Het verdriet van België … en Kortrijk
Over het algemeen
wordt “Het verdriet van België” beschouwd als het meesterwerk van Vlaams
schrijver Hugo Claus. De roman schildert een portret van een Vlaamse
collaborerende familie in de jaren vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.
Hoofdfiguur Louis
Seynaeve is elf in 1939 en zit op een nonnenpensionaat in Haarbeke. Een van
zijn klasgenoten is Byttebier. Zijn paasvakantie brengt Louis in Walle door,
waar zijn vader Staf Seynaeve een drukkerij heeft. Tijdens de zomervakantie verblijft
hij in Bastegem bij Meerke Bossuyt, zijn grootmoeder aan moederskant.
Staf Seynaeve staat
als Duitsgezind bekend en moeder Constance gaat bij de ERLA werken, een Duitse
fabriek voor vliegtuigonderdelen, waar ze verantwoordelijke is voor het
transport van Vlaamse arbeiders naar Duitsland. Voor sommige arbeiders weet ze
uitstel te bekomen.
“Het verdriet van
België” is deels autobiografisch. Je kan stellen dat Hugo Claus zelf, onder de
naam van Louis Seynaeve, in zekere zin de hoofdfiguur is. De locaties in de
roman verwijzen naar bestaande plaatsen. Haarbeke staat voor Aalbeke, Kortrijk
krijgt de naam Walle en Bastegem komt overeen met Astene, een deelgemeente van
Deinze. Sommige personages zijn gebaseerd op bestaande personen. Staf Seynaeve
verwijst naar de vader van Hugo, Joseph Claus[1] (1906-1986), Constance
naar zijn moeder Germaine Vanderlinden (1907-1984), en Meerke Bossuyt naar grootmoeder
Julienne Santens (1871-1957), weduwe van Jan Remi Achiel Vanderlinden (1871-1931).
Joseph Claus treedt
op 14 juli 1928 te Astene in het huwelijk met Germaine Vanderlinden.
Joseph
Claus en Germaine Vanderlinden (bron: geletterdemens.blogspot.com)
Hugo Claus wordt als
eerste van vier zonen geboren te Brugge op 5 april 1929. Het gezin Claus-Vanderlinden
verhuist hetzelfde jaar van Ieper naar Astene, in 1931 naar Kortrijk in de
Filips van de Elzasstraat 48 en in 1932 naar de Oudenaardesteenweg 15, op de
hoek met de Deken De Grijzelaan, eveneens te Kortrijk, waar het tot 1944
verblijft.
Bij de bevrijding
in september 1944 worden de drukkerij en het woonhuis aan de
Oudenaardsesteenweg te Kortrijk door verzetslieden geplunderd. Joseph Claus wordt
opgesloten in het interneringscentrum “De Wikings” te Kortrijk. Zijn vrouw en
de vier kinderen trekken in bij “Meerke” Vanderlinden aan de Statiestraat 21 te
Astene.
Vanuit Astene richt
Germaine Vanderlinden op 24 januari 1945 een schrijven aan de voorzitter van de
onderzoekscommissie te Kortrijk:
“Geacht
Heer Voorzitter,
Op
23n dezer heb ik, vrouw Claus, Ued. een bezoek gebracht teneinde Uwe
bemiddeling af te smeeken voor de (voorloopige) vrijstelling van mijn man.
Ik
vraag Ued. een oogenblik Uwe aandacht te willen vestigen op onzen benarden
familietoestand, geweest gedurende den oorlog en heden.
Claus
Jozef is vader van 4 jongens, beneden 15 jaar. Ik zelf ben in ziekelijken
toestand, waarvan bewijzen reeds ingezonden.
Uw
goedheid en rechtvaardigheid tegenover noodlijdende familien kennende, wend ik
mij tot Ued. om genade voor mijn man omwille der ongelukkige kinderen, die in
een nijpende nood leven.
1939
Door
ziekte gekweld, na de geboorte van ons jongste kind, was mijn man gedwongen het
huishouden en de opvoeding der kinderen op zich te nemen.
1940-1941
De
oorlog kwam, nood heerschte, mijn toestand verergerde zoodat Pr.
Schockaert-Leuven, mij een operatie radiumbehandeling voorschreef. Wij waren
gedwongen teneinde de kosten te kunnen dragen, ons huis te verkoopen. Na een
verblijf van verscheidene dagen in Leuven, werd mij ten strengste zwaar werk
verboden en moest rusten.
