Posts tonen met het label Vandenbulcke. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Vandenbulcke. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Kortrijk: oorlogsschepen Julien Vandenbulcke

 

Kortrijk: oorlogsschepen Julien Vandenbulcke

 

Oorlogsschepen Julien Vandenbulcke, geboren te Kortrijk op 4 oktober 1898, wordt op 8 november 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Julien Vandenbulcke (bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 2 - José Vanbossele)

Het Kortrijksch Handelsblad van 14 november 1945 geeft verslag van zijn proces:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk werd de zaak ten laste van Julien Vandenbulcke, geboren te Kortrijk, den 4 Oktober 1898, ondernemer en gewezen Schepen van Openbare Werken der stad Kortrijk, wonende Jan Breydellaan, 29, te Kortrijk, opgeroepen. Betichte werd op 6 Oktober door de Commissie in voorloopige vrijheid gesteld en verschijnt dus vrij.

Reeds van het ontstaan van het VNV was Vandenbulcke er beheerder en financieleider van, en dit sedert 1933. Hij beweert nooit geen bijzondere funktie in het VNV vervuld te hebben, alhoewel hij regelmatig de vergaderingen van het VNV in het “Vlaamsche Huis” te Kortrijk, bijwoonde. Tevens ontkent hij ooit lid te zijn geweest van “De Vlag”, alhoewel er in den bundel twee stukken steken, waarop hij voorkomt, op een lijst gevonden te Kortrijk, en een andere te Brussel.

Op 8 Oogst 1942 werd Vandenbulcke Julien tot schepen van Openbare Werken te Kortrijk benoemd, dit in opdracht van de leiding van het V.N.V., en kwam aldus in het Kortrijksch Schepencollege, met den heer Arthur Mayeur als burgemeester.

Op heel korrekte wijze heeft hij steeds zijn ambt van schepen uitgeoefend. Alleen was hij Duitschgezind en in zijn bureel op het stadhuis hingen de foto’s van de vooraanstaande leiders van het VNV.

Voor zijn werk ontving hij gedurende 23 maanden een maandgeld van 1000 fr. en genoot hij van een speciale kolenverdeeling van het Voorzorgscomité van de SS.

Nooit werd hij gezien in uniform van een anti-vaderlandsche groepeering, doch colporteerde met “Volk en Staat” en bracht meermalen den groet met geheven hand.

Talrijke vooraanstaande personaliteiten van het stadhuis worden als getuigen opgeroepen. Als eerste getuige ten laste verschijnt h. Terry, stadssecretaris van Kortrijk, die toen dienst deed in het bureel der opeischingen en verklaart dat de ex-schepen zich soms verzette tegen de opeischingsbevelen, door den bezetter uitgevoerd.

Daarop volgt politie-agent Rysman, die een zeer bezwarende getuigenis komt afleggen, die handelt over de feesten ingericht door den ersatz-schepen, welke gegeven werden aan de stadswerklieden en verder niet veel goeds van betichte weet te vertellen.

Dokter Mattelaer Robert heeft hem nog zien colporteeren met dagbladen, wist dat hij Duitschgezind was, niet werd gevreesd door de geburen en zelfs nog gereed was om de menschen een plezier te verschaffen.

Heer Politiekommissaris Depoortere der stad Kortrijk verklaart dat hij tot schepen werd aangesteld buiten den gemeenteraad om, geen gemeenteraadslid was, door het VNV werd aangesteld, een voorstander was der nieuwe orde, en het politiekorps van Kortrijk steeds vijandig stond.

Als getuige ten ontlaste verschijnt nu Pyper, timmerman te Kortrijk, die nog in dienst is van betichte en diensvolgens niet kan aanhoord worden en naar zijn plaats mag terugkeeren.

De reeks getuigen ten ontlaste wordt gesloten met h. ingenieur Demeyere, stadsingenieur, gewezen Provinciaal Commissaris van den Wederopbouw; h. Pattou, klakkenfabrikant, die volstrekt niets af weet over zijn politieke neigingen om het schepenambt te bemachtigen; Hinnekens, handelaar in bouwmaterialen; Vandeleene Joseph, redder van den stedelijken zwemkom, die komt verklaren, dat hij nooit aan politiek deed bij het werkvolk en aan den Zwemkom zelfs nog krachtdadig tegen de Gestapo is opgetreden.

Heer Krijgsauditeur Boone zegt dat men hier voor twee soorten misdaden staat. De eerste als arrondissementeele financieleider van het VNV, als colporteerder en de manier om zich aan te stellen als VNV-er; en ten tweede zijn publiek leven als schepen van Openbare Werken. Met het aanvaarden van het ambt van schepen was hij in strijd met art. 118bis van het Strafwetboek en handelde tegen de Belgische instellingen, met zich aldus ten dienste te stellen van den bezetter.

De heer Auditeur vordert een straf van drie jaar.

Het is Mter Pringiers die de verdediging van betichte zal waarnemen. Pleiter vangt zijn pleidooi aan met een korte en beknopte schets te geven over den stoet door de Vlag en de SS op 21 Maart 1944 hier ter stede ingericht bij gelegenheid van de overbrenging van het lijk van Jan Acke naar Kortrijk en de schermutselingen en de incidenten die zich hier dan in stad hebben voorgedaan en waarvan de Duitschers de schuld van dit alles legden op den rug van de politie. Zijn naam die voorkomt op de lijst van de Vlag werd misbruikt door zijn broeder, Alfons Vandenbulcke, om de lijst der namen op te blazen.

Wat zijn Duitschgezindheid betreft, nooit heeft hij op het stadhuis of elders gesproken ten voordeele van de Duitschers, omdat hij steeds zelfstandig stond. In den zwemkom heeft hij op eigen gevaar, de Gestapo geweerd, de deuren opengezet, en het volk zonder te betalen binnen gelaten. Op het stadhuis richtte hij een Sociaal Dienstbetoon in, om de bedienden en hunne familieleden, zoo zedelijk als materieel te helpen, zette feesten op touw bij gelegenheid van St-Niklaas of Nieuwjaar. Nooit heeft hij personen aangezet zich in het VNV te laten inlijven; hij heeft altijd andere personen gerespekteerd. In den wederopbouw heeft hij zooveel mogelijk bedienden van Duitschland weerhouden. Als schepen heeft hij eerlijk bestuurd, want het bilan sloot dan met een boni van drie millioen. Het initiatief der benoeming werd genomen door den secretaris-generaal. Hij heeft gewerkt voor de burgerbevolking van Kortrijk. Die persoon is een eerlijk man in alles en draagt tegen niemand den minsten haat. Dat is het gemoed van den h. Vandenbulcke. Het is aan hem te danken dat men het interneeringskamp der Wikings en van het Fort heeft opgetimmerd.

Tot slot vraagt pleiter dan ook hem een principieele straf te willen toepassen.

Op de vraag van den heer Voorzitter Soetens of hij nog iets te zeggen heeft, antwoordt verdachte: “Ik vertrouw op den raad”.

Na een zeer korte beraadslaging werd Vandenbulcke Julien verwezen tot twee jaar gevang en levenslange ontzegging van alle rechten.

De onmiddellijke aanhouding werd ook bevolen.”

Lauwe: oorlogsschepen René Vandenbulcke

 

Lauwe: oorlogsschepen René Vandenbulcke

 

Enkele maanden vóór de bevrijding verschijnt in het Belgisch Staatsblad van 11 juni 1944 een besluit van 9 juni 1944 waarbij René Vandenbulcke[1] aangeduid wordt om het ambt van schepen waar te nemen in Lauwe. Dat is hem duur komen te staan.

Hij wordt geïnterneerd op 4 september 1944 en verschijnt reeds een eerste maal voor de krijgsraad van Kortrijk op 19 december 1944. Het Kortrijksch Handelsblad is aanwezig en brengt verslag in de editie van 20 december 1944:

“Vandenbulcke René, geboren te Lauwe, op 1 december 1896, vlasser van beroep, en woonachtig te Lauwe. Deze geïnterneerde hield verschillende pro-Duitsche vergaderingen. Op 25 Juni 1941, werd in zijn woning een vergadering gehouden door Michel Verkinderen, gewezen arrondissementskommissaris van Kortrijk gedurende de bezetting, met als onderwerp: “Ons Nationaal Socialisme”. Betichte was lid van het V.N.V. en lezer van “Volk en Staat” en “De Nationaal Socialist”, miek een hevige propaganda voor het V.N.V. en voor de Duitschers en deed aan groote pro-Duitsche activiteit op zijn gemeente. Zijn zoon was lid van de Dietsche Blauwvoetvendels, een afdeeling van het V.N.V. Voornoemde bijeenkomsten van het V.N.V. gingen door in het huis van verdachte. Bij den intocht der Duitschers in Mei 1940, zou betichte in het openbaar gezegd hebben: “Onze verlossers zijn daar” en dies meer. Nochtans mag gezegd dat beschuldigde persoon op zijn gemeente toch menig goed heeft gedaan en niemand zou hebben verklikt.

