Terryn, geboren te Wevelgem op 11 mei 1923 en wonende te Moorsele in de Menenstraat 256, wordt op 2 maart 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in de editie van 15 maart 1946 verslag van zijn proces:

“Terryn Alidor … ging reeds in 1940 vrijwillig naar Duitschland werken; vlucht er na drie maanden weg en laat zich dan ook bekoren en zijn hartje op hol brengen door een Duitsch meisje. Door dezes schuld laat hij zich inlijven bij de Waffen SS; kreeg te Selheim zijn militaire opleiding en zijn uniform; legde den eed van trouw af; deed dienst in verschillende steden van Duitschland; trad voor den duur van vijf maanden in de Flakkompagnie, waar hij afweerkanonnen bediende; trok in Maart 1944 naar Praag, waar hij ook aan de afweerkanonnen dienst deed; vertrok naar Komotov in Rusland; kreeg opnieuw een militaire opleiding; kwam te Prenslau terecht; werd op het front ingezet, doch weigerde dan verder aan den strijd deel te nemen. Hij vlucht weg en werd dan door de Amerikanen gevangen genomen. Ook draagt hij het bloedmerk A.

Meester Cosaert verklaart dat betichte waarlijk een ongelukkige jongen is, die verkeerde in een slecht sociaal milieu. Zijn vader en moeder leven gescheiden. De eene leeft met een andere vrouw en de andere met ’n andere man. Alsdan wordt hij de dupe van het gezin. In 1940 gaat hij met zijn moeder naar Duitschland werken. Te Keulen is hij in kennis gekomen met een Duitsch meisje, met wien hij in zijn ongeluk loopt. Hij denkt met dit meisje te kunnen trouwen en maakt haar zwanger. Een kindje werd geboren, dat na enkele maanden sterft en … van den trouw komt er niets van, het wordt een beele.

Pleiter vraagt medelijden te willen hebben met dien duts en sukkelaar … maar de Krijgsraad veroordeelt hem tot 15 jaar buitengewone hechtenis. Het Openbaar Ministerie vorderde 20 jaar buitengewone hechtenis. Betichte wordt daarenboven beroofd voor altijd van alle rechten.”

De Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk laat op 19 maart 1946 het volgende noteren in zijn dossier:

“Veroordeelde heeft geen militairen dienst gedaan in het Belgisch leger. In den loop van het jaar 1940 ging hij vrijwillig naar Duitschland werken en vluchtte weg na drie maanden en keerde naar huis terug. In April 1942 keerde hij terug naar Duitschland om niet door de Gestapo of Feldgendarmerie opgehaald te worden. In September 1943 meldde hij zich voor de Waffen SS te Keulen; vertrok nadien naar Senheim alwaar hij opleiding genoot en het uniform aantrok en er ook den eed van trouw aan den Führer aflegde. Verklaart het veldgrijs uniform gekregen te hebben te Breslau alwaar hij gedurende twee à drie maanden de oefeningen medemaakte. Werd dan verder gestuurd naar Milowich, München om vervolgens in een Flakcompagnie ingedeeld te worden bij wien hij 4 à 5 maanden dienst deed. In de maand Maart 1944 bedient hij te Praag de luchtafweerkanonnen als hulplader. Later bevindt hij zich te Komotov en doet er oefeningen aan veldgeschut. Verlaat zijn kompagnie en wordt gestraft. Wordt te Prenslau op het front ingezet doch verklaart er geweigerd te hebben aan het gevecht deel te nemen; verklaart aldaar nogmaals te zijn weggevlucht en werd door de Amerikanen bevrijd. Werd getatoueerd met het bloedgroepskenteeken “A”.”

In het interneringscentrum van Leopoldsburg wordt aan Alidor Terryn gevraagd het verhaal van zijn leven neer te pennen en de invloeden, omstandigheden en oorzaken te vermelden die aanleiding hebben gegeven tot de collaboratie.

“Ik ben geboren te Wevelgem den 11de mei 1923, heb de lagere school gevolgd tot aan 14 jaar en dan ben ik in de leer gegaan bij een landbouwer tot aan de ouderdom van 17 jaar, dan ben ik naar Duitschland geweest om te werken bij het gas, water en elektriciteit. Door mijn onbekwame geleerdheid heb ik mij op 19 jarige leeftijd laten inlijven bij de Waffen SS, waarvan ik nu het grootste spijt heb om met den vijand mede te spannen waarvoor ik tot 15 jaar buitengewone hechtenis veroordeeld ben, waarvan ik 2 jaar en 5 maanden in de mijn gewerkt heb om mijn schuld tegenover mijn vaderland te vereffenen.”

Op 2 juni 1949 wordt door het bestuur van het interneringscentrum een gunstig advies geformuleerd tot een voorwaardelijke invrijheidstelling:

“Terryn is ongehuwd en leeft in goede verstandhouding met zijn ouders, de vader werkt als fabrieksarbeider in Frankrijk. Penitentiair gezien is hij van goed gedrag, werkte 33 maand in de koolmijn als vrijwilliger. Een stille en gesloten gevangene, met primair zielsleven. Evolueert gunstig naar de amendering. Denkt zich te reclasseren als landarbeider of in de mijn. Gunstig advies tot voorwaardelijke invrijheidstelling.”

Op 2 april 1949 wordt de straf van Alidor Terryn omgezet naar 8 jaar gewone hechtenis en op 14 juli 1949 komt hij voorwaardelijk vrij.

Op 16 maart 1945 wordt Antoon Van Lersberghe, geboren te Tiegem op 4 augustus 1921 en wonende te Moorsele, eerst in de Overheulestraat 564 en later in de Kortrijkstraat 6, door de krijgsraad van Kortrijk bij verstek tot de doodstraf met de kogel veroordeeld.

Hij verzet zich tegen dat vonnis en op 27 september 1945 veroordeelt de krijgsraad hem tot 15 jaar buitengewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

De krijgsauditeur onderzoekt het genadeverzoek van Van Lersberghe en zet op 3 januari 1946 de feiten uiteen en de omstandigheden waarin ze hebben plaatsgehad:

“Van Lersberghe Antoon was beroepsmilitair van beroep. Was wachtmeester bij het 13de Artillerieregiment te Brugge. Op 1.6.41 trad hij in de Vlaamsche Wacht. Te Maria-ter-Heide heeft hij 6 weken opleiding ontvangen. Moest dan naar Brugge en Ieper, kreeg er verdere opleiding en moest er de Wehrmachtslachterij bewaken. Moest ook wacht doen aan het munitiedepot te Zedelgem. In 1943 was hij onder-officier in de Vlaamsche Wacht. Volgde toen te Antwerpen speciaal onderricht van 6 weken en bekwam den graad van Feldwebel. Loochent feldgrau uniform gedragen te hebben, hoewel tal van getuigen hem gezien hebben. Was drager van een revolver. Werd in September geïnterneerd, doch ontsnapte in December 44 en zou door de Duitsche Radiozender tot zijn vrouw gesproken hebben en gezegd hebben dat hij zijn eenheid had vervoegd.”

In november 1946 wordt zijn straf herleid tot 10 jaar gewone hechtenis en in 1948 tot 8 jaar.

Student Florentin Van Lersberghe, geboren te Oostkamp op 10 juli 1928 en wonende in de Kortrijkstraat 12 te Moorsele, wordt op 17 oktober 1946 door de krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.

Ingevolge een genadeverzoek vermeldt de Substituut van Kortrijk op 12 december 1946 de feiten:

“In Januari 1943 trad hij toe tot de N.S.J.V. Op 8 Januari 1944, aan den ouderdom van 15 jaar trad hij toe tot de Germaansche Landdienst, en deed dienst in Polen. Einde April vluchtte hij er weg en kwam naar België terug, alwaar hij gesnapt werd en dan een kontrakt onderteekende voor de Waffen SS. Hij ontving zijn opleiding in Schoten en deed dienst in Duitschland.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk wordt hij op 9 juni 1949 hersteld in al zijn rechten die hij verloren had.