1942
De
nood kwam nijpender, er moest een beslissing komen, ik smeekte mijn man thuis
te blijven, zijn klein drukwerk voort te doen en zich verder om huishouden en
kinderen te bekommeren.
Een
betrekking van hulp-verpleegster voor Belgische arbeiders kwam open in de Erla[2]-werken-Kortrijk,
een honderdtal meter van mijn woning. Ik smeekte mijn man die betrekking te
mogen aanvaarden, daar ik in het huishouden kon voorzien en gezien het licht
werk, ik mijn noodige rust kon nemen. Ik werd er aanvaard, alles ging normaal,
daar mijn man nog een bijverdienste had, bij Mr. Marysse, Oudenaarde steenweg,
Kortrijk, waar hij als reiziger in dienst was.
1943
Ik
had het vertrouwen der arbeiders gewonnen, velen kwamen bij mij om allerhande
vrijstellingen voor zichzelf en ook voor hun familie af te smeeken; ik was
machteloos, ben voor hun als bemiddelaarster opgetreden bij den bestuurder. Hij
kon rechtstreeks geen hulp bieden, angst zijn betrekking te verliezen, hij
beloofde zijn onrechtstreeksche hulp, medewerking en aanwijzingen. Hij verbood
mij persoonlijk in de verscheidene dienststellen te gaan, daar dit argwaan zou
verwekt hebben.
Hij
zeide “waarom stuurt ge uw man niet, hij heeft tijd en is zelfstandig, en hangt
van niemand af. Ik zal hem in raad en daad bijstaan”. Zoo heeft mijn man
rechtstreeks sabotage gepleegd, zooveel het hem mogelijk was, tegen
tewerkstelling in Duitschland. Daar hij geen woord duitsch kon, heeft hij
iedermaal de medewerking van den vertaler, Heer Loosveld-Kortrijk, noodig gehad
bij gevallen in de Feldgendarmerie, gevallen voor de Werkbestelle, waren er
vlamingen genoeg.
Mijn
man zeide aan eenieder die het hooren wilde, dat hij een (tuyau) had in de
Feldgendarmerie en de Werkbestelle om hun hulp te bieden. Het volk in nood kwam
aangelopen, hij heeft hun onbaatzuchtig geholpen, dit bewijzen de spontane en
sympathieke verklaringen. Bij sommige gevallen kon hij de duitschers zoo
omleiden, dat ze argwaan koesterden en de duitschers zelf hem naar het gevang
gedaan hebben.
Geen
vaste bewijzen in handen hebbende over zijn sabotagedaden, werd hij
vrijgelaten; heeft sindsdien zich zoo weinig mogelijk persoonlijk tot de
Werkbestelle gewend, vrees zelf gedeporteerd te worden.
1944
Om
in ons zwaar huishouden te kunnen voorzien heeft mijn man een drukmachine
moeten verkoopen, dit aan een drukker van Eekloo. Mijn man heeft ze zelf
verplaatst, dit nam eenige dagen in beslag. De kooper, het werkzaam karakter
van mijn man ziende, bood hem aan dagelijks bij hem te komen werken. Zoo reisde
mijn man veel van Kortrijk naar Gent, van Gent naar Eekloo; door moeilijk
treinverkeer nam hij soms zijn reis met auto-stop. Om dichter bij zijn werk te
zijn alsook om de bombardementen in Kortrijk heeft mijn man in de omgeving Eekloo-Gent
een huis gehuurd (gedeeltelijk). Zijn verblijf bleef Kortrijk, met tweede
verblijf Lovendegem.
Die
verklaringen zijn in eer en geweten over ons bezigheid tijdens den oorlog.
Nooit heeft mijn man in een of andere beweging der Wehrmacht of Dietsche
Militie of Zwarte Brigade gestaan. Hij heeft altijd zijn opinie gezegd maar dit
was meest lust tot humoritische discussies, maar propaganda heeft hij nooit
gedaan. Affichen voor tooneelopvoeringen, door bemiddeling van De Vlag,
plaatselijk feest, heeft hij eens gedrukt; dat was alles maar was er geen lid
van.
Van
verklikking kan er ook geen sprake zijn want spijtig, Heer Rechter, dat U niet
door zijn ziele kunt lezen, Ued. zoudt zien dat hij nooit, zelfs zijn ergste
vijand iets kwaad zou kunnen aandoen; dat past niet bij zijn karakter. Mijn
leven en het geluk onzer kinderen ligt in Uwe handen, schenk hem ons terug.
Ik herinner
mij Uw laatste woorden bij mijn bezoek, “Mevrouw wij laten U niet in den steek,
wij zullen U helpen”, mij steunende op Uw woord, dank ik U zeer dankbaar en
Hoogachtend”
Op 27 januari 1945 richt ook de raadsman van Joseph Claus, meester Maurice De Jaegere uit Kortrijk, een schrijven aan de voorzitter van de Consultatieve Commissie te Kortrijk:
“Het
titelblad van het dossier van J. Claus draagt “Feldgendarm” maar uit het P.V.
van politieinspecteur Angillis blijkt dat deze beschuldiging door geen enkel
feit bewezen wordt. Claus loochent feldgendarm of hulpfeldgendarm geweest te
zijn.
Claus
Jozef bekent dat hij Duitschgezind geweest is. Wie hem kent weet hoe weinig
diepgaande die overtuiging zal geweest zijn. Hij is een man zonder vaste
overtuiging, die flauw van karakter is en gemakkelijk meeloopt. Was hij vrij
gebleven, hij zou, ik ben er overtuigd van, reeds lang langs de kant gestaan
hebben van de hevigste Engelschgezinden. Niet uit berekening; was hij daarmee
bekommerd geweest, hij zou reeds voor den oorlog aan het hoofd gestaan hebben
van een bloeiende onderneming; maar hij heeft zijn zaken steeds verwaarloosd
voor bijkomstigheden, die hem niets opbrachten en heeft zoodoende steeds moeite
gehad, ook tijdens de bezetting, om de twee eindjes aaneen te knoopen.
Was
zijn zaak tijdens de bezetting zoo winstgevens geweest, zijn zieke vrouw zou
niet verplicht geweest zijn te werken om in de nooden van haar huisgezin te
helpen voorzien.
Claus
Jozef was lid van V.N.V. reeds voor den oorlog. Hij is het tijdens de bezetting
gebleven. Hij had op zich genomen de behoeftigen in zijn kwartier op te sporen
en aan te geven bij het secretariaat van V.N.V. Dat was zijn taak als
blokleider van het V.N.V.
Te
dier gelegenheid kwam hij in aanraking met personen die moeilijkheden hadden
met den bezetter: boeten, opeischingen voor verplichten arbeidsdienst,
opsluiting in de gevangenis, enz…
Om
dienst te kunnen bewijzen heeft hij vriendschappelijke betrekkingen aangeknoopt
met Loosvelt, taalsman bij G.F.P. en met Huyvaere en Demeulenaere, bedienden
bij de Werbestelle.
Steunend
op die betrekkingen liep hij, voor al wie het hem vroeg, de G.F.P. en de
Werbestelle af, en bewees aldus de vele diensten waarover getuigenissen bij het
dossier berusten
In
den beginne bekwam hij van de Duitschers zeer veel en later veel min tot hij
eindelijk buiten vloog en niets meer bekwam.
Is
het niet zonderling dat geen enkele bepaalde daad van verklikking of
overlevering aan de Werbestelle hem ten laste gelegd wordt?
Dat
in zijn dossier niets anders te vinden is dan getuigenissen ten gunste?
J.
Claus is nooit lid geweest van De Vlag, maar hij heeft door tusschenkomst van
De Vlag, pakskens verzonden naar twee personen die voor verplichten arbeidsdienst
in Duitschland werkzaam waren, zijn broeder Pierre en een genaamde Broecke,
broeder van een werkman van hem. Aldus is uit te leggen dat hij, alhoewel geen
lid, op de lijst van de leden van De Vlag voorkomt. Het is immers nu een gekend
feit dat al wie pakskens naar Duitschland stuurde langs De Vlag op de lijst van
de leden ambtshalve ingeschreven werd …
J.
Claus heeft een cursus voor hulppolitie gevolgd onder toezicht van den Heer
Politiekommissaris Depoortere. Hij deed in de bombardementen dienst als
hulppolitie. Hij was in dezen dienst drager van zwarte botten, donker grijze
broek, gewone vest, gewoon hemd, plastron en band van de hulppolitie.