In de zaak Vandenbulcke werden verschillende getuigen uit Lauwe gedagvaard, waaronder wij bemerken den veldwachter Van Damme, uit Lauwe en den notaris heer Guillemijn, insgelijks uit de gemeente Lauwe. Een bezwarende getuigenis voor betichte is ongetwijfeld de heer Bossuyt, uit Lauwe, die de werking van beklaagde ten voordeele van de Duitschers ten stelligste aan de kaak stelde.

Heer Albert Carré, van Wevelgem, is een getuige ten ontlaste. Tijdens zijn ondervraging deed zich hier een incident voor met notaris Guillemijn, waarbij H. Carré stellig loochent een enkele verklaring te hebben opgelegd of onderteekend te hebben ten nadeele van Vandenbulcke. Vermelden wij nog dat betichte een klient was van H. Carré.

Het Openbaar Ministerie verklaart dat beklaagde zeker een rechtzinnige persoon is maar legt er den nadruk op dat de persoon, die thans op het beschuldigingsbankje plaats neemt, een idealist is, een fanatieker, die zich op zijn eigen gedacht blind staart. Verder hekelt het Openbaar Ministerie op een zeer gewettigde wijze de pro-Duitsche rol en de vuige werking van het V.N.V. vóór en tijdens de bezetting.

In een meesterlijk pleidooi wist Meester Claeys, de schuld van beklaagde te minimaliseeren. Tijdens zijn spreekbeurt deed zich hier andermaal een klein incident voor, toen getuige Bossuyt opeens uitriep midden de zaal: “Roger Tanghe is een S.S.”. Pleiter leest vervolgens verscheidene attesten voor van enkele jongelingen die dank zij de tusschenkomst van Vandenbulcke, naar Duitschland niet werden gestoken. Beschuldigde is een ziekelijk man, lijdt aan tuberculose, en was vóór interneering in behandeling bij Dr. De Winter, van Brugge.

Tijdens de rede van zijn verdediger zat betichte herhaaldelijk te weenen. Toen de Voorzitter aan Vandenbulcke vroeg of hij nog iets bij te voegen had, zwoer hij nogmaals trouw aan Vlaanderen en in een meesterlijk gedicht welke hij den Krijgsraad voordroeg en dat hij waarschijnlijk goed van buiten geleerd had, zwoer hij dat hij nooit afstand ging doen van zijn germaansche gedachten.

Vermelden wij nog dat Vandenbulcke bij zijn ondervragingen door den Heer Voorzitter, zeker op zijn tong niet was gevallen en ongetwijfeld dacht, dat hij hier een politieke meeting te geven had. Tijdens het getuigenverhoor is betichte zeer zenuwachtig en wil een fleschje medicamenten uit zijn zak halen om in te nemen, doch den Voorzitter maant hem aan tot kalmte. Nochtans blijft Vandenbulcke voortdurend zenuwachtig en knikt af en toe met zijn hoofd ja of neen bij het onderhoor der getuigen.

Deze zaak nam omzeggens een uur en half in beslag. De zaak wordt uitgesteld tot Vrijdag 22 December.”

Op de zitting van 22 december 1944 vordert het Openbaar Ministerie een straf van vijf jaar. Een uitspraak komt er nog niet want de zaak wordt voor de tweede maal uitgesteld tot 29 december 1944. René Vandenbulcke wordt veroordeeld tot vijf jaar gewone hechtenis. In beroep bekrachtigt het krijgshof te Gent op 6 februari 1945 de straf. Hij wordt levenslang ontzet uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

René Vandenbulcke richt op 8 januari 1946 een genadeverzoek aan Prins Karel, waarin hij zijn versie van de feiten aanhaalt:

“De ondergetekende, René Vandenbulcke, gehuisvest te Lauwe, Wevelghemstraat 108, tegenwoordig in het strafsanatorium voor teringlijders te Merxplas, heeft de eer u eerbiedig genade af te smeken.

Ik verscheen op 17 november 1944, vóór de zuiveringskommissie in werking was, voor den heer Substitut. Na onderhoor verklaarde de Heer Substitut in tegenwoordigheid van Meester Claeys dat mijn geval een van de kleinste was van al de geïnterneerden, en kon geïnterneerd worden op een vreemde gemeente; maar daar ik overtuigd was dat niets strafbaar mij ten laste kon gelegd worden heb ik mijn vonnis aangevraagd. Verscheen op 17 december 1944 voor den Krijgsraad van Kortrijk. Onder beschuldiging van

1)      gewoon lid van het V.N.V.

2)      vier of vijf vergaderingen van het V.N.V. (laatste vergadering 11 juli 1942) ten mijnen waarvan ik noch aanvrager noch leider noch spreker was

3)      Heer Guilemijn kwam getuigen alzou ik den hitlergroet gebracht hebben bij den Heer Carrée

4)      Heer Bossuyt dat hij “hooren zeggen” heeft alzou ik in 1940 gezegd hebben dat de overwinning van den duitsch mijnen besten dokter was; dat engelschen nooit zouden terug keeren enz.

Ter ontlasting:

1)      Heer Carrée dat ik “nooit” den hitlergroet gebracht had en noch over politiek met hem gesproken had

2)      Het hoofd van de politie der gemeente kwam verklaren dat ik een toonbeeld was op sociaal gebied en de woorden door den Heer Bossuyt aangehaald nooit gehoord had

3)      Heer Dewitte, voorzitter van Winterhulp, dat ik onbaatzuchtig en onpartijdig mijn volk heb bijgestaan

De Heer Substitut vroeg bestraffing in toepassing wet 29 december 1942. Daar hetgeen men mij ten laste gelegd werd vóór het uitkomen van den wet gebeurd was werd de zaak uitgesteld. Verscheen opnieuw 21 december, dan werd straf gevraagd volgens wet 1934 verlengd in 1937 maar lidmaatschap V.N.V. noch vergaderingen V.N.V. niet voorzien zijn werd de zaak opnieuw uitgesteld. Verscheen de derde keer op 29 december en werd gestraft tot 5 jaar gewoon hechtenis volgens uittreksel hof van vervreking enz, enz …

Mijn straf werd bekrachtigd bij arrest van het militair gerechtshof te Gent in datum van 6-2-45.

Ik smeek U, eerbiedig, Monseigneur, te willen in overweging nemen:

Dat ik geïnterneerd werd op 4-9-44, dat wij allen kunnen bestatigen, dat dergelijke gevallen in veel plaatsen niet aangehouden werden ofwel naderhand in vrijheid kwamen zonder vóór het Krijgsgerecht te verschijnen, of, met niet meer dan één jaar gevangzitting bestraft werden.

Daarom smeek ondergeteekende, U, Monseigneur, met het oog op een rechtvaardige rechtsbedeeling mij te willen genadig zijn en mij voor het overige van mijn straf de voorwaardelijkheid te verleenen.

Ik betreur ten zeerste mijne bedreven onvoorzichtigheid en verzeker, U, dat bij eventuele invrijheidstelling, mij op correcte en onberispelijke wijze zal gedragen, in de mate van het mogelijke mijne onvoorzichtigheid zal herstellen en in ieder geval het vertrouwen dat, U, in mij zult willen stellen niet zal beschamen.

In de hoop dat aan mijn verzoek een gunstig gevolg zal kunnen verleend worden en daar mede aan mijne vijf minderjarige kinders en beminde vrouw zal terug geschonken worden heeft de ondergetekende de eer zich te noemen, Monseigneur, van uwe Koninklijke Hoogheid de zeer nederige en zeer eerbiedige dienaar.”

René Vandenbulcke komt voorwaardelijk vrij op 9 mei 1947, onder voogdij van het beschermingscomité te Kortrijk met verbod deel te nemen aan vergaderingen en betogingen van politieke aard.



[1] Geboren te Lauwe op 1 december 1896 en overleden te Groesbeek (NL) op 3 april 1962. Hij was gehuwd met Rachel Delaere, was vader van o.a. Herwijn Vandenbulcke (schepen voor de Volksunie in Lauwe van 1976 tot 1988) en grootvader van o.a. Renaat, schepen te Lauwe, en wijlen provincieraadslid Sigrid, beiden voor N-VA.

zaterdag 3 december 2022

Zonnebeke: oorlogsburgemeester Donaat Boncquet

 

Zonnebeke: oorlogsburgemeester Donaat Boncquet

 

In mei 1940 is Victor Vandenbulcke, geboren te Zonnebeke op 12 juni 1874, burgemeester van Zonnebeke, met Petrus Durnez en Cyrille Graf als schepenen.

Hij wordt ziek en bij besluit van 19 september 1940 (B.S. van 22 september 1940) wordt hem, op zijn vraag, ontslag verleend uit zijn ambt van burgemeester.

Nog voor hij sterft te Zonnebeke op 27 maart 1941, wordt hij vervangen door Donatus-Augustus-Josephus “Gust” Boncquet, geboren te Zonnebeke op 17 juni 1905, die bij besluit van 9 januari 1941 (B.S. van 12 januari 1941) benoemd wordt tot burgemeester van Zonnebeke op eensluidend advies van de bestendige deputatie van de provincieraad van West-Vlaanderen.

Bron: Zwart en Wit in de Westhoek van Roger Quaghebeur (De Klaproos, 2003)

Op 29 oktober 1945 veroordeelt de Krijgsraad van Ieper Boncquet tot 5 jaar gewone hechtenis. De burgerlijke partij gaat in beroep en op 13 maart 1946 wordt hij door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis, in 1948 teruggebracht tot 10 jaar gewone hechtenis.

Donaat Boncquet komt voorwaardelijk vrij op 24 juni 1949 en overlijdt te Zonnebeke op 9 juli 1951.

Na zijn veroordeling te Gent, waar zijn straf verdriedubbeld werd, richt zijn zuster Victorine, met wie hij samen leeft, op 26 maart 1946 een genadeverzoek aan koningin Elisabeth, waarin ze o.a. allusie maakt op het beroep van de burgerlijke partij:

“… Ik kan nu niet begrijpen hoe zulks kan gebeuren. De krijgsauditeur Desaegher alsook de Voorzitter Matton hebben ingezien dat het hier om persoonlijke veten en lichtzinnige partijpolitiek ging, maar in Gent was de uitspraak 15 jaar …

… Mag ik aan Hare Majesteit vragen deze straf te zien verminderen of vervallen. Het is nu reeds van 7 september 1944 dat Boncquet aangehouden is …

…Ge kunt wel begrijpen dat ik niet zonder reden aan Hare Majesteit zou willen smeken mijn geval te verzachten. Vraag eens aan den Eerwaarde Heer Pastoor Mathys en aan Eerwaarde Heer Christiaans onderpastoor in Zonnebeke, ze zullen U wel inlichten wie Boncquet is.

Aan het gemeentebestuur van Zonnebeke is het nutteloos vragen te stellen want ik zeg op voorhand, dat ze de schuld zijn dat hij zulken groote straf opgelopen heeft.

Mag ik aan Hare Majesteit Koningin Elisabeth vragen deze zaak te willen onderzoeken, want er was hier geen verklikking nog aanhoudingen, juist eenige fanatiekers die alles op het spel gezet hebben met valsche beschuldigingen om hem te treffen, ja ware hij schuldig zou ik me schamen om mij tot Hare Majesteit te richten, maar ik ben er zoo zeker van dat hij onschuldig is …”

In een brief, op 6 februari 1948 gericht aan de Minister van Justitie, komt ze nog eens terug op dat beroep na de uitspraak van het Krijgshof:

“… Het ware me toegelaten aan den Heer Minister te mogen vragen het geval van Boncquet Donaat eens te willen onderzoeken daar ze hier een groote onrechtvaardige straf hebben toegediend. Op de krijgsraad te Ieper die de plaatselijken toestand onder oogen genomen hebben, hebben de maximum straf van 5 jaar tegen hem uitgesproken plus 50.000 fr burgerlijke partij aan den staat (die reeds vereffend is) maar de tegenpartij die beroep aanteekende, merk goed op niet den Auditeur.

De kasteelheer onzer gemeente een links element die veel prestige op het beroepshof te Gent uitoefent door familieleden en aanhangers heeft achter de scherm gewerkt tot hem 15 jaar buitengewone echtenis bekwam. Het is hier goed gekend dat hij al zijn macht gebruikt heeft om tot dit resultaat te komen, zelf deed hij opmerken aan personen achter de uitspraak van 13 maart 1946 voor beroepshof te Gent (zie wel dat hij meer dan 5 jaar heeft), daaraan moet men besluiten dat hij als liberaal niets onverlet gelaten heeft om zijn persoonlijke wraak uit te oefenen gezien den toestand van het ministerie die dan aan de macht was …”

Welke waren de nu de feiten die Boncquet ten laste werden gelegd die tot zijn veroordeling hebben geleid?

Substituut Maenhout vermeldt de daden in zijn verslag van 1 april 1946, ten gevolge van het indienen van het eerste genadeverzoek van Victorine Boncquet:

“Hij was lid van het V.N.V. sinds 1933 en bleef zulks gedurende gansch de bezetting. In het begin der bezetting namelijk op 9 Januari werd hij tot burgemeester van de gemeente Zonnebeke aangesteld, ambt dat hij bleef uitoefenen tot het einde van de bezetting. In deze hoedanigheid bestuurde hij de gemeente Zonnebeke met medewerking van de V.N.V. schepenen Vandelanoote Arthur en Cools Celest, volgens de richtlijnen welke hij ontving van het V.N.V. en de bezettende overheid. In zijn gesprekken, zoowel op het gemeentehuis, als op de gemeente trad  hij actief op als propagandist en verspreidde de V.N.V. gedachte bij zijn medeburgers. Ook zette hij sommige personen aan om toe te treden tot het V.N.V. o.a. Delhaye Marcel.

Als burgemeester stelde hij het gemeentehuis ter beschikking van antivaderlandsche vereenigingen zooals onder meer de Unie.

Betichte zelfs verklaart slechts gehandeld te hebben in het belang der gemeente en dezes inwoners, en slechts de hoogst noodige administratieve relaties met de bezettende macht te hebben onderhouden.

Boncquet Donaat wordt ook beschuldigd een reeks personen aan gestrengheden vanwege de vijand te hebben blootgesteld en namelijk Pastoor Lammers, Brigadecommandant Verpreet Antoon, Lapauw Séverin, Berry Edouard, Hoflack Odiel, Van Haverberke Marcel en Iweins Emmanuel[1].

Hij zelf ontkent ten stelligste ooit iemand aan den vijand te hebben aangegeven.”

In een nota van 26 augustus 1946 deelt het Auditoraat-Generaal aan de minister van Justitie mee dat Boncquet van de verklikking van pastoor Lammers, die meer dan een maand van zijn vrijheid werd beroofd, vrijgesproken werd. De overige verklikkingen, die door het Hof als bewezen zijnde werden weerhouden, hebben voor de slachtoffers als gevolg gehad: geldboeten, huiszoekingen en morele verontrustingen door de Duitsers. Daarvoor werd aan Hoflack en Van Haverbeke ieder 6.000 Fr. schadevergoeding toegekend.

Verdere opzoekingen wijzen uit dat de familienaam van de pastoor hoogstwaarschijnlijk verkeerd geschreven werd, de juiste schrijfwijze is Lammens volgens info op westhoekverbeeldt.be, vermeldend dat Gerard Lammens, geboren te Zonnebeke op 25 januari 1890, een controversiële figuur was. Hij werd in augustus 1941 opgepakt als politiek gevangene en gearresteerd. Hij had het processieverbod van de Duitsers op 15 augustus aan zijn laars gelapt en tijdens die plechtigheid had hij bovendien een anti-Duits sermoen uitgesproken. Hij werd gedurende zes maand opgesloten in de gevangenis van Merksplas. In december 1942 nam hij uit schrik voor nieuwe moeilijkheden de wijk naar Frankrijk. Gebroken en ziek keerde hij in 1947 terug en overleed te Roeselare op 1 augustus van dat jaar. Ondertussen was te Zonnebeke Arthur Matthys als nieuwe pastoor benoemd in februari 1943.

Na het ontslag van burgemeester Vandenbulcke en vóór de aanduiding, enkele maanden later, van vervanger Boncquet wordt de functie van burgemeester een tijdje uitgeoefend door schepen Petrus Durnez, die na de bevrijding opnieuw dienstdoende burgemeester wordt. Hij wordt echter afgezet als gemeenteraadslid door de nieuwe gouverneur van de Belgische regering en op 26 juni 1945 vervangen door schepen Cyriel Graf, die de functie waarneemt tot eind 1946[2].

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 26 april 1949 wordt landbouwer Petrus Durnez, geboren te Geluveld op 15 februari 1883, ontheven van de opgelegde vervallenverklaring.

Hij overlijdt te Zonnebeke op 19 augustus 1949.

Petrus Durnez wordt tijdens de bezetting als schepen vervangen door paardenkoopman en herbergier Arthur Vandelannoote, geboren te Beselare op 14 augustus 1903, die bij besluit van 6 juni 1942 (B.S. van 7 juni 1942) aangeduid wordt om het ambt van schepen waar te nemen.

De Krijgsraad van Ieper veroordeelt Vandelannoote op 24 september 1945 tot 20 jaar dwangarbeid, in 1947 herleid tot 7 jaar gewone hechtenis.

De feiten die hem ten laste worden gelegd, op basis van het verslag van substituut Maenhout van 29 april 1947:

“Veroordeelde was lid van het V.N.V. sinds 1933; in 1936 werd hij afdeelingsleider van het V.N.V. te Zonnebeke. Gedurende de bezetting trad hij zeer aktief op als dusdanig: hij organiseerde regelmatig vergaderingen van het V.N.V., leidde deze en voerde ook af en toe het woord. Hij richtte “Kameraadschapsavonden” in voor het vertrek of de terugkomst van soldaten van het Oostfront.

Hij bekent eveneens op VNV-vergaderingen het grijshemd van de VNV-hulpbrigade gedragen te hebben. In het jaar 1942 aanvaardde hij, op aanraden van het V.N.V. de funktie van schepen te Zonnebeke in vervanging van P. Durnez dewelke afgesteld was. Als paardenhandelaar heeft hij vrijwillig, met zijn paarden, en uit winstbejag, gedurende enkele maanden vervoer verzekerd voor den vijand op de vliegvelden van Wevelgem-Moorslede. Op het einde der bezetting leidde hij de versperringswerken dewelke op zijn gemeente dienden uitgevoerd voor rekening van den bezetter. Hij is eveneens plichtig aan aanwerving voor militaire formaties.”

Arthur Vandelanootte komt voorwaardelijk vrij op 8 juni 1948 onder voogdij met verbod zich in het arrondissement Ieper te vertonen.

In het laatste jaar van de bezetting wordt nog een tweede oorlogsschepen aangesteld, landbouwer Celest Cools, bij besluit van 21 april 1944 (B.S. van 23 april 1944).

Celest Cools, geboren te Passendale op 3 maart 1899, wordt op 21 augustus 1945 door de Krijgsraad van Ieper veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en voor een termijn van twintig jaar ontzet van de uitoefening van bepaalde rechten wegens vijandelijke politiek en propaganda.

De meer specifieke feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling worden vermeld in het verslag van substituut André De Pover:

“Gedurende de laatste maanden van de bezetting is hij schepen benoemd geweest der gemeente Zonnebeke, dit door tusschenkomst van arrondissementscommissaris Boonen van Ieper.

Hij was Duitschgezind en had zekere levendige sympathieën voor het nazi-regime. Hij heeft daardoor propaganda gemaakt in zijn omgeving.

Hij is gemeenteoverste der boerenwacht en kantonleider van de N.L.V.C. geweest.

Hij zou de schuilplaats van een gevallen geallieerd parachutist aan de Duitschers bekend gemaakt hebben en de familie Beheyt (zijn schoonouders) en zekere partisanen aan de Duitschers verklikt hebben. Betichte loochent beide feiten ten stelligste.
Hij heeft de gebroeders Menu, welke als zwarten opgespoord werden, gedurende enkelen tijd bij zich verdoken gehouden.

Hij heeft toezicht uitgeoefend op verdedigingswerken door de Duitschers uitgevoerd te Zonnebeke.

Verdachte is soldaat geweest bij het Belgisch leger, Jagers te Voet.”

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 13 december 1949 wordt hij ontheven van de uitgesproken ontzetting van die rechten.

Hij komt vrij op 8 december 1945.


 



[1] Emmanuel Iweins geboren te Zonnebeke op 24 januari 1881 en er overleden op 4 februari 1957, was de kasteelheer van Zonnebeke.

[2] Bron: Eddy Lesage, voorzitter VZW Zonnebeekse Heemvrienden.