Posts tonen met het label Van Reeth. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Van Reeth. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Collaboratie en repressie in Wevelgem

 

Collaboratie en repressie in Wevelgem

 

Wie waren de collaborateurs in het Wevelgem en onder welke vormen werd er al dan niet doelbewust of vrijwillig met de bezetter meegewerkt?

Op belgiumwwii.be geven Bruno De Wever en Nico Wouters een mooi overzicht van de soorten collaboratie en de bestraffing ervan:

“Collaboratie met de bezetter manifesteert zich in alle domeinen van de samenleving. Politieke collaboratie vormt vaak de basis voor andere vormen van collaboratie. In Vlaanderen wil het Vlaams-nationalistische Vlaams Nationaal Verbond (VNV) zijn doelstellingen bereiken via de bezettingsmacht. De partij verovert machtsposities in het bestuur van België.

Het VNV wordt beconcurreerd door Groot-Duitse collaborateurs van de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap (DeVlag) en de Algemene-SS Vlaanderen (ASSVL) die steun krijgen van de machtige Duitse SS.

Militaire collaborateurs lopen het meest in de kijker. Ze dragen immers een uniform van het Duitse leger of van een paramilitaire formatie en ze zijn gewapend. Ze worden ingezet als hulptroepen van de bezettingsmacht of aan de Duitse fronten, vooral aan het oostfront. De rekrutering voor (para-)militaire eenheden gebeurt via VNV, DeVlag en ASSVL die zo hun loyaliteit aan de bezetter willen bewijzen. Toch is er ook een toestroom van apolitieke collaborateurs die zich om redenen van broodwinning, persoonlijk opportunisme of avonturisme engageren. Ook economische collaboratie gebeurt meestal uit opportunistische redenen van winstbejag …

Collaborerende schrijvers en kunstenaars legitimeren het nationaalsocialistische regime.”

Deze laatste vorm van artistieke of culturele collaboratie kan men als politieke collaboratie beschouwen.

Een ander onderdeel van de politieke collaboratie is de administratieve collaboratie, die zich vooral uit bij de oorlogsburgemeesters en -schepenen, ook bij sommige gemeentesecretarissen die op post blijven tijdens de bezetting en binnen corporaties zoals de NLVC[1] en het Rijksarbeidsambt[2].

De militaire collaborateurs vinden we terug in volgende groeperingen:

  • Militaire groeperingen: Waffen-SS[3], Vlaams Legioen[4] en Kriegsmarine (zeemacht);
  • Paramilitaire groeperingen: Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK)[5], Fabriekswacht[6], Vlaamse Wacht[7] en Organisation Todt (OT)[8];
  • Paramilitaire groeperingen van politieke aard: Dietsche Militie-Zwarte Brigade (DM-ZB) en Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (VAVV)[9];
  • Politionele diensten: Feldgendarmerie[10], Sicherheitspolizei[11] en Geheime Feldpolizei (GFP)[12].

De verklikking vormt een afzonderlijk hoofdstuk in het collaboratieverhaal. Niet alleen Joden, verzetslieden of werkweigeraars worden verklikt, maar ook wie een anti-Duitse belediging uit of naar de Britse radio luistert, loopt het risico door buren, collega’s of familieleden aan de bezetter overgeleverd te worden. Dikwijls betreft het afrekeningen en wraaknemingen die zich in de privésfeer afspelen.

De “relazen” in ons boek, zeker over de goedgelovige of opportunistische oostfronters, al dan niet met een ideaal, zijn soms schrijnend en de bestraffing na de oorlog is meestal buitensporig en staat niet in verhouding tot de begane fouten tijdens de oorlog. De strafmaatregel is bovendien niet in elk geval gelijk en hangt af van de rechter, van de plaats en van het tijdstip van de bestraffing. Uit onderzoeken blijkt tevens dat het soms beter is de straf te ondergaan dan ze te ontlopen.

Over die bestraffingen citeren we verzetsman en gerechtsjournalist Louis De Lentdecker in zijn  “Memoires” (Tielt, Lannoo, 1997):

“In mijn verslagen over processen tegen incivieken en collaborateurs (…) ben ik tekeergegaan tegen de brutaliteit en de partijdigheid van rechters, de hardvochtigheid van auditeurs, de laagheid van meinedigen, de onbetrouwbaarheid van getuigen en onderzoekers, de wraaklust van verzetslieden en gewezen politieke gevangenen, de zwakheid, de lafheid, de onverschilligheid, het opportunisme van politici. Velen hebben mij dat kwalijk genomen of begrepen niet hoe ik zoiets durfde.”

Van wie – de opsomming is onvolledig – uit Wevelgem, er geboren of gewoond hebbende, vonden wij dossiers terug, via het Belgisch Staatsblad en in onze rijksarchieven?

Willy Amerlinck, geboren te Wevelgem op 30 maart 1925 en er wonende in de Brouwerijstraat 57, verblijft in de gevangenis van Arlon van 6 juli 1945 tot 18 juli 1945, in die van Sint-Gillis van 18 juli 1945 tot 10 augustus 1945 en in die van Kortrijk van 10 augustus 1945 tot 18 november 1945, dag waarop hij vrij komt.

Bij beslissing van 24 mei 1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Willy Amerlinck beroofd van zijn burgerlijke en politieke rechten uit reden van lidmaatschap “Feuerwacht” in België en Duitsland.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 5 juni 1952 wordt hij hersteld in al zijn rechten.

Robert Beels, wever, geboren te Lauwe op 19 juni 1915 en wonende op de Wijnberghoek 36 te Wevelgem wordt op 3 mei 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf en gedurende twee jaar onder politietoezicht geplaatst uit hoofde van:

“lid geweest te zijn van het V.N.V. te Wevelgem, in 1941-1942-1943, lid van de hulpbrigade van het V.N.V. en van mannen aangeworven te hebben te Wevelgem voor den O.T. en voor militaire werken, van december 1942 tot maart 1943, militair zijnde, verraad te hebben gepleegd”.

Op 3 juni 1948 wordt René Bossuyt, geboren te Ardooie op 1 april 1897 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat 292, door de krijgsraad van Brugge, zetelend te Kortrijk, veroordeeld tot vijftien jaar dwangarbeid en levenslange ontzetting van de rechten bepaald bij artikel 123sexies van het strafwetboek o.a. wegens verklikkingen aan de vijand uit winstbejag.

Albert Brouckaert, metaalbewerker, geboren te Beveren Roeselare op 15 mei 1921 en wonende in de Reutelstraat 19 te Wevelgem, wordt op 12 februari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de Fabriekswacht.

In zijn dossier worden zijn daden vermeld die tot de veroordeling hebben geleid:

“Heeft nog geen militairen dienst gedaan. In April 1941 ging Brouckaert vrijwillig naar Duitschland werken doch keerde begin 1942 naar België terug. In September 1942 ging hij nogmaals voor enkele maanden vrijwillig naar Duitschland werken, ditmaal in gezelschap van zijn echtgenoote.

In November 1943 meldde hij zich dan bij de Fabriekswacht te Vilvoorde, doch kort daarop werd hij overgeplaatst naar Wevelgem alwaar hij de wacht moest houden aan het vliegveld, alwaar hij bevorderd werd tot brigadier.

In September 1944 moest hij de Duitschers vergezellen in hun achteruittocht, doch te Hasselt poogde hij te ontvluchten. Daarom werd hij aangehouden en overgebracht naar een straflager in de omgeving van Karlsruhe. Ter gelegenheid van een bomaanval gelukte hij erin te ontsnappen en na enkele dagen kwam hij terecht in de geallieerde linies te Landen.”

Cyriel Bultynck, geboren te Winkel-Sint-Elooi op 4 oktober 1898, vlashandelaar en wonende in de Rivierstraat 3 te Wevelgem, wordt op 18 december 1947 door de krijgsraad van Brugge, zetelend te Kortrijk, tot negen maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” veroordeeld wegens allerlei weefsels en vooral bachegoed geleverd te hebben aan de vijand door bemiddeling van andere personen.

Op 23 juni 1947 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Georges Callewaert, geboren te Barbois-Buncay (F) op 28 november 1921 en tijdens en kort na de oorlog wonende op de Kruishoek 104 te Wevelgem, tot één jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de DeVlag en van het veiligheidskorps van die organisatie.

Uit een genadeverzoek met vraag tot strafvermindering van zijn advokaat Halsberghe van 8 oktober 1947 gericht aan Prins Karel vernemen we dat Georges Callewaert zijn studies heeft gedaan in een school voor hofbouwkunde en dat hij een stille minzame jongen is, een noeste werker die nauwelijks 19 jaar is als de oorlog uitbreekt.

Reeds vóór de bezetting is hij in dienst bij een zekere Jacques Cappelle van Menen, die een moes- en fruitkwekerij uitbaat te Halluin. Callewaert bereddert er alles en krijgt de belofte ooit de associé van Cappelle te worden.

In 1941 laat Cappelle zich inlijven bij de “Légion Wallonie”. Op dat ogenblik krijgt Callewaert de opdracht gans de exploitatie waar te nemen, hetgeen hij doet met zorg en toewijding. Hij krijgt ook de opdracht hem regelmatig pakjes op te sturen via de DeVlag.

Callewaert komt aldus in aanraking met de celleider van Menen die hem aanzet lid te worden van de DeVlag, wat hij niet durft te weigeren. In juli 1944 wordt hij, op vraag van de Wevelgemse celleider, lid van het veiligheidskorps van de DeVlag.

Ook Remi Wallays, burgemeester van Wevelgem, vraagt aan de bevoegde minister strafvermindering voor Callewaert. Hij doet dat met zijn brief van 28 november 1947, waarin hij stelt dat Georges Callewaert behoort tot een deftige werkersfamilie in Wevelgem en dat hij handelde uit onwetendheid.

In afwachting van de uitvoering van de straf werpt nog een burgemeester zijn gewicht in de schaal, namelijk P. Van Goidsenhoven-Anciaux, burgemeester van Ezemaal en eigenaar van een bloemenkwekerij, die er alle belang bij heeft dat Callewaert niet naar de gevangenis moet.

In een brief daterend van 1949 gericht aan de Minister van Justitie schrijft hij:

“Mijnheer de Minister,

Ondergetekende neemt de eerbiedige vrijheid beroep te doen op Uwe hoge welwillendheid, ten einde niet uitvoering te bekomen van het vonnis geveld door de Krijgsraad van Kortrijk, de 23/6/1947, ten laste van de genaamde Callewaert Georges, verblijvend alhier.

Voornoemde werd alsdan veroordeeld tot een jaar gevang.

Sedert meer dan twee jaar, is voornoemde alhier tewerk gesteld, en wij kunnen in geweten bevestigen dat hij de algemene achting geniet, onberispelijk, onder alle oogpunten, van gedrag en levenswijze, zoo vóór als na de feiten.

Belanghebbende heeft ingsgelijks na de bezetting zijn militaire dienst volbracht tot de hoogste tevredenheid zijner oversten.

Het betreft tevens, een onmisbare kracht, als leider eener bloemenkwekerij welke in geval zijner afwezigheid onschatbare schade zou ondergaan, hij alleen op de hoogte zijnde dezer uitbating.

Gelieve te aanvaarden, Heer Minister, met zijn voorafgaande dank, de verzekering zijner oprechtste gevoelens van hoogachting.

P. Van Goidsenhoven, Burgemeester Ezemaal ”

Op 20 september 1949 formuleert het consultatief comité der gevangenissen volgend advies:

“Rekening houdend met de jeugdige leeftijd van betrokkene alsook met zijn herklassering zijn twee leden van het comité de mening toegedaan dat zijn straf in een geldboete zou kunnen omgezet worden, geldboete waarvan het bepalen van het bedrag aan de wijsheid der hogere instanties gelaten is.

Twee leden stellen voor het verzoek om genade te verwerpen daar betrokkene tot nog toe niets van zijn straf heeft uitgeboet.”

We hebben niet kunnen achterhalen of Georges Callewaert uiteindelijk zijn straf heeft uitgezeten. Een nota van 19 oktober 1949 laat aan de minister weten dat hij nog steeds in vrijheid is.

Robert Carly, geboren te Menen op 23 mei 1921 en wonende in de Kortrijkstraat 79 te Wevelgem, wordt op 7 juni 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk aanvankelijk bij verstek tot de doodstraf veroordeeld, een straf die door dezelfde Krijgsraad op 16 november 1946 herleid wordt tot 15 jaar buitengewone hechtenis. In beroep wordt hij op 15 maart 1947 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot 4 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

De veroordeling tot de doodstraf wordt als volgt gemotiveerd door Substituut Roland H. de Sagher bij het krijgsauditoraat van Kortrijk:

“Was hulpmekanieker van beroep. In het begin van de bezetting werkte hij voor eigen rekening volgens de inlichtingen van het Arbeidsambt. Volgens dezelfde inlichtingen trad hij in April 1941 tot December 1941 in de N.S.K.K., daarna ging hij in de Waffen-SS. Hij werd gezien in Feldgrau uniform van SS en drager van een revolver. Hij is thans voortvluchtig.”

Carly Robert

Hij wordt uiteindelijk toch aangehouden en na een tijdje, vermoedelijk halverwege 1947, luidt het advies van de bestuurder van de gevangenis als volgt:

“Primaire veroordeelde die sinds vijf maanden de helft van zijn straf heeft uitgeboet. Carly was nog geen twintig jaar toen hij zich in de dienst van de vijand aanmeldde. Hij heeft deze beslissing genomen op een kritiek ogenblik van zijn jeugd, vol idealisme met een grote avontuurlijke aanleg, heeft de propaganda van gewetenloze mensen in hem een zeer gunstig terrein gevonden. Hij beweert nooit dienst gedaan te hebben in een strijdende eenheid en slechts als mechanieker, in zijn vak dus, gewerkt te hebben. Wat er ook van zij, hij is als een wrak teruggekomen na maandenlang verblijf in hospitalen; zo hij lichamelijk nog in betrekkelijk goede conditie is, dan heeft zijn geestestoestand onder de gevolgen van ernstige verwondingen een lelijke deuk gekregen; hij lijdt aan geheugenverlies en heeft er ook epilepsie van over gehouden. Dit alles om te betonen dat zo hij zwaar gefaald heeft, de gevolgen van zijn daad voor hem zeer nadelig zijn ook. Nu hij door de gevangenzitting ook zeer werd beproefd – want de opsluiting heeft op hem zo lichamelijk als moreel zwaar gewogen – waren de leden van de conferentie van het personeel van oordeel dat een einde mocht gesteld worden aan zijn boetedoening en hij de voorwaardelijke invrijheidstelling verdiende. Aan politiek heeft hij feitelijk nooit meegedaan en op dat gebied levert hij geen gevaar op naar de toekomst. Reclassering: hij keert bij zijn vader terug en zal bij deze zoals vroeger werkgelegenheid vinden waar hij als garagist hem best zal kunnen gebruiken. Het heeft er de schijn van dat zijn terugkeer in de gemeente geen opspraak zal verwekken. Moest hij er nochtans ongewenst zijn dan geeft hij als tweede verblijfplaats op Lauwe, waar hij bij zijn zuster een onderkomen zou vinden. Voogdij van de sociaal assistent van het gebied.”

Ook aan het gemeentebestuur van Wevelgem wordt op 27 september 1947 gevraagd of er vanwege de openbare opinie geen bezwaar bestaat tegen een gebeurlijke terugkeer van Robert Carly. Op 10 oktober 1947 antwoordt de gemeente het volgende aan de bestuurder van de strafinrichting te Oudenaarde:

“… We zijn de mening toegedaan dat het feit van een gebeurlijke terugkeer van voornoemde geen aanstoot zou geven voor de bevolking.

Anderzijds echter oppert de vader een zeker bezwaar, niet tegen de voorlopige invrijheidstelling van zijn zoon, wel tegen de gebeurlijke terugkeer in het ouderlijk huis daar hij de mening toegedaan is dat hij daardoor grote schade zou ondervinden in zijne werkzaamheid als garagist. Ingeval Carly Robert, bij een gebeurlijke invrijheidstelling, een andere verblijfplaats zou vinden, zou de Heer Jules Vervenne, bestuurder der gemeentelijke jongensschool, ervoor te vinden zijn om als voogd van Carly Robert op te treden …”

Robert Carly komt voorwaardelijk vrij op 3 december 1947.

Op 9 maart 1946 wordt August Claeys, geboren te Wevelgem op 14 december 1921 en woonachtig op de Posthoornhoek 36 in Wevelgem, veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk en daarna op 27 juni 1946 door het krijgshof te Gent tot vijf jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

De Substituut zet op 1 oktober 1946, naar aanleiding van een genadeverzoek ingediend door zijn vader, de feiten nogmaals uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:

“Veroordeelde was nog geen soldaat geweest op het oogenblik der feiten. Einde 1942 is hij als vrijwillige arbeider naar Duitschland vertrokken, alwaar hij zich onmiddellijk liet inlijven in de Organisatie Todt. Hij is in die hoedanigheid in dienst gebleven voor de vijand tot einde 1944.

Na eerst hardnekkig te hebben geloochend, bekent hij, zich rond dat tijdstip te hebben aangesloten bij de Waffen SS, zoogezegd om te ontsnappen aan de vervolgingen gevolg aan sabotagedaden welke hij als O.T. soldaat, zou gepleegd hebben in een chemische fabriek te Hammerheim. Op 28 April 1945, nabij Stettin, valt hij in handen der Russen, maar hij slaagt er in zijn haardstede te vervoegen op 4 Juni 45.”

Senator Remi Wallays uit Wevelgem komt tussen bij de Minister van Justitie met zijn brief van 24 april 1947 en vraagt tevens strafvermindering.

August Claeys komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op 21 april 1948.

Twee maal ter dood veroordeeld worden is bijna onmogelijk, toch overkomt het Aloys August Colman, geboren te Gullegem op 12 december 1893.

Op 19 juli 1919 wordt hij door het krijgshof ter dood veroordeeld wegens desertie naar de vijand op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Zijn straf wordt omgezet naar levenslange hechtenis op 18 november 1919, verminderd tot 15 jaar hechtenis op 7 december 1921 en tot 10 jaar hechtenis op 9 oktober 1922. Op 20 november 1922 komt hij voorwaardelijk vrij.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt hij op 10 februari 1945 door de krijgsraad van Kortrijk opnieuw veroordeeld tot de doodstraf, bevestigd door het krijgshof te Gent op 27 maart 1945, omwille van zich te hebben laten inlijven bij de hulp-feldgendarmerie en de Duitse brandweer en wegens verklikking van Omer Haezebrouck.

Het Kortrijksch Handelsblad brengt in zijn editie van 14 februari 1945 verslag uit van de veroordeling in de zitting van 10 februari 1945:

“Zaterdagmorgen te 9 uur stipt doet de Krijgsraad zijn intrede in de bovenzaal van het Stadhuis. Groote belangstelling vanwege het publiek. Wij bemerkten er talrijke Wevelgemnaren die opgekomen waren om een bijzonder geval van een hunner dorpsgenooten van nabij te volgen, een man die tijdens de bezetting zich vergrepen heeft aan de meest menschonteerende handelingen.

De heer Soetens neemt opnieuw plaats in de Voorzitterszetel. Het Openbaar Ministerie wordt waargenomen door den heer De Saegher.

Met groote aandacht en belangstelling werd de zaak Colman Alois, vlaswerker, 52 jaar, wonende Bruggestraat,22, te Wevelgem en thans geïnterneerd te Kortrijk opgeroepen. Betichte werd beschuldigd van als hulpfeldgendarm dienst gedaan te hebben met de Duitsche feldgendarmerie en ook bij de Duitsche Brandweer.

Samen met den ter dood veroordeelde Gustaaf Tuyttens en consoorten deed hij gedurende vijf dagen dienst in de Statiestraat, waar onze jongens opgesloten werden om er na enkele dagen naar Duitschland verbannen te worden. Met de grootste ploertigheid en gewetenloosheid mishandelde hij daar in die dagen onze jongelingen, die daar opgesloten zaten in den Duitschen kerker. Op allerhande manieren wist hij hen te tergen en den duivel aan te doen, samen met zijn partijgenooten die reeds hun verdiende straf hebben opgeloopen. Ook aan de Fransche grens deed hij dienst als feldgendarm, in uniform en met een Duitsche plaat, waar hij zich insgelijks vergreep aan allerhande baldadigheden. Hij genoot zijn opleiding te Schoten bij Antwerpen, deed er aan marsch- en sportoefeningen met geweer. Op het vliegplein te Wevelgem ging hij zoo ver een jongeling, den genaamden Daniël Verbeke te verklikken, omdat deze jongen enkele kilogrammen aardappelen van de moffen had gestolen.

Reeds in 1919 werd beklaagde door den Krijgsraad tot de doodstraf verwezen wegens vaandelvluchtigheid. Toen werd hem door den Koning genade geschonken.

Verscheidene zeer belangrijke getuigen komen hier bezwarende zaken vertellen over betichte.

Vermelden we nog dat tijdens de debatten der zaak Colman die meer dan een uur en half in beslag namen, de verdediging waargenomen werd door Meester Roelants, uit Kortrijk. Pleiter deed hier betichte doorgaan als een krankzinnige die door de omstandigheden gedreven zich tot zulke wandaden had laten misleiden. Betichte weent wanneer de advokaat spreekt over zijn 19-jarige dochter, die thans ziek is geworden, wegens de interneering van haar vader, die dochter die door betichte het liefst gezien was en de oogappel was van zijn leven.