Het
huisgezin telt vier kinderen; het oudste 15j1/2 en het jongste 6 jaar. De echtgenoote is
ernstig ziek en moet een langdurige behandeling ondergaan. Bij gebrek aan eenig
inkomen verkeert het huisgezin in de ellendigste armoede. Het oudste kind is
verplicht geweest, bij gebrek aan geld, zijn studien te onderbreken.
De
echtgenoote, Germaine Vanderlinden, verblijft thans met hare kinderen bij hare
moeder, de weduwe Vanderlinden, Statiestraat, 21 Astene.
Moest
de Commissie van oordeel zijn dat het noodig is dat J. Claus gedurende een
zekeren tijd thuis geïnterneerd wordt, de weduwe Vanderlinden is bereid haar
schoonzoon bij zich te ontvangen.”
Voorzitter Raphaël
Guillemyn is niet ongevoelig voor de argumentatie ten voordele van Joseph Claus
en beslist op 1 februari 1945 met zijn commissie het volgende:
“Overwegende
dat Claus Jozef duitschgezind was; dat hij in zeer nauwe betrekking stond met
de duitsche wehrmacht; dat hij lid was van het V.N.V. en ook hoogst
waarschijnlijk van de De Vlag; dat hij veel drukwerk leverde voor de
verschillende groepeeringen die met den vijand samenheulden; dat hij den naam
had feldgendarm te zijn, maar dit op heden niet vastgesteld is.
Overwegende
nochtans dat zijne vrouw aan eene erge ziekte lijdt en verblijft in de kliniek
St. Vincentius te Deinze; dat hij vier minderjarige kinderen heeft en in
verschillige gevallen van zijne betrekkingen met den vijand gebruik gemaakt
heeft om diensten te bewijzen aan sommigen van zijne medeburgers.
Beslist
voorloopig hem te interneeren te Astene, 21 Statiestraat bij de weduwe
Vanderlinden onder de bewaking van de plaatselijke politie en de rijkswacht te
Deinze die in overleg zullen handelen.
Zegt
dat hij op zon- en feestdagen de vroegmis zal mogen bijwonen en dat hij zich
zal mogen begeven bij zijne ziekelijke echtgenoote, in de kliniek Sint
Vincentius te Deinze, eenmaal per week op dat uur vast te stellen door de
rijkswacht te Deinze.
Zegt
dat hij op 31 Maart 1945 terug het interneeringscentrum van Kortrijk (Wikings)
dient te vervoegen.
Zegt
dat hij zich vrijelijk naar zijn interneeringsplaats te Astene mag begeven maar
dat hij zich onmiddellijk moet aanmelden bij de plaatselijke politie van
Astene.
Zegt
ook dat hij vrijelijk en door eigen middelen moet terugkeeren naar het
interneeringscentrum van Kortrijk (Wikings).”
Op 13 maart 1945
vraagt Joseph Claus verlenging van zijn internering ten huize Vanderlinden en
tevens of het mogelijk is voor de Commissie te verschijnen.
De Consultatieve
Commissie beslist op 27 maart 1945 zijn internering te Astene met een maand te
verlengen, tot 30 april 1945.
Het laatste wat in
zijn interneringsdossier te vinden is, is dat hij zich op 30 april 1945 niet
aanbiedt in het interneringscentrum “Wikings” te Kortrijk.
Volgens clauscentrum.be wordt
vader Claus op 22 februari 1946 in voorlopige vrijheid gesteld.
Te vermelden ook
dat tijdens het schooljaar 1944-1945 Hugo Claus wordt ingeschreven aan het
Sint-Hendrikscollege te Deinze. Zoals elders beschreven zou hij op 8 mei 1945
te Kortrijk getuige geweest zijn van de straatrepressie tegenover stadssecretaris
Louis Desmet.
Op 14 oktober 1984
overlijdt in Gent moeder Germaine Vanderlinden en op 20 februari 1986, eveneens
te Gent, vader Joseph Claus.
[1]
In een andere rubriek van dit boek wordt een dossier besproken van iemand uit
Wevelgem met dezelfde voor- en familienaam, evenwel geen familie van mekaar.
[2]
De “Umschulungswerkstatt”, omscholingswerkplaats van de firma ERLA in Kortrijk
werd midden april 1942 opgericht en leverde omgeschoolde arbeiders aan Duitse
firma’s werkzaam in de luchtvaartindustrie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten