Georgé Plets en Georges
Derieuw uit Wevelgem … in Moorslede
Op een zaterdagmorgen,
meer bepaald 12 augustus 1944, zijn Duitse soldaten aanwezig in Moorslede voor
het opeisen van paarden als Georgé Plets en Georges Derieuw het huis binnengaan
van tabakshandelaar Daniël Soetaert, die woont op de Marktplaats 17.
Georgé Plets, geboren
te Wevelgem op 21 april 1923, is afkomstig van de Kruishoek in Wevelgem,
verhuist op 11 augustus 1942 naar Moorslede en op 31 mei 1943 naar Moorsele.
Hij is een jonggehuwde, sedert 27 mei 1944, met Jeanne Debal.
Georges Derieuw is
geboren te Wevelgem op 17 februari 1917 en woont in de Toekomststraat te
Wevelgem.
Volgens de verklaring[1]
van Soetaert vragen de twee voor hem onbekenden hem persoonlijk te mogen
spreken. Hij antwoordt hen dat ze vrijuit mogen spreken, alleen zijn vrouw
Palmyre Soen en haar broer Sylvère zijn aanwezig in het huis. Toch dringen ze
erop aan hem alleen te spreken. Hij leidt hen naar zijn bureau waar hij
verneemt dat van hem geld gevraagd wordt voor het partizanenleger, echter
zonder geweld te gebruiken of bedreigingen te uiten. Zijn vrouw, die aan de
deur was blijven luisteren en gehoord had dat het om geld te doen was, gaat
Paul Pattyn, de bediende van Soetaert, verwittigen, die op zijn beurt twee
Duitse soldaten inlicht dat vermoedelijk twee bandieten bij Soetaert aanwezig
zijn. Plets en Derieuw worden door de Duitsers in het huis van Soetaert
aangehouden en, op vraag van de Duitsers, door Soetaert met zijn auto naar de Feldgendarmerie
in Roeselare overgebracht, waar ze heel wat slagen te verwerken krijgen.
Na drie dagen worden
ze naar Gent overgebracht waar ze opnieuw gefolterd worden en op 25 augustus
1944 worden ze overgebracht naar Neuengamme in Duitsland, verder te
Wilhemshaven, ze worden tewerkgesteld in een fabriek die duikboten vervaardigt,
en uiteindelijk te Sandbostel. Op 28 april 1945 worden ze bevrijd door het
Engels leger en naar een ziekenhuis overgebracht. Georgé Plets overleeft de
folteringen en uithongering niet en bezwijkt in Sandbostel op 16 mei 1945.
Georges Derieuw
overleeft de folteringen en de ondervoeding wel en komt uitgeput thuis op 16
juni 1945.
Over het al dan niet
aanvragen en toekennen van de verschillende statuten van weerstander is enige
onduidelijk waar te nemen in de dossiers en dat heeft een reden.
Zowel Plets als
Derieuw waren in 1941 vrijwillig tewerkgesteld voor rekening van de bezetter op
een ogenblik waarop de Duitse verordening met betrekking tot de verplichte
tewerkstelling nog niet uitgevaardigd was.
Georgé Plets
verrichtte voor de vijand vanaf 1941 werken van militair belang op vliegvelden,
eerst in Noord-Frankrijk, door tussenkomst van de firma Provost van Kortrijk,
en daarna te Wevelgem, tot 1 augustus 1942, de dag waarop hij aan de slag gaat
bij de NMBS te Kortrijk.
Georges Derieuw
verklaart op 10 december 1951 aan de plaatselijke politie dat hij van 1941 tot
1943 gewerkt had op vliegvelden in Frankrijk als dagloner voor de firma
Vandoorne uit Lauwe en ook voor de rekening van een Duitse firma.
Aan Georges Derieuw
wordt wel op 18 mei 1949 de titel van Politiek Gevangene toegekend net zoals
aan Georgé Plets, postuum op 20 oktober 1949.
In het dossier van
Derieuw vinden we het spoor van nog een Wevelgemnaar, uit de Reutelstraat.
Lionel De Clerck is zijn naam en die verklaart op 27 mei 1947 dat hij Georges
Derieuw gezien heeft in het concentratiekamp van Neuengamme, Wilhemshaven en
Sandbostel.
We besluiten deze
rubriek met de bestraffing van Daniël Soetaert, geboren te Rumbeke op 7
december 1904, van Palmyre Soen, geboren te Passendale op 29 november 1903 en
van Paul Pattyn, geboren te Roeselare op 5 augustus 1925.
Na de bevrijding
worden Daniël Soetaert en zijn echtgenote Palmyre Soen door verzetslieden
afgehaald en geïnterneerd.
Het Krijgshof te Gent
bevestigt de uitspraak op 10 januari 1946 van de Krijgsraad te Ieper en
veroordeelt op 22 mei 1946 Soetaert, Soen en Pattyn respectievelijk tot
levenslange, 20 en 10 jaar dwangarbeid.
In de gevangenis
beschrijft Soetaert zijn levensgeschiedenis en geeft hij een reactie op zijn
veroordeling.
Daniël Soetaert.
Zijn gemoed komt in
opstand bij het aanhoren van deze veroordelingen, schrijft hij, Plets en
Derieuw dragen zelf de schuld van hun aanhouding, door als vreemden op onzekere
momenten geld te komen opeisen, zogezegd in opdracht van het partizanenleger.
Zij worden vereerd, vervolgt hij, en wij die nog nooit iemand hebben kwaad
gedaan, wij die een gelukkig huisgezin hadden, wij moeten boeten voor hun
misstap, wij worden onteerd, bespot, geslagen en gestampt, wij worden behandeld
als de vulgairsten van de maatschappij. Hij voelt geen schuld tegenover het
gerecht of medeburgers, zij hebben schuld aan hem en zijn gezin, zij hebben
zijn huisgezin vernietigd, zij hebben vijf minderjarige kinderen ouderloos
gezet en zijn vrouw in een krankzinnigengesticht gestopt. Hoelang nog dit
onrecht? Hij besluit: “Ik heb gezegd”.
Op 3 september 1947
wordt zijn levenslange dwangarbeid omgezet naar 20 jaar dwangarbeid en op 2
november 1948 schrijft een verzetsman met deknaam “Abel” bij het
partizanenleger van de sector Moorslede een brief naar de advocaat van
Soetaert, meester Degrijse van Roeselare.
Hij schrijft dat alle
partizanen in Moorslede sedert begin augustus 1944 door omstandigheden op de
vlucht waren en uitdrukkelijk het bevel werd gegeven alle verzetsacties stop te
zetten. Het is in die omstandigheden dat Plets en Derieuw zich aanbieden in het
huis van Soetaert en een som eisen zogezegd om de partizanen te steunen,
hetgeen niet strookt met de waarheid, ze handelden uit eigen belang. Omdat de
echtgenote dacht, vervolgt hij, met twee bandieten te doen te hebben, riep ze
de hulp in van bediende Paul Pattyn die op zijn beurt de hulp inriep van de
Duitsers. Daniël Soetaert werd verplicht de twee zogezegde partizanen naar
Roeselare te voeren waar ze onderhoord werden. In Gent werden ze gestraft met
een jaar gevangenis wegens aftroggelarij en uit voorzorgsmaatregel overgebracht
naar Duitsland met het gekende gevolg.
De brief gaat door en
vermeldt dat het proces tegen Soetaert in Ieper op 8 januari 1946 een aanvang
nam en uitgesteld werd omdat de verdediging een getuigschrift miste waarbij
gesteld werd dat Plets en Derieuw gehandeld hadden als weerstanders in
opdracht.
“Abel” schrijft dat
hij op die achtste januari ’s avonds aanwezig was in een bepaald huis waar er
gesproken werd over het proces Soetaert. Daar hoorde hij dat een bewijs ging
afgeleverd worden dat de zogezegde partizanen gehandeld zouden hebben in
opdracht. Dit bewijs moest afgeleverd worden bij de herneming van het proces,
na het pleidooi van de verdediging van Soetaert, zodat deze schaakmat zou
kunnen gezet worden. Het bewijs was ondertekend door Albert De Coninck,
sectorcommandant voor Vlaanderen.
Andere plaatselijke
verantwoordelijken van het verzet durfden, aldus nog steeds “Abel”, de
verantwoordelijk niet op zich nemen dergelijk bewijs af te leveren, naar de
Wevelgemse onderwijzers Vankeirsbilck en Silverans verwijzend.
Volgens “Abel”
twijfelde ook het gemeentebestuur om Plets en Derieuw op te geven als politiek
gevangenen daar ze tijdens de oorlog niet bekend stonden als verzetslieden.
Op 20 februari 1950
wordt de 20 jaar dwangarbeid van Soetaert omgezet naar 15 jaar en op 6 juni
1950 komt hij voorwaardelijk vrij.
[1]
De verklaring van Daniël Soetaert wordt op 2 februari 1949 om 9 uur door de
Rijkswacht afgenomen in de gevangenis van Turnhout.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten