Posts tonen met het label Dewitte. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Dewitte. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Dadizele: oorlogsburgemeester Gerard Ingelbeen

 

 Dadizele: oorlogsburgemeester Gerard Ingelbeen

 

Na zijn studies geneeskunde, de kandidaturen aan de RUG en de licenties aan de KUL, verhuist Maurits Ingelbeen, met het diploma van dokter in de geneeskunde op zak, in 1960 van Dadizele naar Wevelgem, waar hij vanaf 16 augustus 1960 huisarts wordt in opvolging van Robert Staelens, die op zijn beurt medisch adviseur bij de CM en daarna radioloog wordt.

Maurits Ingelbeen (1934-2020)

In het Wevelgemse straatbeeld is dokter Ingelbeen een knappe verschijning, altijd mooi in het maatpak, met een sigaartje en zich verplaatsend met een snelle wagen.

Tevens is hij een zeer gewaardeerd en bekwaam dokter[1]. We leven nog in de tijd dat we dag en nacht, elke dag van de week, op onze huisarts beroep kunnen doen. Dokter Ingelbeen doet ook bevallingen van zijn patiënten en in de meeste gevallen brengt hij zelf de toekomstige moeders met zijn auto naar de materniteit, in zijn beginjaren was dat naar het “moederhuis” in de Kloosterstraat te Wevelgem.

Zijn vader is Gerard Ingelbeen, geboren op 26 maart 1903, die tijdens de Tweede Wereldoorlog het ambt van burgemeester in Dadizele waarneemt.


Gerard Ingelbeen (foto boven uit boek van J. Dessein en onder van het overlijdensbericht).

Hoe de politieke toestand eruit ziet in Dadizele, juist vóór, tijdens en na de oorlog wordt beschreven in het heemkundig tijdschrift “Sprokkels”[2].

Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 blijft Remi Dewitte (1859-1946)[3] burgemeester, Emiel Ghesquière en Kamiel Vandorpe zijn de schepenen.

Op de gemeenteraadszitting van 22 juni 1940 krijgt de raad kennis van een brief van de Ortskommandantur van Roeselare waarbij Gerard Ingelbeen aangesteld wordt als “Burgemeester, met de uitoefening van dezen dienst belast”. De raad neemt eenparig deze beslissing aan.

Op de zitting van 25 juni 1940 dient burgemeester Remi Dewitte zijn ontslag in “gezien zijnen hoogen ouderdom en de tijdsomstandigheden”.

Bij besluit van 20 augustus 1941 wordt schepen Emiel Ghesquière vervangen door Jozef Van den Bussche, waarover meer verderop in het hoofdstuk.

We citeren ook uit het boek “Dadizele, de geschiedenis van een dynamisch dorp en bedevaartsoord – Jozef Dessein – uitgegeven door de Heemkundige kring Dadingisila – 1996”:

“Een uitgesproken Vlaamsgezindheid vond tijdens het interbellum ingang in Dadizele. Drijvende personen waren de gebroeders D’Haleweyn en Sylveer Desplenter, allen onderwijzer. Ook de familie Ingelbeen, die het café “St. Sebastiaan” uitbaatte, speelde in deze ontwikkeling een belangrijke rol.

In de jaren dertig was een klein aantal gezinnen in Dadizele aangesloten bij het Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.). Hun aanwezigheid en hun impact op het politieke gebeuren liet zich tijdens de verkiezingen van 1936 voelen door een hoog aantal blanco stemmen.

Eind 1940 werd Gerard Ingelbeen door Secretaris-Generaal Vossen benoemd tot burgemeester. Het mandaat van de oorlogsburgemeester Gerard Ingelbeen werd gekenmerkt door een gematigd en wijs optreden. Zijn bekommernis ging in deze moeilijke periode voornamelijk naar de dagelijkse zorgen van zijn Daiselnaars.

In het begin van de Duitse bezetting vertrokken enkele Daiselnaars naar Duitsland om vrijwillige arbeid te verrichten. Tijdens de verdere oorlogsjaren werden, zoals in andere gemeenten, ook inwoners van Dadizele verplicht om arbeid voor de bezetter te verrichten. Onder hen bevonden zich een aantal politieke gevangenen die naar Duitsland gevoerd werden. In totaal bevonden zich bij de bevrijding nog 67 Daiselnaars in Duitsland, hetgeen voor een aantal gezinnen een domper zette op het vreugdgevoel van de bevrijding.

Bij de aanvang van de bezetting werd het gemeentebestuur geconfronteerd met het herstellen van de oorlogsschade te wijten aan de doorbraak van de Duitse soldaten. Tijdens de daaropvolgende periode werd de oorlogssteun aan behoeftigen, officieel onder de naam “Winterhulp” uitgebouwd. Deze organisatie was in handen van de Vlaamsgezinden. In Dadizele werd deze hulpverlening georganiseerd in “Ons Huis”. Bij de komst van pastoor Deweer kwam het echter tot een botsing tussen de organisatie Winterhulp en de pastoor. Het gebruik van “Ons Huis” als verdeelcentrum werd door de pastoor verboden. Aandringen bij het bisdom en bij de kreigskommandantur van Roeselare mocht niet baten.

Vanaf februari 1944 tot mei 1945 werd in Dadizele een aantal vluchtelingen voor een lange of minder lange periode bij particulieren gehuisvest. In de eerste periode ging het voornamelijk over verplicht geëvacueerden uit de kuststeden Oostende, Koksijde en Nieuwpoort. Zij waren op de vlucht voor de krijgsverrichtingen. In november en december 1944 werd Dadizele geconfronteerd met een tweede golf vluchtelingen. In hoofdzaak ging het over mensen uit Antwerpen en Schoten, die op de vlucht waren voor de Duitse V1-bommen, die Antwerpen teisterden. Onder deze 88 vluchtelingen bevond zich de 4de Latijn-Griekse van het St.-Jan Berchmanscollege. In Dadizele kregen zij verder onderricht van hun professor Jozef Brenders uit Mechelen. De meeste van deze Antwerpse vluchtelingen keerden naar huis terug in april 1945.

Vier dagen na de bevrijding van Dadizele werden een twintigtal mensen door het geheime leger gevangen gezet in de leegstaande villa Defretin. Later werden ze overgebracht naar Kortrijk. Tijdens de eerste vier maanden van 1945 werd de één na de andere vrijgelaten. In 1945, na de agitatie vanwege de communisten, werden een aantal huizen van vermeende of echte collaborateurs leeggeplunderd of besmeurd.

Tijdens de repressie die in Vlaanderen volgde op de tweede wereldoorlog werd ook een aantal Daiselnaars getroffen. Onder hen het schoolhoofd S. De Splenter, die uit zijn ambt werd ontzet, maar ook J. Vandenbussche, Seynhaeve en G. Ingelbeen die allen tot gevangenisstraffen werden veroordeeld. Het menselijk drama van de repressie mag blijken uit de getuigenis van een hoofdrolspeler in de Daiselse naoorlogse geschiedenis. In augustus 1964, na een bezinningsperiode van 20 jaar, schreef pastoor Deweer immers in de Daiselklokke: “ … G. Ingelbeen heeft het roer in handen gehad in allermoeilijkste omstandigheden wegens de opgezweepte gemoederen. Welk kapitein kan zijn schip sturen in volle stormgeweld zonder kritiek van de verschrikte opvarende en zonder averij op te lopen aan het schip zelf? Achteraf gezien, op 20 jaar afstand, dient, rechtvaardigheidshalve, door een ieder te worden toegegeven, ook door diegenen die hem toen ’t minst in ‘t hart droegen wegens zogezegde vaderlandse gevoelens, dat hij wijs en vooral onbaatzuchtig de gemeente heeft bestuurd en dat al wie het in zijn plaats zou gedaan hebben er minstens met evenveel kleerscheuren zou van afgekomen zijn.””

