Posts tonen met het label Theys. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Theys. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Burgemeester Marcel Ponseele blijft op post in Gullegem tijdens de bezetting

 

Burgemeester Marcel Ponseele blijft op post in Gullegem tijdens de bezetting

 

Gullegem[1] is een van de zeer weinige gemeenten in België waar – na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 – de door de Koning benoemde burgemeester op post blijft en door de Duitse bezetter niet uit zijn ambt ontzet wordt.

Marcel Ponseele wordt geboren te Gullegem op 20 augustus 1898.

Marcel Ponseele, als milicien van de klasse 1918.

Hij neemt voor de eerste maal deel aan de gemeenteraadsverkiezingen op 10 oktober 1926 en staat op de derde plaats op de lijst van het Christen Werkersverbond, na lijsttrekker Evarist Vanooteghem en Alfons Lefebvre.

Beroepshalve is Marcel geldophaler “bode”, als vrijgestelde van het Christen Werkersverbond.

Er worden drie lijsten ingediend: de Socialisten behalen één zetel, de Katholieken vijf en het Christen Werkersverbond eveneens vijf.

Marcel Ponseele wordt verkozen met 49 naamstemmen, het tweede beste resultaat van de lijst. Het merendeel van de kiezers voor de partij stemt op de kop. De lijst behaalt 925 kopstemmen.

Met medewerking van de socialistische verkozene verkrijgt het Christen Werkersverbond de burgemeester (Evarist Vanooteghem) en de twee schepenen (Achiel Decoutere en Alfons Lefebvre).

Ondanks zijn goed verkiezingsresultaat en zijn derde plaats op de lijst, wordt Marcel Ponseele geen schepen en blijft hij zes jaar gemeenteraadslid.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1932 worden zeven lijsten ingediend:

  • Vlaams Nationalisten
  • Christen Werkersverbond
  • Boeren- en Vlasbazenlijst
  • Katholieke Volksgezinden “Roeland”
  • Socialisten
  • Oude Burgerslijst
  • Lijst Breyne

Het wordt een heftige campagne met vele pamfletten die qua grimmigheid niet voor elkaar onderdoen.

Het Christen Werkersverbond behaalt zes zetels, de Socialisten twee zetels, de Boeren- en Vlasbazenlijst, Roeland en de Oude Burgerslijst elk één zetel.

Marcel Ponseele, ondertussen opgeklommen tot secretaris van Den Bond, behaalt als kopman van de lijst Christen Werkersverbond 59 voorkeurstemmen. Dit is het beste resultaat van de lijst. Er worden 1126 kopstemmen uitgebracht.

Het Christen Werkersverbond behaalt de volstrekte meerderheid en Marcel Ponseele legt voor de eerste maal de eed af als burgemeester op 17 januari 1933. Het Christen Werkersverbond behoudt eveneens de twee schepenzetels (Achiel Decoutere en Gabriël Vandenbulcke).

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938 worden opnieuw slechts drie lijsten ingediend.

De Christen Werklieden behalen een absolute meerderheid met zes verkozenen: Marcel Ponseele, Achiel Decoutere, Gabriël Vandenbulcke, Omer Mullie, Julien Decouttere en Maurits Samijn.

In de oppositie belanden vier verkozenen van de Katholieke Concentratie (de “burgers”): Joseph Vanhoutte, Joseph Hanssens, Hilaire Baekelandt en Prosper Hanssens. De Socialisten behalen één zetel voor Rupert Vereecke.

Marcel Ponseele is reeds zes jaar burgemeester en is opnieuw kopman van de lijst Christen Werklieden. Hij behaalt 235 voorkeurstemmen, de lijst behaalt 1467 kopstemmen. Marcel Ponseele blijft burgemeester en Achiel Decoutere en Gabriël Vandenbulcke blijven de twee schepenen.

Tijdens de vier jaar bezetting kan de Gemeenteraad zijn taak niet uitoefenen. Ook de werking en de verdere uitbouw van Den Bond wordt door de Duitse bezetter gefnuikt. De proost, E.H. Jozef Suykers, die jarenlang een zeer belangrijke rol in het Christen Werkersverbond had gespeeld, verlaat Gullegem en wordt in november 1942 tot pastoor benoemd in Le Bizet.

Marcel Ponseele mocht van de bezetter zijn taak als bestuurder van de gemeente voortzetten. Qua wetgeving was die taak tamelijk eenvoudig, want alles werd van hogerhand bevolen. De taak als oorlogsburgemeester voor de bevolking echter, was des te moeilijker. Toch wist hij zich, samen met de schepenen Achiel Decoutere en Gabriël Vandenbulcke, goed uit de slag te trekken.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946 worden vier lijsten ingediend:

  • Kommunistische Partij
  • Burgerslijst
  • Christen Werkersverbond
  • Socialisten

Het Christen Werkersverbond behaalt zeven zetels, de Burgerslijst drie en de Socialisten één zetel.

Marcel Ponseele behaalt als kopman 266 voorkeurstemmen. De lijst behaalt 1460 kopstemmen. De burgemeester blijft op post samen met de schepenen Achiel Decoutere en Gabriël Vandenbulcke. Ze hebben de oorlog goed doorstaan en hun meerderheid in de Gemeenteraad nog versterkt.






Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 12 oktober 1952 opnieuw drie lijsten.

Het Christen Werkersverbond behaalt zes zetels, de Burgerslijst drie en de Socialisten twee zetels.

Marcel Ponseele behaalt als kopman van het Christen Werkersverbond 407 voorkeurstemmen, de lijst behaalt 1222 kopstemmen. De burgemeester blijft, Omer Mullie en Oscar Seynaeve zijn de schepenen.

Burgemeester Marcel Ponseele.

Marcel Ponseele blijft burgemeester tot aan zijn plotse overlijden op 16 oktober 1955. Hij wordt opgevolgd door eerste schepen Omer Mullie, die op zijn beurt burgemeester blijft tot aan zijn overlijden op 16 juli 1964.



Burgemeester Ponseele is één van de 4 Belgische burgemeesters die zowel vóór, tijdens als na de oorlog in functie is. Het beste verkiezingsresultaat behaalt hij zelfs na de oorlog.

Een bijdrage van zijn zoon Jozef  Ponseele:

“Voorafgaande opmerking: ik ben geboren in 1944. Alles wat ik hier vertel heb ik uit tweede hand, hoofdzakelijk het collectief familiegeheugen. Weet echter dat niets zo onbetrouwbaar is als wat we ons met zekerheid menen te herinneren. Een kritische benadering is dus zeker op zijn plaats.

Mijn vader was burgemeester van Gullegem vóór de oorlog, tijdens de oorlog en na de oorlog tot aan zijn dood in 1955.

Waarom was er geen oorlogsburgemeester in Gullegem?

Een oorlogsburgemeester kwam als de zittende burgemeester ontslag nam of door de Duitsers afgezet werd.

Mijn vader heeft geen ontslag genomen. De Christen Werklieden hadden in het gepolariseerde Gullegem na een hardnekkige strijd de burgemeesterssjerp veroverd. Nu zouden ze die niet zomaar weer weggeven. Tijdens de oorlog wist niemand hoe lang de bezetting nog zou duren. Een grote meerderheid meende – op ieder moment – dat het nog maximum een jaar kon duren. Dus beet men wat op de tanden, ook mijn vader. Zelf vond hij het een zeer zware periode in zijn leven. Na de oorlog zei hij aan mijn moeder: “Als het nog eens oorlog wordt, leg ik mijn mandaat neer, van den eersten dag!”.

Mijn vader werd niet afgezet. Blijkbaar kon de bezetter vrede nemen met de uiterst pragmatische benadering van de situatie door mijn vader. Hij maakte geen afwegingen van ideologische, politieke of vaderlandslievende aard. Hij onderging de bezetting: lijdzaam medewerken als er toch geen alternatief is en moed tonen als het volgens hem moest. Zo is er een verhaal bekend dat de Duitsers hem vroegen uit een relatief grote groep mensen een onderduiker aan te wijzen. Waarop hij bot antwoordde: “Zoekt hem zelve!”, zich omdraaide en de plaats verliet (wat overigens zonder gevolg gebleven is).

In Gullegem was er ook geen voldoende gestructureerde groep van Duitsgezinden aanwezig die de burgemeesterssjerp wensten op te eisen. Er is een verhaal bekend van een zekere meneer Theys die mijn vader benaderde met de mededeling dat de Duitsers hem gevraagd hadden om burgemeester te worden. Hij vroeg aan mijn vader of hij (mijn vader dus) dat als een Duitsvriendelijke daad zou beschouwen. Mijn vader antwoordde bevestigend waarop mijnheer Theys zei dat hij in dat geval niet op hun vraag zou ingaan[2].

Met dit verhaal moet echter voorzichtig omgesprongen worden. We weten niet of die meneer Theys door de Duitsers aangepord werd dan wel of dat hij eigen ambities had.

Waarom heeft in Gullegem de “volkswoede” na de oorlog niet tot excessen geleid?

Er werden geen huizen in brand gestoken of inboedels kort en klein geslagen en er werden geen personen fysiek toegetakeld.

Mijn vader had een zeer genuanceerde houding tegenover de plaatselijke verzetsgroepen. Hij apprecieerde hun inzet ten gunste van de onderduikers en de werkweigeraars. Zo zorgden ze voor bevoorrading en onderduikadressen. Hij geloofde echter niet dat plaatselijke sabotage- of vergeldingsacties ook maar iets bijdroegen om de oorlog te verkorten. Ze lokten enkel een harde repressie uit van de bezetter veelal met dramatische gevolgen. In zijn ogen was het verzet in Gullegem te jong, te onervaren en te slecht uitgerust. Na de oorlog noemde hij hen soms – in beperkte kring evenwel – “een bende schooljongens”.

Na de oorlog heeft hij al zijn invloed en gezag aangewend om te vermijden dat de volkswoede tot excessen zou leiden[3].

Zijn, hier ook pragmatische stelling luidde als volgt. Als ze fout waren tijdens de oorlog moeten ze gestraft worden maar het is niet aan de burgemeester of aan het verzet om daarover te oordelen, dat moet het gerecht doen en wij moeten het gerecht zijn werk laten doen. Blijkbaar kon hij daarmee het verzet overtuigen. Er gaat een verhaal dat hij een groep mensen die op weg waren naar het huis van Joseph Vanhoutte[4] in de Lindestraat in extremis heeft kunnen overtuigen af te zien van hun plan.”


[1] De beschreven politieke geschiedenis van Gullegem werd mij bezorgd door Geert Verschuere uit Gullegem.

[2] Dit verhaal heb ik uit twee bronnen. Het werd me verteld door een betrouwbaar man die op dat moment bediende was op het gemeentehuis. Hij kan het verhaal van mijn vader vernomen hebben. Bij meneer Theys werd geen voornaam vermeld of ik heb er geen acht op geslagen. Deze bron is overleden. Een andere, nog levende  bron, heeft het niet uit eerste hand maar vertelt bijna letterlijk hetzelfde verhaal . Hij herinnert zich evenmin de voornaam van die meneer Theys.

[3] Er zullen zeker ook andere elementen en personen daartoe bijgedragen hebben. Mijn familietrots beperkt hier ongetwijfeld mijn gezichtsveld.

[4] Joseph Vanhoutte, de lijsttrekker van de Katholieke Concentratie in 1938 en aannemer van bouwwerken, was blijven werken tijdens de oorlog en had opdrachten uitgevoerd voor de bezetter. Hij werd verdacht van economische collaboratie.

Foute en vermeend foute Gullegemnaren tijdens de oorlog

 

 Foute en vermeend foute Gullegemnaren tijdens de oorlog

 

Hoewel de repressie in Gullegem blijkbaar niet leidde tot excessen was de samenwerking met de bezetter er niet onbestaande, ons baserend op de straffen die uitgesproken en gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad. In vele dossiers is de jonge leeftijd van de veroordeelden een opvallend feit.

Maurits Balcaen, geboren te Gullegem op 8 februari 1914 en er wonende in de Pijplap 50, wordt op 12 januari 1946 bij beslissing van de Krijgsauditeur te Kortrijk levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies[1] van het strafwetboek omdat hij beschermend lid SS was.

Bij beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij op 26 maart 1953 in al zijn rechten hersteld.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 25 juni 1947 wordt Anna Bouckaert, geboren te Gullegem op 27 juni 1926 en er wonende in de Kwadestraat 69, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, uit hoofde van beschermlid SS.

Noël Claerboudt, geboren te Bavikhove op 20 maart 1923 en wonende te Gullegem in de Grote Ieperstraat 59, wordt op 22 december 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot zes maand gevangenisstraf, twee jaar onder politietoezicht geplaatst en levenslang onzet van de in de vorige paragraaf vermelde rechten omdat hij lid was van de Organisation Todt.

Gustaaf Constant Clinckemaillie, geboren te Oostnieuwkerke op 23 januari 1879, gehuwd met Maria Parmentier en wonende te Gullegem in de Moorselestraat 38, wordt op 20 september 1944 aangehouden en geïnterneerd te Brugge.

De commissie van advies voor geïnterneerden van Brugge noteert op 26 december 1944 dat de aanhouding werd gedaan door “W.B.[2]” en dat de vermoedelijke reden van de aanhouding “niet blijkt uit den bundel”.

Een dochter van Gustaaf, Maria Clinckemaillie, een onderwijzeres te Moorsele, geboren te Gullegem op 12 maart 1918, gehuwd met H. Kreutzer en in 1950 bij haar echtgenoot wonende in de Gerestraat 29 te Viersen-Rheinland, wordt bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 23 maart 1950 hersteld in al haar burgerlijke en politieke rechten waarvan ze beroofd was uit reden van haar gedraging ten opzichte van de vijand tijdens de bezetting en ten gevolge de beslissing van het schoolcomité te Moorsele, in date 15 December 1944.

Gerard Couckuyt, geboren te Gullegem op 23 februari 1912 en er wonende in de Pastorijweg 16, wordt op 15 juli 1946 bij beslissing van de Krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van de Organisation Todt.

Vader Georges-Arthur Debrabandere, geboren te Gullegem op 12 september 1902, en zijn oudste zoon Georges-Louis, geboren te Angleur op 10 mei 1927, beiden met adres te Kortrijk in de Simon Stevinstraat 92, verschijnen op 30 juni 1945 voor de krijgsraad te Kortrijk.

Vader Georges-Arthur wordt veroordeeld tot vijftien jaar buitengewone hechtenis en de militaire degradatie wegens lidmaatschap van de Hilffeldgendarmerie, DeVlag en het V.N.V. terwijl zoon Georges-Louis veroordeeld wordt tot acht jaar gewone hechtenis als lid van de S.S.-wacht en van de N.S.K.K., beiden worden levenslang ontzet van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

In het Kortrijksch Handelsblad van 11 juli 1945 krijgt het proces, in de gekende stijl, de nodige aandacht in de rubriek “Krijgsraad” onder de titel “Vader en zoon Debrabandere uit Kortrijk onderscheidenlijk tot 15 en 8 jaar hechtenis veroordeeld”:

“Debrabandere Georges-Arthur, geboren te Gullegem den 12 September 1902, woonachtig in de Roterijstraat, te Kortrijk, was, bij het uitbreken van den oorlog, werkman bij den stedelijken reinigheidsdienst. Door de wijze raadgevingen van den toemaligen stadssekretaris Louis Desmet, de man die ontzaglijk veel kwaad op alle gebied heeft berokkend aan de bevolking, liet hij zich op 1 Maart 1941 hulpfeldgendarm bombardeeren. Hij werd portier van het verzamellager der Statiestraat, waar hij een viertal weken, de werkonwilligen, die daar in het gebouw van het Roode Kruis waren ondergebracht, alvorens naar Duitschland verbannen te worden, moest bewaken. Hij droeg alsdan het zwart uniform en wapens en werd daarvoor 125 fr. per dag betaald om dezen bewakingsdienst uit te oefenen. Hij was tevens lid van de Vlag en stond als een hevige Duitschgezinde bij de bevolking aangeschreven. Ook zou hij den genaamden Rysman, uit Kortrijk, verklikt hebben aan den vijand. In 1942 verzamelde hij, met zijn gezinsvergoedingen het mooie sommetje van 37.618 fr. Hij is tevens vader van 10 kinderen.

Getuige Delaere, politieagent, weet te verklaren, dat betichte tijdens de bezetting in de straten van stad marcheerde, onder bevel van Duitsche feldgendarmen, met een band aan den arm, waarop in zwarte letters gedrukt stond: “Hilffeldgendarm”.

Getuige Arthur Degryse heeft hem zelfs nog den raad gegeven, niet tot de feldgendarmerie toe te treden. Betichte werd misleid door stadssekretaris Louis Desmet, was een groot babbelaar, doch stelde zich niet brutaal aan in de Statiestraat. Getuigen Duprez en Herman hebben hem nog gezien in zwart uniform, terwijl politie-opziener Rysman zegt, dat beklaagde zijn zoon verklikt heeft.

Het Openbaar Ministerie schandvlekt de handelwijze van betichte, die om wat Judasgeld in de Statiestraat de bewaking onzer jongens uitoefende, die daar werden samengebracht alvorens hun lijdensweg te beginnen en vordert een straf van 20 jaar.

Debrabandere Georges-Louis is de oudste van 10 kinderen … In 1940-41 ging hij bij de boeren om eten te bedelen voor zijn broeders en zusters. Van 1941 tot 1943 gaat hij vrijwillig naar Frankrijk voor de Weermacht werken. Op 3 Maart 1943 volgt hij de lessen aan de autoschool te Schaarbeek en van daar trekt hij als lid van de NSKK opnieuw naar Frankrijk, waar hij door de bombardementen werd gekwetst en van het eene hospitaal in het andere terecht komt. Bij de NSKK verdient hij een maandloon van 2100 frank. Teruggekeerd in België wil hij zich laten inlijven bij de SS.-wacht te St-Truiden, doch gezien zijn jeugdigen ouderdom wordt hij er geweigerd. Hij blijft er om dienst te doen in de keuken, zoo verklaart hij, en draagt het feldgrau-uniform. Deze jongen stelde zich zeer brutaal aan tegenover de bevolking en bij de begrafenis van Jan Acke, in 1942, vond hij er zijn genoegen in de hoeden en klakken van de toeschouwers af te slaan.

De Voorzitter toont hem de foto, waarop hij als Germaansche SS voorkomt, maar beklaagde bekent zijn eigen niet meer en op de vraag van den Voorzitter, of hij dien persoon kent, weet hij niet wie die is (algemeen gelach in de zaal).

Getuige Albert Saelens, postbode, komt verklaren, dat hij nog door den jongen Debrabandere op den dag der begrafenis van Jan Acke, twee zware vuistslagen heeft opgeloopen, zoodat hij drie dagen lang niet kon eten, omdat hij zijn kepi niet wilde afdoen.

Het Openbaar Ministerie wijst er op, dat vader en zoon samen een jaarlijksch inkomen hadden van 62,000 fr. een zeer brutaal persoon was en vordert eveneens een straf van 20 jaar.

Mr. Mandeville, uit Brugge, wijst er op, dat hij de verdediging van deze menschen, uit medelijden opneemt. Vader Debrabandere heeft tien kinderen. Alles heeft hij gedaan uit nood, want eertijds verdiende hij een karig loon. Bij den duivel Louis Desmet, den toenmaligen stadssekretaris is hij te rade gegaan, die hem aangeraden heeft bij de hulpfeldgendarmerie te gaan. Dit ambt heeft hij slechts een korte tijdspanne uitgeoefend.

Wat de zoon betreft, deze was in het begin van den oorlog verplicht van te gaan schooien door zijn ouders. Dit bracht hem niet genoeg op. Op aanraden van den stadssekretaris is hij naar Frankrijk gaan werken, slechts gedurende enkele maanden. Pleiter vraagt aan den Krijgsauditeur medelijden te hebben met deze menschen (Debrabandere, vader, weent.)

Debrabandere Georges-Arthur, (vader) werd veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis en diens zoon tot 8 jaar gewone hechtenis en levenslang verlies hunner burgerrechten.”

Bij besluit van 8 maart 1947 wordt de straf van vader Debrabandere herleid tot 10 jaar gewone hechtenis en op 2 maart 1948 komt hij voorwaardelijk vrij.

Milicien Debrabandere Georges


Gabrielle Verbeke, echtgenote Georges Debrabandere met 9 van haar 10 kinderen.

De zwaarst gestrafte Gullegemnaar is misschien wel Albert Dejonghe, geboren te Gullegem op 9 september 1917, er wonende in de Pijplap en ongehuwd op het ogenblik van de feiten.

Albert Dejonghe wordt op 2 maart 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange hechtenis met onmiddellijke aanhouding.

Na beroep wordt de straf door het Krijgshof te Gent op 27 juni 1946 herleid tot 15 jaar buitengewone hechtenis, nog later tot 12 jaar gewone hechtenis.

Albert Dejonghe

In zijn dossier laat de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk op 14 mei 1946 het volgende noteren:

“Dejonghe Albert was soldaat bij het Belgisch leger bij het 4de Linieregiment en deed de veldtocht van mei 1940 mede en werd krijgsgevangen genomen. Kwam terug in januari 1941. Werkte daarna voor de firma Byttebier te Harelbeke in dienst van den O.T. In april 1941 meldt hij zich voor de Waffen-SS te Hazebrouck. Na twee maanden opleiding te Hamburg ging hij naar Radum. Vervolgens naar Debitska en Arijs. Werd in het Vlaamsch Legioen, 4de kompagnie ingedeeld. Op 8 januari 1942 wordt hij voor de eerste maal in den strijd gezet op het Wolchowfront. Dan rust hij tot augustus na vijf maanden front. Wordt dan op Leningradfront ingezet, wordt er gekwetst en in een hospitaal ondergebracht te Mitau in Letland. Genezen vervoegt hij de Erzatskompagnie te Gratz in mei 1943. Bevindt zich te Breslau op 28 juni 1943 vanwaar hij in verlof komt naar België. Keert terug naar Breslau en in oktober naar Milowich. Wordt ingedeeld in de Sturmbrigade Langemark; einde december 1943 naar Jitomir en op het front tot maart 1944. Verblijft verder nog te Knowitch en Krakau waar hij een leergang volgt van pionnier. Komt in verlof naar België in augustus 1944. In september 1944 terug over Holland naar Knowitch, Soltau, Pikowich. Krijgt verder opleiding als pionnier tot februari 1945. Vertrekt dan naar Scheesel in een reservekompagnie doch komt niet meer in den strijd. Werd tot Onder-Officier bevorderd. Legde den eed van trouw aan den Führer af te Hamburg. Was geen politieker. Deed niet aan verklikking en trok de wacht niet op in concentratiekampen.”

Hij wordt geïnterneerd op verschillende plaatsen: Kortrijk, Sint-Kruis, Leopoldsburg, het penitentiair mijncentrum te Winterslag en het penitentiair landbouwcentrum te Ruiselede.

Met zijn brief van 2 juli 1948 pleit burgemeester Marcel Ponseele voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Zoals velen vindt hij dat de uitgesproken straf niet in verhouding staat tot gelijkaardige gevallen die later gevonnist werden.

Het toezichthoudend personeel van de strafinrichtingen noteert het volgende over Albert Dejonghe:

“Presteert goed als schrijnwerker. Gedrag en werk zijn voorbeeldig. Hij is ijverig, werkzaam en maakt zich verdienstelijk. Beleefde jongen, goed karakter. Verdient belangstelling. Politiek kent hij niet. Is geen gevaar voor de toekomst. Ongehuwd, zal terugkeren bij zijne ouders te Gullegem. Zal werk vinden op de gemeente mits medewerking van de heer burgemeester (23 juli 1948).”

“Spruit uit een gezin van 7 kinderen (hij is de derde oudste) waarvan hij alleen aangehouden is. Verstandelijk is hij weinig onderlegd en zijn opvoeding werd thuis wat verwaarloosd. Van politiek heeft hij geen verstand. Van natuur is hij onrustig en snel oplopend maar allicht meent hij het niet. Goed aangepakt laat hij zich gewillig leiden. Hij is een waar slachtoffer der propaganda. De hoge lonen staken zijn ogen uit (27 september 1948).”

Albert Dejonghe komt voorwaardelijk vrij op 9 september 1949. Enkele weken voor zijn vrijlating attesteert Raphaël Byttebier[3] dat hij Albert Dejonghe in zijn firma kan tewerkstellen bij mogelijke invrijheidsstelling.


Paul Delbaere, geboren te Tielt op 22 februari 1926 en wonende in de Pijplap 72 te Gullegem, wordt op 28 juni 1946 door de Krijgsraad van Mechelen veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, twee jaar politietoezicht en levenslang verlies van de rechten “123sexies”.

Zijn genadedossier vermeldt op 8 oktober 1946:

“Veroordeelde was lid van DeVlag vanaf juli 1942 en ploegleider der N.S.J.V. Uit hoofde dezer feiten werd betrokkene op 25 september 1944 geïnterneerd tot 2 februari 1945 en veroordeeld op 28 juni 1946 tot de straf op voorzijde vermeld.

Het is billijk dat bij genademaatregel, de periode gedurende dewelke hij geïnterneerd is geweest, gaande van 25 september 1944 tot 2 februari 1945, hetzij 131 dagen zou afgetrokken worden van de vrijheidsberoovingsstraf waartoe hij veroordeeld werd.

Maar aangezien betrokkene slechts 120 dagen uit te boeten heeft, betaamt het de geheele straf kwijt te schelden.”

Michel Deneir, geboren te Staden op 19 mei 1927 en wonende in de Bankstraat 47 te Gullegem, wordt op 4 juni 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

De feiten worden op 11 juli 1946 uiteengezet in zijn genadedossier:

“Tijdens de bezetting werkt hij eerst in een weverij, dan aan de kust, en later in de firma De Coene te Kortrijk. In maart 44 liet hij zich inlijven in de Vlaamsche Wacht. Hij kreeg opleiding tot september 44, en vervoegde de Duitschers in hun aftocht. In oktober 1944 werd hij te Breslau ingeschakeld in de S.S. Langemarck. Rond 25 februari 1945 werd hij te Stargard ingezet. Op 2 maart 45 werd hij gekwetst. Op 10 mei werd hij krijgsgevangen genomen. Beweert geen eed van getrouwheid te hebben afgelegd, en is niet geteekend met den bloedgroep. Wanneer hij bij de Vlaamsche Wacht was heeft hij moeilijkheden berokkend aan zijn oom Achiel Neels, met wien hij in ruzie was.”

Hubert Depuydt, geboren te Rekkem op 21 december 1910 en gehuisvest in de Poststraat 33 te Gullegem, wordt op 27 april 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenissstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens vijandelijke politiek en verklikking. Dit vonnis wordt op 26 september 1946 door het Krijgshof te Gent hervormd tot vijf jaar gewone hechtenis.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 18 september 1952 wordt hij hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.

Michel D’haene, geboren te Gullegem op 9 februari 1913 en er wonende in de Daalstraat 22, wordt op 22 juni 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf en de militaire degradatie.

De feiten die aanleiding gaven tot de veroordeling worden in het verslag van de Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk van 18 juli 1945 als volgt vermeld:

“Vanaf september 1940 gedurende vijf maanden werkte hij in Frankrijk op een vliegveld. Keert naar huis terug en gaat naar Duitschland werken. Komt in verlof en gaat dan vijf maanden naar Vlissingen werken.

Op 20 november 1942 uit vrees naar Duitschland gezonden te worden en gezien de voordeelen er aan verbonden laat hij zich inlijven bij de O.T. en teekent een verbintenis voor zes maanden. Te Brussel ontvangt hij het uniform. Dan vertrekt hij naar Berlijn en van daar naar Rusland. Werkt te Krasnodar aan het herstellen van bruggen, te Dnje-popetrowsk en te Cherson. Komt in verlof en keert niet meer terug. Wordt begin oktober 1943 door de Feldgendarmen aangehouden en naar Duitschland gevoerd. Herneemt zijn werk te Cherson, werkt in Rusland en Polen tot juni 1944, datum waarop hij opnieuw in Duitschland aanlandt. Werkt te Neuss, Mundelheim en Hordingen aan bruggen en wegen. Ontvlucht op 1 maart 1945 en keert naar België terug.

De Krijgsraad toonde zich mild tegenover verdachte, gezien zijn gezinstoestand en het goed verleden van verdachte.”

Michel D’haene wordt in vrijheid gesteld op 7 juli 1946.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 26 december 1945 wordt Noël Hamers, geboren te Gullegem op 29 december 1914 en er wonende eerst in de Grote Ieperstraat 22, later in de Ieperstraat 183, levenslang geheel vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van het V.N.V.

Aanvankelijk wordt die beslissing niet betwist door de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 23 mei 1946 maar wel op 3 maart 1949, wanneer Hamers hersteld wordt in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.

Omer Holvoet, geboren te Gullegem op 17 juli 1912, er wonende in de Kortrijkstraat 20a en gehuwd met Dina Vancompernolle, wordt geïnterneerd van 20 september 1944 tot 28 februari 1945 en op 7 mei 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf, vijf jaar politietoezicht en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” om, als militair van de klas 1932, lid geweest te zijn van het V.N.V. en de Vlaamsche Fabriekswacht.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 11 februari 1946 wordt Irma Lenez, geboren te Gullegem op 29 november 1920 en er wonende in de Bergelenstraat 45, levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van het D.R.K[4].

Antoon Mouton, geboren te Kortrijk op 10 maart 1921 en wonende in de Poststraat 23a te Gullegem, wordt op 9 februari 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en levenslang verlies van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de fabriekswacht.

Het Kortrijksch Handelsblad van 14 februari 1945 doet verslag van zijn proces:

“Zitting van 9 Februari 1945.

Te 9 uur stipt doet de Krijgsraad zijn intrede. Voorzitter Heer Guillemyn, Openbaar Ministerie Heer De Saegher.

De zitting wordt aangevangen met de gebruikelijke uitstellen.

De eerste opgeroepen zaak is deze van Mouton Antoon, geboren te Kortrijk, den 10 Maart 1921, wever van beroep, wonende Poststraat te Gullegem.

Na de oorlogsgebeurtenissen van Mei 1940, ging betichte werken tot ’41 op het vliegplein te Wevelgem voor zekere Demeyere. In ’42 ging hij zich persoonlijk en uit eigen beweging aanbieden op de Werbestelle te Kortrijk om werk te krijgen. Daar kreeg hij ten antwoord dat hij geen werk kon krijgen daar hij arbeidsplichtig was en naar Frankrijk of Duitschland moest gaan werken. Veertien dagen nadien werd hij door de feldgendarmerie aangehouden en naar Frankrijk gevoerd, waar hij in enkele steden o.a. te La Rochelle voor de Duitsche Wehrmacht moest werken. Ook werd hij op het eiland Guernesey geplaatst. Na 9 maanden verblijf, deed hij aan werkstaking en werd diensvolgens door de Duitschers opnieuw in den “bak” gedraaid. Dan wordt hij door den luitenant voor de keus gesteld, zich bij de Fabriekswacht te laten inlijven of in een Russisch kamp gestoken. Hij koos dus tusschen twee het minste kwaad en nam dienst bij de Fabriekswacht, ging naar Vilvoorde waar hij in een uniform werd gestoken, deed de wacht op het vliegplein te Wevelgem, weigerde den eed van trouw aan Hitler af te leggen en nam ontslag op 20 Oogst ’44. Deed nooit aan propaganda.

Mr. Tahon uit Kortrijk, verklaart dat het hier in dergelijke gevallen in de pers en bij de bevolking een soort medegevoelen doet ontstaan. Pleiter schetst de toestand van verwarring die tijdens den oorlog bij onze menschen heeft bestaan; hij haalt verder nog eens het voorb. aan van Brugge, waar door een toenmalige schepen op de muren van de stad, een affiche werd uitgeplakt meldende dat de Fabriekswacht een Belgisch organisme was. Het is niet de kleine werkman die moet gestraft worden, want deze zou zoowel voor den Engelschman als voor den Duitscher werken. Noodgedwongen werd hij verplicht in de Fabriekswacht te gaan.

Pleiter vraagt verzachtende omstandigheden in naam zijner vrouw, kind, zuster en oude moeder.

Betichte weent luidop gedurende gansch het pleidooi van zijn advokaat.

Verwezen tot 10 j. gewone hechtenis.”

Jozef Ockier, geboren te Kortrijk op 19 september 1900 en wonende te Gullegem in de Ieperstraat 85, handelaar in oliën, wordt op 13 februari 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk en in beroep op 29 mei 1946 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot acht jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”. Hij was Zivilkraftfahrer bij de N.S.K.K., gewestsecretaris van het V.N.V. van Wevelgem, lid van D.M.Z.B. en geabonneerd op de S.S. Man. Hij bood hulp aan de vijand als bediende van de Werbestelle en was lid van de Zivilfahndungsdienst.

Jozef Ockier, beroepsvrijwilliger in 1919.

Omer Phyfferoen, geboren te Kortrijk op 20 november 1927 en er wonende in de Kwadestraat 115 te Gullegem, wordt op zeer jonge leeftijd veroordeeld tot vijf jaar gewone hechtenis. In het verslag van het openbaar ministerie worden, naar aanleiding van zijn genadeverzoek, op 26 april 1947 de feiten uiteengezet die tot die veroordeling hebben geleid:

“Den 22 mei 1944 werd veroordeelde lid van de Vlaamsche Wacht. Tot september 1944 verbleef hij te Gent in de opleidingskompagnie van de Vlaamsche Wacht. Hij bekent in de mogelijkheid te zijn geweest in België te blijven, doch verkoos naar Duitschland mede te vluchten. Bij de Vlaamsche Wacht legde hij de eed van getrouwheid aan de Führer af. Hij kreeg dan een feldgrau uniform.

In oktober 1944 werd hij naar Breslau overgeplaatst bij de S.S. Langemarck. Hij werd er ook militair opgeleid. Begin april 1945 vertrok hij met de S.S. division “Langemarck” naar het Oderfront en werd er tegen de Russen ingezet, dit in de omgeving van Stettin. Begin mei 1945 werd hij te Schwerin door de Amerikaanse legers gevangen genomen.

Veroordeelde vraagt kwijtschelding of vermindering der opgelopen straf. Zijn onervarenheid en jeugdigen ouderdom worden inzonderheid ingeroepen.

Gelet op de aangehaalde beweegredenen en op de huidige rechtspraak die in identieke of soortgelijke gevallen milder is dan vroeger stellen wij voor de uitgesproken straf te verminderen op vier jaar gevang.

Bovendien stellen wij ambtshalve voor kwijtschelding te verlenen van 163 dagen wegens internering van 8.5.45 tot 18.10.46.”

Op 23 december 1946 richt vader Achiel Phyfferoen een brief aan Prins Karel en houdt een pleidooi voor zijn zoon Omer:

“Excellentie,

Ik ondergetekende, Phyfferoen Achiel, geboren te Heule op 8 Januari 1898 en wonende te Gullegem, Kwadestraat, 115, ben zoo vrij Ued. mijn nood te klagen en Ued. het droevig geval van mijn zoon voor te leggen.

Mijn zoon Phyfferoen Omer, geboren te Kortrijk op 30/11/1927, trad in mei 1944 toe tot de Vlaamsche Wacht.

Jong en onervaren, zonder persoonlijk inzicht in de zaak, werd hij hiertoe aangezet en medegesleept door makkers bij wie hij was tewerkgesteld, dit niettegenstaande het heftig verzet van mijne echtgenoote, ikzelf op dit oogenblik afwezig zijnde.

Wegens dit feit werd hij door den Krijgsraad te Kortrijk, bij vonnis dd. 6 maart 1946, veroordeeld tot vijf jaar gewone hechtenis, vonnis hetwelk in beroep werd bevestigd door het Krijgshof te Gent op 27 juni 1946.

Gezien zijn zeer jeugdigen leeftijd op het oogenblik van zijne toetreding (nog geen zeventien jaar) ben ik zoo vrij van Uwe Hooge Welwillendheid, genade voor mijn zoon af te smeken.

Een gunstig gevolg tegemoetziende, bied ik Ued. Excellentie, de verzekering mijner onderdanige en eerbiedige gevoelens.”

Omer Phyfferoen komt op 12 december 1947 voorwaardelijk vrij onder voogdij.

André-Karel Puype, bediende, geboren te Loppem op 6 mei 1910, wonende en gehuisvest te Gullegem, Bankstraat 41, wordt op 3 juli 1947 door de krijgsraad te Brugge, zetel Ieper veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens vijandelijke propaganda en lid N.S.K.K.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 30 maart 1950 wordt André Puype gedeeltelijk hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.

Julianus “Julien” Theys, handelaar, geboren te Gullegem op 29 juni 1882, er wonende in de Rozenstraat 24 en gehuwd met Marie Louise Vanoverberghe, wordt op 19 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

In zijn dossier worden de feiten opgesomd die tot de veroordeling hebben geleid:

“Belanghebbende was voor den oorlog lid van het Verdinaso. Bij de versmelting tijdens de bezetting is hij overgegaan naar het V.N.V. In de loop van 1943 werd hem gevraagd of hij dienstdoende afdeelingsleider wilde worden. Hij zegt geweigerd te hebben. Niettegenstaande dit staat hij op de lijsten van het V.N.V. als afdeelingsleider vermeld. Verdachte beweert nooit geen vergaderingen georganiseerd te hebben. Hij bekent nochtans in den loop van 1943 uitnoodigingen gestuurd te hebben naar 90 personen der gemeente waarbij hij vroeg den dienst bij te wonen voor SS Van Compernolle die op het Oostfront gesneuveld was. Verschillende personen leggen hem ten laste dat hij propaganda gemaakt heeft voor de fabriekswacht maar hij loochent deze feiten. Hij verklaart dat hij maar één vergadering van het V.N.V. heeft bijgewoond. Aannemende verzachtende omstandigheden spruitende uit zijn vorig goed gedrag heeft de Krijgsraad hem veroordeeld tot eene gevangenisstraf van drie jaar.”

Julien Theys komt voorwaardelijk vrij op 29 juli 1947 en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 24 november 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.

Paul-Amand Theys, student, geboren te Gullegem op 31 december 1921 en er wonende in de Rozenstraat 21, wordt bij verstek op 20 november 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vijftien jaar buitengewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” uit hoofde van de wapens te hebben opgenomen tegen België als lid van de Waffen S.S.

De gevangenisstraf wordt tot twee jaar herleid bij vonnis van de krijgsraad van Brugge op 30 april 1948, bekrachtigd bij arrest van het Krijgshof van Gent op 16 juni 1948.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 24 februari 1949 wordt Paul-Amand Theys gedeeltelijk hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Liège van 21 maart 1947 wordt Gerard Toebaert, haarkapper, geboren te Gullegem op 8 september 1925 en er wonende in de Pastorijweg, beroofd van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de O.T., Schutzkommando.

 

 

Gerard Toebaert, als beroepsvrijwilliger bij het Belgisch leger.

Albert Van Biervliet, vlaswerker, geboren te Gullegem op 27 december 1909 en er wonende Schoonwater 25, wordt op 19 december 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en wordt levenslang onzet van de rechten “123sexies”.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in de editie van 30 januari 1946 verslag van zijn proces voor de krijgsraad:

“Van Biervliet Albert, geboren te Gullegem, den 27 December 1909, vlaswerker, Schoonwaterstraat, 25 te Gullegem, ging in 1941 eerst voor drie maanden naar Duitschland werken, werkte nadien, tot in 1942 bij de firma “Sokol” te Wevelgem, liet zich in Juli ’41 te Vilvoorde inlijven bij de Fabriekswacht, deed dienst te Wevelgem en te Poperinge, en werd in Juli 1943 ontslagen.

Getuige Terryn komt verklaren dat hij door verdachte meermalen verwittigd werd als de feldgendarmen op ronde waren.

De getuigen Soubry Henri, Decroubel Jacques, vlaswerker, en Degrendel Gustaaf hebben betichte nog gezien in uniform en met wapens.

Meester Demeyere betoogt dat zijn kliënt uit nood gehandeld heeft, daar er in de vlasnijverheid in 1940 bijna geen werk meer was. Gedurende den oorlog heeft hij ondergedokenen geholpen; is gehuwd en vader van ménage met drie kinderen van 8, 7 en 1 jaar. Vrouw en kinderen verkeeren in grooten nood.

Veroordeeld tot een jaar gevang en levenslange ontzegging van alle rechten.”

De Substituut-Krijgsauditeur laat op 21 februari 1946 de volgende daden noteren die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“In 1941 ging hij gedurende drie maanden naar Duitschland werken om daarna tot juli 1942 bij de firma SOCHOLT te Wevelgem te werken. In juli 1942 trad hij in de Fabriekswacht te Vilvoorde en deed gewapend dienst te Wevelgem en Poperinge. Hij beweert in juli 1945 ontslagen te zijn geweest. Hij werd in mei 1945 toen hij van Duitschland terug kwam geïnterneerd.”

Albert Van Biervliet komt vrij op 12 mei 1946.

André Van Biervliet, geboren te Gullegem op 26 juli 1920 en er wonende Schoonwater 25, wordt op 16 november 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” om de redenen vermeld in het verslag opgemaakt op 10 augustus 1946 door de Substituut-Krijgsauditeur:

“Verdachte verklaart geen militaire dienst gedaan te hebben. Was bij het uitbreken van den oorlog vlaswerker te Gullegem, was dan enkelen tijd zonder werk en werkte dan Mei 1942 in het vlas. Gaat op inlichtingen uit bij den afdeelingsleider van het VNV te Gullegem om tot de VL. Wacht (Fabriekswacht) toe te treden. Begint zijn dienst op 14 mei 1942 te Wevelgem na vooraf te Vilvoorde een verbintenis te hebben onderteekend. Doet te Wevelgem op het vliegplein gedurende acht maanden dienst en trekt er de wacht op in uniform en gewapend met een geweer. Bij een verplaatsing naar Frankrijk weigert hij en dient ontslag in, hetgeen hij echter niet bekomt; waarop hij naar huis terugkeert en zich verder bezig houdt met smokkel. Wordt aangehouden door de Feldgendarmerie begin 1944 en door het Duitsch Krijgsgerecht veroordeeld tot twee jaar tuchthuis, verblijft tot maart 1945 in de gevangenis te Diez. Bekent lidmaatschap van het VNV gedurende diensttijd bij de Vlaamsche Fabriekswacht. Ontkent aan den optocht te Gullegem te hebben deelgenomen in uniform en drager van een geweer. Ontkent verder een zekeren Vanhoutte aan de Duitschers te hebben overgedragen en de Feldgendarmerie vergezeld te hebben toen deze Vanhoutte ging ophalen. Geeft wel toe eens woorden gehad te hebben met Vanhoutte in de ravitailleringsdienst om reden dat deze weigerde de zegels van verdachte aan diens schoonzuster af te geven; wel hebben ze mekaar een wederzijdschen slag toegebracht en moet zulks gebeurd zijn einde 1943.”

Het Kortrijksch Handelsblad van 23 november 1945 doet verslag van zijn proces voor de krijgsraad:

“Vanbiervliet André, geboren te Gullegem, den 26 Juli 1920, vlaswerker, wonende te Gullegem, was bij het begin der bezetting werkloos, werkte vervolgens tot Mei 1942 in het vlas, tot hij door toedoen van den afdeelingsleider van het VNV van Gullegem aangezet werd zich te laten inlijven in de Vlaamsche Fabriekswacht, hetgeen hij dan ook deed, ging op 14 Mei 1942 werken op het vliegplein van Wevelgem, trok dan naar Vilvoorde waar hij gedurende acht maanden, met uniform en gewapend met een geweer de wacht optrok. Toen men hem naar Frankrijk ging sturen, weigerde hij te vertrekken en diende zijn ontslag in. Hij begaf zich vervolgens aan den smokkelhandel tot hij in 1944 door de feldgendarmen werd aangehouden en wegens deze feiten door het Duitsche gerecht tot 1 jaar tuchthuis werd veroordeeld en naar Duitschland werd getransporteerd. Betichte ontkent deel genomen te hebben aan den optocht te Gullegem.

Getuigen Sillis Robert en Decoene Jacques hebben hem nog gezien in uniform. Getuige Vanhoutteghem werd door beklaagde nog hevig geslagen in het aangezicht en door Vanbiervliet in den bak gedraaid.

Mter Halsberghe, ambtshalve aangesteld, legt den nadruk op het feit dat zijn moeder een weduwe is en wegens de vlaskrisis deze moest onderhouden en zich aldus noodgedwongen zag bij de Fabriekswacht te gaan om wat geld te verdienen.

Veroordeeld tot twee jaar gevang en levenslang verlies van alle rechten.”

Georges Vancompernolle, hovenier, geboren te Gullegem op 26 juni 1900 en er wonende in de Kortrijkstraat 65, wordt op 12 december 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf en verlies van de “123sexies”-rechten, om volgende redenen, volgens het verslag van 27 februari 1946 van de Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk:

“Verdachte verklaart militairen dienst gedaan te hebben. Einde april 1942 treedt hij de Vlaamsche Fabriekswacht toe gezien zijnen zwaren gezinslast, bestaande uit vrouw en acht kinderen. Hij teekende eene verbintenis te Vilvoorde en begon zijn dienst op 5 mei 1942 te Wevelgem op het vliegplein. Vandaar ging het naar Moorsele. Was dan in uniform en gewapend met een geweer. Deed te Moorsele dienst tot augustus 1944. Na twee maanden diensttijd werd hij ingedeeld in de wachtbrigade en werd zoodoende automatisch ingelijfd in D.M.Z.B. Einde augustus 44 wordt hij overgeplaatst naar Chêvres en na er vier dagen te zijn verbleven wordt hij vervoerd naar Lipstadt in Duitschland. Vooraleer daar aangekomen te zijn werd hij verplicht zich te laten inlijven bij de infanterie der Wehrmacht, waarop hij weigerde en ontvluchtte. Ging vervolgens in de omstreken van Leipzig werken tot en met zijne bevrijding door de Amerikanen in april 1945. Ontkent den eed van trouw aan den Führer te hebben afgelegd. Was bevorderd tot brigadier en was lid van het V.N.V. van 1931 tot 1938, werd automatisch opnieuw lid van het V.N.V. in 1942. Ontkent vergaderingen van het V.N.V. of D.M.Z.B. te hebben bijgewoond en ook het uniform der laatst genoemde formatie te hebben gedragen. Trad tot de Fabriekswacht toe uit nood en daar men hem zegde veel geld te verdienen.”

Hij wordt in vrijheid gesteld op 19 mei 1946 en gedeeltelijk in zijn rechten hersteld op 12 oktober 1950 ingevolge een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Georges “Joris” Vancompernolle, weduwnaar van Angele Nuytten en echtgenoot van Marguerite Vroman overlijdt op 4 november 1979 te Roeselare. Een fragmentje uit zijn bidprentje:


“… trouw aan zijn volk, waarvoor hij geleden en gestreden heeft en grootmoedig het offer van zijn oudste heeft gebracht …”

Zijn oudste … Gilbert Vancompernolle, geboren te Gullegem op 20 augustus 1925 en wonende op hetzelfde adres zoals vader Georges, in de Kortrijkstraat 65 te Gullegem sterft aan het Oostfront in Oost-Pruisen op 5 augustus 1943.

 

Ernest Vandeghinste, wever, geboren te Gullegem op 24 juni 1923 en er wonende in de Molenweg 15, wordt op 12 maart 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de “123sexies-rechten” wegens vijandelijke propaganda en lidmaatschap SS Langemarck.

De burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk herstelt hem op 27 april 1950 gedeeltelijk in zijn rechten.

Juliaan “Julien” Vanhooren, geboren te Middelkerke op 21 juni 1911 en wonende te Gullegem in de Rozenstraat 16, wordt op 1 juni 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en levenslang ontzet van de “123sexies-rechten”.

Het verslag van de Krijgsauditeur te Kortrijk vermeldt op 24 maart 1947 in zijn genadedossier het volgende:

“Vanhooren Juliaan deed nog geen militairen dienst. Vertrok in augustus 1943 als vrijwillige arbeider naar Duitschland. Meldde zich aldaar te Leipzich bij de Germaansche S.S. zulks omstreeks 1943. Droeg het zwart uniform en woonde de vergaderingen bij. Was aanwezig op de propagandameeting van Degrelle te Leipzig. Zelfden dag meldde hij zich voor de Waffen S.S. Langemarck. Begon zijn dienst te Sennheim en genoot aldaar militaire opleiding, legde aldaar den eed van trouw aan den Führer af. Bij het Von Rundstedt-offensief werd hij naar het Westen overgebracht, verdachte beweert niet ingezet te zijn daar hij kort hierop zijn kompagnie moest vervoegen op het Oostfront in de omgeving van Stettin. Werd op 2 mei 1945 krijgsgevangen genomen door de Amerikanen.”

Julien Vanhooren komt op 14 augustus 1950 voorwaardelijk vrij onder voogdij.

Joseph Vanhoutte, melkverkoper, geboren te Gullegem op 19 augustus 1903 en er wonende in de Kortrijkstraat 30, wordt op 12 januari 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenis en levenslang ontzet van de “123sexies-rechten”.

Het Kortrijksch Handelsblad doet op een smalende manier verslag van zijn proces voor de krijgsraad in zijn editie van 1 februari 1946:

“Daar verschijnt nu een andere verklikker; het is een klein, tenger ventje, met een brilletje, die gelijk uit de stratosfeer komt neergedaald.

Het is hier Vanhoutte Jozef, geboren te Gullegem, den 19 Oogst 1903, melkverkooperke, Kortrijkstraat, 30 te Gullegem. Tijdens de oorlog was dit ventje nog al een soort babbelaarke, die altijd het eerste en het laatste woord wilde hebben, gelijk sommige Mijnheeren uit onze stad. Sinds einde 1942 was ’t melkventje aangesloten bij De Vlag, en dit, naar zijn verklaring, omdat hij de Duitsche kultuur bewonderde en haar een groote achting toedroeg (moest ons melkverkooperke eens een jaar of nog minder in ’t een of ’t ander concentratiekamp of uitmoordenaarskamp gezeten hebben, ik geloove dat hij al niet veel goesting meer zou gehad hebben om de Duitsche kultuur en de Moffenbeschaving te admireeren). Doch betichte is er dan toch ten slotte  uitgetreden omdat hij gedurig lastig werd gevallen met uitnoodigingen voor de SS.

Alleen beoogde hij de kultureele belangen. Niettegenstaande hij er uittrok staat hij toch bekend als Steunpuntleider van De Vlag en wist zelfs een filmvoorstelling in de kinema van Gullegem in te richten voor De Vlag.

Regelmatig lag hij in ruzie met zekeren Cottyn Amedée wegens hun wederzijdsche politieke tegenstrijdige gedachten, te meer nog daar Cottyn lid was van den A.B. Zoo hoog liep zelfs de ruzie, dat beide personen soms in een vechtpartij waren gewikkeld en wederzijdsche slagen op hun wangen werden gegeven (voorwaar hoogstaande kultuur …). Cottyn verweet het melkmarchandske voor “verrader” en Vanhoutte schold Cottyn uit voor “overdrevene patriot”.

Vanhoutte wist dan te zeggen “Ik zal U doen rotten en in het concentratiekamp steken” (misschien om daar de Duitsche kultuur aan te leeren???). Dit alles speelde zich af begin het jaar 1941.

Nu werd Cottyn in 1943 door de feldgendarmerie aangehouden en na onderhoor terug losgelaten. Vanhoutte van zijn kant zegt dat hij slechts Cottyn een verwittiging wilde geven.

En nu nog een andere historie. Het was in Juni 1944. Op zekeren dag ontmoette Vanhoutte vier Roeselaarsche leurders, die hem den weg naar de herberg “De Vrede” vroegen. Daar zij met hem nogal wat loechen en hij dit over zijn hout niet kon krijgen, dacht hij dat hij hier met vier terroristen te doen had.

Intusschen waren deze vier leurders afgezakt naar het café “Gambrinus” te Gullegem. Maar … daar wij in den tijd waren van de terroristen, verwittigde Vanhoutte de feldgendarmerie en samen met haar, trokken zij het drankhuis binnen, waar de vier “terroristen” werden aangehouden en medegevoerd naar de feldgendarmerie.

Gelukkiglijk werden zij na onderhoor terug in vrijheid gesteld.

Het getuigenverhoor.

Cottyn Amedée wordt de eerste als getuige opgeroepen. In een omstandig verhaal zet hij al de vossenstreken van betichte uiteen; handelt over de vechtpartijen en verklaart dat Vanhoutte hem steeds zegde dat de Engelschen nooit gingen landen. “Wat dat U denkt”, zegde Vanhoutte, “dat u hier op onzen bodem ooit ‘nen Tommie zult zien?”, “Den een of den anderen dag zal er ‘ne keer ‘nen Engelschen parachutist in uw mond vallen” zoo lachte Vanhoutte verder … Ten slotte verhaalt getuige verder hoe hij door de Gestapo werd aangehouden.

Pottier, is de echtgenoote van Cottyn, die de verklaringen van haar man komt bevestigen.

Verfaille Michel, uitbater der kinemazaal, zegt dat hij onder bedreiging van Vanhoutte, zijn zaal heeft moeten afstaan om er een kultureele (?) voorstelling te geven voor De Vlag.

Catry, gepensionneerde rijkswachter, heeft ook nog moeilijkheden gehad met den melkverkooper. Aan hem zegde betichte: “Uw plaats is aan het Oostfront” en verder nog: “U moet niet peinzen dat de Engelschen nog gaan weerkeeren”. Getuige werd door dit melkboerke beticht zwarte lijsten op te maken voor de geallieerden.

Demuysere, getuige ten ontlaste, is nog bij Vanhoutte ondergedoken geweest en ook diens broeder en aldus werd hij niet naar Duitschland gedeporteerd.

De verdediging.

Zijn verdediger beklemtoont het feit, dat betichte een autodidakt is, een persoon die ten volle bewust is en nu nog niet kan begrijpen dat dit verklikking is. Gansch de zaak, aldus de verdediger, berust op niets anders dan op een langdurige veete. Vanhoutje was een mensch die altijd zijn “zeg” wilde zeggen en daardoor heeft hij op de gemeente veel vijanden gekweekt. Gelukkiglijk hebben al die zaken geen erge gevolgen gekend.

Ten slotte schetst pleiter hem nog eens als een zeer naïef mensch, die nooit zijn mond kon houden.

Vanhoutte werd veroordeeld tot vier jaar gevang en levenslange ontzegging van alle rechten. Voor de rest van zijn straf zal hij nu in de Wikings of elders zijn tijd mogen doorbrengen, met les te geven over die schoone, magniefieke (?) Duitsche kultuur.”

In zijn genadedossier vermeldt een verslag van 28 november 1947 de feiten en omstandigheden die tot de veroordeling hebben geleid:

“Veroordeelde was sedert 1942 lid der De Vlag en stond bekend als steunpuntleider dezer groepering; hij heeft eenmaal een filmvertoning ten voordele der De Vlag ingericht. In zijn gesprekken was hij volkomen duitsgezind. Hij heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan twee verklikkingen:

1)      verklikking van Cottyn Amedé, met wie hij sedert lang in ruzie lag en die hij in October 1943 bij de Duitse overheid als lid der Witte Brigade heeft aangeklaagd, met het gevolg dat Cottyn door de Feldgendarmerie werd opgespoord doch in feite nooit van zijn vrijheid werd beroofd;

2)      verklikking van vier leurders uit Roeselare, welke hij in juni 1944 op de gemeente zag rondslenteren en welke hij als verdachte elementen aan duitse soldaten signaleerde, met het gevolg dat zij werden aangehouden en afgetast, doch na ondervraging opnieuw werden vrijgelaten.

Als militair van het Belgisch leger heeft hij zich door deze feiten schuldig gemaakt aan verraad.”

Maanden ervoor, in een brief, vanuit het interneringskamp Sint-Kruis op 26 maart 1947 gericht aan de minister, had Joseph Vanhoutte nochtans met klem de verklikkingen ontkend.

Hij werd valselijk en met opzet beschuldigd, aldus zijn schrijven, omwille van een persoonlijke vete, veroorzaakt door Cottyn Amedée en zijn vulgaire aanhangers, de septemberdagen in 1944 waren een gunstige gelegenheid om hun wraakplannen ten uitvoer te brengen en om hun eigen grote misdaden te kunnen dekken onder het mom van vaderlandsliefde en tijdens de bezetting, vervolgt Vanhoutte in zijn brief, had hij maandenlang een werkweigeraar onderdak verleend.

Bij besluit van 22 december 1947 wordt hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Louis Vanooteghem, fabriekswerker, geboren te Gullegem op 17 februari 1901 en er wonende, wordt op 22 december 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de “123sexies-rechten” omdat hij zich als militair in onbepaald verlof liet inlijven bij de O.T.

Marcel Velghe, loodgieter, geboren te Gullegem op 10 april 1918 en er wonende Plaats 19, wordt op 12 december 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de “123sexies-rechten” wegens wapendracht en lidmaatschap van de Waffen SS, Vlaams Legioen, volgens het Belgisch Staatsblad.

Vanuit het penitentiair mijnkamp Waterschei vraagt hij op 3 maart 1947 om genade aan de minister van justitie. Via zijn brief komen we te weten dat hij van 1938 tot 1940 als loodgieter was tewerkgesteld op het vliegveld te Wevelgem. Ook na de inval van de Duitsers bleef hij er tewerkgesteld. Rond september 1940 wordt Velghe met Belgische krijgsgevangenen naar Duitsland overgebracht.

Op 7 juni 1947 schrijft zijn zuster, Madeleine Velghe, weduwe van Remi Benoit, aan Regent Prins Karel dat hij onder dwang was toegetreden bij het Vlaams Legioen en gepoogd had Duitsland te ontvluchten. Nooit had hij er wapens gedragen, volgens haar, daar hij aangesteld werd als mechanieker. Einde 1943 sloeg hij op de vlucht en belandde in Oostenrijk, waar hij zich aansloot bij de Weerstandsgroepen van Tito. Hij huwde er een Oostenrijkse vrouw, met wie hij twee kinderen kreeg. Hij werd aangehouden in Oostenrijk op 10 oktober 1946 en overgebracht naar België.

Hij komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op 17 juni 1948 en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 1 maart 1951 wordt hij gedeeltelijk hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.

De krijgsraad te Brugge veroordeelt op 4 april 1947 Noëlla Verfaillie, geboren te Gullegem op 24 juni 1902, er wonende in de Molenweg 13 en echtgenote van Joseph Vandeghinste, tot negen maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens verklikkingen aan de vijand, nadat ze geïnterneerd werd van 9 september 1944 tot 18 februari 1945.

De feiten die tot haar veroordeling hebben geleid worden op 24 mei 1947 door de Substituut van Brugge uiteengezet:

“Op 12.9.1942 werden Vermote Flavie en Vandeghinste Ernest, door de duitsers aangehouden ten gevolge van een klacht tegen hen ingediend in de burelen der Ortskommadantur te Kortrijk, door Verfaillie Noela en Vandeghinste Diana, doch bleek het uit het onderzoek ingesteld door de duitsers, dat de aanklacht vals was en uit de lucht gegrepen zoodat Vandeghinste Diana en Verfaillie Noela, op hun beurt door de duitsers aangehouden werden en door hen veroordeeld tot vier weken gevang wegens valse beschuldiging tegen Vermote Flavie.”

Palmer Wastyn, geboren te Hulste op 17 februari 1919 en wonende te Gullegem in de Hoge Voetweg 31, wordt, na een internering van 14 oktober 1944 tot 15 januari 1945, op 11 juni 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de O.T. van 20 december 1942  tot 26 juli 1943 in Berlijn, Warschau en Hannover.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 7 april 1949 wordt hij hersteld in al zijn rechten waarvan hij beroofd was.

Odiel Witdoek, vlaswerker, geboren te Gullegem op 30 december 1901, er gehuisvest in de Grote Ieperstraat 40, gehuwd met Magdalena Debusschere en vader van vier kinderen, wordt, na een internering van 13 maart 1945 tot 26 september 1945, op 30 april 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens lidmaatschap, als militair, bij de O.T. in Duitsland en Rusland in 1942 en 1943 en tevens tot levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.



[1] Dit artikel van het strafwetboek bedoelt niet alleen het stemrecht maar ook de burgerrechten waardoor men maatschappelijk een rol kan spelen.

[2] Wordt hier Witte Brigade bedoeld?

[3] Neef van oorlogsburgemeester Michel Byttebier in Wevelgem.

[4] D.R.K.: Deutsches Rotes Kreuz.