Moorsele: Charles “Karel” Vanoverberghe en Juliaan
“Julien” De Boevere
In zijn schrijven aan de Consultatieve Commissie
verwijst oorlogsburgemeester Albert Herreman naar onderwijzer Charles
Vanoverberghe, op wiens vraag hij burgemeester zou zijn geworden.
Charles “Karel” Vanoverberghe[1],
geboren te Moorsele op 31 maart 1883, er wonende in de Sint-Janslaan 20,
onderwijzer en schoolhoofd, gehuwd met Julienne Delrue, vader van 5 kinderen,
staat in Moorsele gekend als een eerlijk man van goede faam en onberispelijke
zeden, een idealist wars van grootheidswaanzin, geld- en zelfzucht.
Hij staat aan het hoofd van talrijke culturele
verenigingen (muziek-, toneel- en zangverenigingen) en wordt door de leden erg
geapprecieerd.
Na de oorlog wordt hij aangehouden en
geïnterneerd van 8 september 1944 tot 1
april 1945 en van 14 mei 1945 tot 27 oktober 1945. Hij wordt op 27 oktober 1945
door de Krijgsraad te Kortrijk en op 27 februari 1946 door het Krijgshof te
Gent veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis. Hij verblijft in verschillende
gevangenissen (interneringscentrum Kortrijk, gevangenis Sint-Gillis,
interneringscentrum Sint-Kruis).
Substituut Janssens noteert op 11 januari 1946
de daden die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:
“Zaak
in beroep.
Betichte
is schoolhoofd te Moorsele.
In
1942 werd het VNV gesticht te Moorsele. Betichte is eigenlijk de stichter en
hij heeft dan ook de eerste vergaderingen geleid. Hij bleef toch eenvoudig lid.
Hij
woonde de vergaderingen van het VNV bij en leerde de VNV-ers liederen aan.
De
vier Oostfrontstrijders der gemeente kwamen telkens bij hem op bezoek en hij
noemde hen “helden”.
Betichte
woonde ook de begrafenis van Staf Declercq bij.
Het
is op aanraden en bij tussenkomst van betichte dat Herreman VNV-burgemeester
van Moorsele geworden is.
Hij
schijnt ook op school propaganda gevoerd te hebben.”
Op vraag van de gevangenisdirectie geeft Karel
Vanoverberghe een beknopt verhaal van zijn leven, alsook in welke
omstandigheden hij de feiten heeft gepleegd waartoe hij veroordeeld werd:
“Ik
werd geboren te Moorsele op 31 maart 1883. Vader was schrijnwerker. Na mijn
schooljaren (13 jaar oud) leerde ik de stiel van vader. Op 18-jarigen leeftijd
heb ik aan de studie begonnen en aan 22 jaar het diploma van onderwijzer
bekomen te Torhout 1905. Ik heb 14 jaar in het Aangenomen Onderwijs gestaan te
Gullegem, dan werd ik als schoolhoofd benoemd aan de Gemengde Gemeenteschool
van mijn geboortedorp. De school bracht ik van één tot vier klassen – een
vijfde zou ingericht worden. Als naschoolsch werk stichtte ik – en bestuurde
meteen – een fanfare, een zanggilde, een tooneelclub, dit gebeurde met
goedkeuring van de Heer Hoofdopziener en het werd in het jaarverslag der school
vermeld. Sommige dorpspolitiekers zagen dit werk met leede ogen aan. Het waren
ook zij die mijn naam op de zwarte lijst deden voorkomen.
Naast
mij had ik een onderwijzer die om zijn nalatigheid moest berispt. Tienmaal ten
minste is de Burgemeester zich bij mij over die man komen beklagen. Met de
huisvaders was het nog erger. Op bevel van de Kantonale Opziener werd hij
eindelijk aangeklaagd voor miskenning van gezag en kreeg een blaam als straf.
Na de bevrijding volgde zijn wraak. Leerlingen werden beïnvloed en hij klaagde
mij aan voor slechte propaganda op school. Zoo gaf hij de dorpspolitiekers de
argumenten in de hand.
Mijn
gezin telt 7 leden: 5 kinderen waaronder 4 minderjarig. De oudste gediplomeerde
onderwijzer, nog zonder betrekking, voldoet nu aan zijn legerdienstplicht. De 2e
is leerlinge onderwijzeres. De 3e, een zoon van 16 jaar, zal nu op
stiel gaan. De 4de zou regentes leeren, is nu echter dienstmeid in
Kortrijk, haar loon is ons eenig inkomen. Het jongste kind is amper 5 jaar oud.
Die kinderen heb ik sedert mijn 2de aanhouding (14-5-1945) niet meer
gezien dit om besparing te doen. Ook mijn vrouw komt enkel om de maand of om de
6 weken. Mijn vrouw was bijzondere meesteres van naaldenwerk aan onze school,
staatsbezoldigde. Na mijn aanhouding werden de meisjes – tegen de wet ingaande
– door hogergenoemde onderwijzer uit de school gebannen. Zoo ook viel haar
wedde weg.