In zijn boek “Oorlogsburgemeesters 40/44” schrijft Nico Wouters op bladzijde 616 het volgende over voorgaande passage uit het boek van Jozef Dessein:

“Soms leidde een gebrek aan informatie echter wel tot vergoelijking. Een lokaal werk over Dadizele bijvoorbeeld besprak de rol van VNV-burgemeester Gerard Ingelbeen niet. Het werk stelde enkel dat hij regelmatig benoemd werd in 1940 en een ‘gematigd en wijs’ man was. Er werd niet vermeld dat Ingelbeen op 20 juli 1940 tot commissaris-burgemeester buiten de gemeenteraad werd benoemd door de Ortskommandantur van Roeselare[4]. Pas nadien werd zijn ‘benoeming’ volgens de Belgische wettelijkheid geregulariseerd. Als enige beoordeling van het bestuur van de oorlogsburgemeester werd een passage geciteerd uit een lokaal werk van 1964[5] … Dit laatste is mogelijk correct maar omdat informatie aangaande Ingelbeen achterwege bleef, was het onmogelijk dit te beoordelen. Het was ook veelzeggend dat men ervoor koos om zich inzake de oorlogsburgemeester te beperken tot een citaat uit een werk dat op dat moment al ruim 30 jaar oud was. Het gebrek aan geschiedschrijving had zo een vergoelijkend effect.”

Zoals vermeld in het boek van Jozef Dessein wordt o.a. Gerard Ingelbeen veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dit gebeurt op 8 december 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk met een veroordeling tot twee jaar gevangenis en levenslange ontzegging van zijn burgerrechten.

Het Kortrijksch Handelsblad van 28 december 1945 is aanwezig op de krijgsraad van 8 december 1945 en geeft verslag van het proces:

“Ingelbeen Gerard, geboren te Dadizele den 26 Maart 1903, handelaar, Dorp, 57, te Dadizele, was lid van het VNV sinds 1937. Wegens het ontslag van Burgemeester Dewitte, was de gemeente, bij het begin der bezetting, zonder Burgemeester.

In een brief gericht tot verdachte door den Ortskommandant op 20 Juli 1940 vroeg deze het ambt van burgemeester te willen waarnemen en op aandringen van de leiding van het VNV en door toedoen van zekere Marcel Maertens, uit Roeselare, aanvaardde hij het ambt van burgemeester, niettegenstaande hij niet tot den gemeenteraad behoorde. Hij zond tijdens de bezetting zijn kinders naar Duitschland en was de vertrouwensman der Duitschers. Hij woonde de begrafenisplechtigheid van Tollenaere en van den SS Rottenführer Richard Geldhof an alle VNV vergaderingen bij en de Dietsche Militie Zwarte Brigade hield oefeningen op zijn koer.

In 1944 colporteerde hij met dagbladen en vlugschriften, en deed ophalingen voor de Oostfronters. Veldwachter Pype, als getuige opgeroepen, weet niets over verdachte, hetgeen den Krijgsraad zeer verwondert.

Getuigen Matthys, Vandorpe, schepen te Dadizele, en Cneut hebben betichte zien deelnemen aan de begrafenisplechtigheden van voornoemde SS-mannen. Messiaen, Denorme en Vandeweghe zijn getuigen ten ontlaste.

Meester Vandeputte, uit Kortrijk, betoogt dat gansch de grondslag dezer zaak berust op een smadend en bedreigend naamloos schrijven, gericht tot den heer auditeur.

Opvolgentlijk weerlegt pleiter de klachten van Sabbe, Bossier Marcel en ook de collectieve klacht, waarbij de burgemeester deze personen zou verklikt hebben en behandelt verder het geval Louage. Betichte was te Dadizele een rustige handelaar, goed gekend, buiten en in de gemeente. Te dien tijde werd heer Dewitte, die den ouderdom van 81 jaar bereikt had, ontslagen. Ingelbeen werd in den gemeenteraad verkozen met algemeenheid van stemmen en met luidruchtig applaus. Verdachte is een goed burgemeester geweest. Dit bewijst de getuigenis van 217 personen. Zijn eigen voorraad cokes en zijn rantsoen graan heeft hij uitgedeeld, aan de geteisterden heeft hij kleederen bezorgd, op eigen risico valsche paspoorten uitgedeeld; aan de leden van den Weerstand heeft hij zelfs inlichtingen verschaft. Veel goed heeft hij gedaan, zeer veel goed, misschien te veel goed … De bevolking van Dadizele vraagt hem terug te geven als burgemeester.

Ingelbeen werd veroordeeld tot 2 jaar gevang en levenslange ontzegging van alle rechten.”

Na beroep verhoogt het Krijgshof van Gent de straf op 23 maart 1946 tot vijf jaar gewone hechtenis. Het verslag met de uiteenzetting van de zaak, opgemaakt door substituut R. Janssens te Kortrijk op 20 februari 1946, luidt als volgt:

“Betichte was lid van het VNV sedert 1937.

Bij het begin der bezetting was er geen burgemeester te Dadizele door het ontslag van den heer Dewitte. Vandorpe Kamiel nam de functie waar. De Ortskommandant geeft op 20.07.1940 opdracht aan betichte het ambt waar te nemen. Hij was nochtans geen gemeenteraadslid. Later vinden de raadsheren het dan nutteloos andere candidaturen voor te staan. Betichte geeft toe dat hij dit ambt aanvaard heeft op aandringen van het VNV, meer bepaaldelijk van Marcel Maertens.

Zijne kinderen zijn in verlof naar Duitschland gegaan[6]. Hij zelf werd door het VNV-bestuur beschouwd als een persoon die door de Duitschers kon vertrouwd worden.

Betichte woonde de begrafenisplechtigheid van Tollenaere bij.

Nog in april woonde hij in zijne gemeente de begrafenisplechtigheid van den SS-Rottenführer Richard Geldhof bij.

Hij woonde regelmatig de VNV-vergaderingen bij en de DM/ZB hield oefeningen op zijn hof nog in 1944 en hij woonde de colportage van propagandadagbladen bij.

Voor de Oostfrontstrijders werden ook omhalingen gedaan.”

We laten ook Gerard Ingelbeen zelf aan het woord, die in de gevangenis van Merksplas zijn levensverhaal doet:

“Na mijn lager onderwijs voleindigd te hebben ben ik vijf jaar student geweest aan het Bisschoppelijk College te Meenen[7]. Ik heb er op voorgenoemd Gesticht de 3de latijnsche klas uitgedaan. Dan ben ik ’t huis gebleven om met mijn vader den handel voort te zetten, handel in meststoffen en cichoreidrogerij, tot ik in 1923 voor mijnen legerdienst werd opgeroepen. Ik diende twaalf maanden bij het 4e Linie te Brugge. Na mijnen dienst keerde ik terug naar mijne vroegere bezigheden. In 1933 trad ik in ’t huwelijk met Bostijn Maria van Dadizele. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren. Vanaf mijn huwelijk werd den handel door mij alleen en op mijnen naam uitgevoerd. In 1940 in de maand juli aanvaardde ik het burgemeesterschap te Dadizele. De oude heer burgemeester had zijn ontslag ingediend. Ik werd er met algemeene stemmen door den gemeenteraad benoemd. Op 10 September 1944 werd ik door de Weerstandsgroepering aangehouden als V.N.V-burgemeester. Door den Krijgsraad van Kortrijk werd ik veroordeeld tot twee jaar. In beroep te Gent werd mijne straf gebracht op vijf jaar.”

“De burgemeester van Dadizele was in 1940 80 jaar oud en had ontslag ingediend. De 1ste schepen was in Frankrijk bij zijne dochter, landbouwster, en ziekelijk. Ik werd reeds in Juni 1940 door het V.N.V.-secretariaat Roeselare gevraagd om dit ambt waar te nemen. Ik was handelaar in meststoffen en cichoreidroger. Door de oorlogsomstandigheden lag m’n handel volledig stil. Ik aanvaardde. Ik werd op aandringen van den heer arrondissementscommissaris Devos voorgesteld voor den toen nog bestaanden gemeenteraad en verkozen. M’n benoeming verscheen in de Moniteur van November 1940. Ik nam deze moeilijke taak op mij slechts met het doel, goed te doen op de gemeente.”

Op 11 juli 1947 wordt Gerard Ingelbeen in voorwaardelijke vrijheid gesteld vanuit de strafinrichting te Merksplas. Enkele weken daarvoor, op 1 juni 1947, kreeg hij het bezoek van zijn broer Maurits, die als scheutist 17 jaar in de missie van China verbleef tot 17 mei 1947 en bijna drie jaren in een Japanees concentratiekamp verbleef.

Tijdens zijn gevangenschap houdt Gerard nauwgezet een dagboek bij.

Zo vernemen we dat hij op 10 september om 20u afgehaald wordt door leden van de ”A.B.” en de “P.A.” en naar de gemeenteschool gebracht wordt, samen met o.a. Albert Ingelbeen, Silveer Desplenter en Jozef van den Bussche.

Op 13 september worden ze ’s avonds overgebracht naar de villa De Fretin, waar ze boven opgesloten worden in een kamer, die uitgeeft op de hof van de weduwe Bostyn.

De ondertussen nog twaalf overblijvenden worden in de ochtend van 4 november 1944 overgebracht met de tram van Dadizele naar Kortrijk, naar de academie op de Houtmarkt, onder begeleiding van de “P.A.” Dadizele. De “A.B.” doet sedert acht dagen geen dienst meer. Ze worden in een zaal ondergebracht waar hij o.m. Kamiel Mares[8] uit Ledegem en Albert Herreman[9], Karel Van Overberghe, Victor Vanhuyse, Maurits Vervisch en Antoon Van Lersberghe uit Moorsele ontmoet.

Op 27 november 1944 worden ze in de namiddag overgeplaatst naar het nieuw opgericht interneringskamp “Wikings”, waar vijf kleine houten barakken reeds opgetrokken zijn. De mensen uit Dadizele, Ledegem en Moorsele worden ondergebracht in barak C. Iedere aangehoudene draagt op zijn borst een plankje met zijn nummer, het nummer van Gerard is “C. N°3”. Op het tennisplein worden dagelijks twee wandelingen gehouden.

Op tweede Kerstdag valt Gerard ziek met hevige buikpijn. Zijn lotgenoten, vooral meester Silveer Desplenter en Kamiel Mares, staan hem bij met alle mogelijke middelen om de pijnen te verzachten. Het mag niet baten want op 29 december wordt hij met een ziekenwagen naar het hospitaal in de Budastraat gebracht. Zo eindigt het jaar 1944 in het hospitaal.

Driekoningendag, 6 januari 1945, aanziet hij als de schoonsten dag van zijn leven, hij mag het ziekenhuis verlaten om thuis geïnterneerd te worden.

Op 22 februari wordt zijn moeder begraven. Ze hield meer dan zestig jaar de herberg St. Sebastiaan open waar het lokaal gevestigd was van de muziekmaatschappij “Met Vlijt en Eendracht”. Bij de bevrijding werd St. Sebastiaan fel toegetakeld, geen venster aan de voorzijde dat niet kapot was. Hadden de drie vrouwen die er woonden misschien gecollaboreerd? Neen, schrijft Gerard, een muziekkwestie lag aan de basis.

De eerste keer dat Gerard Ingelbeen officieel verhoord wordt in verband met de hem ten laste gelegde feiten, gebeurt door twee rijkswachters van Ledegem op 21 maart 1945, meer dan half jaar na zijn aanhouding op 10 september 1944. Alles verloopt goed, hij heeft er niet te veel last mee, de meeste feiten schijnen al te belachelijk.

Op 13 mei wordt te Dadizele het Bevrijdingsfeest gevierd. Om 7u ’s morgens wordt hij, samen met anderen, door rijkswachters terug overgebracht naar de Wikings te Kortrijk, op bevel van minister Van Glabbeke, om alle onlusten bij het beëindigen van de krijgsverrichtingen te vermijden. In de Wikings komen uit alle richtingen aangehoudenen toegestroomd. Aan de ingang worden ze verwelkomd met enkele vuistslagen door “één enkelen bedronken en om zien vuilen nietwaard”. Rijkswachters en wachters laten begaan en staan onmachtig tegen de woestaard …

Op 5 juni wordt hij ondervraagd door auditeur Janssens en op 14 en 29 juni door de rijkswacht o.a. over vermeende omhalingen voor het Oostfront. Gerard verklaart dat hij persoonlijk slechts twee omhalingen heeft ingericht voor kleren en geld. De eerste keer voor Achiel Vanrobaey wiens woning totaal uitbrandde bij het neerstorten van een Amerikaans bombardementsvliegtuig en een tweede maal voor de weduwe Deltomme, bij de dood van haar man, vader van zeven kinderen, tijdens een bombardement in Frankrijk.

Tijdens zijn internering wordt hij ook geconfronteerd met twee overlijdens, o.a. de broer van oorlogsburgemeester Aloïs Byttebier van Beveren-Leie.

Na zijn veroordeling door de Krijgsraad te Kortrijk op 8 december 1945 verneemt hij op 16 december 1945 van zijn advocaat dat de auditeur in beroep gaat, met als gevolg dat hij overgebracht wordt naar Gent. Dit gebeurt op 10 januari 1946, vroeg in de morgen, met de trein van 6u uit Kortrijk, onder bewaking van vier rijkswachters. In Gent gaat het met de tram richting gevangenis de Nieuwe Wandeling. Hij wordt er opgesloten in cel n° 115 samen met vier anderen.

Het Krijgshof te Gent legt op 23 maart 1946 zijn advocaat, die hem 11.000 BF heeft gekost, het zwijgen op wegens tijdsgebrek en verhoogt de straf van twee tot vijf jaar hechtenis.

Op 22 mei 1946 wordt hij overgeplaatst naar de gevangenis van Merksplas in cel n° 84. Iedereen krijgt een nummer op de linkermouw gespeld, gele cijfers op een zwart lapje, Gerard wordt gevangene n° 773.

We sluiten zijn dagboek af met zijn beschrijving van zijn laatste dag gevangenis, op 11 juli 1947:

“Vlaanderens Hoogdag! 11 uur in de voormiddag en 1 uur van ’t kamp op melkronde. Een chef kwam met de boodschap dat ik vrij was. In der haast teruggekeerd en na de formaliteiten stond ik 1 uur later buiten de poort in de vrije lucht. Niet om te geloven. Rap een taxi tot Antwerpen om vandaar naar Brussel door te reizen. Daar verzond ik een telegram naar huis. Brussel-Kortrijk en weer een taxi en zo kwam ik ’s avonds te 9 uur thuis. Van nu af was het onbeschrijflijk. Familie, geburen en kennissen kwamen toegestroomd en de feestviering duurde tot ’n gat in den nacht. Nog nooit was 11 juli voor mij zo een feestdag geweest en met reden. Alles voorbij! Goddank dat ik alles te boven was gekomen, beschimpingen, vernederingen, hartzeer, wegzijn van vrouw en kinderen gedurende 2 ½ jaar, de handel stilgelegd, geld en goed dat was vastgelegd, boete, dat alles kon me niet meer deren, en al had ik geen burgerrechten meer, toch moest ik me niet schamen en voor niemand uit het oog gaan. Ik was reuzesterk, ik had het gerust geweten, dat heeft mij altijd sterk gehouden en na alles is dat het bijzonderste. God zij dank.”

Op 100-jarige leeftijd overlijdt Gerard Ingelbeen op 14 mei 2003 in het Dadizeelse rusthuis. Hij werd weduwnaar in 1987 en nam zijn intrek in het rusthuis in 1999.

We citeren uit de homilie[10] die gehouden werd bij de uitvaart van Gerard Ingelbeen:

“… Hij liep college te Menen, maar moest met vele Daiselnaren in  1917 vluchten naar Balen, waar hij dan college liep te Geel. Wellicht zat het erin zijn broer pater te volgen maar door omstandigheden bleef hij in Dadizele. Hij bouwde een gezin uit – hij had zijn ast, zijn meststoffenhandel en was van velen een vertrouwensman.

Doch hij leefde niet voor zichzelf, hij was een gedreven man, een man met principes en overtuiging.

De Vlaamse strijd die in zijn tijd voor de tweede oorlog algemeen was en nodig was, leefde diep in zijn hart en geest. Ook de culturele vooruitgang was zijn streven. Zijn muziekmaatschappij “Vlijt en Eendracht” lag nauw aan zijn hart en zelf was hij spelend lid. Ook in de toneelmaatschappij was hij de stimulerende figuur, die niet terugdeinsde om een hoofdrol te spelen. Sint-Sebastiaan, hier naast de basiliek, was zijn centrum, waar hij vele uren heeft gesleten.

In de tweede wereldoorlog was hij oorlogsburgemeester, hij deed het voor zijn volk, zijn Dadizele. Doch in oorlogstijd is vriend en vijand soms nauwelijks te onderscheiden en is bevrijding een moment van losbarsten van allerlei gevoeligheden, welke leiden tot aantijgingen en repressie. Gerard heeft alles ondergaan … zijn overtuigingen, zijn geloof en zijn hart dat geloofde in een steeds nieuwe morgen, hebben hem ondanks alles staande gehouden en zijn gedrevenheid bleef voor Dadizele, o.a. voor de middenstand samen met Roger Defieuw.

Tot in 1999 kon hij in zijn huis blijven wonen, verzorgd en gekoesterd door zijn zoon dokter Maurits en zijn dochter Griet.

Hij leefde heel eenvoudig en bleef genieten van het verleden, van trouwe vrienden en van wat er in Dadizele op vandaag gebeurde. Hij bleef leergierig, zijn geheugen liet hem niet in de steek en was voor de plaatselijke heemkunige kring een levende computer waar alle bestanden van tijd en gebeuren nog goed werden opgeroepen.

De laatste jaren in het rusthuis, vouwde hij de handen, werd stiller, gesterkt door vitamientjes, aspirientjes en een pintje. ’t Was allemaal goed … het slot van het levensboek liet hij over aan ‘ons Here’ en de lieve Vrouwe van Dadizele …”

Al enkele keren in dit hoofdstuk over Dadizele viel de naam van Jozef Van den Bussche.

Jozef Van den Bussche, geboren te Dadizele op 14 juli 1897, hovenier, gehuwd met Julia Develtere en vader van 4 kinderen, vervangt op 20 augustus 1941 Emiel Ghesquière als schepen.

Bij de bevrijding, op 8 september 1944, wordt hij aangehouden. De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 16 juni 1945 tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslang verlies van zijn burgerrechten. Deze straf wordt bevestigd door het Krijgshof te Gent op 17 oktober 1945. De redenen zijn terug te vinden in de verzoekschriften om genade:

“Verzoeker was afdeelingsleider van het V.N.V. te Dadizele. Dank zij zijn bedrijvigheid in dit organisme werd hij tijdens de bezetting als schepen benoemd. Hij colporteerde met “De Nationaal-socialist” en was daarenboven lid van de D.M.Z.B.”

Ongeveer een maand vroeger dan Gerard Ingelbeen, op 14 juni 1947, wordt hij in voorwaardelijke vrijheid gesteld.



[1] Dokter Maurits Ingelbeen, geboren te Dadizele op 13 oktober 1934 en overleden te Kortrijk op 6 september 2020, was ook onze huisarts.

[2] Heemkundige Sprokkels nr. 13/2003 - Heemkundige kring “Dadingisila” vzw Dadizele/De repressie/Decoene Daisy -  blz. 63 tot 75.

Heemkundige Sprokkels nr. 16/2006 - Heemkundige kring “Dadingisila” vzw Dadizele/De verkiezingen en politieke mandatarissen vanaf wereldoorlog II tot 1976/Decoene Daisy -  blz. 9 tot 19.

[3] Remi Dewitte, burgemeester van Dadizele van 1895 tot 1940.

[4] Benoemingsdossiers burgemeesters: Dadizele, benoeming Gerard Ingelbeen, PA W-VL.

[5] Zie het reeds vermeld schrijven van pastoor Deweer in de Daiselklokke.

[6] Dokter Maurits Ingelbeen, zoon van Gerard, die de rubriek over Dadizele voor zijn overlijden met veel interesse doornam, meldde dat het niet de kinderen betrof van Gerard maar van zijn oudere broer Albert.

[7] Sint-Aloysiuscollege te Menen.

[8] Kamiel Mares, oorlogsburgemeester van Ledegem – zie hoofdstuk Ledegem.

[9] Albert Herreman, oorlogsburgemeester van Moorsele – zie hoofdstuk Moorsele, ook voor de daarop volgende namen.

[10] Heemkundige Sprokkels nr. 13/2003 - Heemkundige kring “Dadingisila” vzw Dadizele - In memoriam Gerard Ingelbeen - Alma Samyn – Bladz. 83-85.