Ten slotte vraagt pleiter de in observatiestelling van zijn klient, hetgeen door den Krijgsraad geweigerd werd.

Uit de verklaringen van het Openbaar Ministerie kan men opmaken dat men hier staat voor een zeer gemeene kerel, die nooit heeft gedeugd en als het uitschot der maatschappij mag bestempeld worden. Reeds tijdens de oorlog 1914-’18 werd hij door de Belgische Militaire Overheid aanzien als afbreker van het leger en een man wiens gedrag op alle gebied op het laagste peil stond. Hij vond er tijdens de bezetting zijn genoegen in op te treden als ronselaar op groote schaal van onze dienstweigeraars en onderduikers, die liever nood en ellende trotseerden dan naar Duitschland verbannen te worden. Het Openbaar Ministerie eischt dan ook de doodstraf.

Na een korte beraadslaging werd Colman Aloïs dan ook veroordeeld tot de doodstraf, door den kogel. Het vonnis zal te Kortrijk uitgeplakt en ook te Kortrijk uitgevoerd worden.”

Bron: Kortrijksch Handelsblad van 11 april 1945.

In een brief die hij op 10 juni 1945 richt aan koningin Elisabeth verzoekt Colman om genade en geeft hij zijn kijk op de feiten weer die zich hebben afgespeeld:

“ … In den vorigen oorlog was ik gedurende vier jaren soldaat, en enkele maanden vóór het einde ervan werd ik door een bomscherf getroffen aan het hoofd, namelijk aan de rechterslaap, waar het litteken nog altijd zeer goed zichtbaar is, en na een korte verzorging van twaalf dagen werd ik terug naar het front gestuurd, alhoewel nog slechts half genezen zijnde: ik kon nog niet eens spreken noch eten, en kon enkel door een scheeven mond wat drinken innemen.

Geheel ontmoedigd door dezen toestand, waarbij nog kwam dat mijn broeder die met mij soldaat was, reeds gesneuveld was, heb ik mij in de eerste linies laten gevangen nemen.

Dit is echter door den krijgsraad aanzien geworden als desertie vóór den vijand, zodat ik de doodstraf ontving.

Tot mijn groote vreugde en dankbaarheid werd mij door Uw Koninklijk Gemaal genade verleend.

Na een goede drie jaren werd ik uit de gevangenis ontslagen, en toen ben ik in het huwelijk getreden, en heb mij gevestigd als vlashandelaar, ik ben vader geworden van twee jonge meisjes, waarvan het jongste nu dertien jaar en half telt en het oudste, dat ongelukkiglijk doofstom is, negentien jaar oud is.

Nimmer heb ik mij met politiek ingelaten, en altijd ben ik eerlijk aan den kost gekomen, nooit had ik met de justitie nog de minste moeilijkheid.

In dezen oorlog echter, tegen het einde van het jaar tweeenveertig, zonder werk zijnde reeds sedert zeven weken, wende ik mij tot onzen burgemeester om arbeid te bekomen.

Hij raadde mij aan naar Schoten te gaan om mij daar voor politiediensten te laten opleiden.

De hulpfeldgendarmerie was daar nog zoo goed als totaal onbekend, en meenende dat het belgische diensten waren, nam ik aan.

Toen ik gewaar werd dat het om heel andere prestaties ging, ben ik er reeds na veertien dagen weggegaan, en ben bij boeren in Frankrijk werk weest zoeken.

Deze onvoorzichtige daad waarvan ik mij niet bewust was, heeft me echter vóór den krijgsraad gebracht, die me opnieuw ter dood heeft veroordeeld, wat ik allerminst verwacht had.

Mijn advokaat beweert dat dit alleen gebeurd is tengevolge van het feit dat ik reeds vroeger eenmaal de doodstraf had opgelopen.

Ik mag in geweten verzekeren dat ik nooit iemand noch lichamelijk noch stoffelijk leed heb aangedaan, dat kan iedereen op mijn dorp getuigen.

Nu leef ik tusschen hoop en vrees, met de mogelijkheid van een ellendigen dood voor oogen, en niet alleen voor mij, maar voor mijn liefhebbende vrouw en zoozeer beminde kinderen, is het leven een marteling …”

Op 29 juli 1946 wordt de doodstraf omgezet in levenslange hechtenis en op 2 december 1947 herleid tot 15 jaar buitengewone hechtenis.

Op 7 januari 1949 komt senator Remi Wallays uit Wevelgem tussen bij de Minister van Justitie en verzoekt nogmaals om strafvermindering omdat hij ervan overtuigd is dat Colman niet gehandeld heeft met volle kennis van zaken.

Colman komt voorwaardelijk vrij op 23 december 1950, onder voogdij. Hij overlijdt in 1980.

Camiel Costeur, fabriekwerker, geboren te Wevelgem op 12 december 1923 en wonende op de Posthoornhoek 70 te Wevelgem, wordt op 10 april 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”, uit hoofde van:

“”tusschen 12 December 1943 en 3 Mei 1945, te Breslau, Kartoucha, Praag, Knowitz, Arna en elders in Duitschland en Lithauwen, als Belg de wapens te hebben opgenomen tegen België of de bondgenooten van België, namelijk door zich te laten inlijven bij de Waffen SS”.

Costeur komt voorlopig vrij op 18 maart 1947.

De krijgsraad van Liège veroordeelt op 4 juli 1946 Marcel Courselle, geboren te Wevelgem op 21 april 1904 en er wonende in de Rivierstraat 40, tot 3 jaar gevangenis wegens lidmaatschap van de N.S.K.K. van augustus 1942 tot november 1944.

Hij werd op 24 september 1945 in Duitsland aangehouden, op 2 oktober 1945 naar België overgebracht en onder aanhoudingsmandaat geplaatst in Liège.

Courselle komt voorwaardelijk vrij op 7 juli 1947. De rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk herstelt hem op 20 januari 1949 in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd door zijn veroordeling door de krijgsraad.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 25 juni 1945 Henri Couttenye, geboren te Wevelgem op 5 mei 1913, tot een gevangenisstraf van één jaar en tot de militaire degradatie.

Henri Couttenye

Het Kortrijksch Handelsblad brengt op 11 juli 1945 verslag uit van het vonnis:

“Couttenye Henri, 32 jaar, rijkswachter, woont te Elsene, maar is afkomstig van Wevelgem. Hij geeft thans zijn domicilie op te Watermaal-Boschvoorde. Betichte was tot December 1941 werkzaam te Lauwe. Door toedoen van de V.O.S. van Wevelgem, teekent hij op 15 Januari 1942 een formulier voor de Vl. Wacht, gaat voor den duur van zes weken naar Maria-ter-Heide, waar hij in een Belgisch kakhi uniform wordt gestoken, ondergaat er weldra een gedaanteverandering en wordt in een blauw pak gestoken, nam deel aan oefeningen, doch hanteerde geen wapen en doet dienst als kok in de keuken en wordt als velomaker naar Brugge overgeschakeld. Betichte kreeg argwaan toen hij inzag in welk een Duitschen boel hij vernesteld was geraakt en op 16 Maart 1942 wordt hij uit de Vlaamsche Wacht ontslagen. Hij komt nu terecht bij de Rijkswacht te Antwerpen en als rijkswachter doet hij opvolgentlijk dienst te Ieper, Gent en Brussel, waar hij in het Justitiepaleis verblijft tot aan de bevrijding.

Mr. Putman (senior) zegt dat zijn kliënt, bij het uitbreken van den oorlog in Wevelgem bij zijn ouders inwoonde. Na op 28 Aug. 1940 uit krijgsgevangenschap te zijn teruggekeerd werkte hij opnieuw bij de firma Dewitte-Lietaert, te Lauwe. In Mei 1941 viel hij werkloos en verkeerde van toen af in bittere armoede. Hij liet zich beet nemen door de V.O.S. die hem schoone voorwaarden voorschotelde: 1500 fr. per maand, de kost en kleederen; daarbij werd hem gezegd dat dit ’n soort politiekorps was, om de orde in het land te handhaven. Toe hij inzag in welk een Duitsche organisatie hij was versukkeld, gaf hij ook gevolg aan de B.B.C. en nam ontslag uit de Vl. Wacht. Nooit was hij Duitschgezind, had een uitmuntend gedrag; op zijn vaderlandsche houding viel niets te zeggen en was totaal onberispelijk. Hij heeft gehandeld uit onwetendheid en niet uit kwade inborst.

Betichte werd veroordeeld tot 1 jaar gevang, de militaire degradatie en 20 jaar ontzegging zijner burgerrechten.”

Henri Couttenye komt vrij op 3 november 1945.

Bij vonnis der rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 22 november 1949 wordt hij ontheven van de uitgesproken ontzetting van rechten.

Joseph Crombez, geboren te Wevelgem op 15 oktober 1919 en er wonende in de Brugstraat 52, wordt op 18 september 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de krijgsauditeur van Kortrijk op 6 december 1946 de feiten nog eens uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:

“In 1941 vertrekt hij naar Duitschland als vrijwillige arbeider. Op 12 Maart 1942 lijft hij zich vrijwillig in bij de N.S.K.K., hij draagt er het uniform en de wapens van en wordt aangesteld op het bureel der strafcompagnie. Doet achtereenvolgens dienst in Rusland, Frankrijk en Joegoslavië, in België en in Duitschland. Was gevorderd tot Rottenfuhrer. Verdachte was lid van het V.N.V. en van de Dietsche Militie.”

Hij komt voorlopig vrij op 15 maart 1947 en voorwaardelijke vrij op 15 februari 1949.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 20 april 1950 wordt hij in bepaalde rechten hersteld waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.

Robert Debergh, geboren te Gullegem op 11 oktober 1912 en wonende in de Stationsstraat 54 te Wevelgem, wordt door de krijgsraad van Kortrijk op 26 juni 1946 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Ingevolge zijn genadeverzoek zet de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk in zijn verslag van 21 september 1946 de feiten uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:

“In Juli 1942 meldde Debergh zich aan te Vilvoorde bij de N.S.K.K. alwaar hij het uniform alsook een korte opleiding kreeg. In september 1942 vertrok hij dan in kolonne naar Rusland en keerde in Januari 1943 terug. Hij verbleef dan nog enkele dagen te Moorsele en te Dadizele en in Juli 1943 werd hij dan ontslagen, daar hij geen nieuwe verbintenis bij de N.S.K.K. wilde teekenen.

Tot aan de bevrijding was hij werkzaam op het vliegveld van Wevelghem.

Verzoeker laat gelden, hoewel hij in 1942-1943 lid is geweest van de N.S.K.K., hij later zijn misstap heeft trachten goed te maken met zich in te lijven in het vreemdelingenlegioen in de Forces Français Libres, dat hij werkelijk heeft deel genomen aan de gevechten in den Elzas en in Noord-Italië.”

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt Leon Decostere, geboren te Moorsele op 19 november 1921 en wonende in de Nieuwstraat 92 te Wevelgem, op 25 januari 1946 tot een gevangenisstraf van acht maanden, plaatsing onder politietoezicht gedurende twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” uit hoofde van lidmaatschap O.T. (N.S.K.K.) te Berlijn, Rusland en Wenen, tussen april 1942 en mei 1945.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 12 mei 1949 wordt hij hersteld in zijn rechten, waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.

Bij beslissing van de krijgsauditeur te Kortrijk van 25 april 1946 wordt Omer Decostere, geboren te Hulste de 7 januari 1916 en wonende te Wevelgem in de Nieuwstraat 92 vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van de O.T.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 16 juni 1949 wordt Omer Decostere gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

In mei 1946 wordt een belangrijke zaak van economische collaboratie voor de krijgsraad van Kortrijk behandeld ten laste van Julien Defrancq, geboren te Wevelgem op 4 december 1893 en wonende in de “Statiestraat” 4 te Wevelgem, vlaskoper en beschuldigd van handel met de vijand.

Het Kortrijksch Handelsblad volgt in zijn editie van 14 mei 1946 de zaak op de voet:

“Het Openbaar Ministerie wordt waargenomen door den heer substituut-krijgsauditeur Janssens.

Akte van beschuldiging.

Uit het betoog van den heer krijgsauditeur verneemt men dat Defrancq een der grootste opkoopers van vlas was van het land, en groote hoeveelheden vlas wist te verzenden voor Duitsche firma’s.

Verdachte staat terecht om tusschen 1 Maart 1942 en 1 Oktober 1942 vlas te hebben geleverd aan den vijand voor een bedrag van 36.494.209 fr. Hij heeft in den loop van het jaar 1942 een vlaskontrakt afgesloten met een zekere Paul Schmidt, die een Duitscher was, en heeft aldus 9.738 balen vlas verkocht, waarvoor hij nu terecht staat.

Verdachte beweert het kontrakt tegengewerkt te hebben, en het slachtoffer is geworden van dwangmaatregelen.

Het getuigenverhoor.

Na de uiteenzetting van den Krijgsauditeur begint het getuigenverhoor en we zien opvolgentlijk verschillende personen, die gedurende den oorlog een leidende rol gespeeld hebben in de textielnijverheid.

De eerste getuige is Laurense, vroeger secretaris van het Algemeen Belgisch Vlasverbond, die ondervraagd wordt, over de betrekkingen van de Textielcentrale met de vlasweereld en die uiteenzet hoe de weigering van vlas te leveren gesteund was op een hevig verzet van de vlassers.

Defrancq is het slachtoffer geweest, en in 1942 heeft de Textielcentrale bij hem een reuzenaanslag gedaan.

Ryckeboer, de vroegere burgemeester van Kortrijk en inspecteur der Textielcentrale, die deze aanslag gedaan heeft, geeft uitleg over de omstandigheden.

Het is in Maart 1942 dat de Textielcentrale besloot beslag te leggen bij Defrancq, omdat men gehoord had dat Defrancq balen vlas verkocht had op de zwarte markt en men een voorbeeld wilde stellen.

Getuige Burton zegt dat Defrancq, toen hij het kontrakt aangegaan heeft met Paul Schmidt, daar min of meer toe gedwongen was, en achterna alles gedaan heeft om zich aan dit kontrakt te onttrekken. Hij heeft maar 1/10 ervan uitgevoerd.

Getuigen Cox en Van Cauwelaert, van het Ministerie van Economische Zaken, geven verslag over de werking der Textielcentrale binst den oorlog.

Depoortere, deskundige, verklaart dat verdachte reeds sinds vele jaren vlasfabrikant is en bij de bevrijding geen boekhouding heeft gevonden.

In 1942 is het zakencijfer geweldig gestegen.

De burgerlijke partij.

Meester Leopold Gillon, junior, namens den Belgischen Staat, geeft toe, dat de leveringen van vlas ten goede zijn gekomen aan den vijand. Hij heeft de hulp ingeroepen van de Duitschers en aldus van een zekere Staelen, die de vertrouwensman was van de Duitschers.

De leveringen bedragen in kwantiteit 66 p.h. en de waarde van het zakencijfer is gestegen in korte maanden tot 73 p.h.

Er bestaat een gegrond vermoeden dat vlashandelaar Defrancq deze leveringen heeft gedaan uit winstbejag en aldus de Duitschers geholpen heeft om hoeveelheden vlas weg te slepen naar Duitschland.

Pleiter vraagt een schadevergoeding van 36 millioen frank en zegt dat het onder andere door de leveringen is van Defrancq, dat de Belgische Staat zijn vermogen heeft zien verminderen.

Het rekwisitorium.

Krijgsauditeur Janssens betoogt dat de zaak Defrancq geen gewone zaak is, maar een proces van omstandigheden. Defrancq is vervolgd geweest door de Textielcentrale en is dan een kontrakt gaan afsluiten met Paul Schmidt, die de kooper was van de Duitsche zwarte markt. Defrancq heeft niet gehandeld uit dwang, maar heeft vrijwillig geleverd.

Hij heeft zijn kontrakt inderdaad maar gedeeltelijk uitgevoerd, maar heeft toch in enkele maanden tijd 10.000 balen vlas verkocht.

Ten slotte vordert de heer Krijgsauditeur een straf van 8 jaar dwangarbeid, en de verbeurdverklaring van het zakencijfer, zijnde 36 millioen frank.

De verdediging vraagt de vrijspraak.

Hierna wordt het woord verleend aan de verdediging, die waargenomen wordt door Meester Achiel Degryse, een persoon die waarlijk op de hoogte is van de toestanden in onze Vlaamsche gewesten, en aan de hand van een mooie documentatie een sierlijk en treffend pleidooi weet voor te dragen.

Pleiter vangt zijn pleidooi aan met te verklaren dat Defrancq geen nieuwe orde-creatuur is. Oorlogsvrijwilliger 1914-18, vuurkruiser, heeft hij op politiek gebied geen de minste anti-vaderlandsche daad gesteld. Integendeel, daden van vaderlandsliefde heeft hij gesteld, waarvan de bewijzen in het dossier zijn; maar Defrancq zelf wil daar niet op boffen en hij wenscht dat zijn zaak behandeld wordt op de feiten zelf, zonder dingen aan te halen die niets te zien hebben met zijn zaak.

Het is, zegt pleiter, een vlaszaak, en om ze te begrijpen moet men een kijk geven op de vlasnijverheid binst den oorlog.

De bezetter en zijn trawanten hebben in Mei 1940 de vlashandel aan een keten willen leggen en om te zien of hij er goed aan vast bleef, heeft men er een regiment controleurs en inspecteurs nevens gezet.

Heel het probleem van de vlasnijverheid is de wanhopige strijd geweest om uit die keten los te geraken. Het vlassersvolk is geen volk om aan ketens te leggen.

Pleiter onderzoekt al de besluiten en verordeningen, getroffen door de Duitschers en door de Textielcentrale, om de vlasnijverheid te contrôleeren. Hij geeft een schets van de organisatie der Textielcentrale en van de Duitsche Textielreferaten “de uitkijkposten der Duitschers”. Wat moeten ze gelachen hebben wanneer ze zagen dat de Textielcentrale hen het werk vergemakkelijkte met al de verborgen stocks te doen verklaren.

Meester Degryse geeft hierna uittreksels van de jaarverslagen der Textielcentrale en schijnt buitengewoon gedocumenteerd.

De vlassers weigerden, met reden, hun vlas op te geven, eerst en vooral, omdat wanneer ze hun vlas opgaven, men het zou pakken, verders omdat er een slechte prijzenpolitiek gevolgd was en ten slotte omdat de Textielcentrale zelf hare beloften niet hield van ruw vlas te bezorgen.

Het gevolg was, dat er niemand leverde. Men heeft dan een gelegenheid gezocht Defrancq als voorbeeld te nemen. In eenige dagen tijd werden er drie beslagnamen gedaan en zonder dat hij de gelegenheid had zich te verdedigen, werd hij reeds den 18 Maart 1942 door de Textielcentrale veroordeeld tot 1.300.000 frank boete en verbeurdverklaring van 1.800.000 fr. vlas.

Tezelfdertijd had hij moeilijkheden met de Duitschers, werd naar Brussel geroepen, en van ’t eene bureel naar het andere gezonden. Hij viel in de strikken van een zekere Staelen, die een dubbele rol gespeeld heeft en maar er op uit was om een commissieloon te trekken.

Men heeft hem den 23 Maart een kontrakt opgedrongen en den 27 Maart kreeg hij nog drie dagen om zich te overpeinzen. Den 30 Maart heeft hij aanvaard. Hij moest 100.000 balen koopen in 3 maanden.

Defrancq was geen vrij mensch als hij die verbintenis aanging. Trouwens is iedereen er op akkoord om te zeggen, dat hij al het mogelijke gedaan heeft om daar een einde aan te stellen.

De bewijzen vindt ge in het feit dat hij slechts 9738 balen leverde in 7 maanden en dan stop zette.

Hier stelt pleiter een andere vraag: hadden de heeren van de Textielcentrale op dat oogenblik hun klopjacht niet ingezet achter verdoken vlas en de vlassers geen schandalige boeten van 1000 frank de baal en verbeurdverklaring van hun vlas uitgesproken, Defrancq zou geen baal vlas gevonden hebben.

Het is een vooropgezette comedie geweest en men vindt het duidelijkste bewijs in ’t feit dat de zwarte markt operatie Schmidt door de Textielreferaten zelf gecontrôleerd werd.

Pleiter wijst ten slotte op het feit, dat niemand zal kunnen aannemen dat het optreden van Defrancq als oorzaak zou hebben het winstbejag, vermits de Krijgsauditeur zelf moet toegeven, dat het een proces is van omstandigheden.

Hoe zou de Staat schade onderstaan hebben? Pleiter gaat na waar het vlas naartoe ging, dat verplichtend moest geleverd worden aan de Textielcentrale en hij geeft hier een heele documentatie. Het vlas door Defrancq gekocht had geen andere bestemming en het heeft voor den Belgischen Staat geen zin schadevergoeding te vragen.

Pleiter eindigt zijn pleidooi met te zeggen, dat Defrancq de zondebok niet moet zijn, dat de verantwoordelijken elders liggen, en vraagt dan ook de vrijspraak.

De uitspraak werd verdaagd tot 25 Mei aanstaande. Deze moest echter op 11 Mei plaats hebben.”

Op 25 mei 1946 wordt Julien Defrancq door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenis en drie jaar politietoezicht, het betalen van een geldboete van 7 miljoen frank en levenslange beroving van alle rechten. De burgerlijke partij bekomt voor de Belgische Staat een schadevergoeding van 5 miljoen frank.

Julien Defrancq

Enkele maanden na het overlijden van zijn echtgenote[13], overlijdt Julien Defrancq op 9 juni 1959 te Northeim (Duitsland).

Tijdens de bevrijding, op 4 september 1944, wordt bierhandelaar Maurice Deman, geboren te Wevelgem op 20 juni 1908 en er wonende op de Wezelhoek 49, aangehouden en vanaf 28 oktober 1944 geïnterneerd te Kortrijk, omdat hij, blijkt later uit een nota van de Consultatieve Commissie van Kortrijk van 6 januari 1945, vrijwillig gedurende jaren rechtstreeks drank aan de Duitsers leverde en nauwe betrekkingen met de feldgendarmen onderhield. Er is tevens sprake van een nog niet volledig opgeklaarde verklikking van een zekere Michel Hespel.

Op 20 november 1944 stuurt zijn advokaat, Hendrik Snoeck uit Menen, volgende brief naar de voorzitter van de commissie, zijn invrijheidsstelling vragende:

“Mijn kliënt die bierhandelaar is werd geïnterneerd op de Houtmarkt te Kortrijk omdat hij aan het duitsche leger bier geleverd heeft. Hij deed dit echter onder het uitdrukkelijk bevel der Kommandantur en op zijn aanvankelijke weigering werd hij veroordeeld tot eene geldboete van Frs. 5000. Zijn invrijheidsstelling wordt gemotiveerd door het feit dat hij twee jaar geleden een ernstig verkeersongeluk opliep waardoor hij ernstig werd gewond en nog steeds aanhoudende inspuitingen noodig had. Gedurende zijn interneering op het kasteel Van Ackere te Wevelgem viel hij van een trap van twintig treden zoodat zijn wonden heropend werden en hij thans nog in de hoogste mate kreupel is zoodat hij onmogelijk op den rechtervoet kan steunen. Zijn interneering is het gevolg van de aanklacht van een jaloerschen concurrent. Verschillende bierhandelaren die in het zelfde geval verkeeren werden niet aangehouden en reeds werden te Wevelgem lieden die in het zelfde geval zijn zooals Depaepe weer vrijgelaten.”

Op 6 januari 1945 stuurt hij een tweede brief:

“Ik neem de vrijheid Uwe aandacht te vestigen voor wat betreft de in rand vermelde zaak[14] op de volgende bescheiden:

  1. Op vier getuigschriften van burgers van Wevelgem[15] bevestigend dat de Heer Deman steeds bereidwillig en gansch onbaatzuchtig de belangen zijner medeburgers heeft behartigd wanneer deze moeilijkheden hadden met den bezetter. Van zijnen gedwongen betrekkingen met de Duitschers heeft Deman ruimschoots gebruik gemaakt om op eigen initiatief zijne medeburgers te verwittigen en zoo de plannen van de Feldgendarmerie te dwarsboomen. Ik trek vooral uwe aandacht op het feit dat de Heer Deman nooit eenige tegenprestatie voor deze zeer belangrijke diensten heeft gevorderd;
  2. Op een getuigschrift van den Heer Burgemeester van Wevelgem bevestigend dat de invrijheidsstelling van den Heer Deman bij de openbare opinie geen beroering zou veroorzaken des te meer daar reeds de volgende personen uit Wevelgem die terechte of ten onrechte ervan beschuldigd waren economische collaborateurs te zijn werden vrijgelaten en dat evenmin hunne invrijheidsstelling eenig schandaal heeft verwekt:
    1. Georges Van Oye electrieker
    2. Frans Paepe bouwmateriaal
    3. Edgard Libbrecht
    4. Karel van Tilborch
    5. Edgar Dejaeghere
  3. We kunnen niet genoeg onderlijnen dat zoo Deman bier geleverd heeft aan de Duitsche cantine zulks alleen is gebeurd onder het uitdrukkelijk bevel gepaard met bedreiging der Duitschers. Wanneer in 1941 Deman geweigerd of verwaarloosd had eene bestelling uit te voeren zag hij zich veroordeeld tot eene geldboete van Frs. 5000.

Hij werd daarenboven met gevangenisstraf bedreigd indien hij in het vervolg de opdrachten der Duitschers niet uitvoerde.

Ook dient onderlijnd dat alle bierhandelaars niet alleen van Wevelgem maar ook uit gansch het gewest bier limonade enz. leverden aan de duitsche cantine en dat alleen Deman werd verontrust. Zijne interneering is het gevolg van een kleinzielige dorpsveete gevolg van handelsconcurentie waarop wij niet willen aandringen om geen namen te noemen maar waaroover wij desnoods weinig verkwikkelijke bijzonderheden kunnen mededeelen …”

Deman heeft zich nooit met eenige politiek ingelaten en wij verwachten dan ook van uw rechtvaardigheidszin dat hij spoedig in vrijheid wordt gelaten.

Gelieve te aanvaarden Weledele Heer Voorzitter de verzekering onze eerbiedige gevoelens.”

Op 6 april 1945 beslist de Consultatieve Commissie Maurice Deman ten zijnen huize te interneren onder bewaking van de plaatselijke politie en dat hij na twee maanden voorlopig vrij komt indien geen nieuwe beslissing getroffen wordt.

De tweede repressiegolf is echter de spelbreker en Deman wordt opnieuw geïnterneerd op 17 mei 1945.

Uiteindelijk komt hij toch vrij op 11 augustus 1945 na een lijdensweg van bijna een jaar. Hij overlijdt op 10 december 1965.

De krijgsraad van Kortrijk veroordeelt op 10 oktober 1945 Willy Deman, geboren te Wevelgem op 6 mei 1919 en er wonende in de Kloosterstraat 42, tot zes maanden gevangenisstraf, wegens lidmaatschap van de Germaanse SS en uit hoofde van:

“buiten het grondgebied van het Koninkrijk, namelijk te Schönebeck en te Dessau in Duitsland, tusschen 6 Januari 1943 en de maand Januari 1944 als werkend lid deelgemaakt te hebben van eene instelling die tot doel had de vernietiging van de Belgische onafhankelijkheid, van de grondwettelijke vrijheden en instellingen van het Belgische Volk.”

Het Kortrijksch Handelsblad doet verslag van zijn proces in de editie van 21 november 1945:

“Deman Willy, fabriekwerker, is soldaat van de klas 1938, ging in Maart 1941 vrijwillig naar Duitschland werken in een Junkersfabriek te Schönebeck, maar daar hij nog graag het “snelle” Duitsche vrouwvolk zag, kreeg hij wellicht kennis met een Duitsch Evatje, die aldaar in dezelfde firma werkte. Om alle moeilijkheden te ontgaan, maar ook uit … liefde voor zijn “schat” liet hij zich begin 1943 lid maken van de Germaansche SS. Aldus dacht hij dat hij in de gratie ging staan van de direktie der fabriek en ook nog om gemakkelijker in het huwelijk te kunnen treden met zijn “Duitschen schat”. In April 1943 trad hij in het huwelijk en werd nadien benoemd tot verbindingsman in de Junkersfabriek te Dessau.

Meester Putman, uit Kortrijk, vertelt al de moeilijkheden van betichte, die hij gedurende zijn verblijf in Duitschland gekend heeft om toch maar met zijn Duitsch meisje te kunnen in het huwelijk treden.

Zeker oogenblik kwam hij naar België voor de noodige huwelijkspapieren, keerde er mede naar Duitschland terug, maar … het meisje moest nu ook nog een bewijs van toelating krijgen om in het huwelijksbootje te stappen, dat was andersche peper en de moeilijkheden herbegonnen.

Intusschen was ze nu ook nog zwanger geworden, op een eind traden ze toch in het huwelijk en betichte had dus de eer tot de familie te behooren.

Betichte droeg slechts den Zaterdag het zwart uniform om braspartijen bij te wonen, anders niet. En … in begin 1944 kreeg hij een bewijs dat hij uit de Germaansche SS gesloten werd.

Verders stelde hij zich ten dienste van zijn landgenooten. Hij werd verplicht te Dassau de meeting van den ultra-zwarten Jef Vandewiele bij te wonen, die dan het woord richtte tot de arbeiders. Daar kreeg Deman de opdracht strooibriefjes rond te dragen en kan niet strafbaar gesteld worden voor deze meeting.

Hij en gansch de familie waren anti-Duitschgezinden. Zijn moeder was lid van den Weerstand en maakte deel uit van de Partisanen.

Tot slot zegt spreker dat deze jongen gehandeld heeft onder den druk der omstandigheden.

Veroordeeld tot zes maanden gevang, het betalen van een boete van 350 fr. en levenslange ontzegging van alle rechten.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 29 september 1949 wordt Willy Deman hersteld in al zijn rechten, waarvan hij beroofd was door de veroordeling door de krijgsraad.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 7 december 1946 Georges Demeulemeester, geboren te Wevelgem op 5 april 1914 en er wonende in de Marktstraat 12, tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap bij de N.S.K.K.

Bij vonnis van 20 april 1950 van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd was sinds zijn veroordeling door de krijgsraad.

Hij komt vrij op 28 juni 1947.

Lucien Demeyere, bakkersgast, geboren te Heule op 14 november 1915 en wonende te Wevelgem in de Brugstraat 41, wordt op 27 december 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twintig jaar buitengewone hechtenis, levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en tot de militaire degradatie.

Zijn straf wordt in 1947 herleid tot 12 jaar gewone hechtenis en in 1948 tot 10 jaar gewone hechtenis. Hij komt vrij op 7 juli 1949.

De feiten die tot zijn veroordeling hadden geleid worden, naar aanleiding van zijn genadeverzoek, op 8 juli 1948 vermeld in een verslag van de Substituut:

“Demeyere Lucien is bakker van beroep en soldaat militiaan van de klas 1936. Te Abbeville werd hij in de Meidagen van 1940 krijgsgevangen genomen en verbleef in deze hoedanigheid in Duitsland tot einde Juni 1940. Na op het vliegveld van Moorsele gearbeid te hebben trok hij in Februari 1941 met zijne echtgenote naar Duitsland alwaar beiden te Dessau in een fabriek werkzaam waren en dit tot in 1942. Terug uit Duitsland is hij gaan werken op het vliegveld van Wevelgem. Hij beweert na eenige maanden door de Werbestelle opgeroepen te zijn geweest om naar Duitsland te gaan werken. Op 3 October 1942 is hij vertrokken naar Antwerpen. Hij beweert verders een maand te Schoten te hebben gewerkt. Hij vertrok op 30 October 1942 naar Senheim (Elzas), liet er zich inlijven in het Legioen Vlaanderen en kreeg er zijn opleiding. Hij bekent uniform en wapens gedragen te hebben en is met het verwundungsabzeichen vereerd geweest. Hij draagt het bloedmerk A. Hij beweert den eed van getrouwheid aan den Führer niet te hebben afgelegd. Hij bekleedde den graad van Sturmmann en werd op 7 April 1945 door de Engelsen gevangen genomen.”

Op 7 juni 1945 om 23u wordt Roger Deprez, geboren te Wevelgem op 9 april 1921 en wonende in de Nachtegaalstraat 116 te Wevelgem, afgehaald te Marke door de politie van Wevelgem. Daar er te Marke geen plaats is, wordt hij opgesloten in het gemeentelijk doorgangshuis te Wevelgem op 8 juni 1945 in de voormiddag.

Dezelfde dag nog wordt hij overgebracht naar en opgesloten in het interneringscentrum “Wikings” te Kortrijk en dit tot 28 december 1945.

Ongeveer een week vóór zijn vrijlating, op 22 december 1945, wordt hij door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zes maand gevangenisstraf, die hij op dat ogenblik reeds had uitgeboet, wegens inlijving bij de O.T.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld in al zijn rechten waarvan hij beroofd was door de beslissing van de krijgsraad.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 19 december 1945 wordt Georges Dermaux, geboren te Wevelgem op 13 april 1895 en er wonende in de Kortrijkstraat 44, levenslang vervallen verklaard van zijn politieke en burgerrechten wegens lidmaatschap V.N.V.

Joseph Desmet is niet geboren te Wevelgem en heeft er ook nooit officieel gewoond. Hij verblijft er wel in de kliniek van het klooster in de Vanackerestraat 27, waar hij verzorgd wordt door twee van zijn zusters, beiden tevens kloosterzusters, Anna “zuster Berchmans” (1907-1996) en Agnes “zuster Raymonda” (1909-1996).

Op 9 mei 1947 veroordeelt de krijgsraad van Brussel Joseph Desmet, geboren te Poperinge op 4 januari 1903, tot vijftien jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek vermelde rechten.

Op verschillende plaatsen in zijn dossier worden de feiten weergegeven die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“In Juni 1940 vertrok betichte naar Duitschland op er te gaan werken.

In Juni 1941 kwam hij terug in zieken verlof. Hij beweert dat hij, na een medisch onderzoek, zich moest aanbieden te Brussel in het Paleis voor schoone kunsten en dat hij daar verplicht werd een groep van leden van het Vlaamsch Legioen te Delbica (Polen) te vergezellen, dit niettegenstaande zijn protest.

In october 1941 werd hij door den dokter ontlast. Hij bleef nochtans lid van de formatie.

In december 1941 werd hij in een hospitaal te Graz opgenomen.

Hij vervoegde terug de Erzatz Kompanie en werd tot Juni 1942 bij een boer te werk gesteld. Gewond door een revolverschot, werd hij terug verpleegd in een hospitaal tot September 1942. Daarna vertrekt hij tot Juni 1943 naar Berlijn waar hij in een garage gebezigd werd. Van Berlijn werd hij naar Parijs gestuurd, waar hij tot Januari 1944 verbleef, er den dienst van portier bij de Waffen SS uitoefenend.

Hij werd achtereenvolgens naar Breslau gestuurd, daarna naar Praag, dan naar Elwangen en naar Luneburger-Heide en eindelijk in de omgeving van Schwerin waar hij zich aan de Amerikanen overgaf, in April 1945.

Op die verschillende plaatsen trad hij als loopjongen, als portier en als brankardier op.

In 1940, vooraleer de oorlog uitbrak, werd hij in een spionnagezaak betrokken, doch heeft hieromtrent van een bevel buitenvervolging stellig genoten.

In Juni 1941 richt hij aan den Heer Van Walleghem een kaart, die in het dossier berust, waarin hij zijn gedachten op een bijzondere wijze bloot legt.

De betichte werd bij de duitsche strijdende formatie tot eerste soldaat en tot Rotenfuhrer bevorderd.

Hij heeft zijn voorloopige invrijheidssteling aan zijn gezondheidstoestand te danken.

Er valt op te merken dat hij te Marcinelle[16] op vaderlandsch gebied zeer slecht aangeschreven stond.”

In september 1948 richten de twee zusters van Joseph Desmet, Anna en Agnes, een genadeverzoek aan Prins Karel:

“Hoogheid,

Met den grootsten eerbied smeken wij Eerw. Zusters Berchmans en Raymonda, zusters van Desmet Joseph C.C. geboren te Poperinge den 4-1-1903 om een genademaatregel tot strafvermindering voor onzen broeder.

Onze broeder is door de Krijgsraad 2de Vlaamse kamer te Brussel den 9de Mei 1947 tot 15 jaar gewone hechtenis veroordeeld geworden “om de wapens opgenomen te hebben tegen België”.

Bij gebrek aan geldmiddelen is hij niet in beroep gegaan. Aan het gerecht wilde hij zich niet onttrekken, en zodra hij door de Russen vrijgelaten werd in 1945 en na veel moeilijkheden om over de Elbe te geraken, gaf hij zich gevangen en bekende onmiddellijk zijn bedrijvigheid.

Ongetwijfeld behoort hij tot de categorie “misleiden” die door de machtige vijandelijke propaganda op sleeptouw genomen was.

Anti-Belgisch was hij niet, en hij was ook niet door winstbejag gedreven, doch handelde ter goeder trouw voor ons aller welzijn, verblind door leuze in plaats van door de werkelijkheid. In geen enkele partij was hij lid, heeft niemand kwaad gedaan en had geen getuige ten laste. De drijfveer zijner vergissing was zijn kristelijk geloof, tegenstrijdig met het goddeloos en mensonterend Bolschevisme van toen en heden.

Hij schreef ons einde 1941 “indien ik moet vallen door een rode kogel, zal het voor u en aller welzijn zijn, en voor ene betere wereld, alsook opdat ge het goede en het kristelijke zoudt kunnen aan de kleintjes voortleren”.

Aan ’t front stond hij niet, maar verbleef veel in hospitalen om ten einde loopjongen en portier te spelen.

Onze broeder is sedert 20 jaren in ziekelijken toestand en was in 1937 op pensioen gesteld met 30% invaliditeit door ongeneesbare ‘Periduodinite’. Zijn linkerlong werd bij ongeval in de hartstreek doorboord in 1942. Vroeger had hij ook allerhande ziekten.

In 1945 werd hij te Beverloo mishandeld en draagt nu nog de gevolgen daarvan.

Door tussenkomst van den Heer Auditeur Jossart, wierd hij door ziekte en ellende vrijgesteld den 28-12-46, hij was nog een wrak.

Gedurende negen maanden hebben we hem hier goed verzorgd en opgebeurd. Hij is terug in gevangenschap sedert 1 Oktober 1947 en verblijft sedert den 23-10-1947 in het hospitaal te Merksplas. Zijn algemene toestand verergert langzamerhand, van de 83 kgr. die hij hier woog, is hij nu op 65 gekomen .

Wij vrezen dat een langdurige opsluiting hem noodlottig zal worden, daar zijn toestand ongeneesbaar is.

De gemeenteschool bezocht hij onderbroken tot aan zijn elfde jaar, hij is dus niet geleerd. Om al deze redenen wenden wij ons tot U, zijn Hoogheid, met het zeer onderdanig verzoek dat het U behage, de straf tegen onzen broeder uitgesproken, bij genademaatregel te verminderen.

Intussen, Monseigneur, blijven wij van Uw Koninglijke Hoogheid, de zeer eerbiedige en zeer onderdanige dienaressen.

Zuster Berchmans en Zuster Raymonda, Klooster, Wevelgem.”

Op 7 mei 1949 wordt de straf herleid tot 10 jaar gewone hechtenis en op 4 december 1949 komt Joseph Desmet voorwaardelijk vrij.

Bij beslissing van 8 februari 1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Michel Dierynck, geboren te Wevelgem op 2 februari 1909 en er wonende op de Kruishoek 91, later in de Kweekstraat 17, levenslang vervallen verklaard van zijn burgerlijke en politieke rechten uit reden van lidmaatschap bij de Duitse brandweer.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 29 mei 1952 wordt hij hersteld in al zijn rechten.

Na haar aanhouding op 14 september 1944 veroordeelt de krijgsraad van Kortrijk op 30 maart 1946 Marie-Louise Dufort, geboren te Wevelgem op 5 januari 1902 en wonende te Bissegem, tot zeven jaar opsluiting wegens verklikkingen. De straf wordt bevestigd door het krijgshof te Gent op 12 november 1946.

Ingevolge een verzoekschrift tot strafvermindering van senator Remi Wallays van Wevelgem op 30 maart 1948 vermeldt de Substituut op 22 mei 1948 de feiten die tot haar veroordeling hebben geleid:

“Veroordeelde was houdster van een ontuchthuis. In 1942 werd ze ontuchtvrouw verklaard. Binst de bezetting had ze veel omgang met Duitsers, onder andere met de chef der G.F.P. Weygand op wien ze veel invloed uitoefende. Zij heeft Demeyere Antoon, een goudsmid aan het Devizenschutzkommando, aangeklaagd voor het drijven van sluikhandel in goud. De gestapo deed een inval in het huis van Demeyere doch deze was gelukkig op tijd verwittigd geweest en had zich met zijn juwelen in veiligheid weten te brengen.

Vervolgens heeft zij in Juli of Augustus 1943 Demeyere Arthur, broeder van bovengenoemde en ook goudsmid, aan dezelfde Duitse dienst aangeklaagd. De gestapo deed een inval in zijn werkplaats en sloeg er een grote hoeveelheid goud aan. Demeyere werd met zijn vennoot Moerman door het Duits Kriegsgericht tot een maand gevang veroordeeld, voorarrest niet afgerekend. Zijn vriend Antoon Hugo, die ook in zijn atelier aangetroffen werd kreeg twee maanden gevang, doch wegens gezondheidsredenen werd zijn straf veranderd in een boete.”

Marie-Louise Dufort komt voorwaardelijk vrij op 16 maart 1949 doch dit besluit wordt op 30 juli 1951 ingetrokken na advies van de Procureur des Konings te Kortrijk.

Albert Dujardin, geboren te Marchienne-au-Pont op 26 april 1908 en wonende in de Kweekstraat 106 te Wevelgem, wordt op 10 oktober 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

In zijn dossier worden de daden opgegeven die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“Betonarbeider van beroep.

In het begin van den oorlog werkte hij bij fransche landbouwers. In November 1942 werd hij tijdens een raffel te Meenen door de Duitschers gesnapt. Hij werd dan naar Brussel overgebracht en volgens hij verklaart zou men hem daar voor de keus hebben gesteld: als arbeider naar Duitschland gaan werken of wel een kontract teekenen bij de O.T. Hij verkoos dit laatste en kreeg dan het khakiuniform. In Berlijn legde hij den eed van getrouwheid aan den Fuhrer af. Vervolgens heeft hij dan in Rusland in een wapenfabriek gewerkt. Daarna werd hij door allerhande werken gebruikt in Serbië, Roumenië en Hongarije. In December 1944 zou hij dan door de Russen gevangen zijn genomen. Hij was dan enkele maanden brancardier tot dat hij door de Engelschen gerepatrieerd werd.”

Op 27 februari 1946 stuurt Georges Busschaert uit Wevelgem een brief naar de bestuurder van het interneringskamp Wikings te Kortrijk:

Er zit in barak I in de Wikings een zekere Albert Dujardin die bij mij nog gewerkt heeft en voldoening gaf en die ik wel zou kunnen gebruiken indien hij vrij kwam.

Deze mensch, slachtoffer van zijne onwetendheid, van het feit dat hij alleen stond in de wereld en van omstandigheden waaraan hij niet kon weerstaan is nu in de Wikings gestrand. Hij is wel de laatste der lampisten, maar van inborst is hij goed.

Indien het Ued mogelijk is, Mijnheer de Bestuurder, iets te doen om Dujardin te laten weg komen zou ik Ued vragen die zaak met welwillendheid te onderzoeken.”

Vermoedelijk komt Albert Dujardin in aanmerking voor herklassering gezien de notities op de brief, hij komt uiteindelijk vrij op 17 mei 1947.

Leo Paul Favoreel, geboren te Wevelgem op 17 mei 1905 en er wonende in de Menenstraat 126, wordt op 28 oktober 1944 opgesloten in het interneringscentrum te Kortrijk en vrijgelaten op 22 december 1944. Een reden is niet te vinden in zijn dossier.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 19 december 1945 wordt Octaaf Feys, geboren te Wevelgem op 20 februari 1906 en er wonende in de Kortrijkstraat 85, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bepaalde rechten wegens lidmaatschap van het V.N.V.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 14 februari 1946 Michel Focquenoey, geboren te Wevelgem op 16 december 1903 en er wonende in de Artoisstraat 101, tot acht maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”, wegens lidmaatschap van de O.T. te Wevelgem en te Brest.

Hij wordt in vrijheid gesteld op 3 juni 1946.

Albert Folens is geboren te Bissegem op 15 oktober 1916 en woont begin 1941 in de Roeselarestraat 27 te Wevelgem.

In maart 1942 leert hij zijn toekomstige echtgenote Juliette Devos kennen met wie hij in het huwelijk treedt te Sint-Jans-Molenbeek op 14 april 1943.

Op 25 november 1947 wordt hij door de krijgsraad van Brussel veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bepaalde rechten.

In haar editie van donderdag 27 november 1947 brengt de krant Het Volk verslag uit van zijn proces onder de titel “Letterkundig referent van de S.D. tot 10 jaar veroordeeld”:

“Waar we tot hiertoe slechts voor de Franstalige krijgsraden “dubbele agenten” vonden terechtstaan, troffen we thans voor de tweede Vlaamse krijgsraad te Brussel, voorgezeten door dhr Van de Bossche, de 31-jarige Albert Folens, geboren te Bissegem en wonende te Anderlecht. Of deze jonge man er werkelijk in slaagde de Duitsers en ter zelfdertijd de weerstand en de geallieerden te dienen, konden we moeilijk uitmaken daar de debatten met gesloten deuren werden voortgezet, zohaast de bedrijvigheid van beschuldigde in dienst van de geallieerde zaak ter sprake kwam.

Dhr Acke, substituut van de krijgsauditeur, toont aan dat Folens in 1941 naar de S.S. in Duitsland vertrok om er de sportopleiding te genieten. Vóór het uitbreken van de oorlog met Rusland kreeg beschuldigde echter genoeg van het militaire gedoe en keerde als zieke naar België terug. Volgens eigen verklaring zou hij hier de letterkundige Lode Zielens, die ondertussen het slachtoffer werd van een vliegende bom, hebben opgezocht. Deze zou hem afgeraden hebben toe te treden tot de S.D. maar wou, zo Folens dit toch deed, graag gebruik maken van de inlichtingen die hij er in het belang der Vlaamse letterkundigen zou kunnen inwinnen.

Van S.S. tot S.D. en geallieerd inlichtingsagent.

Folens, die zich bedreigd voelde door de Duitsers na het verlaten van de S.S. nam dienst in de S.D. als tolk. Hij moest er tevens zorgen voor het persoverzicht in verband met de Vlaamse letterkunde. Beschuldigde beweert Zielens regelmatig ingelicht te hebben over de houding der Duitsers ten opzichte van onze letterkundigen en bezwarende rapporten over Johan Daisne te hebben vernietigd. Verder bekent hij de uniform en het wapen van de S.D. gedragen te hebben en bijdragen geleverd te hebben voor “Volk en Staat”, “Balming” en “Het laatste Nieuws”. Door deze artikels wou Folens het vertrouwen der Duitsers winnen en verklaart verder dat de meeste van de hand van de beruchte Parisis waren, die onder zijn naam verschenen.

Bij de bevrijding vluchtte Folens met zijn echtgenote naar Duitsland en trad in April 1945 in dienst van de Amerikaanse en Engelse veiligheidsdiensten en het “Tweede Belgische bureau”. Daar de verdediging meent dat in verband met deze bedrijvigheid onthullingen zouden volgen, die de Staatsveilgheid raken, beveelt de voorzitter de gesloten deuren.

Het openbaar ministerie besluit zijn rekwisitorium met de eis van twintig jaar buitengewone hechtenis tegen Folens, terwijl Mr. Goffin 100.000 fr. schadeloosstelling vraagt voor de Belgische staat. Mr. Lindemans, advokaat der verdediging, verklaart vervolgens de afwijkingen van zijn jonge kliënt als de gevolgen van een psychologisch en moreel conflict en herinnert aan de diensten door Folens aan de geallieerden bewezen.

Na beraadslaging veroordeelt de krijgsraad Folens tot 10 jaar buitengewone hechtenis en 10.000 fr. schadeloossteling aan de Belgische staat.”

In september 1948 ontsnapt hij uit de gevangenis toen hij op het voetbalveld van de Racing Club te Bosvoorde aan het werken was en weet met zijn vrouw Ierland te bereiken, waar hij later een belangrijk uitgever van schoolboeken wordt.

Na zijn overlijden op 9 september 2003 wordt een reportage uitgezonden op de Ierse nationale zender waarin zijn collaboratieverleden aan bod komt. Dit zorgt voor nogal wat ophef in de Ierse maatschappij.

Robert Follens, geboren te Noyelles-sur-Lens (F) op 9 mei 1924 en wonende te Wevelgem in de Goudbergstraat 27, wordt aangehouden op 4 september 1944 en op 28 juni 1945 veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk tot een jaar gevangenisstraf.

Het Kortrijksch Handelsblad van 12 september 1945:

“Follens Robert, 21 jaar, timmerman, Goudbergstraat, 27, te Wevelgem, ging vrijwillig naar Duitschland werken, keerde terug, bleef twee maanden werkloos en gaat zich vervolgens vrijwillig aangeven bij de Fabriekswacht. Te Vilvoorde krijgt hij zijn uniform, gaat naat Beauvais en weigert er den eed van trouw af te leggen. Acht dagen vóór de bevrijding weet hij te deserteeren. Bij de Fabriekswacht bracht hij het tot korporaal.

Mr. Halsberghe verklaart dat zijn kliënt slechts in Juli 1941 nauwelijks 16 jaar oud was als hij de Vrije Beroepsschool van Kortrijk verliet, met het diploma van schrijnwerker, en zich alsdan verhaaste wat geld te verdienen.

Daarop ging hij werken bij de firma Vandoorne, te Lauwe, maar werd er in Januari 1942 ontslagen; zoekt vruchteloos om werk, en er geen alhier vindende, gaat hij naar Duitschland arbeiden tot hij in October 1942 ziek valt en naar België terugkeert.

Hij heeft een ongelukkige broeder, en bij het sterfbed van zijn moeder, die thans overleden is, heeft hij de belofte afgelegd er voor zorg te dragen.

Verdediger toont aan dat Follens een gevoelsmensch is en zich in staat zal weten te stellen zich herop te helpen.

Veroordeeld tot een jaar gevang en 20 jaar ontzegging zijner burgerrechten.”

Het krijgshof te Gent verdubbelt de straf op 19 oktober 1945 en hij wordt levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

De feiten die tot zijn veroordeling hebben geleid worden op 15 mei 1946 door de Substituut te Gent uiteengezet ingevolge een genadeverzoek ingediend door zijn zuster:

“Tot in Juli 1941 ging veroordeelde naar de vakschool om daarna in het werk te treden bij Vandoorne Joseph te Lauwe tot Januari 1942 datum waarop hij vrijwillig vertrok naar Duitschland tot einde September 1942.

Na zijne terugkomst bleef hij twee maanden werkloos en trad dan in December 1942 vrijwillig in de Fabriekswacht. Te Kortrijk gaf hij zich aan en werd naar Vilvoorde gestuurd alwaar hij het uniform ontving en naar Beauvais gestuurd. Hij deed achtereenvolgens nog dienst in Montdidier en Senlis. Hij beweert den eed van getrouwheid niet afgelegd te hebben doordat hij ziek was en beweert dat zou hij niet ziek geweest was hij toch geweigerd zou hebben. Een achttal dagen voor de bevrijding deserteerde hij. Hij had de graad van Korporaal en bezat een geweer.”

Robert Follens komt vrij op 10 augustus 1946 en wordt door een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 7 oktober 1948 gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Op 4 september 1944 wordt André Hubrecht, geboren te Wevelgem op 20 juni 1920 en er wonende in de Goudbergstraat 48 en later in de Lauwestraat, aangehouden en opgesloten in het interneringscentrum te Kortrijk vanaf 28 oktober 1944.

Een brief van het Onafhankelijkheidsfornt van Wevelgem van 12 december 1944 gericht aan de krijgsauditeur schept duidelijkheid in de zaak:

“Bede het dossier van Hr. Hubrecht Andre Goudbergstraat Wevelgem nader te willen onderzoeken.

Gezien de naar voor gebrachte beschuldigingen enkel vermelden VNV lid en de funktie te hebben waargenomen van controleur der textielcentrale zijn wij zoo vrij U volgende te laten opmerken:

  1. De Heer Hubrecht is enkel lid geweest van het V.N.V. tot einde 1940. Heeft zich gedurende de bezetting op geenerlei wijze aan politieke aktiviteit vergrepen;
  2. Beklaagde in de uitoefening van zijn ambt enkel en alleenlijk handelde in opdracht.

Dat geen enkel zijner collega’s aangehouden zijn en zijne onmiddellijke oversten wier bevelen hij uitvoerde, geenszins het voorwerp uitmaken van rechterlijke vervolgingen.

Verzoeken met aandrang dit geval spoed te willen bijzetten, teneinde te kunnen overgaan tot eene voorloopige invrijheidstelling van den Heer Hubrecht, termeer dat hij reeds meer dan drie maand geïnterneerd is.

Met de meeste hoogachting,

Het Epuratiekomiteit O.F. Wevelgem.

(geen namen maar wel twee handtekeningen, o.a. die van onderwijzer Jules Maurice Soenen)”

André Hubrecht komt voorlopig vrij op 17 december 1944.

De gebroeders Lannoo, Henri Joseph, geboren te Wevelgem op 4 september 1911, en Leon, geboren te Wevelgem op 8 april 1926, beiden haarkapper[17] en wonende in de Kortrijkstraat 198 te Wevelgem, worden op 8 september 1944 opgepakt en geïnterneerd.

In verband met hun aanhouding vinden we twee handgeschreven steekkaarten terug in het archief van Arthur Loontjens:

“8 sept. 1944 voormiddag te Wevelghem.

Men leidt de gebrs. Lannoy coiffeur rond zwart en blauw geslagen en bloedend met de armen omhoog door de straten. Politieagent Deneckere leidde hen op de revolver in de vuist, ’t was brutaal hachelijk – waren reeds aangehouden de vrouwen van oostfront-strijders welke aan de Duitschers verklikten (op zondag 3 sept) waar de Duitsche krijgsgevangenen waren opgesloten. Daardoor vielen 3 slachtoffers, 2 der witte brigade, Vermeiren en … en één burger.

De “witten” halen de vlaggen af van de Duitsche gezinden die hun huizen bevlagden, bij Bosschaert apotheker, Douchy Marcel, Vlaamsche Nationalist en anderen. Vrouwen die met de Duitschers te doen hadden werden aangehouden Mad. Goethals, Lauwestraat, de dochters Vansteenkiste enz. Men gewaagt nog van talrijke andere aanhoudingen.

9 sept heeft men op verschillende huizen hakenkruisen geschilderd onder ander bij den apotheker.”

“Men passeert vóór mijn deur met de Lannoy’s (gebroeders) opgeleid door de politie, door de straten geleid met de armen omhoog en overal uitbundig uitgejouwd, ’t was erbarmelijk om zien … ’t Was niet zoozeer de misleiden die men aldus door de straten moest leiden, maar dezen die ze jaren lang verleid hebben, dr. Viaene bv. met zijn Winterhulp het grootste propagandawerk der Duitschers, den apotheker Bosschaert, de fameuze Duitsche propagandist en een 100-tal ander.”

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 13 april 1946 Henri Lannoo tot vijf jaar opsluiting en Leon Lannoo tot drie jaar gevangenis.

Het Kortrijksch Handelsblad van 30 april 1946 doet verslag van het proces:

“Lannoo Henri, 34 jaar, haarkapper, en Lannoo Leon, 20 j., haarkapper, beiden wonende Kortrijkstraat, 198, te Wevelgem, verschijnen vóór den Krijgsraad onder betichting negen personen aan den vijand verklikt te hebben gedurende de vijandelijke bezetting. Beiden zijn gebroeders.

Eerstgenoemde was lid van het Verdinaso reeds enkelen tijd vóór den oorlog en bleef dit tot in 1941. Bij de bevolking van Wevelgem staat hij gekend als een hevige Duitschgezinde, die tevens in goede betrekkingen stond met de Gestapo Maurice Gheysens.

Verdachte was bovendien lid van de Dietsche Militie Zwarte Brigade; lid van het VNV en werd in Mei 1943 ook lid van De Vlag; beschermlid van de SS en lid van de Kabelwacht, die tot doel had, de briefjes, die door de geallieerde vliegers boven Wevelgem uitgeworpen werden op te sporen en aan den vijand te overhandigen.

De tweede verdachte werd in 1940 lid van de NSJV, werd dan leider van voornoemde formatie en nam ontslag einde 1943. Ook was betichte lid van De Vlag van Juli 1943 tot Juli 1944 en beschermlid van de SS.

De eerste verklikking is deze, waarin beide broeders gezamenlijk betrokken zijn. Op 15 Juli 1944 werden Dejonckheere Henri en Impe Noël, uit Wevelgem, dienstweigeraars, door Duitsche soldaten aangesproken, hun identiteitskaart gevraagd, en daar ze in de jaren vielen om naar Duitschland gedeporteerd te worden, werden beiden aangehouden, en naar Duitschland gevoerd, alwaar zij op 10 April 1945 door de geallieerden bevrijd werden.

Tijdens hun opsluiting in het Kasteel Van Ackere te Wevelgem, zegde een vriendelijke Duitsche feldwebel hen, dat ze verklikt werden door den “rosten” Henri Lannoo.

Ook aan de zuster van Dejonckheere, die nadere inlichtingen over haar aangehouden broeder ging inwinnen op het Kasteel Van Ackere zegde men haar dat haar broeder verklikt was geworden door een civiel uit de Kortrijkstraat.

Wanneer nu beide jongelingen werden weggevoerd, stond Lannoo Leon aan zijn deur samen met een Duitsch soldaat en aan den Gestapo die hen begeleide zegde deze: “Ge hebt ze toch!” en wijzende naar Impe zegde Lannoo Leon: “Let op dit is een gevaarlijke!” …

In Februari werden in het huis van Deprez: Windels Emiel, Poublon Victor en Deprez Theophiel door een Duitsche feldwebel aangehouden wegens het luisteren naar den engelschen post, die allen door het duitsche krijgsgerecht tot verschillende maanden gevang werden veroordeeld. Opmerkenswaardig is het feit dat Henri Lannoo, die daar in de omgeving woont, regelmatig in gezelschap gezien werd van den Duitscher, die voornoemde personen wist aan te houden. Voor deze feiten kan de tweede betichte niet vervolgd worden, daar hij op dit tijdstip nog den ouderdom van 16 jaar niet had bereikt. Bij de bevrijding bekende Leon Lannoo dat een Duitsch soldaat, bijgenaamd “De Schuifelaar” hem gevraagd had wat deze personen daar regelmatig kwamen doen in het huis Deprez, waarop hij antwoordde dat zij daar iedere avond samen kwamen om naar den Engelschen post te luisteren. Leon Lannoo loochent thans deze verklaringen te hebben afgelegd.

Leon Lannoo werd ook nog beticht in April 1942 den genaamden Leopold Dewiele aan den vijand verklikt te hebben omdat deze naar hem zou geroepen hebben: “Spioen en Lafaard” en dat als de Engelschen kwamen men beschuldigde eens op zijn plaats zou zetten. Dewiele werd tot vier maand gevang veroordeeld door het Duitsche krijgsgerecht. Verdachte wist ook nog Porte Jeroom en Mispelaere August in Mei 1942 aan den vijand te verklikken, daar in de omgeving van het vliegplein een vliegtuig was gevallen en men beweerde dat zij in het bezit waren van wapens. Door de feldgendarmerie werd vervolgens in beide woningen een grondige huiszoeking gedaan. In September 1943 werd insgelijks Maurice Verbeke, die werkweigeraar was door de Duitschers aangehouden, onder betichting dat hij, samen met zijn vader en zijn oom Russische krijgsgevangenen zou bevrijd hebben. Tijdens zijne opsluiting in het kasteel Vanackere werd hij door de Duitschers bedreigd doodgeschoten te worden, indien hij de plaats niet aanwees waar zijn vader en oom zich verdoken hielden. Verbeke werd door het Duitsch krijgsgerecht veroordeeld tot 28 maanden gevang en werd opgesloten tot aan de bevrijding.

Niet minder dan 13 getuigen werden voor deze zaak gedagvaard. De eerste die verschijnt is den heer Vandenbroucke Gerard, politiekommissaris te Wevelgem die een omstandig verhaal geeft over deze verscheidene verklikkingen, verklaart dat de jonge Lannoo, tijdens de bezetting bediende was op de Kommandantur en toont aan hoe deze in het Duitsche vaarwater is terecht gekomen.

Volgen daarop de getuigen Impe Noël, Dejonckheere Henri, Impe Lambert, Deman Maurice, Dejonckheere Maria, Deprez Theophiel, Poublon Victor, Windels Emiel, Dewiele Leopold, Porte Emiel, Mispelaere August, Delaere Martha en Verbeke Maurice, die allen zeer bezwarende getuigenissen afleggen nopens beide verdachten, die door de bevolking van Wevelgem zeer gevreesd werden.

De heer Krijgsauditeur Lebbe vordert dan voor eerste verdachte een straf van 7 jaar opsluiting en voor de tweede 6 jaar opsluiting.

De verdediging.

Meester Dousy, uit Kortrijk, neemt de verdediging waar der beide gebroeders Lannoo.

Pleiter zegt dat beide Lannoo’s op de gemeente aanzien waren als gevaarlijke Gestapo en dit ten onrechte, dat beweerd werd dat ze moesten neergeschoten worden. De verdediger zegt dan dat hij niet weet hoe dit niet is gebeurd. Het onderzoek heeft uitgewezen dat ze geen Gestapo’s waren en dat ze ten onrechte den naam gekregen hebben. Met de bevrijding zijn met deze menschen verschrikkelijke dingen gebeurd te Wevelgem. Bij de bevrijding zijn beide Lannoo’s zich vrijwillig gaan aanbieden bij het O.F. In het interneeringskamp te Wevelgem zijn zij verschrikkelijk geslagen geworden. Twee uren lang heeft men met hen rond Wevelgem geleurd. De vrouw van Lannoo Henri werd in zwangeren toestand aangehouden en enkele tijd na de geboorte is het wichtje gestorven (betichte begint te weenen). Deze verklikkingen zijn niet bewezen. Alle afgelegde verklaringen zijn fel overdreven. Een bende van de P.A. is uit Antwerpen aangekomen en zijn op die menschen los gegaan.

Ten slotte weerlegt pleiter deze negen verklikkingen.

Leon Lannoo is lid geworden van de NSJV door toedoen van Vandewiele, uit Kortrijk. De aanhouding van Verbeke is een toeval geweest, misschien wel wegens zijn onvoorzichtigheid. Lannoo Henri is niet een van de slechtsten. Het is een persoon die steeds het laatste nieuws wilde weten. In zijn karakter ligt het immers van geheimzinnig te doen.

Hiermede werden de debatten gesloten en na een korte beraadslaging werden Lannoo Henri veroordeeld tot 5 jaar opsluiting en Lannoo Leon tot 3 jaar gevang en levenslange ontzegging van alle rechten.”  

De feiten die ten laste van Henri Lannoo gelegd worden, volgens een nota van krijgsauditeur Verougstraete van 24 juni 1946, opgemaakt naar aanleiding van een genadeverzoek:

“Beide gebroeders Lannoo waren te Wevelgem algemeen gekend als hevig Duitschgezinden, de bevolking aanzag hun als gevaarlijke individuen die meestal in den duik werkten. Ze waren dan ook algemeen verdacht deel uit te maken van de Gestapo. Ze stonden veel in betrekking met gekende zwarten van de gemeente en gansche dagen vertoefden er Duitsche soldaten en feldgendarmen in hun woning. Lannoo Henri, Joseph was sedert 1937 in de dinasobeweging, hij loochent in het VNV te zijn geweest, doch vroeger heeft hij bekend lid te zijn van de De Vlag. Hij staat ook bekend als beschermlid SS voor het jaar 1944. Ook zou hij nog personen aangesproken hebben om zich te laten inlijven bij de De Vlag. Hij miek deel uit van de Kabelwacht en wanneer er vliegers ballons of strooibriefjes neerkwamen was hij altijd een der eersten ter plaatse. Verschillende verklikkingen worden de gebroeders Lannoo ten laste gelegd namelijk deze van Dejonckheere Henri en de gebroeders Himpe. Aan vader Himpe die aan de duitschers uitleg was gaan vragen over de aanhouding van zijn zoon werd hem door den feldwebel uitdrukkelijk gezegd, dat de rosten Lannoo, de jongens die dezen dag aangehouden werden, had verklikt. In Februari 1941 werden Deprez, Windels en Poublon aangehouden terwijl ze in het huis van Deprez den engelschen radio beluisterden, hetgeen ze ten anderen sedert langen tijd regelmatig deden. Ze werden alle drie tot 2 maanden gevangenisstraf veroordeeld. Hun vermoedens berusten op Henri Lannoo, omdat deze laatste zeer dikwijls in zijn hof, die op een korten afstand van het huis Deprez gelegen is, gezien geweest is in gezelschap van den soldaat die de aanhoudingen gedaan heeft, denkelijk stonden ze in den hof om te bespieden wie er al rond het uur van de Engelsche uitzendingen in het huis Deprez binnenkwam. Deze feiten werden bekend door Lannoo Leon bij de bevrijding.”

Eveneens op 24 juni 1946 werden de feiten uiteengezet, ten laste van Leon Lannoo:

“De beide broeders Lannoo waren te Wevelgem algemeen gekend als hevig Duitschgezind. De bevolking aanzag hen als gevaarlijke individuen die meestal in den duik werkten. Ze waren dan ook algemeen verdacht van deel uit te maken van de Gestapo. Ze stonden veel in betrekking met de gekende zwarten van de gemeente onder andere met de gestapo Gheysen Maurice en gansche dagen vertoefden er Duitsche soldaten en feldgendarmen in hun woning. Lannoo Leon is in 1940 lid geworden van het N.S.J.V. Hij was toen nog maar 14 jaar oud. In 1942 is hij gedurende enkele maanden ploegleider geweest doch beweert einde 1942 of begin 1943 ontslag bij die beweging te hebben gegeven. Hij is dan lid geworden van de De Vlag en alhoewel hij dit loochent heeft hij bij de bevrijding bekend van Juni 1943 tot Sept. 1944 kaderlid dezer beweging te zijn geweest. Hij staat ook bekend als BS.SS. voor het jaar 1942. Verschillende verklikkingen worden de gebroeders Lannoo ten laste gelegd, namelijk de verklikking van Dejonckheere Henri en de gebroeders Himpe. Op 5 Juli 44 werden deze personen die werkweigeraars waren door duitsche soldaten aangehouden. Himpe Roger werd vrijgelaten wegens zijn jeugdigen ouderdom, doch Himpe Noel en Dejonckheere Henri werden naar Duitschland overgebracht waar ze verbleven tot Mei 1945. Aan vader Himpe die na de aanhouding van zijn zoon uitleg was gaan vragen bij de duitschers werd hem door den feldwebel uitdrukkelijk gezegd, dat de Rosten Lannoo de jongelingen die dezen dag aangehouden waren, verklikt had. Ook Lannoo Leon is in deze zaak betrokken, inderdaad wanneer de aangehoudene jongelingen door de gestapo weggevoerd werden en voor de woning van Lannoo voorbij kwamen, stond Leon bij de obergefreiter, die de aanhoudingen gedaan had en zou geroepen hebben tot de Gestapo, Himpe Noel aanduidende “Let op, het is een gevaarlijken”. Verder heeft Lannoo Leon nog Lewille Leopold aangeklaagd omdat deze hem zoogezegd zou verweten hebben van spion en lafaard. Verdachte bekent de feiten. Lewille werd veroordeeld tot vier maand gevang doch in beroep vrijgesproken.

Verklikking van Porte Jerome en Mispelaere August, omdat ze voorwerpen uit een neergestort vliegtuig hadden weggenomen. Lannoo Leon vergezelde de duitschers bij de huiszoeking. Verklikking van Verbeke Maurice die in Sept. 1943 door de duitschers opgezocht was omdat hij samen met zijn vader en zijn oom, in frankrijk, Russische krijgsgevangenen bevrijd had. Op het oogenblik dat Verbeke een duitsche Wachtpost voorbijging, signaleerde Lannoo hem aan de soldaten. Hij werd aangehouden en verplicht de schuilplaats van zijn vader en zijn oom aan te duiden. Hij werd na een tiental dagen vrijgelaten doch zijn vader en oom werden verwezen tot een gevangenisstraf van 28 maanden.”

Met zijn brief van 10 september 1947, gericht aan Minister van Justitie Struye, komt CVP-volksvertegenwoordige Jeroom Stubbe uit Ieper tussen ten gunste van Henri Lannoo. In zijn brief schrijft hij o.m. “Het weze gezegd, dat de verklikkingen, waarvan sprake in zijn dossier niet bewezen zijn” en hij onderlijnt de laatste drie woorden.

Henri Lannoo komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op 15 februari 1948.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 8 januari 1946 Joseph Lezeure, geboren te Wevelgem op 16 september 1925 en er wonende op de Wezelhoek 100, tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, straf die bevestigd wordt door het krijgshof te Gent op 30 april 1946.

De uiteenzetting van de feiten, volgens het verslag van de Substituut van 4 mei 1946:

“Op 26 Oogst 1942 gaf veroordeelde zich vrijwillig aan voor de O.T. te Brussel en onderteekende er de Einkleidungskaart. Hij beweert dat hij in 1945 verplicht was een geweer te dragen. In begin Maart 1945 werd hij door de geallieerden bevrijd. Hij ontkent in het Schutzkommando van het O.T. te zijn geweest, alhoewel zijn officieele steekkaart het vermeldt en getuigen hem met wapens gezien hebben. In october 1943 schoot hij op Roose Valere, toen hij wilde vluchten en verwonde hem aan de hand. Naar hij beweert ontving zijn moeder iets meer dan 2.000 fr. per maand van de O.T. en hij 30 mark solde per maand.”

Joseph Lezeure komt vrij op 13 mei 1946.

Thomas Malfait, geboren te Geluwe op 7 augustus 1923, wordt op 4 september 1944 aangehouden.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 28 juli 1945 tot een jaar gevangenisstraf en 20 jaar ontzegging van zijn burgerrechten wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht.

In haar editie van 12 september 1945 brengt het Kortrijksch Handelsblad verslag uit van zijn proces:

“Malfait Thomas, 22 jaar, vlaswerker, Weverijstraat 17 te Wevelgem, was tot in Mei 1942 werkzaam op de vliegpleinen van Frankrijk, keert naar België terug en in Mei 1942 laat hij zich inlijven bij de Fabriekswacht en is in deze hoedanigheid werkzaam op de vliegvelden van Wevelgem, Chèvres en Bissegem, droeg geweer en revolver en ontvluchtte zijne eenheid bij de bevrijding.

Mr. Thiers uit Roeselare weet in te brengen dat zijn kliënt slechts 18 jaar was als hij bij de Fabriekswacht is gegaan. Bij deze wacht is hij getreden omdat hij meer kon verdienen en werd daartoe aangeraden door Mr. Matthys uit Geluwe. Beklaagde is de oudste van een gezin van 10 kinderen en knoopte te Wevelgem kennis aan met een meisje (toen was hij nog bitter jong). Dit meisje heeft hij in zwangere toestand gebracht, dan er mede getrouwd tegen het gedacht van de ouders toen hij reeds geïnterneerd was. Toen hij bij de Fabriekswacht is gegaan zag hij er geen politieke daad in, was lid van geen enkele politieke beweging en weet zelfs niet wat politiek is. Pleiter vraagt met vertrouwen een milde straf.”

Malfait gaat in beroep maar het krijgshof te Gent verdubbelt op 20 december 1945 de strafmaat tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van zijn rechten.

Op 18 augustus 1946 komt hij voorlopig vrij en op 19 maart 1947 voorwaardelijk vrij.

Jules Martin, vlaswerker, geboren te Wevelgem op 7 juli 1903 en er wonende in de toemalige Roeselaresteenweg 130, wordt op 7 mei 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf wegens lidmaatschap bij de O.T.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij op 27 april 1950 hersteld in zijn rechten waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt Leon Martin, geboren te Gullegem op 6 mei 1922 en wonende te Wevelgem, eerst op de Grote Markt 4 en daarna in de Leopoldstraat 31, op 30 januari 1946 tot vijf jaar gevangenisstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek voorziene rechten wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht.

In de editie van 8 februari 1946 geeft het Kortrijksch Handelsblad verslag van zijn proces voor de krijgsraad:

“Martin Leon, …, bankbediende, … liet zich op 27 April 1942 inlijven bij de Fabriekswacht, deed dienst te Wevelgem, Brussel en Chèvres en op verschillende andere plaatsen, legde in Juli 1944 den eed van trouw af, en werd tot Oberfeldwebel bevorderd. Toen verdiende hij 2500 fr. per maand, die toekwam aan zijn jonge vrouw en hij kreeg dan nog een solde van 1500 fr. per maand.

In September 1944 vertrok hij naar Duitschland, te Lipstadt, waar hij zich liet inlijven bij de luftwaffe en de Flakbatterij, doch verklaart daar slechts administratief werk verricht te hebben. Op het front ingezet werd hij op 25 Maart 1945 door de geallieerden gevangen genomen.

Henri Deneckere, adj. Politiekommissaris te Wevelgem en Neyrinck Henri, veldwachter te Gullegem, hebben betichte nog gezien in uniform van de Fabriekswacht en dan was hij fier dat hij zoo gekleed was en paradeerde aldus langs de straten.

Getuige Ponseele Marcel, komt verklaren, dat betichte in ’t geheel niet Duitschgezind maar Vlaamschgezind was.

Dejaeghere André is een getuige ten ontlaste, die zich tijdens de bezetting moest onderduiken. Deze verklaart dat verdachte steeds gemeenzamen omgang had met het volk. Enfin, een brave jongen … (nu, maar eertijds niet).

Meester Claeys, uit Kortrijk, legt nadruk op de rechtzinnigheid van beklaagde, toont aan dat hij de bezetting heeft meegemaakt en dat hij als bankbediende slechts 700 fr. per maand verdiende. Voor de betere voorwaarden is hij dan bij de Fabriekswacht gegaan, daar hij wenschte in het huwelijk te treden en daardoor ook de mogelijkheid inzag om hier in België te kunnen blijven. Bij de Fabriekswacht was hij foerier, verdiende eerst 2400 fr. per maand en later kwam het op 4000 frank.

Veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzegging van alle rechten.”

Die straf wordt bevestigd door het krijgshof te Gent op 28 mei 1946.

Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de Substituut op 13 mei 1947 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Op 27 April 1942 trad veroordeelde in de Fabriekswacht. Hij bekent wachtdienst gedaan te hebben te Wevelgem, Brussel, Rijsel en Chèvres. In Juli 1944 legde hij den eed van getrouwheid af. Hij had den graad van oberfeldwebel. In de Septemberdagen van 1944, vertrok hij naar Duitsland en werd te Lipstadt op 15 October 1944 ingelijfd in de Luftwaffe-Flakafdeling. Hij beweert steeds administratief werk verricht te hebben., alhoewel hij vroeger verklaarde op het front nabij Gross-Gerau te zijn ingezet geweest. Hij werd krijgsgevangen genomen door de geallieerden op 16 Maart 1945.”

Op 12 juli 1947 komt Leon Martin voorwaardelijk vrij en op 25 november 1948 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Het krijgshof te Gent veroordeelt op 16 april 1948 Michel Masselis, zaakwaarnemer, geboren te Wevelgem op 22 december 1898 en er wonende op de Posthoornhoek 174, reeds geïnterneerd sedert 4 september 1944, tot levenslange hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek vermelde rechten.

In een verslag, opgemaakt door de Substituut-Auditeur-Generaal op 7 april 1950 ingevolge zijn genadeverzoek worden de feiten weergegeven die tot de veroordeling hebben geleid:

“De veroordeelde deed zijn militaire dienst bij het geneeskundig korps met de klas 1920. In 1941 wordt hij lid van de Germaanse SS en in 1942 volgt hij de opleidingskursus in de school voor hulpfeldgendarm te Schoten en ondertekent daar de gebruikelijke verbintenis voor de hulpfeldgendarmerie. Na zijn terugkeer neemt hij dienst als tolk bij de Feldgendarmerie te Menen. Het is voornamelijk in deze periode dat hij op een zeer bedrijvige manier optreedt met de Feldgendarmen. Hij vergezelt de Feldgendarmerie op de plaatsen waar een onderzoek moet gedaan worden of een persoon moet opgespoord worden. Op 21.9.42 heeft hij in gezelschap van een feldgendarm een huiszoeking gepleegd bij Vynckier Maurice te Meenen, verdacht van lidmaatschap van de weerstand. Masselis stelde zich bij deze huiszoeking met veel meer ijver aan dan de feldgendarm. Vynckier was in het bezit van een écouteur van een telefoontoestel. Zijn vrouw verborg dit voorwerp in een koffiekan. Gebruik makende van een momentele afwezigheid van de Feldgendarm poogde zij deze koffiekan te doen verdwijnen. Doch Masselis merkte dit op en ontnam ze haar. De echtgenote van Vynckier smeekte Masselis den écouteur niet aan de Duitsers te vertonen. Masselis antwoordde dat zij niet ongerust moest zijn dat hij het voorwerp niet zou vertonen. Maar niettemin overhandigde hij de écouteur aan de feldgendarm. Het was ook Masselis die uit eigen beweging de radio onderzocht om te zien of de naald niet op een Engelse post stond.

Vynckier Maurice werd onmiddellijk aangehouden, naar Duitsland gedeporteerd en opgesloten in het exterminatiekamp van Gross Rosen, alwaar hij op 13.1.45 overleed.

In Augustus 1942 bevond zich in de herberg genaamd “Cocktail” te Menen een zekere Robert Termote uit Rumbeke. De uitbaters van deze herberg verklaren dat deze Termote gedurende enkele ogenblikken in de herberg in gesprek is geweest met de genaamde Verrotte Jozef. Verote Jozef heeft dan de herberg verlaten. Korte ogenblikken nadien is een auto met Duitse feldgendarmen vergezeld van Masselis tot dicht bij het café Cocktail komen rijden. Masselis is daar uitgestapt heeft zich recht naar de Cocktail begeven, heeft daar vastgesteld dat Termote Robert uit Rumbeke, zich nog in de herberg bevond, heeft onmiddellijk teken gedaan naar de Duitsers die binnengekomen zijn, Termote aangehouden hebben en naar de auto hebben geleid. Juist op het ogenblik dat zij Termote wilden doen instappen is deze ontvlucht. Een achtervolging heeft plaats gehad. Getuigen verklaren, dat zij gezien hebben dat Masselis evenals de Duitsers heen en weer liep in de straat als het ware om de ontsnapte te vatten. Doch deze vond geen uitweg meer, sprong in de Leie met het doel waarschijnlijk ze over te zwemmen en werd daar door de Duitsers doodgeschoten. In elk geval is het bewezen dat Masselis aan de opsporing en aanhouding en achtervolging van Termote Robert heeft deelgenomen en dat hij niet de specifieke rol van tolk in deze omstandigheid heeft vervuld.

In de loop van Augustus 1942 heeft Masselis twee personen namelijk Desimpelaere Robert en Verschaeren Hubert aan de feldgendarmen verklikt omdat zij zogezegd de Duitse Wehrmacht beledigd hadden. Op de strafverfügung (St. I) wordt Masselis Michel vermeld als zijnde getuige die het bewijs der feiten heeft voortgebracht. Desimpelaere en Verschaeren werden tot 8 weken gevangenis veroordeeld, welke zij volledig hebben uitgeboet.

In de eerstvolgende weken, na deze feiten heeft Masselis een hevige propaganda gevoerd door het verspreiden van het nazistische blad de SS man en door het opdringen van een abonnement van dit blad aan tal van personen. Hij bekent dit feit, doch beweert dat hij dit gedaan heeft op verzoek van die personen, omdat zij op de een of andere manier wilden in de gratie staan van de Duitsers.

In het begin van 1942 heeft Masselis opdracht gekregen om in zijn hoedanigheid van lid van de Germaanse SS een lokaal op te zoeken om er de plechtigheid te doen doorgaan door de Algemene SS ingericht. Daartoe begaf hij zich naar het bokspaleis te Meenen, uitgebaat door Halewijn Marcel en Halewijn Celesta doch deze personen weigerden hun zaal daartoe te lenen. Van toen af heeft Masselis deze personen willen treffen. Daarom heeft hij nadien het bokspaleis doen sluiten met er door de feldgendarmerie te laten constateren dat er werd gedanst.

Bovendien werden verschillende mobilieren in beslag genomen.

Binst al die tijd heeft Masselis samen met een tweetal andere personen een andere zaal in Meenen uitgebaat. Veroordeelde werd gevreesd door de bevolking van Meenen.

Het genadeverzoek wijdt lang en breed uit en is meestal een herhaling van de argumenten welke voor de Rechtbank werden ontwikkeld.”

Soldaat milicien Michel Masselis (klas 1920)

Het genadeverzoek dat Michel Masselis op 12 september 1949 aan Prins Karel richt luidt als volgt en bevat een goed overzicht van de procesgang:

“De ondergetekende Masselis Michel, Arseen, geboren te Wevelgem de 22-12-1898, wonende te Wevelgem, Wezelhoek 174, thans verblijvend in de gevangenis te Brugge, en komende uit het ziekenkamp van Sinte Kruis, geeft eerbiedig te kennen dat hij tot op heden, lichamelijk en geestelijk uitgeput door ziekte en verdriet, de kracht noch de moed bezat, om vroeger een genadeverzoekschrift in te dienen, dat hij evenwel zich aangewakkerd voelt door een sterk geloof in de grote menslievendheid van Uwe Koninklijke Hoogheid, en dat hij vast betrouwend in het feit dat aan de stem van een ongelukkig en zwaar beproefd noodroepende, een welwillendheid gehoor zal kunnen verleend worden, durft hij zeer beleefd de gelegenheid benutten, om met den grootsten eerbied, aan Uwe Koninklijke Hoogheid, zijn nederig verzoek in te dienen om een vermindering van straf te mogen bekomen.

Daarom vertoont ondergetekende met den diepsten eerbied, dat hij door:

1.      vonnis van den Krijgsraad te Kortrijk, op 13 Maart 1947, veroordeeld werd tot 12 jaar gewone hechtenis, om ’s vijands politiek gediend te hebben en wegens wapendracht en hulp aan de vijand; vonnis waartegen vertoner beroep aantekende om verschillende redenen; vonnis waartegen de Heer Auditeur Generaal het niet nodig geacht heeft eveneens tegenberoep aan te tekenen, omdat hij de mening toegedaan was dat ik reeds meer dan voldoende gestraft werd;

2.      dat de straf van vertoner door arrest van het Krijgshof te Gent, op 12-11-47, verhoogd werd tot levenslange gewone hechtenis, omdat alle feiten weerhouden werden, niettegenstaande vertoner onder eed bevestigde dat hij nooit iemand verklikte, dat hij nooit uniform noch wapens droeg, dat hij nooit lid geweest was noch dienstlijk optrad bij een militaire of paramilitaire instelling in dienst van den vijand, maar dat zijn tolkfunctie (enkele weken) zich slechts tot een heel passieve tegenwoordigheid bepaalde en als dusdanig ook beperkt was, terwijl zijn doel en inzichten steeds nastreefden zijne medeburgers zo veel mogelijk te kunnen helpen en het voordeel zijner positie ten bate van zijn beproefde landgenoten te gebruiken, niettegenstaande vertoner vruchteloos den Heer Voorzitter van het Beroepshof medegedeeld had, aan de hand van nieuwe geloofbare getuigen – eerst ontmoet NA de uitspraak van het vonnis door den Krijgsraad te Kortrijk – dat de ware schuldige in de zaak Vynckier dezes vrouw zelf was, en dat een bijkomend onderzoek volledige klaarheid in die zeer pijnlijke zaak zou bijgebracht hebben, arrest waartegen vertoner de verbreking aanvroeg op het aandringen van zijn verdediger zelf, die als invalied-weerstander zich hoegenaamd niet accoord verklaarde met deze uiterst strenge uitspraak;

3.      dat dit arrest uitgesproken door het Beroepshof van Gent op 12-11-47 verbroken werd in gevolge het arrest van het Hof van Verbreking te Brussel den 16-2-1948 en de zaak verwezen werd voor het Militair Gerechtshof te Gent anders samengesteld;

4.      dat vertoner vervolgens door arrest van het anders samengestelde militaire Gerechtshof te Gent, op 16-4-48, zijn vroegere strafuitspraak bevestigen hoorde, levenslange gewone hechtenis, geen verzachtende omstandigheden kunnende in aanmerking genomen worden, wegens het feit dat hij een vijftiental jaren geleden gestraft geweest was wegens het onwettig bezit van oude oorlogswapens (oorlogsgedenkenissen overgehouden uit den oorlog 1914-18 en welke hij bij frontbezoeken en thuis zelf gevonden of van zijn ouders gekregen had).

Deze uiterst strenge straf werd behouden niettegenstaande de Heer Auditeur-Generaal van Gent zelf 20 jaren gevraagd had – niettegenstaande de zaak tweemaal achtereenvolgens uitgesteld werd, om de burgerlijke partij op te roepen welke reeds een som van 250.000 frs schadevergoeding toegestaan geweest was – maar die het nu niet meer aandurfde te verschijnen, uit schrik van zelf aangehouden te worden sedert vertoner de waarheid vernomen en kenbaar gemaakt had aan de Heren van het voordien zetelende Krijgshof te Gent op 12-11-47, afwezigheid waardoor de burgerlijke partij zich uitdrukkelijk zelf beschuldigde an alle schuld aan vertoner ontkent.

Vertoner betreurt dan ook buitenmate de zeer zware strafverhoging, vooral daar noch zijn verdediger noch hij-zelf de mogelijkheid inzagen waardoor de straf zou verzwaard kunnen geweest zijn, echter wel dat de straf van 12 jaar veeleer zou kunnen verminderd worden, uit hoofde van volgende redenen die aanleiding gaven tot het aantekenen van beroep:

  1. omdat onmiddellijk na de strafuitspraak door de Krijgsraad zich spontaan nieuwe getuigen aanboden, die nieuwe inlichtingen verstrekten welke nog meer zijn onschuld bevestigden en welke aanleiding gaven tot het instellen van een bijkomend onderzoek (in de zaken: Vynckier, Termote, Bokspaleis);
  2. omdat de feiten zich voordeden vóór einde 1942 en niet vóór einde 1943;
  3. omdat zijn nieuwe verdediger, Mr. Dhooge uit Ledeberg Gent – een groot en voornaam weerstander – op de Krijgsraad pleitte, dat hij geen enkel juridisch gegeven kende waardoor ondergetekende zou kunnen gestraft worden;
  4. omdat zijn jammerlijk verongelijkte eerste verdediger, wijlen Mr. Pringiers, lid van de “Intelligence Service” en secretaris van de “Rotary Club”, hem een tiental dagen vóór het verschijnen en na inzage van het bundel, mededeelde dat hij hoogstens van 3 à 5 jaren zou gestraft worden;
  5. omdat de uitgesproken straf veel zwaarder was in verhouding van deze toegekend voor dergelijke feiten, aan de tolken die dienst deden in de centrale te Kortrijk en in sommige omliggende gemeenten of steden:

-       Loosvelt Michel, afdelingsoverste van het V.N.V., tolk gedurende GANS den oorlogsduur, woonde talrijke aanhoudingen bij, vergezelde eveneens ten huize, kwam na mijn vertrek mij soms vervangen te Meenen, straf: vrijgesproken;

-       Robaeys August, lid van Dinaso, benevens verschillende lidmaatschappen: DeVlag, Germ. SS, enz. gewapend en uniformdrager, gedurende GANS den oorlog tolk bij de Feldgendarmerie te Kortrijk, was tegenwoordig bij aanhoudingen, vergezelde ook ten huize, straf: 3 jaar;

-       terwijl vertoner, Masselis Michel slechts:

1)      3 maanden beschermend lid geweest is: B.L. van de in wording zijnde Algemene SS = 1e trim. 1941, waarna hij uitgesloten werd wegens onbetrouwbaarheid en tegenwerking;

2)      gedurende 10 maanden: Febr.-Dec. 1941 geabonneerd geweest is, zonder lidmaatschap, op de maandelijkse brochuren-uitgave van DeVlag;

3)      bij vergissing (want hij was er heen gezonden geweest door de Ortskommandant van Meenen om er een sport- en taalleergang te volgen) een 10 tal dagen aanwezig geweest is op een voorbereidende leergang der pas opgerichte Hilffeldgendarmerie-school te Schooten, alwaar toenmaals gedurende 14 dagen onderricht gegeven werd in het verlenen van de eerste hulp in geval van luchtbombardement, in het afzetten van de straten, het regelen van het verkeer, dit alles in samenwerking in geval van nood, met de plaatselijke bestaande politiediensten. Daarom werden er ter plaatse aldaar liggende oefenuniformen uitgedeeld voor den duur van het verblijf om de persoonlijke kleedij niet te bevuilen. Al diegenen die deze leergang bijwoonden en nadien ook nog de andere oefeningen volgden, werden 18 maanden gestraft. Vertoner is hier nooit lid van geweest maar bestreedt seffens de oprichting er van en ontraadde het aan de inschrijvers, hetgeen hem nadien veel moeilijkheden bijbracht en allerlei verdachtmakingen tegen hem deed ontstaan, vooral van V.N.V. en SS Vlaanderen. Dit is de enige keer dat vertoner enkele malen een tijdelijk geleend oefenuniform aanhad, en dit nog op een gesloten plaats (Juni 1942);

  1. omdat vertoner slechts gedurende enkele weken, als tijdelijk burgerlijk tolkbediende fungeerde bij de grensfeldgendarmeriedienst en de Ortskommandantur te Meenen. Funktie, welke hij geweigerd heeft nog verder te vervullen, omdat hij in tegenstrijd met de gesloten overeenkomst had moeten tegenwoordig zijn – alhoewel zulks geheel onverwachts en onvoorziens gebeurde – bij twee aanhoudingen, alwaar zijne tegenwoordigheid slechts van passieven aard was, zoals in alle andere zaken, aangezien ik slechts ter beschikking stond van de Duitsers om als vertaler op te treden en daarom slechts in die gevallen alleen bijgeroepen werd vermist ik niet altijd op de burelen aanwezig was. Van enige andere hulp is er nooit spraak geweest (Sept. 15 Oct. 1942);
  2. omdat het voor vertoner diep grievend was, gestraft geweest te zijn in de plaats der werkelijk schuldigen die verklikt hadden (Verrote, Ferla Julia[18]) en ongestoord van de vrijheid bleven genieten;
  3. omdat er benevens de tegenstrijdige verklaringen, er valse beschuldigingen en leugenachtige getuigenissen in zijn proces voorkwamen, welke ondergetekende wenste door nieuwe bewijzen te niet te doen;
  4. omdat hij ziek en uitgeput (verblijf in hospitaal en infirmeries) zich niet had kunnen verdedigen, noch gedurende het onderzoek, noch op de krijgsraad, want zijn eerste verdediger verongelukte juist enkele dagen vóór het proces en zijn plaatsvervanger had te laat vertoners verdediging ontvangen;
  5. omdat het onderzoek geschiedde gedurende het tijdstip Oct.-Nov. 1944, dus tijdens de volle bevrijdingsroes, gedurende dewelke de gemoederen zeer opgehitst en wraaklustig waren, hetgeen de aanklagers en de rijkswachters, die dit ALLEREERSTE dossieronderzoek instelden en leidden, begrijpelijker wijze aanzetten tot overdrijving en onwaarheden; omdat een tegenonderzoek dat nadien plaats greep en weldra gestaakt werd, deze beweringen bewezen heeft, aangezien de opgeropen getuigen beweerden het tegenovergestelde verklaard te hebben, maar onder den drang der omstandigheden en uit schrik de hun voorgelegde proces-verbalen ondertekend hadden (Dhalluin, Deschepper, Devogel, …)

Dit waren de redenen, welke vertoner meende in aanmerking te kunnen nemen, tot het aantekenen van beroep tegen de strafuitspraak van de krijgsraad te Kortrijk op 13.3.1947 …”

Op 12 oktober 1950 wordt de levenslange hechtenis omgezet in 20 jaar buitengewone hechtenis en op 7 februari 1951 komt Michel Masselis voorlopig vrij wegens gezondheidsredenen. Op 27 november 1959 wordt de straf herleid tot 19 jaar buitengewone hechtenis en op 23 december 1959 komt hij voorwaardelijk vrij.

Richard Meurez, geboren te Zulzeke op 15 oktober 1907 en wonende te Wevelgem in de Kortrijksteenweg 100, wordt op 13 september 1944 aangehouden en geïnterneerd te Wevelgem, hij kan ontvluchten op 31 oktober 1944.

Richard Meurez

Op 2 februari 1945 legt Cyriel Silverans, leider van het Onafhankelijkheidsfront van Wevelgem, een schriftelijke verklaring af:

“Ondergeteekende, Silverans Cyrille, Leider van het Onafhankelijkheidsfront, Afdeeling Wevelgem, bevestig bij deze, dat hij den Heer Meurez Richard-Emiel, echtgenoot van Terryn Margariet, goed kent, dat deze persoon zich vóór den oorlog noch tijdens de bezetting nooit met politiek heeft beziggehouden, en naar zijn weten van geen enkele politieke partij deel uitmaakt; dat hij tijdens de bezetting nooit een enkele anti-vaderlandsche daad van den Heer Meurez heeft gezien of vernomen, dat, integendeel, de Heer Meurez wegens sabotage, die hij pleegde tegen den Duitschen verplichten Arbeidsdienst ten voordeele van onze jongens, op 13 November 1942, door de Duitsche Feldgendarmen en Gestapo, in gezelschap van de plaatselijke politie, werd gevangen genomen en zwaar mishandeld; trots deze mishandelingen zijn vaderlandschen plicht trouw is gebleven tot het uiterste en menigen medeburger heeft geholpen, trots de Gestapo steeds op hem loerde.”

Ondanks deze verklaring wordt Meurez terug geïnterneerd op 18 mei 1945 en onder aanhoudingsbevel geplaatst op 31 oktober 1945.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 17 december 1945 tot een gevangenisstraf van drie jaar en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten. Die straf wordt bevestigd door het krijgshof te Gent op 12 april 1946.

In een genadeverslag van 12 november 1946 worden de feiten uiteengezet die tot de veroordeling hebben geleid:

“Veroordeelde is uitbater van een herberg te Wevelgem.

Reeds verschillende malen was die herberg gesloten geweest wegens geheime ontuchten. Einde 1940 had Meurez een meisje, een zekere Agnes Deprez, in dienst genomen buiten wete van haar ouders. Dit meisje had haar dienst te Kortrijk verlaten, was toevallig de herberg van veroordeelde binnengekomen en had zich daar verhuurd voor 300 Fr. per maand. Toen de ouders dit vernamen zonden zij haar tante om ze terug naar huis te halen, doch Meurez wilde ze niet laten meegaan.

De politiecommissaris[19] stuurde dan den politie-agent Claus Peter. Meurez zette hem eenvoudig aan de deur, er bijvoegende: “De commissaris moet opletten of hij zou kunnen aardig varen”.

Op dat oogenblik bevonden zich in de herberg twee Duitsche soldaten en een Italiaansche soldaat. Meurez vertelde hen dat den politiecommissaris korts voor de bezetting tijdens een proces, den Fuhrer gesmaad had (de politiecommissaris had inderdaad in 1939 een proces-verbaal opgesteld tegen Meurez omdat deze hem uitgescholden had voor Duitschgezinde en Hitleriaan, feit waarvoor Meurez tot 1 maand en half gevangenisstraf veroordeeld was geweest).

Korts nadien kwam de politiecommissaris in eigen persoon de herberg binnen. Veroordeelde leidde hem naar een achterkamertje, trok een gordijn weg en zegde tot de soldaten die daar zaten: “Ziedaar den persoon die den Fuhrer gesmaad heeft”.

Onmiddellijk sprongen de soldaten op, trokken hun dolken en revolvers uit en twintig minuten lang bedreigden ze den commissaris met hun wapens terwijl een van hen zijn eenzelvigheidskaart afschreef.

De commissaris is daarna zijn beklag gaan doen bij den Ortskommandant over de houding van die soldaten die hem wilde beletten zijn ambt uit te oefenen. De Ortskommandant is dan mede gegaan naar de herberg van veroordeelde en heeft de namen opgeschreven van die soldaten. De zaak heeft verder geen gevolg gehad.

In september 1941 wilde een zekere Debackere Arthur die in oneenigheid leefde met zijn vrouw, de meubels uit het echtelijk huis wegnemen. Vrouw Debackere had den bijstand van Meurez Richard ingeroepen om dit te beletten. Meurez zou dan achter de Feldgendarmen gegaan zijn en hen Debackere als een anglofiel aangewezen hebben. De feldgendarmen zijn ter plaatse gekomen, doch ziende dat het ging om een familietwist, hebben ze zich met de zaak niet willen bemoeien.”

Op 1 april 1948 komt Richard Meurez voorwaardelijk vrij en bij vonnis van 23 maart 1949 van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten, waarvan hij beroofd werd door het krijgshof te Gent.

Vlasser Henri Minne, geboren te Wevelgem op 12 juni 1913 en er wonende in de Menenstraat 84, gehuwd met Elisabeth Vansteenkiste, wordt op 20 september 1944 aangehouden en vanaf 28 oktober 1944 geïnterneerd te Kortrijk.

Op 16 november 1944 richt zijn raadsman G. De Witte uit Kortrijk een schrijven i.v.m. Henri Minne aan de voorzitter van de Consultatieve Commissie te Kortrijk:

“ … dat hij werd aangehouden en geïnterneerd te Wevelgem, den 20 September 1944;

dat, naar men zegt, hij zou beschuldigd zijn, met Langedock Remi als vlasfabrikant … “hunne vlasproductie te hebben verhoogd, en zoo onrechtstreeks de Duitschers te hebben bevoordeeligd”;

dat, zoo deze beschuldiging bestaat, ze ongegrond is, en zij ten andere meer dan eens werden vermaand door de Textielcentrale wegens tekortlevering;

dat het voor verdachte zijn belang heeft te weten of hij daar inderdaad wordt van beschuldigd, en of er nog andere beschuldigingen tegen hem bestaan, ten einde zich te kunnen verdedigen;

dat in ieder geval de interneering van Minne Henri van iederen grond ontbloot is;

om deze redenen, gelieve de Heer Voorzitter aan den raadsman van betichte toe te laten kennis te nemen van het bundel, en een verweernota in te dienen, en, zoo noodig, verderen uitleg te geven; Minne Henri in vrijheid te willen stellen””

Dezelfde dag nog, op 16 december 1944, wordt Minne in voorlopige vrijheid gesteld.

Op 17 januari 1946 wordt hij bij beslissing van de krijgsauditeur De Prêter te Kortrijk levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 19 mei 1949 wordt Henri Minne hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.

In een vroegere rubriek, handelend over de eerste oorlogsdagen in mei 1944, getuigt Gerard Mispelaere (1923-2001) en heeft hij het over zijn broer André.

André Mispelaere, geboren te Wevelgem op 16 november 1919 en er wonende in de Lauwestraat 26, later in Kozakstraat 2, autogeleider, wordt op 28 november 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.

Op 8 augustus 1946 richt vader Maurice Mispelaere[20] een genadeverzoek aan koningin Elisabeth:

“Daar ik de middelen niet bezat een advokaat aan te stellen ter verdediging van mijn zoon, neem ik de zeer eerbiedige vrijheid om den toestand van mijn familie eens grondig aan U uit te leggen.

Gij, die den 12/9/1917, toen ik door bomaanval gekwetst, mij zijt komen bezoeken in Roozendaal, dan was ik soldaat bij de 82 batterie 5 D A.

In 1940 was mijn zoon soldaat van de klas 1939, in de 1e compagnie van het 4e Linieregiment der infanterie en heeft dus den achtiendaagsche veldtocht meegemaakt.

Tot vijfmaal toe was hij gedurende deze dagen in de eerste linie, onder meer te Vliermaalroot-Bornem-Gent-Wevelgem en te Beveren bij Roeselaere. Overal heeft hij de bevelen van zijn kommandant Kapitein Verhulst tot in de puntjes uitgevoerd. Toen hij in onze gemeente op slechts vijf minuten van zijn dierbaren was, en hij ons op den vooravond van den strijd om de gemeente nog een bezoek kon brengen, ging hij weer eenheid vervoegen, goed bewust van den plicht dien hij vervullen moest ten bate van het Vaderland, ook al was het zoo hard op korten afstand van huis en dierbaren in vollen strijd te staan.

Mijn tweede zoon was, bij het uitbreken van den oorlog, slechts enkele dagen terug uit het hospitaal, waar hij niet minder dan zes en twintig maanden verbleef ten gevolge der beenderziekte. Mijn vrouw overleed den 4/8/’36, ik moest in alles voor de kinderen voorzien.

Den 10e Mei 1940, werd ons huisje door het bombardement der Duitschers plat gelegd en mijn tweede zoon moest ik onder de puinen uithalen. Een ader werd van zijn voet doorgesneden, en hij moest terug verzorgd worden.

Den 29ste Mei kwam mijn zoon, die in het leger was, terug thuis, en, na enkele dagen, ging hij werk zoeken. Later ging hij naar Frankrijk werken en kwam er op 1ste Januari 1942 terug na een heelkundige bewerking. Den toestand thuis was uiterst slecht, ten gevolge van het noodlot die mijne familie niet verliet. Nog niet volledig hersteld zijnde, en, om den toestand der familie te redden, melde mijn zoon zich vrijwillig, maar noodgedwongen aan voor te gaan werken in Duitschland. Ik moest door de gemeente geholpen worden om de schulden van mijn tweede zoon aan het hospitaal te kunnen voldoen.

Als elektro-chauffeur was mijn zoon nu werkzaam in Kötchen in midden Duitschland. In 1944 werd zijn fabriek overgeplaatst naar Nordhausen Harz in Thüringen, waar hij eerst zijn zelfde werk deed, met nog een tiental andere makkers uit Wevelgem.

Sinds vele jaren speelt hij, als liefhebber, tooneel en zoo deed hij het ook in Duitschland voor zijne Belgische medearbeiders, ten einde hun wat vreugde en afleiding te bezorgen. Daardoor werd hij verbindingsman in het lager, ten einde hem wat tijd te gunnen om met Kerstmis 1944 iets voor zijn Belgische makkers te kunnen presteeren.

Hij had keuze gedaan op het tooneelspel “Dolle Hans” die bekend staat voor een anti nationaal socialistisch stuk, maar dat hij niet wist. Enkele dagen voor de vertooning ontving hij een schrijven dat de vertooning verboden was. Hij zegde niets aan de andere medespelers en besloot toch te spelen. Acht dagen nadien ontving hij een tweede schrijven dat hij de gevolgen zou moeten dragen. Uit vrees melde hij zich voor de SS.

Den 2e Februari vertrok hij uit Nordhauzen naar Graz in een Hollandsche SS reserve batallion. Een dag kreeg iedereen rust, den volgende dag kreeg hij het bloedteeken, dan kreeg hij een spuit in de borst, van den Dokter, hij werd geteekend op den linkerarm. Dan werd mijn zoon naar het reserve hospitaal IV van Graz overgebracht ten gevolge eener ziekte. Daar werd door den hoofddokter de bloedgroepe, ten gevolge eener verzwering op deze plaats en over zijn geheele lichaam, weer uitgedaan.

Wanneer de Russische armee op enkele kilometer van Graz stonden, werd hij met een Rooden Kruistrein overgebracht naar Sellam see Bruck Fusch waar hij een tiental dagen verbleef en dan overgebracht naar het militair hospitaal van Salzburg. Daar verbleef hij tot de kapitulatie. Door het feit dat hij nog geen uniform bezat en wapens, daar hij slechts drie tot vier dagen in de kazerne verbleef werd hij ook door de Amerikanen naar huis gestuurd. Hij trok naar Munchen en melde zich aan in een verzamelingslager en werd gerepatrieerd naar België. Toen hij in Mülhouse aan kwam, kreeg hij moeilijkheden door die vlekken op den arm, en hij werd in de kazerne Lefebre te Mülhouse geïnterneerd. Hij gaf er al zijne papieren af, ook deze van verscheidene militaire hospitalen en na een grondig onderzoek die twintig dagen duurde werd hij terug in vrijheid gesteld. Hij kwam naar huis en werd op 27e Juni 1945 aangehouden en geïnterneerd te Kortrijk. Den 28e November werd hij door den Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis. Later werd hij naar Beverloo overgebracht waar hij zich vrijwillig melde om in de mijn te werken, waar hij thans tewerk gesteld is, in de mijn van Beringen …”

Naar aanleiding van dit genadeverzoek zet de Substituut-Krijgsauditeur op 5 oktober 1946 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“In 1941 heeft hij eerst dienst gedaan als kabelwachter te Wevelghem. Later is hij dan naar Frankrijk gaan werken aan de kusten te Lorient en op het vliegveld te St.-Omer. In het begin van 1942 is hij vrijwillig vertrokken naar Duitschland waar hij te werk gesteld werd te Köthen in de Junkerfabrieken. In juni 1944 werd de fabriek overgeplaatst naar Nordhausen waar hij als bediende werkzaam is geweest. In het begin van 1945 heeft hij zich dan vrijwillig aangemeld bij de Waffen SS. Tijdens het onderzoek heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij dit gedaan had omdat hij moeilijkheden had met den Duitschen Lagerfuhrer met wien hij gevochten had, en ook omdat hij een tooneelstuk had opgevoerd dat zoogezegd anti-rassistische strekkingen vertoonde. Later heeft hij evenwel bekend dat het op aandringen was van een Vlaamsch meisje wiens broeders aan het oostfront streden, dat hij lid is geworden van de Waffen SS. Hij beweert dan tot de capitulatie van Duitschland verbleven te hebben in de Krieglazaretten te Graz en te Salzburg; nochtans kort na zijn vertrek uit Nordhausen werden er in het Lager waar hij werkzaam was twee brieven van hem uitgehangen waarin hij verklaarde naar het front te vertrekken voor de redding van Duitschland en den Fuhrer. Mispelaere stond in Duitschland gekend als een zeer Duitschgezind persoon. Hij was lid van “De Vlag” en zou ook propaganda voor de Vlag en de SS gevoerd hebben.”

Het Kortrijksch Handelsblad van 7 december 1945 brengt verslag uit van zijn proces. Het Vlaams meisje waarvan sprake in het genadeverslag hiervoor, krijgt er een naam. Een fragment uit het procesverslag betreffende Mispelaere :

“Een heele serie getuigen worden in vlug tempo opgeroepen, het zijn: Decat, Mahieu, Vangheluwe Cyriel, Dejaeghere Daniël (een vriend van betichte), vrouw Dejaeghere, die betichte gekend heeft in Duitschland waar zij in de keuken werkte, Vangheluwe Maurice, Parmentier en Vanlersberghe.

Zijn verdediger verklaart dat met de opvoering van “Dolle Hans”, een revolutionair stuk, en door de betrekkingen met Juffrouw Dhavé[21], hij in zijn ongeluk is geloopen en hem er toe gebracht hebben zich te laten inlijven bij de Waffen SS.”

André Mispelaere komt voorlopig vrij op 7 oktober 1947 en voorwaardelijk vrij op 3 november 1948.

Gaston Parmentier, geboren te Wevelgem op 28 november 1922 en er wonende in de Nachtegaalstraat 28, wordt op 29 september 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en gedurende 20 jaar ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

De krijgsauditeur van Kortrijk vermeldt op 29 april 1946 volgende feiten die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Verdachte is fabriekwerker van beroep. Tot einde 1940 werkte hij bij een vlashandelaar. Daarna ging hij naar Frankrijk werken. In het begin van 1942 ging hij aan de Belgische kust werken. Op 5 Nov. 1943 gaf hij zich te Vilvoorde aan voor de Fabriekswacht. Hij ontving het uniform en werd naar Luik gestuurd. Later kwam hij naar Wevelgem. Hij verbleef bij de Fabriekswacht tot 2 Sept. 1944 en trok gewapend de wacht op. Op het einde was hij oberbrigadier.”

Het Kortrijksch Handelsblad weet in zijn editie van 7 november 1945 nog het volgende te melden over Gaston Parmentier:

“… Toebaert Maurice, die hij wist lid te zijn van de Witte Brigade heeft hij nooit verklikt en getuige Denys heeft hem nog gezien gewapend met een geweer.

Mter Goris weet in te brengen dat betichte afstamt uit een arme familie van 12 kinderen, wijt de schuld aan gebrek aan opvoeding en verantwoordelijkheidszin.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 15 december 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in de rechten die hij verloren had na zijn veroordeling door de krijgsraad.

Jozef Parmentier, geboren te Wevelgem op 29 januari 1922 en er wonende in de Reutelstraat 19, wordt op 7 juni 1945 om 23u door de politie van Wevelgem afgehaald te Marke. Bij plaatsgebrek in Marke wordt hij opgesloten in den amigo, het gemeentelijk doorgangshuis te Wevelgem tot zijn overbrenging naar het interneringscentrum “Wikings” te Kortrijk op 8 juni 1945 in de voormiddag.

Enkele dagen vóór zijn vrijlating op 28 december 1945, wordt hij op 22 december 1945 veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk tot zes maanden gevangenis, twee jaar politietoezicht en levenslange ontzetting uit zijn rechten “123sexies” wegens lidmaatschap bij de O.T.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld in zijn burgerlijke en politieke rechten waarvan hij beroofd was.

Steenkapper Paul Parmentier, geboren te Menen op 12 januari 1908 en wonende op de Wezelhoek 60 te Wevelgem, wordt op 13 februari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van zijn burgerlijke en politieke rechten, om volgende redenen, volgens een verslag van 7 maart 1946 van de Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk:

“In Oogst 1942 trad hij in de Fabriekswacht en deed gewapend dienst. In september 1944 ging hij via Holland naar Duitschland, alwaar hij in December 1944 in de Luftwaffe afdeeling Flak trad. Alsdan droeg hij het bleekblauw uniform.

Hij was tevens lid van het V.N.V. en de D.M.-Z.B. wat hij bekent.”

Op 13 oktober 1947 wordt hij onder voogdij in voorwaardelijke vrijheid gesteld en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 15 december 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten die hij verloren had.

Hij overlijdt te Kortrijk op 18 augustus 1962.

Martha Libeer, echtgenote van Paul Parmentier, geboren te Wevelgem op 29 juli 1905, wordt geïnterneerd van 18 juli 1945 tot 13 september 1945 en wordt op 18 december 1945 bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies bedoelde burgerlijke en politieke rechten, wegens lidmaatschap van het V.N.V.

Maurits Germain Peferoen, geboren te Lauwe op 1 maart 1914 en wonende in Wevelgem in de Albertstraat 18, wordt op 8 september 1944 aangehouden en op 28 oktober 1944 overgeplaatst naar het interneringscentrum te Kortrijk. Hij komt vrij op 5 januari 1945.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 20 juli 1946 beenhouwersknecht Achiel Peirs, geboren te Zulte op 15 juni 1925 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat 94, tot vijf jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

De feiten die tot de veroordeling van Peirs hebben geleid, worden op 7 december 1946 door de Krijgsauditeur van Kortrijk uiteengezet:

“In 1943 gaat hij werken naar Duitschland in een glasblazerij te Jena. Op 8 Januari 1944 liet hij zich inlijven bij de S.S. Langemarck tengevolge van de propaganda van een zekere Vandamme. Bekwam een infanterie opleiding en werd op 16 April naar het Oostfront gestuurd, maar onderweg werd hij gewond door de geallieerde vliegers zoodat hij in een lazaret te Lubbeck terecht kwam, waar hij op 8.5.45 krijgsgevangen werd genomen.”

Achiel Peirs komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op 1 april 1948.

Cyriel Provost, geboren te Wevelgem op 13 januari 1901 en er wonende in de Weverijstraat 18, wordt op 23 mei 1945 geïnterneerd te Kortrijk “wegens betrekkingen met de vijand”, volgens “het klasseeringsbriefje” van het I.C. Kortrijk.

Hij wordt in voorlopige vrijheid gesteld op 7 september 1945 na 15 dagen internering “ten huize”.

Zijn echtgenote Augusta Demeyere, geboren te Rekkem op 23 juli 1902, wordt op 11 januari 1946 bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten wegens lidmaatschap bij de DeVlag en beschermend lidmaatschap SS.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 23 februari 1950 wordt ze gedeeltelijk hersteld in haar rechten.

Op 21 september 1944 vordert burgemeester Remi Wallays van Wevelgem zijn politiecommissaris om over te gaan tot de internering van Gaston Remmerie, geboren te Rollegem op 16 december 1901, gehuwd met Germaine Surmont en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat, wegens betrekkingen die hij met de vijand heeft onderhouden.

Remmerie komt op 27 december 1944 voorlopig vrij maar wordt in 1945 opnieuw geïnterneerd. Hij verschijnt voor de krijgsraad te Kortrijk die hem op 20 december 1945 veroordeelt tot 2 jaar gevangenis, wegens verraad om als Belg en militair hulp verschaft te hebben aan de vijand uit winstbejag.

Bij arrest van het Militair Gerechtshof te Gent wordt hij in beroep op 12 april 1946 vrijgesproken en onmiddellijk in vrijheid gesteld.

De krijgsraad te Kortrijk van 4 april 1946 en het krijgshof te Gent van 8 augustus 1946 veroordelen Jeanine Reynaert, geboren te Menen op 9 juli 1925 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat 291, tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens verklikking.

Naar aanleiding van het genadeverzoek dat vader Louis Reynaert op 29 augustus 1946 voor zijn oudste dochter indient, worden de feiten door de Substituut te Gent op 15 oktober 1946 uiteengezet die tot haar veroordeling hebben geleid:

“Veroordeelde onderhield veel betrekkingen met duitsche soldaten en met leden van de gestapo. Op zekeren dag in den loop van 43, zegde Olivier Arthur en Duyck Frans haar dat zij na den oorlog haar haar zou afgesneden worden. Veroordeelde maakte zich daarover kwaad. Enkele dagen nadien werd door de gestapo een huiszoeking gedaan bij Olivier en bij Duyck ten einde er wapens op te zoeken. Beiden werden er uitgenoodigd om zich ’s anderen daags naar het bureau van de gestapo te Kortrijk te begeven. Daar werden zij onderhoord en geconfronteerd met Reynaert die haar beschuldiging staande hield.

Tant Marie-Louise, die meid was bij Olivier, werd insgelijks aangehouden en onderhoord. De drie personen werden dan terug in vrijheid gesteld. Olivier heeft zich dan tot het einde der bezetting verdoken terwijl Duyck enkele dagen nadien terug aangehouden werd, naar Duitschland overgebracht en in een straflager opgesloten.

Deze beweert dat de feldgendarmen die hem aanhielden hem gezegd hebben dat dit ten gevolge was van de aanklacht van Reynaert. Olivier en Duyck beweren insgelijks dat den zelfden dag der huiszoeking bij hen zij Reynaert Jeanine in gezelschap gezien te hebben van de twee gestapo’s die bij hen de huiszoeking kwamen verrichten.

Veroordeelde beweert dat zij vernomen had van Tant Marie-Louise dat er bij Olivier wapens verborgen waren en dat zij dit onbedacht voortverteld had aan een burger die zij meende een Franschman te zijn, en die in werkelijkheid een gestapo was.”

Jeanine Reynaert komt onder voogdij voorwaardelijk vrij op 6 september 1947 met verbod naar Menen terug te keren.

Op 21 september 1944 vordert burgemeester Remi Wallays van Wevelgem zijn politiecommissaris om over te gaan tot de internering van Joseph Reynaert, geboren te Wevelgem op 2 februari 1912 en er wonende in de Roeselarestraat 225.

Een jaar later, op 22 september 1945, komt hij voorlopig vrij en op 30 april 1946 veroordeelt de krijgsraad van Kortrijk hem tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van de Fabriekswacht van mei 1943 tot september 1944 te Wevelgem, Vilvoorde en Moorslede.

De gevangenisstraf moet hij niet uitzitten rekening gehouden met de duur van de reeds ondergane interneringstermijn.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 6 april 1950 wordt Joseph Reynaert hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.

Bij vonnis van de krijgsraad te Kortrijk van 28 juli 1945 wordt Jules Samoy, geboren te Lauwe op 11 mei 1911 en wonende te Wevelgem in de Nachtegaalstraat 19, veroordeeld tot een jaar gevangenis met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek voorziene rechten, wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht.

Het Kortrijksch Handelsblad van 8 september 1945 doet verslag van het proces:

“Samoy Jules, 34 jaar, wever, Nachtegaalstraat, 19, te Wevelgem, is soldaat van de klas 1931; was gemobiliseerd van September 1939 tot 29 Mei 1940. In December 1940 verlaat hij zijn werk en gaat werken op het vliegplein van Wevelgem.

Einde Mei 1941 wordt hij lid van de Vlaamsche Wacht, met het doel in een politiekorps te geraken. Hij doet dienst te Brugge, waar hij als taak heeft de bruggen te bewaken. Na herhaalde aanvragen voor ontslag, wordt hem dit verleend op 10 Juli 1942. Hij ontkent lid van het SS of SS Vlaanderen te zijn geweest.

Mr. Vandeputte verklaart dat betichte in 1935 gehuwd is, was vader van 2 kinderen en sinds zijne aanhouding heeft hij nog een kindje.

Verder heeft hij een primaire opvoeding genoten; hij werkte bij Dewitte, Dhondt en in de fabriek Bevernage tot op den datum dat hij gemobiliseerd werd. Bij de firma Bevernage is hij werkzaam tot in 1941, tot op het oogenblik dat hij in betrekking komt met een persoon die volk aanwerft voor het vliegplein, komt daar in ruzie en neemt ontslag.

Betichte werd aangelokt door de affiches, waarbij rijkswachters werden gevraagd. Na zijn ontslag is hij nog enkelen tijd werkzaam geweest bij den reinigheidsdienst te Wevelgem.

Hij was bijzonder goed voor de vluchtelingen, en de gebroeders Denys, die zich moesten onderduiken, heeft hij bij zich genomen.

Veroordeeld tot een jaar gevang en 20 jaar verlies zijner burgerrechten.”

Zijn straf wordt bij arrest van het krijgshof te Gent op 7 november 1945 verdubbeld tot twee jaar.

Ingevolge het genadeverzoek van zijn echtgenote Julia Denys, beslist de Substituut van Gent op 14 maart 1946, gelet op het feit dat Jules Samoy reeds 17 maanden gevangenisstraf uitgeboet heeft, tot de kwijtschelding van de nog uit te voeren gevangenisstraf.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 20 januari 1949 wordt Jules Samoy gedeeltelijk hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.

De krijgsraad van Kortrijk veroordeelt Roger Trappeniers, geboren te Wevelgem op 5 juni 1926 en er wonende in de Marktstraat 42, op 14 mei 1946 tot twee jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij de Waffen SS.

Het krijgshof van Gent zet de straf op 14 december 1946 om tot drie jaar.

Roger Trappeniers komt voorwaardelijk vrij op 11 juli 1947.

Op 19 juli 1945 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk:

  • Jérôme Van Hecke, geboren te Menen op 1 maart 1900 en wonende te Wevelgem op de Posthoornhoek 83, tot tien jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van zijn burgerlijke en politieke rechten;
  • zijn echtgenote Martha Witdouck, geboren te Gullegem op 11 november 1909, tot een gevangenisstraf van zes maanden en 20 jaar beroving van haar burgerrechten.

Ingevolge een door Van Hecke ingediend genadeverzoek, zet de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk op 11 oktober 1945 de feiten uiteen die tot hun veroordeling hebben geleid:

“Van Hecke Jeroom is bij de N.S.K.K. geweest vanaf April 1943 tot aan de wapenstilstand. Hij heeft zich bij dezen dienst laten inlijven om zich aan de vervolgingen van het Belgisch Gerecht te onttrekken. Hij was inderdaad vervolgd wegens vrijwillige verwondingen toegebracht aan Ameele Gerard. Van Hecke Jeroom heeft ook nog in samenwerking met zijn echtgenoote Witdouck Martha drie personen, Seynhaeve Odiel, Seynhaeve Remi en Saelens Maria aan den vijand verklikt voor het luisteren naar den engelschen post; dit hebben ze gedaan omdat ze reeds sedert lang in ruzie lagen met die personen die hun geburen waren.”

De straf van Van Hecke wordt herleid tot zes jaar gevangenis aangezien, aldus Substituut Maenhout in zijn verslag van 25 maart 1948, “terecht mag aangenomen worden, rekening houdende met de schommeling der rechtspraak dewelk zich heeft voorgedaan in sommige sectors der repressie, dat veroordeelde tot een veel mildere straf zou verwezen worden, moest hij thans voor dezelfde feiten terechtstaan.”

Jérôme Van Hecke wordt op 12 oktober 1948 voorwaardelijk in vrijheid gesteld en bij arrest van 8 juni 1965 bekomt hij eerherstel.

Na een vonnis geveld op 14 mei 1946 door de krijgsraad te Kortrijk, veroordeelt het krijgshof te Gent op 8 oktober 1946 Andreas Van Meirhaeghe, geboren te Gavere op 12 augustus 1921 en wonende in de Kweekstraat 19 te Wevelgem, tot een gevangenisstraf van drie jaren en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij de SS Langemarck.

De uiteenzetting van de feiten, volgens de substituut van Gent op 14 februari 1947, na een vraag van Van Meirhaeghe tot vermindering of kwijtschelding van de resterende straf:

“In Februari 1943 werd Van Meirhaeghe als verplichte arbeider in Duitschland tewerkgesteld namelijk te Freiberg bij Dresden. In Augustus 1944 teekende hij aldaar voor de SS Langemarck. Te Senheim kreeg hij het feldgrau uniform en te Komotau (Tchecoslovakye) ontving hij een artillerie opleiding. In Januari 1945 werd hij naar Schönemarck overgeplaatst. Hij beweert aldaar gedeserteerd te hebben en in burger kleederen die hij gestolen had, mengde hij zich tusschen de vluchtelingen. Na de capitulatie bleef hij in de Russische zone tot in November 1945. Het bloedgroep kenmerk heeft hij van zijn arm trachten te doen verdwijnen. Hij ontkent lid te zijn geweest van de Germaansche SS.”

Handelsvertegenwoordiger Camiel Van Reeth, geboren te Niel op 11 november 1920 en wonende te Wevelgem in de Marktstraat 50, wordt op 24 maart 1947 veroordeeld door de krijgsraad te Brugge tot acht maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Krijgsauditeur Vossen van Brugge vermeldt op 28 april 1947 de feiten en de omstandigheden:

“Veroordeelde is gedurende twee maanden in 1943 lid geweest van het V.N.V. Hij deed een aanvraag om de cursussen te volgen van de Hilfsfeldgendarmerie. Hij volgde de lessen der inrichting gedurende 10 dagen te Zellick, doch gaf geen gevolg en verdere oproepingen voor dienstname.”

Gezien hij geïnterneerd werd van 8 oktober 1944 tot 28 december 1945 en de duur van die termijn meer bedroeg dan de opgelopen veroordeling, dient hij de gevangenisstraf niet uit te zitten.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 22 december 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten. Later zal hij voor de Volksunie zetelen in de gemeenteraad van Wevelgem, samen met Luc Vansteenkiste en Frans Soenen, van 1971 tot 1982.

V.l.n.r.: Camiel Van Reeth, Frans Soenen, Jacqueline Van Maercke (echtgenote van Frans Soenen) en Luc Vansteenkiste (foto uit de Weekbode van 1997).

Camiel Van Reeth overlijdt in 2006.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 22 januari 1946 wordt Edgard Vanbiervliet, geboren te Gullegem op 17 februari 1912 en wonende te Wevelgem, Nieuwplaats 16, levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van het V.N.V.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 2 juni 1949 wordt Edgard Vanbiervliet hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.

Via een brief van zijn advokaat Stefaan Dousy, op 30 november 1944 gericht aan de voorzitter van de Consultatieve Commissie te Kortrijk, komen we te weten wat Gerard Vandamme, geboren te Wevelgem op 10 augustus 1920, meemaakt tijdens en na de bezetting:

“Geïnterneerde, Vandamme Gerard, oud 24j., wonende Wijnbergstraat 103 te Wevelgem, werd geïnterneerd onder voorwendsel lid geweest te zijn van O.T.

Geïnterneerde werkte te Sint Omer, in Frankrijk, tot begin 1942. Hij werd alsdan op zijn werk ontslagen en uit Frankrijk gezet, wijl hij gevochten had tegen een duitscher. Natuurlijk na eenige dagen thuis te zijn geweest werd hij opgeroepen naar de Werbestelle te Kortrijk. Hij werd verplicht aangeworven voor Duitschland. Er werd hem beloofd dat hij zou te werk gesteld worden bij boeren in Denemarken. Te Brussel werd hij samen met vele anderen, o.a. Vanhollebeke Nabor uit Wevelgem, in een werkpak gestoken van den O.T. zonder eenig erkenningsteeken dezer organisatie. Zoo werden allen verder vervoerd naar Berlijn en vandaar naar … Kiev. Hij is daar werkzaam geweest als metserdiener. Met September 1943 is hij terug thuis. Niet meer willende terugkeeren naar Rusland, vertrekt geïnterneerde opnieuw naar Frankrijk. Na enkele maanden is hij opnieuw te Wevelgem. Hij wordt aangesproken door een zekere Jules Staelens uit Wevelgem die hem vraagt toe te treden tot het O.F. van Wevelgem. Geïnterneerde laat zich inlijven nadat de goedkeuring bekomen werd van de leiding dezer weerstandsgroepeering. In de rangen van het O.F. heeft geïnterneerde den bevrijdingsstrijd medegemaakt te Wevelgem. Enkele dagen nadien wordt hij geïnterneerd.

Uit deze en andere gegevens in het dossier aanwezig blijkt genoegzaam dat wij hier voor een vergissing staan. Het feit dat geïnterneerde naar Rusland gedeporteerd werd, zooals zoo vele anderen naar Duitschland of Frankrijk, zal daarvan wellicht de oorzaak zijn. Geïnterneerde maakte geen deel uit van V.N.V. of de Vlag en is in ’t geheel niet duitschgezind geweest.”

Om deze redenen, Mijnheer de Voorzitter, verzoeken wij U een gunstig advies te verlenen opdat geïnterneerde in vrijheid gesteld worde.”

De consultatieve commissie van Kortrijk onderzoekt het dossier en beraadslaagt op 18 december 1944:

“Overwegende dat deze gewone en onvermogende werkman, buiten zijn wil en begeerte om, een khaki-kostuum te dragen kreeg van de onbetrouwbare duitschers;

dat geen enkel bewijs van duitschgezindheid voorhanden is;

dat niet bewezen is als zou hij tot de O.T. organisatie behooren;

beveelt voorloopig dat hij onmiddellijk in vrijheid worde gesteld.”

Gerard Vandamme als milicien in 1940

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 23 februari 1950 wordt Gerard Vandamme hersteld in al zijn rechten waarvan hij beroofd werd.

Bij beslissing van 27 juli 1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Roger Vandamme, geboren te Wevelgem op 20 november 1917 en er wonende in de Nieuwstraat 145, levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V. en propaganda voor de vijand.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 10 februari 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten, het lidmaatschap bij het V.N.V. niet bewezen zijnde.

De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 25 juni 1945 Michel Vandenberghe, geboren te Wevelgem op 13 mei 1908 en er wonende op de Kruishoek 8, tot een jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en 20 jaar beroving van zijn burgerrechten.

Op 16 juli 1945 vermeldt W. De Valck, Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk, de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling, met aanduiding van de omstandigheden die de rechter hebben doen besluiten zich toegevend of streng te tonen:

“Was soldaat in het Belgisch leger.

Van September 1940 tot Juni 1941 bewaakt hij de spoorwegen in Wevelgem. Door tusschenkomst van Vervenne, onderwijzer, vult hij het formulier in tot de toetreding bij de Vlaamsche Wacht. Op 3 Juni 1941 word hij te Maria ter Heide aangenomen als velomaker. Moet er het kakhi kostuum aantrekken. Na zes dagen ontvangt hij een geweer. Na zes weken aan de velos gewerkt te hebben, wordt hij overgeplaatst naar Houthulst, waar hij blijft tot Februari 1942, en er hetzelfde werk verricht.

In Februari vraagt hij schriftelijks ontslag, na het reeds mondelings in December 1941 aangevraagd te hebben. Op 20 April 1942 ontvangt hij zijn ontslag. Was geen lid van het V.N.V., noch van gelijk welke politieke formatie. Trad bij de Vlaamsche Wacht, met het gedacht in een politiekorps terecht te komen. Hij was niet duitschgezind.

De Krijgsraad toont zich mild tegenover verdachte, gezien de korte tijdspanne die hij bij de Vlaamsche Wacht heeft doorgebracht, namelijk van Juni 1941 tot April 1942, en de omstandigheden waarom hij zich liet inlijven. Alsook de zware gezinslast en de armoedige toestand.”

Een fragment uit de rubriek “Krijgsraad” van het Kortrijksch Handelsblad van 11 juli 1945 vermeldt ook nog het volgende over zijn aansluiting bij de spoorwegwacht en de Vlaamsche Wacht:

“Op aanraden van den toenmaligen Burgemeester van Wevelgem laat hij zich in Sept. 1940 inlijven bij de Spoorwegwacht, om de banen te bewaken en dit tot Juli 1941. Vandaar trok hij naar de Vlaamsche Wacht. Op aanraden van den plaatselijken voorzitter van den V.O.S. teekent hij te Brussel een formulier als velomaker, en op 13 Juli 1941 doet hij dienst te Maria-ter-Heide als velomaker, krijgt er een kakhi uniform en staat onder bevel van Belgische officieren.”

Op 2 oktober 1945 komt Michel Vandenberghe voorlopig vrij en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 6 oktober 1949 wordt hij hersteld in al zijn rechten.

In het Kortrijksch Handelsblad van 7 februari 1945 lezen we dat op de Kortrijkse krijgsraad van 3 februari 1945 voor het eerst personen van het vrouwelijk geslacht op het beschuldigingsbankje worden gebracht, o.a. Rachel Vanhaverbeke:

“De eerste vrouwelijke personage die door de rijkswacht werd ingebracht, is Vanhaverbeke Rachel, geboren te Wevelgem, den 12 December 1900 en wonende te Wevelgem. Voor haar ouderdom ziet ze er nog heel flink uit. Wegens de herhaaldelijke bombardementen op het vliegplein van Wevelgem, had betichte haar intrek genomen bij Backelandt Julien te Lauwe. Bij voornoemde persoon had Lucien Vanhoutte, 20 jaar oud en dienstweigeraar, zijn nachtverblijf. Zekeren zomerschen avond, dit was in Juni ’44, was Vanhaverbeke ’s avonds vroeger dan naar gewoonte thuis gekomen en vroeg waar Lucien was. Denzelfden nacht zijn de feldgendarmen daar binnen gevallen, trokken direkt naar een bijgebouw der tweede verdieping waar de jongen sliep in een speciale plaats, niettegenstaande de vrouw Backelandt ze naar een andere plaats wilde leiden. Rachel Vanhaverbeke werd gevraagd op te staan, daar ze goed de Duitsche taal machtig was, doch deze weigerde daar naar haar verklaringen ze voor de feldgendarmen bevreesd was en reeds verschillende keeren naar het Arbeidsambt uitgenoodigd werd. Zij heeft dus dien jongen verklikt.

Naar we verder kunnen vernemen, ging ze veel om met de Duitschers en ging af en toe naar de Kommandantur. Regelmatig werden ook in het huis Backelandt protestantsche vergaderingen gehouden.

Uit de getuigenis van Backelandt Julien ging betichte dikwijls op zwier naar Neuville-en Ferrain, was meermalen door den drank “verblijd” en had alle dagen iets nieuws aan. Zij zou aan verklikking gedaan hebben om aan geld te geraken.

Mr. Tremmery, uit Meenen, verdediger van betichte vraagt zich af of het wel Vanhaverbeke is die Vanhoutte verklikt heeft. Ze erkent dat ze met de Duitschers verkeerd heeft om te smokkelen. Ook was ze in gang met verschillende leden der weerstandsbewegingen in Frankrijk. Zeventien jaar heeft ze te Parijs gewerkt, gescheiden zijnde, leefde ze met een zekeren Windelschuldt, die rijk genoeg was om haar te onderhouden. Lucien Vanhoutte verkeerde met de dochter Backelandt. Rachel Vanhaverbeke heeft sommige jongelingen weerhouden van naar Duitschland te gaan. Betichte weent gedurende het pleidooi van haar verdediger.

Op de vraag van den Voorzitter of ze nog iets bij te voegen heeft, roept ze uit: “Ik ben onschuldig! Ik zag dien jongen toch zoo gaarne. Twee zulke jongens zijn er niet in Wevelgem. Als hij door de feldgendarmen afgehaald werd, ben ik acht dagen ziek geweest!”

Deze verklikster werd verwezen tot 2 jaar gevangenis en onmiddellijke aanhouding en verlies van haar rechten voor den duur van 20 jaar.”

Nabor Vanhollebeke, geboren te Wevelgem op 11 februari 1907 en er wonende, eerst in de Moorselestraat, later in de Roeselarestraat 113, maakt ongeveer hetzelfde mee wat Gerard Vandamme overkomt. Hij wordt aangehouden op 13 oktober 1944 en op 29 november 1944 richt zijn advokaat Stefaan Dousy een brief aan de voorzitter van de consultatieve commissie te Kortrijk:

“Geïnterneerde Vanhollebeke Nabor, oud 37 jaar, wonende Moorselestraat te Wevelgem werd geïnterneerd onder voorwendsel lid geweest te zijn van O.T. In December 1942 werd geïnterneerde geroepen naar de Werbestelle te Kortrijk waar hij verplicht werd naar Duitschland te vertrekken. Er werd hem daar beloofd dat hij zou tewerk gesteld worden bij boeren in Denemarken. Te Brussel werden ze in een werkpak gestoken van O.T. echter zonder eenig erkenningsteeken dezer organisatie. Te Berlijn werd hij aangeworven door een burgerlijke firma Klotz en C°. Deze werklieden werden in de waan gelaten naar Denemarken te gaan, in feite belandden zij in Kiew in Rusland. Geïnterneerde is aldaar negen maanden werkzaam geweest als metserdiener. Hij heeft nooit eenig wapen gedragen of ook maar eenige verbintenis aangegaan met de O.T. Op 1 September 1943 was hij terug thuis. Tot September ’44 is hij dan ondergedoken.

Hier staan wij voor een geval van ongerechtvaardigde interneering. Deze man is gelijk te stellen met de duizenden die naar Frankrijk of Duitschland getrokken zijn om te werken. Het toeval wil dat deze naar Rusland gedeporteerd werd. Dit laatste feit heeft de plaatselijke O.F. van Wevelgem in de war gebracht.

Geïnterneerde is op de gemeente geenzins als duitschgezinde bekend, noch heeft ooit deel uitgemaakt van V.N.V. of De Vlag.

Om deze redenen, Mijnheer de Voorzitter, verzoeken wij U een gunstig advies te verleenen opdat geïnterneerde in vrijheid gesteld worde.”

De consultatieve commissie beslist op 18 december 1944, met dezelfde argumentatie zoals voor Gerard Vandamme, hem onmiddellijk vrij te laten.

Elektricien Georges Van Hoo, geboren te Moen op 15 december 1898 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat 121, gehuwd met Magda Laperre, wordt op 20 december 1945 tot 18 maanden gevangenisstraf veroordeeld door de krijgsraad van Kortrijk, wegens hulp aan de vijand uit winstbejag.

Het krijgshof van Gent spreekt hem vrij op 12 april 1946.

André Vanlerberghe, geboren te Wevelgem op 23 mei 1925 en er wonende op de Vinkenhoek 5, wordt geïnterneerd van 24 september 1944 tot 26 oktober 1945 en op 11 juni 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, wegens lidmaatschap bij de Spoorwegwacht.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 22 december 1949 wordt hij hersteld in al zijn rechten waarvan hij beroofd werd door de uitspraak van de krijgsraad.

Emiel Vanlerberghe, geboren te Wevelgem op 25 februari 1900 en er wonende op  de Vinkenhoek 5, geïnterneerd sedert 24 september 1944, wordt op 9 februari 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, 20 jaar beroving van de politieke rechten en 10 jaar beroving van de burgerlijke rechten, wegens lidmaatschap bij de Spoorwegwacht.

Het Kortrijksch Handelsblad van 14 februari 1945 doet verslag van het proces:

“Vanlerberghe Emiel, geboren te Wevelgem, den 20 Februari 1900, metser van beroep, wonende Vinkenhoek, 5, te Wevelgem.

Na Mei ’40, ging beschuldigde vrijwillig gaan werken naar Duitschland tot einde 1941, kwam daarna naar huis en trok in 1942 opnieuw naar Duitschland waar hij verbleef tot op 17 Juni 1943. Om naar Duitschland niet te moeten terugkeeren trad hij op 20 Juli ’43, bij de Spoorwegwacht waar hij te Kortrijk een kontrakt teekende voor één jaar. Deed eerst dienst te Brussel, werd nadien naar het hospitaal van Gent overgebracht, waar hij op 28 Juli 1943 afgekeurd werd wegens gezwollen voet. Tot einde Augustus ’44 deed hij dienst als kabelwachter te Wevelgem. Hij droeg het kostuum van Spoorwegwacht toen hij per trein reisde van Gent naar Wevelgem en van Wevelgem naar Brussel, omdat hij het noodige geld niet bezat om zijn trein te betalen. Nooit heeft hij aan propaganda gedaan.

Raadsman Cosaert, uit Kortrijk, stelt hier de vraag of zijn klient wel effectief bij de Spoorwegwacht geweest is en onderzoekt of er hier wel een strafbaarheid ten laste van beschuldigde kan ten laste gelegd worden. Pleiter werd pijnlijk getroffen wegens een veroordeeling in 1920 voor den Krijgsraad van West-Vlaanderen van 28 dagen arrest, dit wegens een misverstand. Betichte heeft zeven kinderen ten zijnen laste. Verschillende getuigen verklaren dat hij bij de Spoorwegwacht is gegaan uit zwarte armoede. Terwijl Vanlerberghe in de gevangenis zat te Wevelgem, is zijn kindje gestorven en mocht zelfs naar de begrafenis niet gaan.

Verwezen tot 2 jaar gevangenisstraf.”

Emiel Vanlerberghe komt voorlopig vrij op 25 oktober 1946 en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 6 oktober 1949 wordt hij hersteld in alle rechten die hij verloren had.

Roger Vanmarcke, geboren te Wevelgem op 30 januari 1911 en er wonende in de Lauwestraat 38, wordt op 28 oktober 1944 geïnterneerd te Kortrijk, hij komt voorlopig vrij op 5 januari 1945.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 16 februari 1946 wordt hij levenslang beroofd van zijn burgerlijke en politieke rechten wegens lidmaatschap bij het V.N.V.

Vlaswerker Antoine Vanneste, geboren te Wevelgem op 22 april 1919 en er wonende op de Wezelhoek 36 wordt aangehouden op 4 september 1944 en verschijnt twee maal voor de krijgsraad.

Een eerste maal op 6 januari 1945, waar hij veroordeeld wordt tot vier jaar gevangenis en 20 jaar beroving van zijn burger- en politieke rechten wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht en de O.T.

Op 19 juni 1945 zet de krijgsauditeur de feiten uiteen samen met de omstandigheden waarin ze hebben plaats gehad:

“Vanaf einde Mei 1940 is Vanneste Antoon gaan werken op het vliegplein van Wevelgem. In Oogst 1941 is hij bij de Vlaamsche Wacht gegaan misleid door de V.O.S. die hem de Vlaamsche Wacht als een politiekorps had voorgespiegeld. Daar hij weigerde de wapens te dragen werd hij door het Krijgsgerecht van Brugge veroordeeld tot 56 dagen gevang. Slechts in Maart 1942 kreeg hij ontslag nadat hij reeds lang te voren zijn ontslag had ingediend. In Oktober is hij gaan werken als burger bij de O.T. maar werd gedwongen het uniform aan te trekken.”

Op 18 december 1946 moet hij een tweede maal verschijnen voor de krijgsraad, hij wordt veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en levenslang ontzet uit zijn rechten wegens verklikking.

In zijn dossier wordt op 3 februari 1947 genoteerd:

“Op 12 April 1942 verklikte hij den genaamden Ver Elst Victor aan den vijand. Deze persoon kreeg vier weken gevang, welke hij uitboette te St. Gillis en te Merksplas.”

Op 27 september 1947 komt hij voorwaardelijk vrij onder voogdij en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 3 november 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.

Marcella Vanooteghem, geboren te Wevelgem op 8 mei 1923 en er wonende in de Kortrijkstraat 244, dochter van Leon en Marie Vanhoutte, komt voor op een lijst van de Germanischen freiwilligen Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz van 30 september 1943 en wordt om die reden geïnterneerd in het Fort te Kortrijk vanaf 16 mei 1945.

Op 8 augustus 1945 komt ze voorlopig vrij. Ze wordt verplicht zich te vestigen bij Valère Parmentier-Vanooteghem in de Desselgemstraat 10 te Sint-Eloois-Vijve.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 8 maart 1946 wordt Marcel Vanruymbeke, geboren te Wevelgem op 20 december 1910 en er wonende op de Wezelhoek 226, levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij DeVlag.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 8 november 1949 wordt Godelieve Vansteenkiste, geboren te Wevelgem op 30 januari 1902, dochter van Constant en Louise Callens, hersteld in de rechten waarvan ze beroofd werd door vroegere vonnissen “wegens hulpverlening aan onvaderlandse groepering”.

Op 16 maart 1945 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Felix Wittemans, geboren te Anderlecht op 13 november 1897 en wonende te Wevelgem in de Kapellestraat 57A, tot zeven jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de O.T.

De feiten, aldus de Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk op 5 december 1946:

“Na Mei 1940 dreef hij handel in vellen. Daar dit beroep hem niet genoeg opbracht, zoo beweert hij ten minste, ging hij naar het Arbeidsambt om werk te vragen. In December 1942 heeft hij op het Arbeidsambt te Kortrijk een kontrakt onderteekend voor Frankrijk. Van Wevelgem vertrok hij naar Brussel alwaar hij vier dagen verbleef in het gebouw van de O.T. Van Brussel vertrok hij naar Lorient en van daar naar Lorientèque. Hij beweert aldaar een bewijs te hebben moeten teekenen van al wat hij ontving alhoewel het bewijs geteekend staat op Brussel en tevens beweert hij slechts te Lorient gezien te hebben dat hij in de O.T. was. Van Lorientèque vertrok hij naar Pleskow in Rusland alwaar hij kamerwachter was. Daar werd hij afgekeurd wegens maagziekte en kwam in September 1943 naar België terug. Daarna werkte hij in Frankrijk tot aan de bevrijding.”

In het Kortrijksch Handelsblad van 21 maart 1945 lezen we in het verslag van het proces voor de krijgsraad, dat Felix Wittemans in 1920 gestraft is geworden wegens desertie en weggestuurd werd uit het leger wegens heling.

Bij genadebesluit van 21 juli 1947 wordt zijn straf omgezet naar 3 jaar gewone hechtenis en op 5 september 1947 komt hij vrij.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 19 juni 1952 wordt Felix Wittemans hersteld in al zijn rechten.


 



[1] Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) met als onderdeel de Boerenwacht, een soort hulp-politiedienst voor de gemeentepolitie, onder leiding van de burgemeesters, die zich bezighield met de bewaking van velden en weides.

[2] Rijksarbeidsambt is de naam die vanaf december 1940 tot 1944 werd gegeven aan de in 1935 opgerichte “Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid (N.D.A.W.)”, in juni 1940 omgedoopt tot “Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Toezicht (N.D.A.T.).

[3] De Waffen-SS was een paramilitaire organisatie en later ook een volwaardig deel van de Wehrmacht, het leger van nazi-Duitsland.

[4] Het Vlaams Legioen was een militaire eenheid bestaande uit Vlaamse vrijwilligers die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de Duitsers tegen het Rode Leger van de Sovjet-Unie vochten op het oostfront.

[5] Bevoorradingseenheid aan de verschillende fronten.

[6] De fabriekswacht was een commerciële privémilitie, opgericht door Christiaan Turcksin en onderdeel van de Luftwaffe. In 1943 wordt de Fabriekswacht omgedoopt tot de Vlaamse Wachtbrigade en in 1944 tot de Flakbrigade.

[7] De Vlaamse Wacht wordt opgericht in mei 1941 door het Verbond van Vlaamse Oudstrijders (VOS), ondersteunt als hulptroep het bezettingsleger met bewakingsopdrachten en politionele taken en wordt een onderdeel van het Duitse leger in 1944.

[8] De O.T. was een Duitse bouwmaatschappij, in 1938 opgericht en genoemd naar de oprichter Fritz Todt. Na het uitbreken van de oorlog kreeg de organisatie steeds meer bevoegdheden en gaf ze leiding aan de bouw van de Atlantikwall.

[9] De VAVV coördineerde het vertrek van vrijwillige Belgische arbeiders naar Duitsalnd en richtte zich ook op de talrijke werklozen voor inzet voor werken van openbaar nut.

[10] De Feldgendarmerie is een Duitse militaire politie die de discipline en veiligheid van de bezettingstroepen waarborgt en meewerkt aan de bestrijding van de zwarte markt en aan het oppakken van Joden en werkweigraars.

[11] De Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD) zijn de politiediensten van de SS.

[12] Oorspronkelijk de Reichssicherheitsdienst (RSD) en verantwoordelijk voor de beveiliging van prominente nazi’s.

[13] Constance Marolle, geboren te Parijs op 4 november 1882 en overleden te Wevelgem op 13 maart 1959.

[14] Zaak Maurice Deman Wevelgem N° 922.

[15] O.a. van toenmalig onderwijzer Roger Vandelanotte, Marcel Gryson en Maurice Vuylsteke.

[16] Hij had zijn adres in Marcinelle samen met zijn echtgenote Charlotte Degraeve, geboren te Couillet op 13 oktober 1913. Ze werd op 13 februari 1946 veroordeeld door de krijgsraad van Charleroi tot zestien maanden gevangenisstraf.

[17] In de jaren zestig was Leon Lannoo klant bij mijn vader die bakker was, daardoor liet ik enkele keren mijn haar knippen bij hem in de Kortrijkstraat.

[18] Julia Maria Ferla, geboren te Geluwe op 24 maart 1915 en overleden te Menen op 3 februari 2013, was de echtgenote van Maurice Julien Vynckier, geboren te Menen op 3 februari 1914 en overleden te Gross-Rosen op 13 januari 1945.

[19] Commissaris Gerard Vandenbroeke.

[20] Maurice, Camiel Mispelaere, geboren te Wevelgem op 21 oktober 1888 en overleden te Kortrijk op 19 mei 1961. Hij huwde met Martha Vandevoorde.

[21] Volgens de stamboom van zoon Guido Mispelaere op gw.geneanet.org was André Mispelaere gehuwd met Marie-Thérèse d’Havé, van wie hij later scheidde.