Hugo Van Lersberghe, geboren te Avelgem op 26 april 1924 en gehuisvest in de Kortrijkstraat 12 te Moorsele, wordt op 14 november 1945 door de krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenis en levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht en de N.S.K.K.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk wordt hij op 24 maart 1949 gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Nadat Albert Vandepeene, geboren te Moorsele op 10 februari 1917 en er wonende in de Poststraat 21, bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk op 31 januari 1946 levenslang vervallen verklaard wordt van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, verschijnt hij op 29 oktober 1946 voor de krijgsraad te Kortrijk om er tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld te worden om, als militair van de klas 1937, lid geweest te zijn van de Germaansche SS en van DeVlag.

In Het Kortrijksch Handelsblad van 15 november 1946, in de rubriek Krijgsraad te Kortrijk lezen we dat Albert Vandepeene in januari 1943 vrijwillig naar Duitsland ging werken waar hij zich liet inlijven in juli 1944 bij de Germaansche SS, dit om in het huwelijk te kunnen treden met een Duits meisje.

In zijn dossier vinden we een document uit 1951 dat hij in het huwelijk was getreden met Liselotte Hinkel en het gezin twee kinderen telde.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 30 april 1946 wordt Robert Vanhauwaert, geboren te Sart-Dames-Avelines op 8 februari 1923 en wonende te Moorsele in de Menenstraat 256, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten omwille van zijn lidmaatschap bij het Deutsch Arbeits Front en uniformdracht.

Op 2 augustus 1946 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk onderwijzer Albert Vanhoutte, geboren te Moorsele op 6 april 1915 en er wonende in de Menenstraat 5, ongehuwde zoon van Adolf[2] en Zulma Vlaminck, bij verstek tot levenslange hechtenis, militaire degradatie, levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek en verlies van de Belgische nationaliteit, wegens lidmaatschap bij de Waffen SS als militair van de klas 1936.

Op het ogenblik dat de krijgsraad zijn veroordeling uitspreekt, is Albert Vanhoutte, volgens naamlijsten van het C.W.O.II, reeds overleden, op 7 maart 1944 als SS-sturmmann aan het oostfront.

Op 27 september 1945 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Victor Vanhuyse, geboren te Menen op 26 januari 1909 en wonende te Moorsele in de Korteweg 33, tot een jaar gevangenisstraf en 20 jaar beroving van zijn burgerrechten, wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht. Hij ontving zijn opleiding te Maria-ter-Heide en deed dienst te Brugge in de keuken.

Op 10 april 1946, na het indienen van een genadeverzoek op 7 november 1945 door advokaat Dousy, wordt beslist de interneringtermijn van 330 dagen, van 2 oktober 1944 tot 12 april 1945 en van 14 mei 1945 tot 29 september 1945, van de uitgesproken straf af te trekken en het overblijvende deel kwijt te schelden.

Maria Vanslambrouck, huishoudster, echtgenote van Vermandele Jules, geboren te Gits op 11 januari 1900 en wonende te Moorsele in de Rozenstraat 25, wordt op 13 april 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenis, 20 jaar opschorting van haar politieke rechten en 10 jaar van haar burgerrechten, uit hoofde van, volgens de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1945:

“te Moorsele of elders in België, vóór 29 Januari 1943, met kwaad opzet door het aanklagen van een werkelijk of ingebeeld feit, Vandamme Eliodore, Dupont Elisa, Seynave Joseph en Vlaeminck Georges aan opzoekingen, vervolgingen of gestrengheden vanwege den vijand te hebben blootgesteld”.

De weergave van de feiten is iets kleurrijker in het verslag van haar proces in de editie van Het Kortrijksch Handelsblad van 18 april 1945:

“Vanslambrouck Maria, een 45-jarige huishoudster uit de Roozestr. 25 te Moorsele, wordt nu op haar beurt binnengebracht. Verscheidene vrouwen uit haar gebuurte zou zij bij de Kommandantur verklikt hebben, wegens persoonlijke veeten in Sept. 1942, o.m. Mevr. Dupont, die in moeilijkheden leefde met betichte, werd door de Duitschers tot 14 dagen gevang veroordeeld. Toen deze na haar gevangzitting terug thuis kwam, loeide de ruzie opnieuw op en betichte zou dan verklaard hebben: “’k Ga U weer doen steken van waar U komt …”. Martha Veys, uit Moorsele, werd naar de Kommandantur te Kortrijk geroepen, voor een ontstane ruzie tusschen de kinders van beide buurvrouwen. In hetzelfde geval verkeerden Oosthuyse Marie en Schinkel Helène, uit dezelfde gemeente. Ook kreeg Vandamme Heliodoor 14 dagen arrest van de Duitschers door de schuld van Vanslambrouck, omdat deze man verklaard had dat hij zekeren dag op het vliegplein van Moorsele, 20 vliegtuigen zag opstijgen en er slechts 9 waren teruggekeerd (de andere waren ergens aan de fronten “abgeschossen”…). De familie Vermandere-Vanslambrouck stond daarbij op de gemeente bekend als zijnde groote Duitschgezinden, die grooten omgang hadden met de grijze frakken. Hare kinders trokken naar het “vrije” Duitschland, een zoon, die thans nog voortvluchtig is, was bediende bij de Kommandantur te Kortrijk en een harer dochters was verpleegster bij de Wehrmacht. Haar leven heeft ze niet verbeterd met in het gevang te zitten, want de bestuurster van het gevang verklaart dat haar gedrag zeer te wenschen over laat. In haar huis waren in de voorplaats Duitsche officieren en soldaten ingekwartierd. Ze verklaart dat zij het niet is die al deze personen heeft verklikt, maar wel hare Duitschers.”

Bakkersbaas Maurits Vervisch, geboren te Gullegem op 15 augustus 1913 en wonende te Moorsele in de Rozenstraat 22, wordt op 9 september 1944 aangehouden en op 26 mei 1945 veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk tot twee jaar gevangenis, 20 jaar beroving van de politieke rechten en 10 jaar van de burgerrechten.

De straf wordt op 11 september 1945 bevestigd door het krijgshof te Gent en bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946 wordt hij levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.

Naar aanleiding van een genadeverzoek, bij monde van zijn echtgenote Madeleine Vandenbunder, zet de Substituut te Gent op 15 mei 1946 de feiten uiteen:

“Gedurende de bezetting werkte veroordeelde als bakker thuis tot in Februari 1942. Hij beweert dat hij in Maart 1942 op het Vliegplein te Moorsele is gaan werken daar zijn bakkerij niet meer goed ging. Hij werkte op het Vliegplein tot Maart of April 1943 en vervolgens werkte hij in de militaire bakkerij “De Gilde” te Kortrijk tot in Februari 1944. Nog dezelfde maand ging hij te St. Paul s/Mer in een O.T. lager werken. Hij beweert daar eten aan het werkvolk uitgedeeld te hebben, kamers gereinigd te hebben, in een woord alle karweitjes uitgevoerd te hebben. Op 20 October 1944 verklaarde hij aan de Rijkswacht van Ledegem dat hij hulp-bestuurder was van het O.T. lager. Hij werkte aldaar tot acht dagen voor den bevrijding en beweert er gewoon werkman te zijn geweest alhoewel hij zelf bekent eenmaal in uniform naar huis te zijn gekomen.

Hij was hevig duitschgezind en was volgens bekomen inlichtingen lid van “De Vlag en het V.N.V.” en geabonneerd op Balming en de SS man. Hij maakte propaganda.”

Op 9 september 1946 komt Maurits Vervisch voorlopig vrij en bij arrest van het Hof van beroep te Gent van 20 januari 1950 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Bakkersgast Richard Vervisch, de jongere broer van Maurits, geboren te Gullegem op 11 februari 1922 en wonende te Moorsele in de Karrestraat 397, wordt ook veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk, op 19 maart 1946, tot 15 jaar buitengewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, om als lid van SS Langemarck actief geweest te zijn aan het oostfront.

Het Kortrijksch Handelsblad van 2 april 1946 geeft verslag van zijn proces voor de krijgsraad:

“Vervisch Richard … was eerst werkzaam als bakkersgast bij een duitschgezinden broeder, die hem opmaakte om in Juli 1941 vrijwillig een kontrakt voor zes maanden te teekenen bij de Waffen SS. Nu beweert betichte dat hij deze bekentenis heeft afgelegd onder den invloed van de ontvangen slagen van de rijkswachters, hetgeen deze ten stelligste ontkennen. Te Hamburg ontving hij zijne militaire opleiding en verbleef op alle fronten. Hij ontkent op het Westfront te zijn gekomen, alhoewel hij in Westerlijke richting tot op 100 Km. van het front verbleef. Gedurende een termijn van vier jaar bleef hij bij de Waffen SS; hij ging er zelfs bij voor de oorlogsverklaring van Duitschland aan Rusland. Verscheidene malen werd hij op de fronten gekwetst en wist zelfs de Westersche Mogendheden te bestrijden. Te Moorsele was hij een zeer gevreesd persoon.

Getuigen Hellinckx, wachtmeester der rijkswachtbrigade van Denderleeuw, die betichte bij zijne terugkomst na de bevrijding aanhield te Denderleeuw in het station samen met Roelants Alfons, rijkswachter en veldwachter Lapere, uit Moorsele geven aan den Krijgsauditeur de noodige inlichtingen.

Mter Dousy, uit Kortrijk onderlijnt het feit dat hij in de bakkerij van zijn broeder onder dezes invloed is komen te staan, doet beroep op zijn jeugdigen ouderdom, zijn goed verleden en zegt dat hij de eenige steun zijner ouders was.

Veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis en levenslange ontzegging van alle rechten.”

Zijn ouders, Cyriel Vervisch (1874-1953) en Alice Messeles (1881-1962), sturen verschillende brieven aan de bevoegde instanties met de vraag tot strafvermindering. Ook senator Remi Wallays uit Wevelgem komt tussen en vraagt op 26 november 1947 aan de minister van justitie de mogelijkheid tot strafvermindering te onderzoeken.

In 1948 wordt de straf herleid tot 10 jaar hechtenis en op 20 juni 1949 komt Richard Vervisch voorwaardelijk vrij.

Adolf Aloïs Vlaeminck wordt op 2 juni 1909 als oudste van acht kinderen geboren te Lauwe in het gezin van vlaswerker Emiel Vlaeminck (1876-1943) en Magdalena Geldof (1888-1972).

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vlucht de familie naar Oekene. In het dorpje zijn Duitsers ingekwartierd. Als kind maakt Adolf er voor het eerst kennis met de Duitse taal en dweept ermee.

Onder invloed van onderwijzer Pierre “Piet” Vandommele[3] wordt Adolf een overtuigd Vlaming, is aanwezig op elke IJzerbedevaart, actief in het sociaal leven en lid van talrijke verenigingen.

De plaatselijk afdeling van het Davidsfonds wordt op woensdag 25 juli 1928 gesticht in de herberg “Het Vlaams Huis” met als voorzitter Piet Vandommele en secretaris Adolf Vlaeminck[4].

Diverse onderwerpen zoals voordrachten en reisverhalen komen er aan bod.

In 1933 trekt Adolf “Dolf” Vlaeminck samen met Maurice Deroose en Cyriel Saelens te voet naar Rome, een half jaar zijn ze onderweg. Een dagboek[5] wordt bijgehouden waarin tevens de officiële stempels van de steden en gemeenten aangebracht worden waar ze aan- en langskomen. Dolf doet zijn Duitse taalkennis op. De passage door Duitsland valt op door de vele grote stempels met hakenkruisen.

Op 15 april 1941 treedt hij in het huwelijk met Adrienne Soens (1921-1988). Zij is zijn absolute steun en toeverlaat en wordt de moeder van zijn elf kinderen[6].

Adolf Vlaeminck (archief Christine Vlaeminck)

Dolf is een zeer populaire en graag geziene figuur in Lauwe evenals zijn 12 jaar jongere echtgenote. Op de Plaats hebben ze een goed draaiende zuivelwinkel. Ze krijgen ook de bedeling van de voeding toegewezen, geregeld door rantsoeneringskaart en -zegeltjes. Dolf spreekt vlot Duits en kan goed overweg met de Ortskommandanten.

Zijn schoonbroer, Michel Sergeant, is actief aan het oostfront en zijn jongste zuster Jeanne gaat vrijwillig naar Duitsland werken.

Naar het einde van de bezetting en met de bevrijding keert het tij, de Lauwenaars zetten zich af tegen de verdachten, hun gezinnen en bezittingen. Ze kijken toe hoe Adrienne de hakenkruisen met kalk overschildert die ’s nachts op de winkelgevel werden aangebracht.

Adolf Vlaeminck wordt door zijn familie[7] afgehaald. “We komen je ophalen en aanhouden om je tegen het geweld van het volk te beschermen. Je inboedel zal leeggehaald maar geïnventariseerd worden. Zo wordt er niets kapot geslagen. Je echtgenote laten we onbemoeid”, luidt het.

Via de notulen van de zitting van het college van burgemeester en schepenen van 25 oktober 1944, onder voorzitterschap van dd. burgemeester Julien Deblaere, in aanwezigheid van schepen Camiel Doornaert en afwezigheid van Antoine Cosyns, die zich laat verontschuldigen, vernemen we wie bevel gaf tot sluiting van de zuivelwinkel:

“Vlaeminck Adolf – t – Gemeente

Gezien het exploit van deurwaarder Wallyn Silvain Leopoldstraat n° 3 te Kortrijk, afgegeven ten verzoeke van Vlaeminck Adolf, hebbende voor raadsman Meester Declercq Leopoldstraat 4 te Kortrijk, houdende dagvaardiging van de gemeente Lauwe, om te verschijnen op Donderdag 26 October 1944 om 9 ure voor den heer Voorzitter der Rechtbank van Eersten Aanleg te Kortrijk, ten einde haar te verrechtvaardigen inzake gegeven bevel tot sluiting van den zuivelwinkel Vlaeminck en den eisch dezer laatste tot schadevergoeding eener som van 12.500 fr.

Overwegende dat de aanhalingen van voormeld exploit, totaal onjuist zijn, dat verder Vlaeminck Adolf, sedert 4 September 1944 werd geïnterneerd, en dat de openbare orde en rust dient gehandhaaft

Gelet op Art. 148 der Gemeentewet

Besluit

De dd. Burgemeester, namens het College, opdracht te geven om in deze rechtpleging te verantwoorden, indien nodig beroep aan te teekenen en schadevergoeding te eischen.”

Op een andere plaats in dit boek, onder de rubriek “Lauwe”, is te lezen dat de sedert 1927 democratisch verkozen burgemeester, Camille Vandeplassche, tijdens de bezetting kan aanblijven maar na de bevrijding hard aangepakt wordt. Hij verschijnt voor de krijgsraad maar wordt vrijgesproken. Hij verliest zijn rechten maar wordt er later in hersteld.

Niet eerste schepen Cosyns wordt dienstdoende burgemeester na de bevrijding maar Julien Deblaere, die bovenvermeld schepencollege voorzit. In dezelfde rubriek “Lauwe” lezen we hoe Cosyns, die officieel burgemeester van Lauwe wordt van 1947 tot 1952, evolueert van fervent Verdinaso-aanhanger tot verzetsleider. Zijn erkenning als gewapend weerstander in 1947 wordt in 1954 teniet gedaan.

Het gezin Vlaeminck vindt ondertussen een tijdelijk onderkomen in Moorsele, in de Poststraat 28, bij de ouders van Adrienne, Ernest Soens en Elisa Tanghe.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946, later bevestigd door een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 20 juni 1946, wordt Adolf Aloïs Vlaeminck, levenslang vervallen verklaard van zijn burgerlijke en politieke rechten, wegens lidmaatschap bij DeVlag.

Vanaf 1947 verhuist Adolf Vlaeminck met zijn gezin naar Menen, in de Bruggestraat 174, waar hij “’t Kaaswinkeltje” opstart, op naam van en onder Handelsregister van echtgenote Adrienne Soens. Er komt ook een koffiebranderij bij.

Bij vonnis van de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Kortrijk van 12 januari 1950 wordt Adolf Vlaeminck hersteld in al zijn rechten.

Op Paaszaterdag 1960 openen Dolf en Adrienne een tweede winkel te Menen, in de Bruggestraat 34, een speciaalzaak “Bij Dolf”[8]. De koffiebranderij in de Bruggestraat 174 wordt in 1967 overgelaten.

Het leven gaat opnieuw zijn gewone gang.



Het Kaaswinkeltje met dochter Johanna (links) en Bij Dolf met dochter Inge (rechts) (archief Christine Vlaeminck)

Adolf Vlaeminck overlijdt te Kortrijk op 4 september 1988, enkele weken na de sterfdatum van zijn Adrienne.

Bakkersgast Jules Warnez, geboren te Sint-Eloois-Winkel op 2 april 1923 en wonende te Moorsele in de Wevelgemstraat 148 B, wordt op 20 maart 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van het Flandernkorps en de S.S. Langemarck.

Mat haar brief van 25 oktober 1946 gericht aan Prins Karel vraagt Paula Warnez kwijtschelding of vermindering van straf voor haar broer:

“… Mijn broeder, Warnez Jules … werd op 20 Maart 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevang wegens lid S.S. Langemarck. Hij was reeds aangehouden van 14 Juni 1945, en had voordien nog nooit veroordeeld geweest. Hij is naar Duitschland vertrokken den 2.7.1941 door de schuld van zijnen vader die zijn zoon aan zijn lot overliet. Ver van zijn familie, en zonder van iemand raadgevingen te ontvangen, liet hij zich noodgedwongen inlijven bij het vlaanderenkorps in Juli 1944 om verder privaat te kunnen leven en meer eten te hebben daar er in de barakken een tekort was aan voeding. Nadien werd hij door Vandewiele verplicht lid te worden van S.S. Langemarck, en vluchtte kort nadien van deze vereeniging weg om zich te verschuilen bij de landbouwers tot aan de bevrijding, en heeft nooit geen wapens gedragen …”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 22 december 1949 wordt Jules Warnez gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 21 december 1945 wordt Lea Werbrouck, geboren te Wevelgem op 11 oktober 1913 en wonende te Moorsele, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, uit hoofde van propaganda voor de vijand.

Enkele weken daarvoor, op 9 november 1945, had de consultatieve commissie te Kortrijk beslist haar niet langer te interneren in het Fort te Kortrijk maar ten huize bij André Cappelaere in de Werfstraat 3 te Poperinge.


 



[1] Op 5 juni 1942 werd de fiets van Lannoo Flora aan de gevel van het gemeentehuis te Wevelgem gestolen.

[2] Adolf Vanhoutte, geboren te Moorsele op 28 december 1880 en er overleden op 21 maart 1958.

[3] Pierre Vandommele, geboren te Lendelede op 19 november 1891 en overleden te Gent op 29 september 1983, was gehuwd met Cesarina Heirbaut, vader van Herman (1921-2016), Godelieve en Jan en grootvader van Joost (1956-2019), een collega van mij bij de N.M.B.S., die op de personeelsdienst te Gent was tewerkgesteld.

[4] Bron: “Aantekeningen omtrent Lauwe” van Marcel Deprez.

[5] Het dagboek, dat verplicht moest bijgehouden worden om niet van landloperij beschuldigd te kunnen worden, wordt jarenlang op een zolder bewaard in de Wevelgemstraat te Lauwe bij de juffrouwen Van De Putte, tot hun huis verkocht wordt. Dan komt het opnieuw in handen van Adolf Vlaeminck maar het ziet slechts het daglicht na zijn overlijden. Het dagboek is nu in het bezit van dochter Johanna.

[6] Mijn bijzondere dank gaat uit naar zoon Christophe “Kris” Vlaeminck, gewezen schepen van Wevelgem en schoonzoon van ere-burgemeester Gilbert Flamez van Moorsele, en vooral naar zijn oudere zus Christine, die mij een eerlijke en pakkende getuigenis bezorgde noodzakelijk om dit hoofdstukje over haar vader te kunnen uitschrijven.

[7] Kozijns Roger en Georges Vlaeminck en schoonbroer Michel Soens.

[8] Deze zaak werd door zijn oudste zoon Johan in 1972 overgenomen en verder uitgebaat tot in 2012.

"Foute" en vermeend "foute" Lauwenaars tijdens de bezetting

 

 “Foute” en vermeend “foute” Lauwenaars tijdens de bezetting

 

Lauwe kent nog andere veroordeelden, ook wegens economische collaboratie.

Julien Deconinck, boekhandelaar-drukker, geboren te Lauwe op 9 december 1910 en er wonende in de Wevelgemstraat 19, wordt op 29 juni 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten.

Op 4 september 1945 rapporteert substituut Janssens de daden die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Betichte was voor den oorlog lid van het Verdinaso. Bij het uitroepen van de eenheidsbeweging werd hij er lid van en bleef hij VNV-afdeelingsleider tot einde 1942.

Hij was ook lid van DeVlag en trok het tijdschrift vanaf 10 juli 1942 tot 13 september 1944.

Op 29 oktober 1941 heeft hij voor VNV-ers een spreekbeurt gehouden over: “Nationaal-Socialisme of Democratie”.

Hij droeg het uniform van Hulpbrigade op de viering van den Oostfrontsoldaat SS-man Tanghe.

Bostoen Alfons heeft hij aangezet om in de fabriekswacht te treden en hij stelde hem propagandamateriaal ter hand. Deze laatste getuigenis heeft hij trachten te ontzenuwen en zou zelfs geld daarvoor aangeboden hebben.”

In de gevangenis schrijft Julien Deconinck een beknopt verhaal van zijn leven en geeft een totaal ander relaas over de “betaalde” getuigenis:

“ … vanaf 1934 dagbladverkooper en boekhandelaar geworden in 1937 drukkersambacht aangeleerd en mij gevestigd als drukker te Lauwe. Was voor den oorlog lid geworden van het Verdinaso op aandringen van collega’s drukkers die erdoor meenden beter toestanden te scheppen in het drukkersbedrijf. De beweging was Belgisch en Vaderlandsch, ik zag er geen afbreuk in van mijn vaderlandsche gevoelens. In 1940 werd er een afdeeling van Verdinaso gesticht te Lauwe door menschen die op vaderlandsch gebied betrouwbaar waren, op hun aandringen werd ik lid ervan. In juli 1941 werden wij als leden van Verdinaso overgeschakeld naar het V.N.V., daar ik reeds wat drukwerk had ontvangen en met de belofte het drukwerk te hebben in de toekomst van een beweging die aan de macht ging komen, bleef ik lid van V.N.V. Ben in begin 1942 enkele maanden afdeelingsleider geworden. Ziende dat ik een verkeerd weg had ingeslagen en mis was nam ik ontslag in november 1942 en trok eruit. In 1943 drukte ik voor arbeiders op de vliegvelden in Frankrijk liederen die tegen de bezetter waren, die werden onder de arbeiders verspreid, heb rond zelfde tijdstip voor enkele arbeiders die op deze vliegvelden werkzaam waren hun verlofbrieven vervalscht alzoo in de mogelijkheid gesteld werk te ontduiken. Ik werd op 4 september met een 100 tal der gemeente aangehouden door den weerstand. Daar men mij geen strafbare feiten ten laste kon leggen, werd door een lid van de weerstand een persoon omgekocht om een valsche getuigenis tegen mij af te leggen gepoogd te hebben hem aan te werven voor de fabriekswacht, voor deze valsche beschuldiging ontving hij 3500 fr. Deze weerstander die deze som betaalde had een zoon die het drukkersambacht had aangeleerd en zich wilde vestigen in de gemeente, om dit te vergemakkelijken was de bevrijding een schoone gelegenheid mij plaats te doen ruimen. De beschuldiger heeft naderhand schriftelijk zijn valsche beschuldiging ingetrokken waarin hij beweert het gedaan te hebben voor dit geld, toch hebben zij hem kunnen bewegen met welke middels weet ik niet, zijn eed te komen afleggen op mijn rechtzitting.

Ik had mijn missing ingezien lid te zijn geworden van het V.N.V. Ik heb het mogelijke gedaan deze fout te herstellen, spijts mijn goeden wil heeft het niet gebaat. Op 29 juni 1945 in woelige periode werd ik te Kortrijk veroordeeld tot 7 jaar gewone hechtenis.”

Julien Deconinck komt voorwaardelijk vrij op 23 december 1947.

Landbouwer Joël Dejonckheere, geboren te Lauwe op 15 januari 1913 en er wonende op de Preshoek 20, wordt op 26 juni 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, vijf jaar politietoezicht en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap V.N.V., DeVlag en Flandernkorps te Lauwe.

Robert Deman, geboren te Lauwe op 21 januari 1920 en er wonende in de Menenstraat 83, wordt op 2 oktober 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bepaald bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in de editie van 8 november 1946 verslag van zijn proces:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk werd de zaak opgeroepen ten laste van Deman Robert, 26 j., fabriekwerker, wonende Meenenstraat 83, te Lauwe.

Betichte is soldaat geweest bij het Belgisch leger, maakte den achttiendaagschen veldtocht mede en werd krijgsgevangen genomen.

In Januari 1941 keerde hij uit krijgsgevangenschap terug en ging in Maart 1941 werken bij de firma Herbert te Stasegem, waar hij verbleef tot Juni 1941.

Alsdan aangelokt door de propaganda van de VOS liet hij zich inlijven bij de Vlaamsche Wacht, was geüniformeerd, doch niet gewapend en deed opvolgentlijk dienst te Maria-ter-Heide, Gent en Antwerpen en dit tot April 1942.

Te Antwerpen volgde hij de lessen van het rijkswachtkorps, doch slaagde niet in zijn tweede examen en mocht naar huis terugkeeren.

In April 1942 meldt hij zich aan bij de NSKK en treedt in dienst als burgerlijk chauffeur te St-Omer en het omliggende en dit tot 19 April 1943. Daarna blijft hij een maand werkloos, ontvangt zijn uitnoodiging om te verschijnen op de Werbestelle en wordt daar aangeduid om naar Duitschland te gaan werken, doch hij bekwam op 20 Mei 1943 een plaats als chauffeur in Frankrijk, welke hij bleef waarnemen tot het einde der bezetting.

Intusschen werd hij ook lid van den Sicherheitsdienst en doet dienst als controleur in de stations en op de treinen.

Betichte ontkent deel uitgemaakt te hebben van den Sicherheitsdienst, doch uit een persoonlijk schrijven aan zijn vader en de daarin afgelegde verklaringen blijkt het dat verdachte zonder twijfel deel uitgemaakt heeft van den Sicherheitsdienst. Op 1 September 1944 nam hij de wijk naar Duitschland, doch werd door leden van den Weerstand herkend en te Brussel aangehouden. Hij was ook lid van het Algem. Vlaamsch Jeugdverbond tot het einde der bezetting en droeg er het uniform van; was ook lid van het VNV en stond gekend als een hevig Duitschgezinde.

Getuige Plovie Roger, inspekteur bij de Veiligheid van den Staat heeft Deman onderhoord. Bij hem werd een huiszoeking gedaan en verschillende documenten werden ten zijnen huize aangeslagen. Getuige geeft dan verder een relaas over de aanhouding van betichte tijdens de bezetting.

Veldwachter Vandamme Achiel verklaart dat Deman maar weinig te Lauwe is geweest tijdens den oorlog.

Meester Vanduerm, uit Kortrijk, verklaart dat betichte een jongen is uit het arbeidsmidden, die weliswaar Vlaamschgezind was, doch zich niet plichtig heeft gemaakt aan verklikking. Het is een eerlijke en edele jongen, de steun van zijn vader en moeder.

Na zijn gevangenschap komt hij naar huis en vindt werk te Stasegem, doch kort nadien wordt hij daar aan de deur gezet wegens werkgebrek. Als chauffeur werd hij verplicht tewerk gesteld te Rijsel. Hij is geen lid geweest van den Sicherheitsdienst.

Veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzegging van alle rechten.”.

Michel Deprez, geboren te Lauwe op 27 september 1912 en er wonende in de Moeskroenstraat 157, wordt door de Krijgsraad te Kortrijk op 2 augustus 1945 veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en opschorting van zijn burgerrechten voor een termijn van 20 jaar wegens lidmaatschap bij de Duitse brandweer. Hij komt vrij op 4 maart 1946.

Evariste Dupont, ondermeesterwever, geboren te Lauwe op 27 november 1897 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Fabriekswacht.

Juliaan Dupont, wever, geboren te Lauwe op 30 juli 1925 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Fabriekswacht Wachtbrigade.

Landbouwerszoon Albert Fernagut, geboren te Tronchoy (F) op 19 juni 1918, vertrekt volgens documenten van het SOMA (Moskou archief) in 1942 als VNV-er naar het Oostfront en sterft er op 6 maart 1944 als SS-sturmmann.

Zijn dossier komt ter sprake op de zitting van de Krijgsraad van Kortrijk op 19 januari 1945. Het Kortrijksch Handelsblad van 20 januari 1945 doet er melding van:

“Fernagut Albert, 27 jaar, landbouwer, Kortrijkstraat, 185, te Lauwe, Waffen S.S., vertrok  naar het Oostfront waar hij steeds nog verblijft.

Deze zaak wordt bij verstek afgehandeld.

De veldwachter van de gemeente Lauwe komt verklaren dat Fernagut in den zomer van 1942 naar het Oostfront vertrokken is. Als hij in verlof kwam droeg hij een Duitsch kostuum.

Deze zaak werd uitgesteld tot Vrijdag 26 Januari, daar de veldwachter verklaart dat de moeder van betichte een brief zou ontvangen hebben dat haar zoon in een veldslag in Rusland als vermist wordt aangegeven.”

In de editie van 27 januari 1945 meldt dezelfde krant over de zitting van 26 januari:

“Uit een brief dewelke hij aan zijn familie geschreven heeft, wordt bevestigd dat hij aan het Oostfront zou gestreden hebben. Betichte is voortvluchtig. Werd bij verstek veroordeeld tot de doodstraf.”

Het vonnis verschijnt in het Belgisch Staatsblad van 29 september 1945.

Vraag is of men op de hoogte was van zijn overlijden op het ogenblik van de publicatie.

Maurice Kesteloot, geboren te Geluveld op 24 januari 1914 en woonachtig te Lauwe in de Tuinwijk 30, wordt op 6 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van de Vlaamse wacht van juli 1941 tot februari 1942.

Maurice Kesteloot

Hij komt voorwaardelijk vrij op 10 februari 1947. De bijlage aan het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling vermeldt het volgende:

“Is vlaswerker van beroep. Soldaat, militiaan 1934.

Na Mei 1940 verbleef hij gedurende zes maanden als krijgsgevangene in Duitschland.

In Juli 1941 werd hij lid der Vlaamsche Wacht. Hij beweert zich daarbij aangesloten te hebben omdat hij dacht dat het een soort politiekorps was.

Te Maria-ter-Heide kreeg hij zijn opleiding, ontving hij zijn uniform en een geweer. Hij ontkent den eed van getrouwheid aan den Fuhrer te hebben afgelegd. Zijn dienst deed hij te Brugge, vooral in de kantien. In Februari 1942 bekwam hij zijn ontslag uit de Vlaamsche Wacht op zijn aanvraag, dit omdat hij zich zoogezegd bedrogen voelde. Enkele maanden later vertrok hij samen met zijn vrouw als vrijwillige arbeider naar Duitschland.

Hij staat bekent als lid van “De Vlag”.”

De Krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 19 oktober 1945 Albert Masselis, vlasexpert, gehuwd met Noëlla Piferoen, geboren te Wevelgem op 2 september 1907 en woonachtig te Lauwe in de Handboogstraat 17, wegens lidmaatschap van het V.N.V., tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit zijn “123sexies”-rechten, waarin hij gedeeltelijk hersteld wordt bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 15 december 1949.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in zijn editie van 3 november 1945 verslag van zijn veroordeling door de krijgsraad:

“Masselis Albert … was tijdens gansch de bezetting lid van het VNV, werd in 1943 afdeelingsleider ervan, komt voor op de lijst van de Vlag en was tevens geabonneerd op het tijdschrift “Balming”.

Als getuigen treden op Hr Cosyns, burgemeester van Lauwe en Beernaert.

Mter Dousy, uit Kortrijk, betoogt dat verdachte vader is van zes kinderen, lid was van het VNV, syndikaat “Ik Dien” en tijdens den oorlog alle aktiviteit stop heeft gezet. Dan komt hij in moeilijkheden met Bourgeois Germain, die op hem een zekeren druk heeft uitgeoefend, omdat hij geen lid van de Waffen SS wilde worden.

In November 1943 komt de oorlogsburgemeester in zijn huis om hem mede te deelen dat hij door den Kortrijkschen Strubbe, zonder zijn weten, aangesteld werd tot propagandaleider, funktie die slechts op het papier bestond. Verder was het een eerlijk mensch, die op zeer voortreffelijke wijze zijn brood verdiende en door gansch het gebuurte goed gezien werd. Tot slot vraagt pleiter de vrijspraak.

Veroordeeld tot één jaar gevang en levenslange ontzegging zijner burgerrechten.”

Vlaswerker Albin Mourant, geboren te Fauville-en Caux (F) op 17 mei 1923 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat 214, wordt door de Krijgsraad te Kortrijk op 23 mei 1946 veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en de Waffen SS.

Vlashandelaar Georges Mourant, geboren te Ganzeville (F) op 12 augustus 1921 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat 214, oudere broer van Albin, wordt op 4 mei 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Het Kortrijksch Handelsblad geeft verslag van zijn proces in de editie van 7 juni 1946:

“Mourant Georges, …, lid van de Dietsche Militie Zwarte Brigade, trad in 1941 bij de Algemeene SS, maakte eenmaal de oefeningen mee, werkte in Frankrijk en België en liet zich gedurende een viertal maanden inlijven bij den Vrijwilligen Arbeidsdienst voor Vlaanderen. Op 2 Februari 1942 werd hij lid van de Vlaamsche Wacht en tot Brigadier bevorderd; nam op 14 Juni 1944 zijn ontslag; droeg enkele dagen het feldgrijs uniform; was lid van De Vlag en ploegoverste van de Dietsche Militie Zwarte Brigade.

Als getuigen verschijnen: Pierre Dhaese, wachtmeester, die het proces-verbaal komt bevestigen, en verklaart dat verdachte tijdens de bezetting opkooper was van het vlas.

Hierna volgen Bossuyt en Coigné Marie-Louise, de verloofde van verdachte, die sinds 1942 met hem heeft afgebroken.

De verdediger zegt dat deze jongen een natuur en een temperament bezat, die van hem een prachtmensch had kunnen maken. Hij behoort niet tot de categorie van banale menschen, die slechts hun genoegen vinden in materieele aangelegenheden, maar als een hooger figuur staat hij aangeschreven. Het is een nerveuse type, een gevoelsmensch, die open staat voor kunst en schoonheid. Het is een kind van de Leiestreek, een jongen die veel in de natuur heeft geleefd en romantisme heeft opgedaan; een jongen, die tot op zijn 17e jaar naar het college is gegaan, met één woord, een veel begaafde jongen.

Zijn ouders hadden er aan gehouden dat hij een zekere bepaalde kultuur zou bezitten. Door de onderwijskrachten werd hij tot een zeker extremisme geleid. Hij heeft geloofd, zooals zoovelen, dat de Duitschers den oorlog gingen winnen. Hij doet zijn aanvraag bij de Muziekkapel van de Vlaamsche Wacht. Ten slotte ziet hij in dat hij zich heeft bedrogen en een misstap heeft begaan. Hij doet dan al het mogelijke om ontslag te krijgen.

Ten slotte wijst pleiter nog eens op zijne rechtschapenheid en bevestigt dat het een jongen is die niet verloren is voor de natie en vraagt dan ook een milde straf te willen toepassen.”.

Noël Pauwels, geboren te Lauwe op 6 juli 1920 en er wonende in de Striepstraat 136, wordt op 17 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en verklikking.

Op 9 januari 1946 vermeldt de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk de feiten die aanleiding gegeven hebben tot zijn veroordeling:

“Is landwerker van beroep en soldaat militiaan van de klas 1940.

Na Mei 1940 werkte hij een tijdje in Frankrijk en daarna van 1941 tot begin 1943, in de Junkersfabriek in Duitschland. In het jaar 1943 meldde hij zich aan te Gent voor de Vlaamsche Wacht, alwaar hij zes maanden dienst deed. Acht dagen na zijn bijtreding werd hij ordonnance van den kompagniechef. Hij teekende voor den duur van den oorlog. Van Gent werd hij naar Kortrijk overgeplaatst en bekent twee of drie maal de wacht opgetrokken te hebben aan de brug te Harelbeke, gewapend met een Hollandsch geweer. Hij bekent dan te Komen dienst gedaan te hebben aan de sluizen gewapend met een geweer en twee handgranaten en gedurende enkele dagen het feldgrau uniform gedragen te hebben. In April verklikte hij den genaamden d’Ennetières Maxime aan den vijand, doch hij loochent.”

Jules Plaetevoet, geboren op 23 april 1907 en wonende te Lauwe in de Dronckaertstraat 56, wordt op 5 juni 1946 tot 8 jaar gewone hechtenis, levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en de militaire degradatie veroordeeld door de Krijgsraad te Kortrijk doordat hij zich liet inlijven in de Vlaamsche Wacht en in de SS Sturmbrigade Langemarck.

Op 2 augustus 1946 wordt brievenbesteller Odiel Saelens, geboren te Rekkem op 24 juni 1911 en wonende te Lauwe in de Grote Molenstraat 86, door de Krijgsraad te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot levenslange hechtenis door zich te laten inlijven bij de Waffen SS. Uit de Moskou archieven bij SOMA blijkt dat hij op 17 februari 1944 aan het Oostfront overleden was als SS sturmmann.

Gerard Samoy, geboren te Lauwe op 30 april 1914 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 17 oktober 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten, wegens lidmaatschap van de Vlaamsche wacht. Hij deed dienst in Brugge en nam in juli 1942 ontslag.

Paul Samoy, geboren te Lauwe op 28 september 1908 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 16 augustus 1945 door de Krijgsraad te kortrijk veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van het V.N.V. Hij komt vrij op 24 oktober 1946.

Het Kortrijksch Handelsblad geeft verslag van zijn proces in de editie van 25 augustus 1945:

“Samoy Paul, 37 jaar, meestergast in katoenspinnerij, wonende te Lauwe, was reeds van vóór den oorlog lid van het VNV en was van Mei tot October 1941 afdeelingsleider van het plaatselijk VNV. Vóór zijn venster hing hij tijdens de bezetting affiches voor de aanwerving van de SS Langemarck en dit tot Juni 1944; ook langs den openbare weg hing hij zulkdanige plakbrieven uit.

Mr. Dousy, uit Kortrijk, betoogt dat betichte een zeer minieme activiteit ten voordeele van den vijand aan den dag heeft gelegd en deze man niet geschikt was om het leiderschap van het VNV op zich te nemen en ten slotte door den opperbaas van het VNV van Kortrijk, Dr. Strubbe, werd aangesteld.

Veroordeeld tot twee jaar gevang en 20 jaar ontzegging zijner burgerrechten.”

Richard Vandaele, vlashandelaar, geboren te Wevelgem op 1 februari 1899 en wonende in de Grote Molenstraat 32 te Lauwe, wordt op 8 november 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap bij het V.N.V., D.M.Z.B. en De Vlag.

De Substituut van Kortrijk vermeldt op 17 januari 1946 de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“Beklaagde was sedert langen tijd, hij was het reeds voor den oorlog, lid van het V.N.V. In den loop van den winter 1940-41 trad hij tot de Dietsche Militie-Zwarte Brigade toe en verkreeg er den rang van “Schaarleider”.

In die hoedanigheid heeft hij op verscheidene stonden de uniform dier paramilitaire formatie gedragen en er de oefeningen van medegemaakt. Getuigen beweren dat hij een wapen zou hebben gedragen. Hij ontkent het. Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat hij Duitschgezind was. Hij ontkent het lidmaatschap aan “De Vlag”. Nochtans berust er in het bundel een stuk door hem zelf onderteekend waarin hij verklaard lid geweest te zijn van “De Vlag”.

Een persoon, de genaamde Depijpere Paul, heeft voorgehouden dat hij door een Feldgendarm, met behulp van beklaagde, werd aangerand. De personen die het feit hebben medegemaakt, erkennen echter in Vandaele den aanrander niet, ze zijn stellig en geven uitdrukkelijk de redenen aan van hun overtuiging.

In het burgerleven was beklaagde controleur. In het uitoefenen van zijn bediening stelde hij zich brutaal aan.”

Hij komt vrij op 17 mei 1947 en de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk herstelt hem op 15 december 1949 in bepaalde rechten die hij verloren had.

Herman Vandommele, geboren te Moeskroen op 25 november 1921 en wonende te Lauwe in de Statiestraat 8, wordt op 13 juli 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.

Substituut Janssens vermeldt op 4 september 1945 de feiten die geleid hebben tot zijn veroordeling:

“Betichte was leider van het NSJV te Lauwe en een tijdlang voor de gouw “Leieland” in 1942 en 1943.

In December 1942 werd hij terzelfdertijde leider van een Departement in het NSJV en droeg hij het uniform van deze functie, met revolver. Betichte hield zich bezig met “hoofddienst Vorming” en daar hij verscheidene athletische oefeningen leidde, is het wel mogelijk dat het hier eenvoudig om een startrevolver gaat.

In 1944 kwam er een splitsing in het NSJV en scheurde hij af met talrijke anderen omdat het VNV niet kordaat wou standnemen tegen deportatiemaatregelen van den bezetter. Dit standpunt legde hij uiteen in een spreekbeurt in het VNV te Lauwe.”

Herman Vandommele komt voorlopig vrij op 26 augustus 1946.

Het proces van de gebroeders Vandoorne uit Lauwe is een belangrijk dossier van economische collaboratie.

De gebroeders Joseph en Henri Vandoorne uit Lauwe aanvaardden, volgens het verslag van de krijgsauditeur van 21 augustus 1945, tijdens gans de oorlog camouflagewerken op de vliegvelden van Wevelgem, Moorsele en Poperinge. Allerlei militaire werken werden aan een tiental vliegvelden in Frankrijk uitgevoerd. Ondertussen vervaardigde hun schrijnwerkerij barakken, schijnvliegtuigen en ander materiaal voor de Duitsers.

Joseph nam de technische leiding van de firma voor zijn rekening en Henri deed het bureelwerk.

Joseph Vandoorne, geboren te Lauwe op 22 oktober 1895 en er wonende in de Menenstraat 30, gehuwd met Alice Mispelaere en vader van zeven kinderen, voorzitter van de Middenstand te Lauwe en er zeer geliefd, wordt opgepakt op 4 september 1944 en op 4 mei 1945 wordt hij door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange dwangarbeid en een zware geldboete. Tevens worden hem alle rechten ontnomen. Op 26 september 1945 wordt de levenslange dwangarbeid door het Krijgshof van Gent teruggebracht tot 15 jaar en op 8 juni 1949 tot 12 jaar.

Als jonge gast gaat hij op stiel o.a. in Noord-Frankrijk en wordt zoals zijn vader schrijnwerker. Vanaf 1912 werkt hij samen met zijn vader en in 1917 worden hun houtbewerkingsmachines door de Duitsers aangeslagen en vernietigd. Na zijn legerdienst in 1920 koopt hij nieuwe machines, gaat hij opnieuw aan de slag als schrijnwerker en neemt gedurende jaren actief deel aan de heropbouw van Ieper en omliggende. De schrijnwerkerij mag bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog gerekend worden als een van de grootste en modernste van het land. Dat gaat de Duitsers niet onopgemerkt voorbij en vanaf oktober 1940 stromen de bestellingen toe. Rond dit tijdstip stellen de Duitsers op de vliegvelden van Wevelgem en Moorsele reeds een grote hoeveelheid werklieden, tewerk, die ze zelf aanwerven en uitbetalen. Vanaf eind november 1940 wordt de firma Vandoorne door de Duitsers verplicht het werkvolk over te nemen en hen de lonen uit te betalen. De werklieden zetten in de praktijk hun gewone werk verder onder Duits bestuur zoals ze dit deden vóór Vandoorne hen uitbetaalde.

Honderden mensen die verplicht zijn te gaan arbeiden in Duitsland worden er in veiligheid verborgen waar ze ongekend toch in staat zijn hun families verder te onderhouden.

Joseph Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op 12 augustus 1950.

Ook zijn broer Henri, geboren te Lauwe op 18 december 1901, er wonende in de Menenstraat 34, gehuwd met Marie Barratte en vader van vier kinderen, wordt eveneens op 4 mei 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, op 26 september 1945 door het Krijgshof te Gent teruggebracht tot 12 jaar en op 31 juli 1947 tot 10 jaar.

Henri Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op 30 juni 1950.

In haar masterscriptie (UGent – 2009) “De bestraffing van economische collaboratie in de hout- en meubelsector na de Tweede Wereldoorlog: vervolging en rechtspraak door de krijgsraden te Kortrijk, Mechelen, Brussel en Luik” behandelt Dr. Carmen Van Praet het proces van de gebroeders Vandoorne voor de Krijgsraad te kortrijk, hierna integraal weergeven.

“De krijgsraad van Kortrijk sprak op 4 mei 1945 een vonnis op tegenspraak uit in de zaak van de gebroeders Vandoorne uit Lauwe. Zij zaten toen al in voorhechtenis. Het openbaar ministerie, bij monde van eerste substituut-krijgsauditeur J. Van der Meersch, had een dossier opgesteld tegen aannemer Jozef Vandoorne en zijn broer, de timmerman en aannemer Henri Vandoorne omdat ze tijdens WOII artikel 115 en artikel 118bis van het SWB zouden overtreden hebben. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door Meester Claeys, stelde zich burgerlijke partij. Van der Meersch vorderde in zijn conclusies voor beide broers de doodstraf wegens feiten die onder artikel 115 SWB vielen en 15 jaar hechtenis voor de feiten onder toepassing van 118bis SWB. De krijgsraad van Kortrijk achtte de betichtingen op basis van art. 118bis niet voldoende bewezen. De kernbeschuldiging dat de broers Vandoorne aanzienlijke geldelijke steun hadden gegeven aan de „DeVlag‟ kon niet hard gemaakt worden. De krijgsraad veroordeelde Jozef en Henri Vandoorne wel voor economische collaboratie (art. 115 SWB). Zij kregen beiden levenslange dwangarbeid. De som van 135.767.080,08 frank werd als retributie toegewezen aan de Belgische schatkist. Beide veroordeelden werden ontzet uit hun titels, graden, openbare ambten, bedieningen en diensten waarmee zij bekleed waren. Bovendien werden ze van rechtswege levenslang ontzet van de rechten zoals bepaald in art. 123sexies SWB en art. 31 SWB. Al het roerend en onroerend alaam, de volledige uitrusting van de schrijnwerkerij en de voorraden hout die gediend hadden of bestemd waren voor de uitvoering van de misdaad, werden verbeurd verklaard. Bovendien veroordeelde de krijgsraad de gebroeders Vandoorne tot het betalen van een schadevergoeding aan de burgerlijke partij (Belgische Staat) ten bedrage van 50.000.000 frank.

Uit de uiteenzetting der zaak door eerste substituut-krijgsauditeur Van der Meersch bleek dat de gebroeders Vandoorne een schrijnwerkerij uitbaatten te Lauwe. De onderneming was een oude familiezaak waar men voor de oorlog deuren en venster vervaardigde. De firma was een feitelijke vereniging. De oudste broer, Jozef Vandoorne, nam de technische leiding van de firma voor zijn rekening, de jongste broer Henri Vandoorne deed het bureelwerk. Een regelmatige boekhouding werd pas vanaf 1 januari 1942 bijgehouden, maar er werden  uitgaande facturen gevonden die teruggingen tot 1940. Op basis van deze documenten stelde de heer Wullepit, deskundig boekhouder, een verslag op. Dit financieel onderzoek werd door de substituut-krijgsauditeur secundair geacht omdat de betichten de feiten grosso modo hadden bekend. Het rapport van Wullepit was wel van belang om een zicht te krijgen op het  zakencijfer en de winsten tijdens de bezettingsjaren.

In 1937 stelde het bedrijf Vandoorne 40 à 60 werklieden tewerk. Wellicht ten gevolge van de crisis was het aantal werknemers in 1940 drastisch gedaald tot 20 à 30 man. De gebroeders Vandoorne bekenden dat zij eind oktober, begin november 1940 in contact kwamen met de leiding van de Duitse „Bauleitung der Luftwaffe‟ te Wevelgem en Moorsele. Op deze vliegpleinen werkten honderden werklieden die aanvankelijk rechtstreeks aangeworven werden door de bezettende overheid. Zij werkten overduidelijk aan de uitbouw van militaire installaties. Toen er problemen rezen met o.a. lonen, verzekeringen en pensioenen, veranderden de Duitsers het geweer van schouder. De sociale administratie en de leiding van het werkvolk werd voortaan overgelaten aan Belgische ondernemers. De gebroeders Vandoorne sloten een contract af voor camouflagewerken op de vliegvelden van Wevelgem, Moorsele en Poperinge en in een aantal Franse steden. De werklieden die op deze vliegvelden werkten werden uitbetaald door de gebroeders Vandoorne. Opmerkelijk en uiterst bezwarend was de vaststelling dat de firma in 1941 op een gegeven moment maar liefst 1.200 arbeiders op haar loonlijst had staan.

Bovendien namen de gebroeders Vandoorne de leiding in handen van verscheidene landbouwexploitaties, de zogenaamde „Landwirtschaft‟ opgericht door de Duitsers op en rond de vliegvelden. Tot aan de bevrijding werden deze landbouwexploitaties door de gebroeders Vandoorne uitgebaat. Ongeveer 800 personen zaaiden en planten er gewassen onder toezicht van de Duitsers. De oogst werd verdeeld onder de Franse bevolking, de Duitsers en het werkvolk zelf. De brutolonen van de arbeiders op de vliegvelden en op de „Landwirtschaften‟ werden door de Duitsers aan de gebroeders Vandoorne betaald. Zij moesten vervolgens de sociale inhoudingen doen en het werkvolk uitbetalen. Volgens de deskundige hielden de gebroeders Vandoorne aan deze transacties een nettowinst van 20% over. Naast deze winstgevende activiteiten in rechtstreekse onderaanneming van de Duitse bezetter, vervaardigde hun schrijnwerkerij te Lauwe barakken, schijnvliegtuigen, camoufleernetten, driepikkels, kisten, sperblokken en meubilair. Tussen 1940 en augustus 1944 realiseerden de gebroeders Vandoorne een zakencijfer van 135.767.000 frank waarvan slechts 920.000 frank gefactureerd werd aan Belgisch cliënteel. De substituut-krijgsauditeur achtte het nutteloos om verder uit te wijden over deze leveringen omdat de betichten de feiten bekenden. Hij sloot zijn verslag af op ironische toon: “De betichten bekennen de feiten. Zij beweren dat zij alleenlijk hebben gehandeld om de belangen van het werkvolk te verdedigen. Deze verdediging heeft hun miljoenen opgebracht.”

De krijgsraad achtte het billijk om de gebroeders Vandoorne te veroordelen op basis van artikel 115 SWB. Het onderzoek bewees de feiten en de beschuldigden hadden hun misdaad gepleegd uit winstbejag. Tijdens het plegen van de economische misdaden waren Henri en Jozef Vandoorne militairen in onbepaald verlof en derhalve maakten zij zich volgens Van der Meersch ook schuldig aan verraad. De advocaten van de gebroeders Vandoorne waren Meester Degryse, Meester Tahon en Meester Cnokaert. Zij hamerden er op dat de betichten handelden in het belang van hun werknemers die zij werk en inkomen verschaften. Deze verschoningsgrond werd door de krijgsraad van Kortrijk niet aanvaard omdat het onderzoek duidelijk had aangetoond dat de beschuldigden uit winstbejag handelden. De krijgsraad hield wel rekening met de verzachtende omstandigheid dat de broers geen vroegere veroordelingen hadden opgelopen.”

Albert Werbrouck, geboren te Lauwe op 23 mei 1915 en er wonende in de Rekkemstraat 35, wordt op 22 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk en op 25 mei 1946 door het krijgshof te Gent tot 18 maanden gevangenis veroordeeld en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de Substituut te Gent op 5 juni 1946 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Tot 26 December 1940 was veroordeelde krijgsgevangen. Daarna bleef hij drie maanden werkloos om daarna bij Dewitte te gaan werken.

Op 20 Oogst 1941 trad hij in de Vlaamsche Wacht. Te Maria ter Heide ontving hij zijn opleiding. Hij teekende eerst voor zes weken, daarna voor den duur van den oorlog. Hij beweert steeds foerier te zijn geweest. Hij verbleef achtereenvolgens te Antwerpen en te Brugge. Hij ontkent een geweer gedragen te hebben, doch bekent een revolver gedragen te hebben. Op 1 Juni 1942 werd hij tot gefreiter bevorderd en op 1 November 42 tot onderofficier. Hij beweert op 7 juni 1944 gedeserteerd te hebben.”

Het Kortrijksch Handelsblad, editie 15 februari 1946, vermeldt iets over de getuigen en zijn verdediger tijdens zijn proces voor de krijgsraad:

“… Getuige Vandamme Achiel heeft betichte meermalen gezien in uniform van de Vl. Wacht. Door de schuld van zijn vrouw heeft hij zich daartoe laten inlijven en door deze van zijn schoonvader. Verder was het een persoon die niet gevreesd was op de gemeente.

Getuigen Florimont en Wyseur Albert leggen dezelfde verklaringen af als eerste getuige, doch Seys Urbain weet in te brengen, dat betichte een eigenzinnig mensch was en zelden of nooit tegen iemand sprak.

Meester Dousy, uit Kortrijk, verklaart dat betichte een werkjongen is, vroeger werkzaam was in de textielfabriek van Lauwe, gehuwd en vader van een kind. Hij beklemtoont het feit, dat hij geen werk had en uit nood handelde. Door de propaganda voor de Vlaamsche Wacht heeft hij zich laten vangen. Hij stamt uit een Engelschgezinde familie.”

Camille Wyseur, schrijnwerkersbaas, geboren te Lauwe op 15 oktober 1890 en er wonende in de Statiestraat 31, wordt op 14 juli 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”. Het arrest van het krijgshof te Gent van 21 november 1945 bevestigt het vonnis van de krijgsraad.

De Substituut van Kortrijk noteert op 12 september 1945:

“Betichte heeft te Lauwe of elders in Belgie in ’t jaar 1940 een dertigtal schijnvliegtuigen in hout vervaardigd.

De rechters waren strenger om reden van het zuiver militair karakter van deze levering.”