Kortrijk: arrestatie van Suzanne Van Durme
We verlaten het
Kortrijkse bestuursniveau en verplaatsen ons naar juli 1943 voor een arrestatie
met dramatische gevolgen.
Dokter Karel
Goddeeris[1]
heeft sedert 1942 zijn praktijk als internist in de Koning Albertstraat 47 te
Kortrijk. Hij is het jaar ervoor gehuwd met Geneviève “Ginette” Van Durme
(1918-1991). Het jonge gezin verwelkomt op 26 juni 1942, na Theodoor “Tito”,
een tweede zoon, Paul en tante Suzanne “Suzon”, de oudste zuster van Geneviève
die in Brussel werkt, komt een handje toesteken. In werkelijkheid wordt ze
opgejaagd door de Geheime Feldpolizei (G.F.P.) in Brussel en verkiest ze
in Kortrijk te verblijven.
Suzanne Van Durme
wordt op 6 september 1910 geboren te Gent als tweede van vier kinderen in het
gezin van Dokter Paul Van Durme[2] en
Marie Merten (1880-1961).
Op zondag 4 juli
1943, zeer vroeg in de morgen, bieden twee leden van de G.F.P. zich aan bij de
ouders van Suzanne Van Durme in het “Sparrenhof” te Kwaremont, stellen vast dat
Suzanne niet aanwezig is en komen op een of andere manier te weten dat ze bij
haar schoonbroer verblijft in Kortrijk.
Om 9u30 komen ze al
aan in Kortrijk en Suzanne wordt aangehouden. “Nicht Schwehr” zegt een van de
twee G.F.P.-ers.
Christian Wiegand
is de belangrijkste vertegenwoordiger van de GFP en heeft een aversie aan
brutaliteiten. Bij haar aanhouding mag Suzanne zich eerst boven omkleden –
waarvan ze gebruik maakt om een stapel bezwarende documenten in een schoendoos
te laten verdwijnen – en zich alléén naar het kantoor van de GFP begeven in de
Rijselstraat 38. Een arrestatie met “menotten” tussen twee bewakers, zo
oordeelt Wiegand, zou de familie te zeer in opspraak brengen.
Suzanne kan haar
schoonbroer nog zeggen dat ze zich aan zoiets had verwacht. Ze heeft haar
familie niet in gevaar willen brengen en is niet op de vlucht geslagen. Na
enkele formaliteiten in Kortrijk wordt ze overgebracht naar de gevangenis in
Gent en op 7 juli naar die van Sint-Gillis.[3]
Suzanne Van Durme
Suzanne Van Durme
is sedert 1939 de secretaresse en rechterhand van kapelaan Edouard Froidure.
Kapelaan Edouard Froidure
Edouard Froidure
wordt geboren te Ieper op 12 april 1899. Hij onderbreekt zijn studies om zich
in 1918 als vrijwilliger aan te melden aan het front bij het Belgisch leger. In
1925 wordt hij priester gewijd. Hij zet zich tenvolle in voor verwaarloosde kansarme
jongeren en in 1935 richt hij daartoe de VZW Openluchtwerken van Brussel op.
Bij het begin van
de Tweede Wereldoorlog wordt hij opgeroepen als aalmoezenier voor de
luchtmacht. Na de uitschakeling van de Belgische luchtmacht, keert hij terug
naar Brussel en schakelt zich in 1940 in in het verzet. Hij zorgt voor
onderduikadressen, helpt bij het opzetten van vluchtroutes en bij het
verzamelen en doorspelen van informatie voor het Engelse leger.
Eind januari 1942
kan parachutist Oscar Catherine, via een aantal tussenpersonen, onderduiken bij
kapelaan Froidure, aanvankelijk voor een afgesproken periode van enkele dagen.
Hij verblijft er uiteindelijk drie maanden, tegen de zin van Froidure die zijn
bedenkingen heeft wat de betrouwbaarheid betreft en die hem eerder een
energieloze lusteloze slappeling vindt, die zowel overdag als ’s nachts te veel
“uithuizig” is.
Oscar Catherine
In juni 1942 kan
ook luitenant-vliegenier Bossiroy[4]
onderduiken in een van de vele kamers van de woning van Froidure in de
Wolstraat 3 te Brussel. Bossiroy zal Froidure later ontmoeten in het kamp
Esterwegen en bekennen dat, tijdens een verblijf van enkele dagen in Parijs,
hij een grote fout heeft begaan door in een boekje de namen en adressen te
noteren van diegenen die hem geholpen hebben, uitsluitend om hen te kunnen
bedanken na de oorlog.
