André Pille, broer van neergeschoten Maurice, ter dood
veroordeeld
In het Kortrijksch Handelsblad van 3
december 1946 verschijnt een verslag onder de titel “Een hatelijke en gevreesde Gestapo-bende voor den
Krijgsraad”.
Tien schurken, aldus de krant, waaronder André
Scherpereel en André Pille, die een waar schrikbewind uitoefenden in het
Kortrijkse tijdens de bezetting, nemen plaats op de bank der beschuldigden.
André Pille is vlashandelaar, geboren te
Moorsele op 15 december 1913 en er wonende in de Vrijstraat 27. Hij is de
leider van de bende.
De krant schrijft over hem:
“Pille André heeft zijn
militairen dienst gedaan als brigadier militiaan van de klas 1933 en heeft als
dusdanig den veldtocht van Mei 1940 medegemaakt.
Na de kapitulatie van het
Belgisch leger heeft hij zijn beroep van vlashandelaar opnieuw uitgeoefend,
welken handel hij samen met zijn vader en broeder Maurice uitbaatte.
Daar echter, ingevolge de
oorlogsomstandigheden, de zaken geleidelijk afnamen, vroeg en bekwam hij midden
het jaar 1942 een plaats als bediende op de ravitailleeringsdiensten te
Moorsele. Ten gevolge van een geschil met den Burgemeester van zijn gemeente
liet hij na enkele maanden deze bediening staan en ging hij zich inlijven bij
de Vlaamsche Fabriekswacht, waarbij hij tot brigadier is bevorderd geworden.
In Oktober-November 1942
begon hij geuniformeerd en gewapend, zijn wacht en bewakingsdienst, eerst op
het vliegplein te Wevelgem en daarna te Maldegem. Kort daarop, werd hij
verplaatst naar de Marinewacht, te Poperinge, alwaar hij ongeveer gedurende
vier maanden, volgens zijn verklaring, ongewapend, doch gekleed in veldgrijs
uniform de wacht verzekerde aan een fabriek van radiotoestellen.
Ingevolge een loongeschil
met zijn werkgevers liet hij dit werk staan en keerde naar huis terug.
Na enkele weken werkloos te
zijn gebleven verklaart hij, op aandringen van zijn broeder Maurice, die reeds
bij de Feldgendarmerie dienst deed, op inlichtingen te zijn uitgegaan bij
Antoon Defuster, secretaris van de De Vlag, Kortrijk, die hem aanraadde
eveneens in dienst te treden bij de Feldgendarmerie, te Kortrijk, mits zich
vooraf lid te laten maken van de De Vlag. Hij aanvaardde en op 1 Februari 1944
begon verdachte zijn dienst als Fahnder bij de Zivil Fahndungsdienst der
Feldgendarmerie te Kortrijk.
Zijn taak bestond er in
samen met de Duitsche feldgendarmerie en andere Fahnders de jongelingen, die
werkplichtig waren voor Duitschland en die zich hieraan zochten te onttrekken,
op te sporen en aan te houden.
Bij het uitoefenen van dezen
dienst was hij meestal gekleed in burger, doch gewapend met een revolver.
Na enkele maanden dienst is
verdachte Oberfahnder geworden ttz de persoon die het bevel voerde over een
streife of groep Fahnders, die op een bepaalde plaats of in een bepaalde
gemeente opereerden, en die verantwoordelijk was voor de aanhoudingen die door
de Fahnders werden gedaan.
Deze aanhoudingen gingen
dikwijls met brutaliteiten en slagen en bijna altijd met doodsbedreigingen of
dreigen van neer te schieten in geval van ontvluchtingspogingen gepaard.
Zoo heeft Pille als Fahnder
en Oberfahnder dezen hatelijken dienst uitgeoefend van Februari 1944 tot September 1944, datum zijner wegvluchting
naar Duitschland.
Hij oefende controle uit op
trams en treinen te Kortrijk en omliggende, hij bewaakte de aangehouden
werkweigeraars die opgesloten waren in het klooster de Paulinen. Hij begeleidde onder gewapende bewaking
transporten van werkweigeraars op deportatie naar Duitschland. Hij nam deel aan
bijna alle razzia’s te Kortrijk, de aanpalende gemeenten en aan de
Fransch-Belgische grens uitgevoerd. Hij heeft aldus een ongekend, maar
aanzienlijk aantal jongelingen aangehouden of aan hun aanhouding medegeholpen.
Hij sloeg de jongelingen die
eenigszins weerstand boden, o.m. Steelandt Achiel, Verfaillie Hypoliet, Geers
Jozef en Yserbyt Roger en heeft ook meer dan eenmaal zijn revolver afgevuurd op
dezen die poogden te ontvluchten, zooals Vuylsteke Roger, Wallaeys Richard en
Lefever Roger.
Hoevelen zijn er niet, die
door hem, of op zijn bevel, of onder zijn verantwoordelijkheid, aangehouden,
naar Duitschland werden gedeporteerd, aldaar den dood hebben gevonden of met
een zwaar gehavende gezondheid naar België zijn teruggekeerd, o.m. Laperre
Marcel, Deltour Georges, Demyttenaere Fany en Six Zulma.
Op 26 juni 1944 heeft hij,
als weerwraaksmaatregel, wegens den moord op zijn broeder, die door leden der
ondergrondsche beweging was neergeschoten, een strafexpeditie op touw gezet
naar Moorsele alwaar een vijftiental Fahnders gewapenderhand en onder zijn
geleide den inboedel hebben stuk geslagen der huizen van den heer vrederechter
Bettens Raoul, Watteyne Oscar, Dossy Albert en Dere Marcel en Germaine.
Ook op zuiver politiek
terrein heeft verdachte zich doen gelden. Hij was lid van het VNV sedert 1942
en bekent enkele vergaderingen van het VNV te hebben bijgewoond te Moorsele in
Februari 1943, tijdens dewelke voorgesteld en aangenomen werd, bij een
gebeurlijke invasie, sommige personen der gemeente, waaronder den heer
Vrederechter Bettens neer te schieten. Pille ontkent echter op deze vergadering
te zijn geweest.
Hij was geabonneerd op “Volk
en Staat”, de “Nationaal-Socialist” en “Balming”.
Hij was ook lid van de De
Vlag sedert 1942 en bekent enkele vergaderingen van deze formatie te hebben
bijgewoond.
Volgens verklaring van
Depoover zou hij ook lid geweest zijn van een bijzonderen dienst van de De
Vlag, hiermede bedoelende het veiligheidskorps van de De Vlag, en moest hij af
en toe voor dezen dienst optreden.
Kortom Pille was de schrik
der burgerbevolking van Kortrijk en omliggende en vooral voor de jongelingen
die in de jaren vielen om naar Duitschland te gaan werken.”
André Pille wordt veroordeeld tot de doodstraf
met de kogel, de militaire degradatie en levenslange ontzetting uit de rechten
bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, op 5 december 1946 door de
krijgsraad te Kortrijk en op 3 januari 1948 door het krijgshof te Gent.
De doodstraf wordt omgezet in levenslange
dwangarbeid bij genadebesluit van 29 september 1950 en in 20 jaar hechtenis op
14 oktober 1953.
Hij komt voorwaardelijk vrij op 7 februari
1957.