Het was op 8-9-1944 dat ik tot ieders
verwondering werd aangehouden, geen kwestie van mishandeling, plundering of
zelfs beleediging, neen, de mannen die mij aanhielden of bewaakten, kwamen
exuus aanbieden en veel dorpsgenooten zijn mij komen moed inspreken en troosten.
Mijn zoon – hij kwam even uit de Normaalschool –
werd gedurende 4 weken opgesloten. Nooit werd de reden van zijn opsluiting of
vrijstelling bekend gemaakt. Hij bezit zooals eenieder het Bewijs van
Burgertrouw. De man die mijn aanhouding eischte en teekende werd een week
daarna plichtig aan moord bevonden (moord Ardooie Assisenhof voor
West-Vlaanderen zomer 1945). De 1e getuige ten mijnen laste was een
oud-veroordeelde van zijn vrouw gescheiden. Hij legde een getuigenis af
tegenstrijdig (valsch) met zijn verklaring in het dossier opgegeven (doss: bl:
12). De onderwijzer hooger genoemd voelde spijt en wroeging om zijn verklaring
en zocht naar alle middelen om deze niet onder eed te moeten bevestigen (hij
miste de tram, hij miste de trein, hij brak zijn fiets). Hij bleef van het
gerecht afwezig.
Ik werd dus, in de verklaring van onderwijzer
Herman, beschuldigd van propaganda op school: voorlezen van brieven en
aanleeren van produitsche liederen en lid V.N.V.
Ik heb inderdaad 2 Vlaamsche brieven komend van
oud-leerlingen die in Duitschland werkten voorgelezen, die oud-leerlingen
werden vroeger door Gestapo’s des nachts opgehaald en weggevoerd. De brieven
waren vol dankbetuiging, erkentelijkheid en vriendelijkheid, echter één zin te
betwisten: “Ik heb hier iets gegeten dat ik in België nooit gegeten heb.”.
Ik heb 2 liederen “Kempenland” en “Vaarwel mijn
broeder (XVIde eeuw)” aangeleerd. Die liederen werden ons opgelegd (ik bedoel
het aanleeren) door W. Demeyere in aanwezigheid van de Kantonale Opziener te
Menen. Dit voorlezen en aanleeren was misschien onvoorzichtig.
Ik heb mij laten inschrijven in het V.N.V.,
echter enkel als voorloopig lid (nooit toetredingsbewijs geteekend). De reden
die mij daartoe aanzette was mijn zoon te zien benoemen in onze school (wat
niet gebeurd is). Dit V.N.V. echter was nergens aangesloten bewijs daarvan: de
voorzitter-leider uit Moorsele is gauw vrij geweest en de leden niet
verontrust.
De begravingsdag van Staf Declercq was een
verlofdag. Ik ben die dag mijn zoon in Brussel gaan bezoeken en heb eerst de
stoet aangekeken. Ook die zwakheid heb ik aan mijn Auditeur verklaard al kon ik
gemakkelijk dit geheim bewaren.
Ziehier Hooggeachte de feiten in zwakheid
bedreven en in volle rechtzinnigheid aangehaald.
Uw dienstwillige dienaar;
Met gansen bijzondere Hoogachting.
C. Vanoverberghe 63 jaar oud.”
Op 20 april 1947 wordt Karel Vanoverberghe, na
o.a. een schriftelijke tussenkomst dd. 16 april 1947 van E.H. J. Roose,
bestuurder van de meisjesnormaalschool te Tielt, in voorwaardelijke vrijheid
gesteld.
Op 23 augustus 1948 richt Vanoverberghe een
brief aan Prins Karel, waarin hij de zaken nog eens op een rijtje zet en
strafvermindering vraagt:
“Ik heb de Uedele te
melden dat ik door het “Beschermcomité voor ontslagen gevangenen” te Kortrijk
ben aangezet om mijn Burgerrechten terug te vragen, wat ik volgaarne gedaan
heb. Bij die gelegenheid vraag ik Uedele eerbiedig mij een strafvermindering te
willen geven.
Sta toe dat ik voor een
wijl Uwe aandacht vraag en mijn geval kort uiteen zet, dit om mijn aanvraag tot
strafvermindering te kunnen motiveren.
Ik was sedert 20 jaar
schoolhoofd te Moorsele en had 35 jaar trouwe dienst. Ik werd door mijn collega
Herman Paulus aangeklaagd voor slechte propaganda op school. De rijkswacht deed
een ernstig onderzoek bij de leerlingen, en hoorden niet het minste kwaad over
mij. Hun verslag die dus geheel te mijnen gunste sprak werd nooit in mijn
dossier opgenomen. De staatsveiligheid deed ook een onderzoek. Drie leerlingen
werden de woorden in de mond gegeven en legden een verklaring af te mijnen
laste. Onderwijzer Herman kreeg wroeging en durfde zijn eerste verklaring niet
onder eed bevestigen, spijts hij door het Gerecht geciteerd werd bleef hij
afwezig op de Krijgsraad. De leerlingen hadden reeds lang hun dwaling ingezien
en hun woorden ingetrokken. Ze schreven zelf onder aangetekende brief naar de
Heer Auditeur. Die jongelingen zijn nu steeds vriendelijk tegenover mij.