Hij wordt
aangehouden in Parijs op 26 juni 1942, de Duitsers kunnen beslag leggen op zijn
zakboekje en op die manier is hij ongewild verantwoordelijk voor de latere
aanhouding van kapelaan Froidure. Hij wordt voor verder onderzoek overgebracht
naar Duitsland en verblijft in verschillende gevangenissen en
concentratiekampen, o.a. het kamp van Esterwegen, Dachau en uiteindelijk
Grödtiz. Volgens twee ooggetuigen wordt hij in de omgeving van dit laatste kamp
geëxecuteerd op 17 maart 1945.
Op 9 oktober 1942
rond 7u30, juist vóór hij de mis wil opdragen, wordt kapelaan Froidure
aangehouden door twee leden van de G.F.P. in burger en overgebracht naar de
gevangenis van Sint-Gillis. Hij piekert zich suf wat de oorzaak kan geweest
zijn van zijn aanhouding totdat hij, twee maanden later, tijdens een
ondervraging twee foto’s voorgeschoteld krijgt van Bossiroy. Tegenover zijn
ondervragers houdt hij vol deze persoon niet te kennen.
Tijdens de
ondervraging en ook tijdens volgende ondervragingen in de loop van de winter
1942-1943, wordt met geen woord gerept over ondergedoken parachutisten.
Froidure vangt zelfs positieve signalen op. Een brief van generaal Von
Falkenhausen spreekt zelfs van vrijlating binnen afzienbare tijd, aldus
Monseigneur Graham die de brief gezien had. Wat Froidure niet weet, is dat
Oscar Catherine aangehouden is, sedert 17 januari 1943.
Echter, enkele
dagen na het bezoek in de gevangenis van Monseigneur Graham, keert het tij.
Tijdens een nieuwe ondervraging breekt de vroeger steeds min of meer beleefde
verhoorder Hans Koller, bijgenaamd “Cools”, uit in razernij en confronteert
Froidure met het feit dat hij een parachutist onderdak heeft verleend. Froidure
blijft categoriek ontkennen.
Op 15 april 1943
wordt hij opnieuw ondervraagd, ditmaal door Oberfeldwebel Frithjof Paulklein[5],
bijgenaamd “Pol”. Hij wordt geslagen, de handen geboeid achter de rug,
gedurende verschillende uren. Alles draait rond het logement van een
parachutist, ook over spionageactiviteiten die hij steeds verzwegen heeft.
Froidure blijft formeel ontkennen.
Frithjof Paulklein
De ondervragingen
hernemen op 10 mei 1943. Rond 10u30 wordt hij geconfronteerd met vier leden van
de G.F.P., op de tafel voor hem gooien ze twee foto’s van Oscar Catherine.
Froidure herkent hem onmiddellijk maar zegt dat deze persoon hem onbekend is.
Ze laten hem even
alleen met de twee foto’s en komen terug met handboeien en twee knuppels.
Froidure blijft beweren dat hij deze persoon niet kent. Gedurende vijf uur
wordt hij gefolterd. Dan veranderen ze van taktiek, de marteling stopt, hij mag
gaan zitten en ze laten hem op zijn gemak verschillende bladzijden lezen uit
een dossier waarin zijn naam en ook die van zijn medewerkers meerdere keren
voorkomt. De kleinste details over het doen en laten bij hem worden uitvoerig
beschreven en elke bladzijde is ondertekend door Oscar Catherine.
Hoewel het voor
Froidure op dat ogenblik duidelijk is dat hij en zijn medewerkers door
Catherine verraden werden, blijft hij de lippen stijf op mekaar houden al was
het maar om zijn medewerkers uit de greep van de Duitsers te houden. Een
bewaker en een andere gevangene moeten hem die dag naar zijn cel slepen.
De volgende dag, 11
mei 1943, hernemen de folterpraktijken, ditmaal in een kelder. De dag erna is
hij de ganse dag buiten bewustzijn, hij kan zich die dag niet meer herinneren.
De volgende dag kan hij tot in de infirmerie van de gevangenis gebracht worden.
Zelfs de twee Duitse artsen van het kamp vinden het schandalig wat hij
ondergaan heeft en rapporteren dit aan generaal Von Falkenhausen.
Op 25 mei 1943
wordt hij gekneveld en overgebracht naar de geheime gevangenis van Etterbeek,
waar slechts een twintigtal gevangenen verblijven. Na twee maanden wordt hij
opgesloten in de gevangenis van Vorst en daarna opnieuw in die van Sint-Gillis,
tot 28 augustus 1943, de dag waarop hij zeer vroeg in de ochtend met veel van
zijn vrienden wordt overgeplaatst naar Duitsland in Essen. De meeste vrienden
ziet hij nu pas terug, ze zijn unaniem en spontaan, aldus de verklaring van
Froidure, de mening toegedaan dat ze het slachtoffer zijn van de “zaak
Catherine” omdat ze hem ondergebracht hebben.
Na Essen wordt
Froidure opgesloten in Esterwegen, Börgemoor en Bayreuth om uiteindelijk in
Dachau te belanden op 7 december 1944. In maart 1945 belandt ook Oscar Catherine
met een groep andere Belgen in Dachau. Catherine weet dat Froidure hem formeel
beschuldigt van verraad en hij slaagt erin hem te contacteren. Het wordt een
dovemansgesprek.
Dachau wordt
bevrijd door de Amerikanen op 29 april 1945. Elke gevangene, tegen wie minstens
zes schriftelijke klachten geformuleerd werden, wordt gearresteerd en
ondervraagd. Dit is het geval met Catherine, die kort daarop vrijgelaten wordt
en gerepatriëerd op 25 mei 1945.
Op 5 maart 1954
wordt hem het statuut en de titel van politiek gevangene toegekend met de
daaraan verbonden voordelen. De commissie oordeelt dat Catherine eerder het
slachtoffer is geweest van de door de Duitse gespecialiseerde diensten van de
contraspionage gehanteerde knepen van het vak.
Edouard Froidure krijgt
het statuut en de titel van politiek gevangene reeds toegekend op 5 augustus
1948.
Hij komt op
tragische wijze om het leven op 10 september 1971.
Douglas De Coninck
in Humo van 16 januari 2007:
“Aan het heroïsche leven van
abbé Froidure kwam een abrupt einde in de avond van 10 september 1971. De
inmiddels 72-jarige pastoor stak in Watermaal-Bosvoorde rustig de
Terhulpsesteenweg over toen hij werd gegrepen door een wagen die tegen
waanzinnige snelheid kwam aangeraasd en doorreed. Ooggetuigen hadden het
achteraf niet zo moeilijk om het model te beschrijven: een Ferrari. Die zag je
in die tijd maar heel zelden in het straatbeeld.
Een automobilist werd
opgespoord en voor een politierechtbank gebracht, maar die sprak hem vrij –
wrong guy. Maar een andere naam ging in die dagen over vele tongen: die van
prins Alexander, de halfbroer van Albert II, telg uit het tweede huwelijk van
Leopold III met Liliane Baels. Kort na de dood van abbé Froidure pakte
Alexander zijn koffers en vertrok naar Australië. Royaltywatchers spraken zedig
over een ‘verbanning’, een reden vermeldden ze er niet bij.
Rudy Bogaerts: “Abbé
Froidure is doodgereden door prins Alexander, iedereen weet dat. Maar het is
toen gegaan zoals het in die jaren altijd ging als een lid van het hof betrokken
raakte in een verkeersongeval: notitieboekjes dicht. Niks gehoord, niks
gezien.”
Wat de zaak extra pijnlijk
maakte, was dat de pastoor een grote bewonderaar was van het koningshuis, en
vice versa. De goede banden waren gegroeid na een bezoek van koningin Astrid,
de eerste echtgenote van Leopold III, aan het eerste opvanghuis van Spullenhulp
in de jaren dertig. Boudewijn en Fabiola hadden de pastoor later met een hele
groep weeskinderen nog eens in audiëntie ontvangen op het paleis. Een in 1942
geopend tehuis in Sint-Pieters-Woluwe werd genoemd naar prins Albert.”
Michel Dusart, die
in 2004 een boek schreef over Edouard Froidure, is er ten stelligste van
overtuigd dat het hier een kwakkel betreft en citeert uit “Pourquoi Pas” van 24
februari 1972:
“… Le procès n’a pas duré
longtemps … le tribunal, présidé par Maître Frencken, acquittait le prévenu, un
jeune homme dont il n’y a rien de particulier à dire, si ce n’est qu’il roulait
juste un peu trop vite, cette nuit-là, avenue Delleur, lorsqu’il tua l’Abbé
Froidure.”
In 1981, tien jaar
na het overlijden van kapelaan Froidure, geeft Oscar Catherine in een nota zijn
versie over de feiten die zich afspeelden tijdens de oorlog. Hij hoopt
daarmee een halt toe te kunnen toeroepen aan de, volgens hem, onophoudelijke
lastercampagne die Froidure tegen hem heeft gevoerd tot aan zijn dood in 1971.
Catherine haalt aan
dat de aanhouding van Froidure zich vier maanden eerder situeert dan zijn
arrestatie, toen hij in de val werd gelokt van dubbelagent Joseph Pollinger, een
Oostenrijkse geestelijke. Op zijn proces verklaarde Frithjof Kleinpaul dat
Catherine, die ook door hem ondervraagd werd, niet aan de basis lag van de
aanhouding van Froidure.
Terug naar Suzanne
Van Durme, de secretaresse en boekhoudster van kapelaan Froidure die als enige
met de kapelaan op de hoogte was van het reilen en zeilen in de VZW Openluchtwerken
tijdens de oorlog.
Volgens Froidure
heeft Suzanne weinig vertrouwen in de parachutist Catherine, die ook aan de
basis zou liggen van haar aanhouding. Dat schrijft hij in zijn boek La Perle
du Bagne.
Ook Michel Dusart
maakt er gewag van in zijn boek over Froidure net zoals in zijn strip die hij
samen met Marco Venanzi in 2003 (N) over Froidure maakte.
Met Loc wordt hier Oscar
Catherine bedoeld.
Na haar arrestatie
kan ze vanuit cel 367 in de gevangenis van Sint-Gillis enkele brieven versturen
naar haar ouders. Ze is ervan overtuigd dat haar dossier binnenkort zal
voorkomen en een uitspraak in de positieve zin zal volgen, laat ze weten. Haar
laatste brief schrijft ze op 15 oktober 1943.
Ook op het
thuisfront, meer bepaald in Kortrijk, wordt actie ondernomen om Suzanne vrij te
krijgen. Theodoor Goddeeris[6],
de twee jaar oudere broer van Karel Goddeeris, is confectiehandelaar en heeft
uitstekende zakelijke contacten met de bezetter.
De hoop van Suzanne
op een goed afloop is ijdel en de tussenkomst vanuit Kortrijk leidt tot niets.
Béatrice Verhaegen, ook een medewerkster van Froidure, komt op tijd, via een
tussenpersoon, te weten dat Suzanne op 30 oktober 1943 zal overgebracht worden
naar Duitsland in toepassing van het Nacht und Nebel-decreet.
Om 6u30 reeds is
Béatrice aanwezig op het perron van het station Brussel Noord. Een tiental keer
loopt ze langs de wagons en uiteindelijk vindt ze Suzanne. Na aandringen en via
een Feldwebel kan ze haar nog een niet verpakt pakje overhandigen met daarin
een trui en een lange blauwe sjerp.
De trein trekt zich
om 7u30 op gang en Suzanne kan haar nog toeroepen: “Veel kussen voor iedereen!
Moed! Vaarwel!”. Het zijn haar laatste woorden vóór haar lijdensweg.
Via Keulen komt ze
in de gevangenis van Essen terecht. Lotgenoten van haar die de oorlogsgruwel
overleven, getuigen na de oorlog en zijn een en al lof voor de dienstbaarheid,
hulpvaardigheid en zelfopoffering van Suzanne tijdens de gevangenschap.
Essen wordt op 13
januari zwaar gebombardeerd en Suzanne wordt met andere vrouwen overgeplaatst
naar het kamp Mesum in Westfalen. Daar begint ze, volgens de getuigenis van
overlevenden, de eerste ziekteverschijnselen te vertonen, maag- en
darmproblemen, zonder dat de nodige zorgen kunnen worden toegediend.
Na Mesum volgt de
gevangenis van Gross-Strehlitz, vanaf 21 maart 1944 en na een tocht van drie
dagen. Opnieuw worden haar celgenoten getroffen door haar sereniteit, haar
goedheid en in het bijzonder haar vriendelijkheid.
Vanaf 22 november
1944 wordt ze opgesloten in het kamp van Ravensbrück, in blok 24, voorbehouden
voor de Nacht und Nebel-gevangenen.
Na twee maanden
start de echte lijdensweg van Suzanne, lichamelijk breekt ze, ze lijdt aan
dysenterie. Haar innerlijke schoonheid houdt echter stand. Alle brieven van
haar celgenoten spreken in die zin.
Ze komt terecht in
de “Revier” van het kamp, de ziekenboeg, in niets te vergelijken met een
hospitaal of infirmerie, eerder met een plaats waar de zieken liggen weg te
rotten en te wachten op de dood. “Het is gedaan met mij, ik zal niet meer thuis
komen” vertrouwt ze een kampgenote toe.
Toch wordt ze op 2
maart 1945 samen met anderen in beestenwagons geplaatst om op 7 maart aan te
komen in het uitroeiingskamp van Mauthausen. De instorting van het nazisme is
nabij en Himmler duldt niet dat een levende politiek gevangene in de handen van
de vijand valt. Was Suzanne in Mauthausen gebleven dan was ze bevrijd geweest
door het Zwitsers Rode Kruis op 22 april. Was ze in Ravensbrück gebleven dan
was ze bevrijd geweest door het Zweeds Rode Kruis op 28 april.
Het verblijf in
Mauthausen is van korte duur want er wordt beslist de zieken af te voeren naar
Bergen-Belsen. Op 24 maart 1945 komen 250 vrouwen aan, waaronder Suzanne.
Slechts vier van hen zullen terugkeren naar België. Kapelaan Froidure slaagt erin
drie ervan te contacteren.
Suzanne Van Durme
wordt nog gezien door een getuige op 15 april 1945, de dag waarop Bergen-Belsen
bevrijd wordt door de Britten. Ook enkele dagen erna wordt ze, zich
voortslepend, nog begeleid naar de douches. Onze getuige wordt weggebracht met
een Britse vrachtwagen, samen met een groep van 21 vrouwen, Suzanne is er niet
bij, niemand heeft haar ooit nog gezien …
Bij de bevrijding
treffen de Britten massagraven en duizenden onbegraven lichamen aan, naast
ongeveer 60.000 overlevenden, waarvan er nog ongeveer 14.000 bezwijken in de
loop van de daaropvolgende dagen en weken.
Postuum worden haar
verschillende decoraties en eretekens toegekend, o.a. de titel en het statuut
van politiek gevangene.
![]() |
Gedenksteen Kwaremont |
[1]
Karel Goddeeris, geboren te Kortrijk op 27 oktober 1913 en overleden te Marke
op 13 april 2006, behaalde in 1939 te Leuven het artsdiploma en in 1940 dat van
dokter-hygiënist en van licentiaat in de lichamelijke opvoeding. Te Leuven was
hij actief in de katholieke Vlaamse studentenbeweging en in 1937-1938 was hij
preses van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond waarmee hij actief deelnam
aan de Flor Grammensactie. Dat er in 1965 een campus van de KUL werd gevestigd
in Kortrijk, is grotendeels aan hem te danken. In 1990 kreeg hij de adellijke
titel van ridder. Enkele keren heb ik deze “Vlaamse reus” mogen ontmoeten en
kunnen spreken, op de trein richting Brussel. Later leerde ik nog beter zijn
zonen Bruno en Frank kennen.
Karel Goddeeris (onder) en Paul Van Durme (boven)
[2]
Paul Van Durme, geboren te Gent op 21 november 1877 en overleden op 3 maart
1947, behaalde in 1901 te Gent het diploma van geneesheer en werd in 1910
buitengewoon hoogleraar aan de faculteit geneeskunde te Gent. Prof. Van Durme
werd tot het emeritaat toegelaten in 1934 en werd hoofdgeneesheer aan het
Provinciaal Sanatorium van Heynsdaele in Kwaremont.
[3]
Getuigenis Dr. K. Goddeeris in “Kortrijk tijdens de tweede wereldoorlog” van
José Vanbossele.
[4]
Eugène BOSSIROY, geboren te Temse op 17 november 1910, was lid van de Belgische
Brigade. Nadat de leider van de BB te Mechelen was aangehouden, trachtte hij
Engeland te vervoegen om daar dienst te nemen in het Belgisch Leger (bron: Systematiek
en willekeur van Patrick Moreau).
[5] Frithjof Kleinpaul, geboren te Dresden op 15 februari 1903, werd na de oorlog in 1950 veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf (proces “Feldpolizei 530”).
[6]
Theodoor Goddeeris, geboren te Kortrijk op 1 april 1911, werd op 25 januari
1947 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot drie jaar gevangenis
wegens economische collaboratie. Rekening houdend met zijn internering vanaf 3
september 1944 en zijn voorarrest vanaf 13 maart 1945 kwam hij vrij op 29 mei
1947.