Een tweede getuige
Julien Debouvere die mij amper kende heeft een beschuldiging die hij eerst ten
laste van Georges Vanaerde, onderwijzer, gedaan had, in de zitting van de
Krijgsraad te mijnen laste gelegd. Ik vermoed dat hij voor die zaak werd
uitgekocht. Op bladzijde 12 van mijn dossier (confrontatie Vanoverberghe
Debouvere) uit de alinea: “Ik voeg er aan toe dat het niet Vanoverberghe was,
maar wel Vanaerde onderwijzer die …” is duidelijk te begrijpen dat Debouvere
valsch getuigd heeft te Kortrijk. Ik werd dus tegen de verwachtingen van mijn dorpsgenoten
tot 5 jaar hechtenis veroordeeld (Kortrijk November 1945) en op 27 Februari
1946 werd te Gent door het Krijgshof de straf behouden verklaard. Het gerecht
had gesproken en ik zou mijn straf verduldig dragen. De Heer Burgemeester van
Moorsele en anderen hebben om mijn vrijstelling gevraagd en ik heb 371 dagen
genade bekomen na 540 dagen werd ik in voorlopige vrijheid gesteld.
Laat ik nog het volgende
aanhalen: binst de oorlog is een Engelsch piloot in burgerkleedij in mijn huis
geweest. Spijts mijn huis en mijn school door de “Weermacht” bezet was heb ik
de vluchteling opgenomen, ook eenig geld en eten meegegeven. Hij zou naar
onbezet Frankrijk vluchten; ik heb hem dan ook de beste voetweg aangewezen. Die
daad nog vóór de Bevrijding door sommigen gekend en na de Bevrijding openbaar
gemaakt heeft toch mijn aanhouding niet kunnen beletten.
Een zeer voorname dame,
Alice Corselis die lange tijd in U.S.A. had verbleven heeft even als ik, de
piloot aan huis ontvangen en hem geholpen. Die dame, alsook de oud-leerling,
Odiel Lust, die de piloot bij mij binnen bracht – omdat ik een woord Engels
spreek – hebben te mijnen voordele op de Krijgsraad te Kortrijk getuigd
(dossier 1296).
Om die reden Exellentie
heb ik mij verstout bij Uedele vermindering van straf aan te vragen. Nu ben ik
in mijn 66e levensjaar en leef ten laste van mijn oudste kinderen
(de oudste is 24 het jongste kind is 6
jaar oud).
Uw goed antwoord te
gemoet ziende heb ik de eer te zijn uw nederige dienstwillige.
C. Vanoverberghe,
Ontslagen te Sint-Kruis
W-VL op 20 April 1947, voorwaardelijk in vrijheid gesteld door min. Besluit den
14 April 1947, onder voogdij van het Beschermcomité te Kortrijk.”
In het Belgisch Staatsblad van 1952 vernemen we
dat Karel Vanoverberghe bij vonnis van 2 oktober 1952 verleend door de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk,
hersteld wordt in al zijn rechten vanaf de datum van beslissing. Hij
overlijdt te Moorsele op 30 maart 1963.
In zijn brief gericht aan Prins Karel maakt
Karel Vanoverberghe melding van Julien De Boevere, die hem valselijk
beschuldigd had.
Juliaan “Julien” De Boevere, geboren te Kortrijk
op 23 augustus 1899, wonende te Moorsele in de Maalstraat 97 en gehuwd met
Valentina Lagae, was aangesloten bij de Weerstand (P.L.) van 28 februari 1944
tot 14 oktober 1944. Hij werd lid van het V.N.V. om beter spionagewerk te
kunnen doen voor de geallieerden, in opdracht van de ondergrondse beweging.
Juliaan De Boevere
Via een verhoor van Roger Lievens, afgenomen op
19 mei 1954 door de politie van Wevelgem (P.V. Nr. 119/OM) komen we meer te
weten over het spionagwerk van De Boevere:
“Ik weet goed dat
Deboevere Julien, het Burgerlijk verzet heeft helpen stichten te Moorsele en te
Winkel St. Elooi, om reden dat wij het samen aldaar gesticht hebben en dat wij
veel samen werkten.
Wat betreft de
verijdeling der aanhouding van de Heren Bettens, Watteyne en De Bouck werd dit
mij door hem medegedeeld dezelfde avond dat hij dit gehoord had in een
vergadering van de zwarte Brigade (V.N.V.). Hij kon deelnemen aan deze
vergaderingen en werd het door ons opgelegd en dit omdat hij volledig ziek was
en dat hij in deze vergaderingen veel inlichtingen kon verkrijgen die de
Weerstand kon ten goede komen daar de gebroeders Pille (Gestapo’s) steeds in
deze vergaderingen waren …”
Juliaan De Boevere sterft te Moorsele op 8 maart
1951.
Op 19 november 1953 wordt hem de titel van
weerstander door de sluikpers toegekend.
[1]
Aldus inlichtingen verstrekt door de burgemeester van Moorsele op 26 november
1945, op vraag van het Krijgsauditoraat van Kortrijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten