Posts tonen met het label Vandoorne. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Vandoorne. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

"Foute" en vermeend "foute" Lauwenaars tijdens de bezetting

 

 “Foute” en vermeend “foute” Lauwenaars tijdens de bezetting

 

Lauwe kent nog andere veroordeelden, ook wegens economische collaboratie.

Julien Deconinck, boekhandelaar-drukker, geboren te Lauwe op 9 december 1910 en er wonende in de Wevelgemstraat 19, wordt op 29 juni 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten.

Op 4 september 1945 rapporteert substituut Janssens de daden die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Betichte was voor den oorlog lid van het Verdinaso. Bij het uitroepen van de eenheidsbeweging werd hij er lid van en bleef hij VNV-afdeelingsleider tot einde 1942.

Hij was ook lid van DeVlag en trok het tijdschrift vanaf 10 juli 1942 tot 13 september 1944.

Op 29 oktober 1941 heeft hij voor VNV-ers een spreekbeurt gehouden over: “Nationaal-Socialisme of Democratie”.

Hij droeg het uniform van Hulpbrigade op de viering van den Oostfrontsoldaat SS-man Tanghe.

Bostoen Alfons heeft hij aangezet om in de fabriekswacht te treden en hij stelde hem propagandamateriaal ter hand. Deze laatste getuigenis heeft hij trachten te ontzenuwen en zou zelfs geld daarvoor aangeboden hebben.”

In de gevangenis schrijft Julien Deconinck een beknopt verhaal van zijn leven en geeft een totaal ander relaas over de “betaalde” getuigenis:

“ … vanaf 1934 dagbladverkooper en boekhandelaar geworden in 1937 drukkersambacht aangeleerd en mij gevestigd als drukker te Lauwe. Was voor den oorlog lid geworden van het Verdinaso op aandringen van collega’s drukkers die erdoor meenden beter toestanden te scheppen in het drukkersbedrijf. De beweging was Belgisch en Vaderlandsch, ik zag er geen afbreuk in van mijn vaderlandsche gevoelens. In 1940 werd er een afdeeling van Verdinaso gesticht te Lauwe door menschen die op vaderlandsch gebied betrouwbaar waren, op hun aandringen werd ik lid ervan. In juli 1941 werden wij als leden van Verdinaso overgeschakeld naar het V.N.V., daar ik reeds wat drukwerk had ontvangen en met de belofte het drukwerk te hebben in de toekomst van een beweging die aan de macht ging komen, bleef ik lid van V.N.V. Ben in begin 1942 enkele maanden afdeelingsleider geworden. Ziende dat ik een verkeerd weg had ingeslagen en mis was nam ik ontslag in november 1942 en trok eruit. In 1943 drukte ik voor arbeiders op de vliegvelden in Frankrijk liederen die tegen de bezetter waren, die werden onder de arbeiders verspreid, heb rond zelfde tijdstip voor enkele arbeiders die op deze vliegvelden werkzaam waren hun verlofbrieven vervalscht alzoo in de mogelijkheid gesteld werk te ontduiken. Ik werd op 4 september met een 100 tal der gemeente aangehouden door den weerstand. Daar men mij geen strafbare feiten ten laste kon leggen, werd door een lid van de weerstand een persoon omgekocht om een valsche getuigenis tegen mij af te leggen gepoogd te hebben hem aan te werven voor de fabriekswacht, voor deze valsche beschuldiging ontving hij 3500 fr. Deze weerstander die deze som betaalde had een zoon die het drukkersambacht had aangeleerd en zich wilde vestigen in de gemeente, om dit te vergemakkelijken was de bevrijding een schoone gelegenheid mij plaats te doen ruimen. De beschuldiger heeft naderhand schriftelijk zijn valsche beschuldiging ingetrokken waarin hij beweert het gedaan te hebben voor dit geld, toch hebben zij hem kunnen bewegen met welke middels weet ik niet, zijn eed te komen afleggen op mijn rechtzitting.

Ik had mijn missing ingezien lid te zijn geworden van het V.N.V. Ik heb het mogelijke gedaan deze fout te herstellen, spijts mijn goeden wil heeft het niet gebaat. Op 29 juni 1945 in woelige periode werd ik te Kortrijk veroordeeld tot 7 jaar gewone hechtenis.”

Julien Deconinck komt voorwaardelijk vrij op 23 december 1947.

Landbouwer Joël Dejonckheere, geboren te Lauwe op 15 januari 1913 en er wonende op de Preshoek 20, wordt op 26 juni 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, vijf jaar politietoezicht en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap V.N.V., DeVlag en Flandernkorps te Lauwe.

Robert Deman, geboren te Lauwe op 21 januari 1920 en er wonende in de Menenstraat 83, wordt op 2 oktober 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bepaald bij artikel 123sexies van het strafwetboek.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in de editie van 8 november 1946 verslag van zijn proces:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk werd de zaak opgeroepen ten laste van Deman Robert, 26 j., fabriekwerker, wonende Meenenstraat 83, te Lauwe.

Betichte is soldaat geweest bij het Belgisch leger, maakte den achttiendaagschen veldtocht mede en werd krijgsgevangen genomen.

In Januari 1941 keerde hij uit krijgsgevangenschap terug en ging in Maart 1941 werken bij de firma Herbert te Stasegem, waar hij verbleef tot Juni 1941.

Alsdan aangelokt door de propaganda van de VOS liet hij zich inlijven bij de Vlaamsche Wacht, was geüniformeerd, doch niet gewapend en deed opvolgentlijk dienst te Maria-ter-Heide, Gent en Antwerpen en dit tot April 1942.

Te Antwerpen volgde hij de lessen van het rijkswachtkorps, doch slaagde niet in zijn tweede examen en mocht naar huis terugkeeren.

In April 1942 meldt hij zich aan bij de NSKK en treedt in dienst als burgerlijk chauffeur te St-Omer en het omliggende en dit tot 19 April 1943. Daarna blijft hij een maand werkloos, ontvangt zijn uitnoodiging om te verschijnen op de Werbestelle en wordt daar aangeduid om naar Duitschland te gaan werken, doch hij bekwam op 20 Mei 1943 een plaats als chauffeur in Frankrijk, welke hij bleef waarnemen tot het einde der bezetting.

Intusschen werd hij ook lid van den Sicherheitsdienst en doet dienst als controleur in de stations en op de treinen.

Betichte ontkent deel uitgemaakt te hebben van den Sicherheitsdienst, doch uit een persoonlijk schrijven aan zijn vader en de daarin afgelegde verklaringen blijkt het dat verdachte zonder twijfel deel uitgemaakt heeft van den Sicherheitsdienst. Op 1 September 1944 nam hij de wijk naar Duitschland, doch werd door leden van den Weerstand herkend en te Brussel aangehouden. Hij was ook lid van het Algem. Vlaamsch Jeugdverbond tot het einde der bezetting en droeg er het uniform van; was ook lid van het VNV en stond gekend als een hevig Duitschgezinde.

Getuige Plovie Roger, inspekteur bij de Veiligheid van den Staat heeft Deman onderhoord. Bij hem werd een huiszoeking gedaan en verschillende documenten werden ten zijnen huize aangeslagen. Getuige geeft dan verder een relaas over de aanhouding van betichte tijdens de bezetting.

Veldwachter Vandamme Achiel verklaart dat Deman maar weinig te Lauwe is geweest tijdens den oorlog.

Meester Vanduerm, uit Kortrijk, verklaart dat betichte een jongen is uit het arbeidsmidden, die weliswaar Vlaamschgezind was, doch zich niet plichtig heeft gemaakt aan verklikking. Het is een eerlijke en edele jongen, de steun van zijn vader en moeder.

Na zijn gevangenschap komt hij naar huis en vindt werk te Stasegem, doch kort nadien wordt hij daar aan de deur gezet wegens werkgebrek. Als chauffeur werd hij verplicht tewerk gesteld te Rijsel. Hij is geen lid geweest van den Sicherheitsdienst.

Veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzegging van alle rechten.”.

Michel Deprez, geboren te Lauwe op 27 september 1912 en er wonende in de Moeskroenstraat 157, wordt door de Krijgsraad te Kortrijk op 2 augustus 1945 veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en opschorting van zijn burgerrechten voor een termijn van 20 jaar wegens lidmaatschap bij de Duitse brandweer. Hij komt vrij op 4 maart 1946.

Evariste Dupont, ondermeesterwever, geboren te Lauwe op 27 november 1897 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Fabriekswacht.

Juliaan Dupont, wever, geboren te Lauwe op 30 juli 1925 en er wonende in de Opstal 8, wordt op 16 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Fabriekswacht Wachtbrigade.

Landbouwerszoon Albert Fernagut, geboren te Tronchoy (F) op 19 juni 1918, vertrekt volgens documenten van het SOMA (Moskou archief) in 1942 als VNV-er naar het Oostfront en sterft er op 6 maart 1944 als SS-sturmmann.

Zijn dossier komt ter sprake op de zitting van de Krijgsraad van Kortrijk op 19 januari 1945. Het Kortrijksch Handelsblad van 20 januari 1945 doet er melding van:

“Fernagut Albert, 27 jaar, landbouwer, Kortrijkstraat, 185, te Lauwe, Waffen S.S., vertrok  naar het Oostfront waar hij steeds nog verblijft.

Deze zaak wordt bij verstek afgehandeld.

De veldwachter van de gemeente Lauwe komt verklaren dat Fernagut in den zomer van 1942 naar het Oostfront vertrokken is. Als hij in verlof kwam droeg hij een Duitsch kostuum.

Deze zaak werd uitgesteld tot Vrijdag 26 Januari, daar de veldwachter verklaart dat de moeder van betichte een brief zou ontvangen hebben dat haar zoon in een veldslag in Rusland als vermist wordt aangegeven.”

In de editie van 27 januari 1945 meldt dezelfde krant over de zitting van 26 januari:

“Uit een brief dewelke hij aan zijn familie geschreven heeft, wordt bevestigd dat hij aan het Oostfront zou gestreden hebben. Betichte is voortvluchtig. Werd bij verstek veroordeeld tot de doodstraf.”

Het vonnis verschijnt in het Belgisch Staatsblad van 29 september 1945.

Vraag is of men op de hoogte was van zijn overlijden op het ogenblik van de publicatie.

Maurice Kesteloot, geboren te Geluveld op 24 januari 1914 en woonachtig te Lauwe in de Tuinwijk 30, wordt op 6 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek wegens lidmaatschap van de Vlaamse wacht van juli 1941 tot februari 1942.

Maurice Kesteloot

Hij komt voorwaardelijk vrij op 10 februari 1947. De bijlage aan het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling vermeldt het volgende:

“Is vlaswerker van beroep. Soldaat, militiaan 1934.

Na Mei 1940 verbleef hij gedurende zes maanden als krijgsgevangene in Duitschland.

In Juli 1941 werd hij lid der Vlaamsche Wacht. Hij beweert zich daarbij aangesloten te hebben omdat hij dacht dat het een soort politiekorps was.

Te Maria-ter-Heide kreeg hij zijn opleiding, ontving hij zijn uniform en een geweer. Hij ontkent den eed van getrouwheid aan den Fuhrer te hebben afgelegd. Zijn dienst deed hij te Brugge, vooral in de kantien. In Februari 1942 bekwam hij zijn ontslag uit de Vlaamsche Wacht op zijn aanvraag, dit omdat hij zich zoogezegd bedrogen voelde. Enkele maanden later vertrok hij samen met zijn vrouw als vrijwillige arbeider naar Duitschland.

Hij staat bekent als lid van “De Vlag”.”

De Krijgsraad te Kortrijk veroordeelt op 19 oktober 1945 Albert Masselis, vlasexpert, gehuwd met Noëlla Piferoen, geboren te Wevelgem op 2 september 1907 en woonachtig te Lauwe in de Handboogstraat 17, wegens lidmaatschap van het V.N.V., tot een jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit zijn “123sexies”-rechten, waarin hij gedeeltelijk hersteld wordt bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 15 december 1949.

Het Kortrijksch Handelsblad doet in zijn editie van 3 november 1945 verslag van zijn veroordeling door de krijgsraad:

“Masselis Albert … was tijdens gansch de bezetting lid van het VNV, werd in 1943 afdeelingsleider ervan, komt voor op de lijst van de Vlag en was tevens geabonneerd op het tijdschrift “Balming”.

Als getuigen treden op Hr Cosyns, burgemeester van Lauwe en Beernaert.

Mter Dousy, uit Kortrijk, betoogt dat verdachte vader is van zes kinderen, lid was van het VNV, syndikaat “Ik Dien” en tijdens den oorlog alle aktiviteit stop heeft gezet. Dan komt hij in moeilijkheden met Bourgeois Germain, die op hem een zekeren druk heeft uitgeoefend, omdat hij geen lid van de Waffen SS wilde worden.

In November 1943 komt de oorlogsburgemeester in zijn huis om hem mede te deelen dat hij door den Kortrijkschen Strubbe, zonder zijn weten, aangesteld werd tot propagandaleider, funktie die slechts op het papier bestond. Verder was het een eerlijk mensch, die op zeer voortreffelijke wijze zijn brood verdiende en door gansch het gebuurte goed gezien werd. Tot slot vraagt pleiter de vrijspraak.

Veroordeeld tot één jaar gevang en levenslange ontzegging zijner burgerrechten.”

Vlaswerker Albin Mourant, geboren te Fauville-en Caux (F) op 17 mei 1923 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat 214, wordt door de Krijgsraad te Kortrijk op 23 mei 1946 veroordeeld tot 10 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en de Waffen SS.

Vlashandelaar Georges Mourant, geboren te Ganzeville (F) op 12 augustus 1921 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat 214, oudere broer van Albin, wordt op 4 mei 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Het Kortrijksch Handelsblad geeft verslag van zijn proces in de editie van 7 juni 1946:

“Mourant Georges, …, lid van de Dietsche Militie Zwarte Brigade, trad in 1941 bij de Algemeene SS, maakte eenmaal de oefeningen mee, werkte in Frankrijk en België en liet zich gedurende een viertal maanden inlijven bij den Vrijwilligen Arbeidsdienst voor Vlaanderen. Op 2 Februari 1942 werd hij lid van de Vlaamsche Wacht en tot Brigadier bevorderd; nam op 14 Juni 1944 zijn ontslag; droeg enkele dagen het feldgrijs uniform; was lid van De Vlag en ploegoverste van de Dietsche Militie Zwarte Brigade.

Als getuigen verschijnen: Pierre Dhaese, wachtmeester, die het proces-verbaal komt bevestigen, en verklaart dat verdachte tijdens de bezetting opkooper was van het vlas.

Hierna volgen Bossuyt en Coigné Marie-Louise, de verloofde van verdachte, die sinds 1942 met hem heeft afgebroken.

De verdediger zegt dat deze jongen een natuur en een temperament bezat, die van hem een prachtmensch had kunnen maken. Hij behoort niet tot de categorie van banale menschen, die slechts hun genoegen vinden in materieele aangelegenheden, maar als een hooger figuur staat hij aangeschreven. Het is een nerveuse type, een gevoelsmensch, die open staat voor kunst en schoonheid. Het is een kind van de Leiestreek, een jongen die veel in de natuur heeft geleefd en romantisme heeft opgedaan; een jongen, die tot op zijn 17e jaar naar het college is gegaan, met één woord, een veel begaafde jongen.

Zijn ouders hadden er aan gehouden dat hij een zekere bepaalde kultuur zou bezitten. Door de onderwijskrachten werd hij tot een zeker extremisme geleid. Hij heeft geloofd, zooals zoovelen, dat de Duitschers den oorlog gingen winnen. Hij doet zijn aanvraag bij de Muziekkapel van de Vlaamsche Wacht. Ten slotte ziet hij in dat hij zich heeft bedrogen en een misstap heeft begaan. Hij doet dan al het mogelijke om ontslag te krijgen.

Ten slotte wijst pleiter nog eens op zijne rechtschapenheid en bevestigt dat het een jongen is die niet verloren is voor de natie en vraagt dan ook een milde straf te willen toepassen.”.

Noël Pauwels, geboren te Lauwe op 6 juli 1920 en er wonende in de Striepstraat 136, wordt op 17 oktober 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht en verklikking.

Op 9 januari 1946 vermeldt de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk de feiten die aanleiding gegeven hebben tot zijn veroordeling:

“Is landwerker van beroep en soldaat militiaan van de klas 1940.

Na Mei 1940 werkte hij een tijdje in Frankrijk en daarna van 1941 tot begin 1943, in de Junkersfabriek in Duitschland. In het jaar 1943 meldde hij zich aan te Gent voor de Vlaamsche Wacht, alwaar hij zes maanden dienst deed. Acht dagen na zijn bijtreding werd hij ordonnance van den kompagniechef. Hij teekende voor den duur van den oorlog. Van Gent werd hij naar Kortrijk overgeplaatst en bekent twee of drie maal de wacht opgetrokken te hebben aan de brug te Harelbeke, gewapend met een Hollandsch geweer. Hij bekent dan te Komen dienst gedaan te hebben aan de sluizen gewapend met een geweer en twee handgranaten en gedurende enkele dagen het feldgrau uniform gedragen te hebben. In April verklikte hij den genaamden d’Ennetières Maxime aan den vijand, doch hij loochent.”

Jules Plaetevoet, geboren op 23 april 1907 en wonende te Lauwe in de Dronckaertstraat 56, wordt op 5 juni 1946 tot 8 jaar gewone hechtenis, levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en de militaire degradatie veroordeeld door de Krijgsraad te Kortrijk doordat hij zich liet inlijven in de Vlaamsche Wacht en in de SS Sturmbrigade Langemarck.

Op 2 augustus 1946 wordt brievenbesteller Odiel Saelens, geboren te Rekkem op 24 juni 1911 en wonende te Lauwe in de Grote Molenstraat 86, door de Krijgsraad te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot levenslange hechtenis door zich te laten inlijven bij de Waffen SS. Uit de Moskou archieven bij SOMA blijkt dat hij op 17 februari 1944 aan het Oostfront overleden was als SS sturmmann.

Gerard Samoy, geboren te Lauwe op 30 april 1914 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 17 oktober 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de “123sexies”-rechten, wegens lidmaatschap van de Vlaamsche wacht. Hij deed dienst in Brugge en nam in juli 1942 ontslag.

Paul Samoy, geboren te Lauwe op 28 september 1908 en er wonende in de Grote Molenstraat 54, wordt op 16 augustus 1945 door de Krijgsraad te kortrijk veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van het V.N.V. Hij komt vrij op 24 oktober 1946.

Het Kortrijksch Handelsblad geeft verslag van zijn proces in de editie van 25 augustus 1945:

“Samoy Paul, 37 jaar, meestergast in katoenspinnerij, wonende te Lauwe, was reeds van vóór den oorlog lid van het VNV en was van Mei tot October 1941 afdeelingsleider van het plaatselijk VNV. Vóór zijn venster hing hij tijdens de bezetting affiches voor de aanwerving van de SS Langemarck en dit tot Juni 1944; ook langs den openbare weg hing hij zulkdanige plakbrieven uit.

Mr. Dousy, uit Kortrijk, betoogt dat betichte een zeer minieme activiteit ten voordeele van den vijand aan den dag heeft gelegd en deze man niet geschikt was om het leiderschap van het VNV op zich te nemen en ten slotte door den opperbaas van het VNV van Kortrijk, Dr. Strubbe, werd aangesteld.

Veroordeeld tot twee jaar gevang en 20 jaar ontzegging zijner burgerrechten.”

Richard Vandaele, vlashandelaar, geboren te Wevelgem op 1 februari 1899 en wonende in de Grote Molenstraat 32 te Lauwe, wordt op 8 november 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens lidmaatschap bij het V.N.V., D.M.Z.B. en De Vlag.

De Substituut van Kortrijk vermeldt op 17 januari 1946 de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:

“Beklaagde was sedert langen tijd, hij was het reeds voor den oorlog, lid van het V.N.V. In den loop van den winter 1940-41 trad hij tot de Dietsche Militie-Zwarte Brigade toe en verkreeg er den rang van “Schaarleider”.

In die hoedanigheid heeft hij op verscheidene stonden de uniform dier paramilitaire formatie gedragen en er de oefeningen van medegemaakt. Getuigen beweren dat hij een wapen zou hebben gedragen. Hij ontkent het. Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat hij Duitschgezind was. Hij ontkent het lidmaatschap aan “De Vlag”. Nochtans berust er in het bundel een stuk door hem zelf onderteekend waarin hij verklaard lid geweest te zijn van “De Vlag”.

Een persoon, de genaamde Depijpere Paul, heeft voorgehouden dat hij door een Feldgendarm, met behulp van beklaagde, werd aangerand. De personen die het feit hebben medegemaakt, erkennen echter in Vandaele den aanrander niet, ze zijn stellig en geven uitdrukkelijk de redenen aan van hun overtuiging.

In het burgerleven was beklaagde controleur. In het uitoefenen van zijn bediening stelde hij zich brutaal aan.”

Hij komt vrij op 17 mei 1947 en de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk herstelt hem op 15 december 1949 in bepaalde rechten die hij verloren had.

Herman Vandommele, geboren te Moeskroen op 25 november 1921 en wonende te Lauwe in de Statiestraat 8, wordt op 13 juli 1945 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.

Substituut Janssens vermeldt op 4 september 1945 de feiten die geleid hebben tot zijn veroordeling:

“Betichte was leider van het NSJV te Lauwe en een tijdlang voor de gouw “Leieland” in 1942 en 1943.

In December 1942 werd hij terzelfdertijde leider van een Departement in het NSJV en droeg hij het uniform van deze functie, met revolver. Betichte hield zich bezig met “hoofddienst Vorming” en daar hij verscheidene athletische oefeningen leidde, is het wel mogelijk dat het hier eenvoudig om een startrevolver gaat.

In 1944 kwam er een splitsing in het NSJV en scheurde hij af met talrijke anderen omdat het VNV niet kordaat wou standnemen tegen deportatiemaatregelen van den bezetter. Dit standpunt legde hij uiteen in een spreekbeurt in het VNV te Lauwe.”

Herman Vandommele komt voorlopig vrij op 26 augustus 1946.

Het proces van de gebroeders Vandoorne uit Lauwe is een belangrijk dossier van economische collaboratie.

De gebroeders Joseph en Henri Vandoorne uit Lauwe aanvaardden, volgens het verslag van de krijgsauditeur van 21 augustus 1945, tijdens gans de oorlog camouflagewerken op de vliegvelden van Wevelgem, Moorsele en Poperinge. Allerlei militaire werken werden aan een tiental vliegvelden in Frankrijk uitgevoerd. Ondertussen vervaardigde hun schrijnwerkerij barakken, schijnvliegtuigen en ander materiaal voor de Duitsers.

Joseph nam de technische leiding van de firma voor zijn rekening en Henri deed het bureelwerk.

Joseph Vandoorne, geboren te Lauwe op 22 oktober 1895 en er wonende in de Menenstraat 30, gehuwd met Alice Mispelaere en vader van zeven kinderen, voorzitter van de Middenstand te Lauwe en er zeer geliefd, wordt opgepakt op 4 september 1944 en op 4 mei 1945 wordt hij door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange dwangarbeid en een zware geldboete. Tevens worden hem alle rechten ontnomen. Op 26 september 1945 wordt de levenslange dwangarbeid door het Krijgshof van Gent teruggebracht tot 15 jaar en op 8 juni 1949 tot 12 jaar.

Als jonge gast gaat hij op stiel o.a. in Noord-Frankrijk en wordt zoals zijn vader schrijnwerker. Vanaf 1912 werkt hij samen met zijn vader en in 1917 worden hun houtbewerkingsmachines door de Duitsers aangeslagen en vernietigd. Na zijn legerdienst in 1920 koopt hij nieuwe machines, gaat hij opnieuw aan de slag als schrijnwerker en neemt gedurende jaren actief deel aan de heropbouw van Ieper en omliggende. De schrijnwerkerij mag bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog gerekend worden als een van de grootste en modernste van het land. Dat gaat de Duitsers niet onopgemerkt voorbij en vanaf oktober 1940 stromen de bestellingen toe. Rond dit tijdstip stellen de Duitsers op de vliegvelden van Wevelgem en Moorsele reeds een grote hoeveelheid werklieden, tewerk, die ze zelf aanwerven en uitbetalen. Vanaf eind november 1940 wordt de firma Vandoorne door de Duitsers verplicht het werkvolk over te nemen en hen de lonen uit te betalen. De werklieden zetten in de praktijk hun gewone werk verder onder Duits bestuur zoals ze dit deden vóór Vandoorne hen uitbetaalde.

Honderden mensen die verplicht zijn te gaan arbeiden in Duitsland worden er in veiligheid verborgen waar ze ongekend toch in staat zijn hun families verder te onderhouden.

Joseph Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op 12 augustus 1950.

Ook zijn broer Henri, geboren te Lauwe op 18 december 1901, er wonende in de Menenstraat 34, gehuwd met Marie Barratte en vader van vier kinderen, wordt eveneens op 4 mei 1945 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, op 26 september 1945 door het Krijgshof te Gent teruggebracht tot 12 jaar en op 31 juli 1947 tot 10 jaar.

Henri Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op 30 juni 1950.

In haar masterscriptie (UGent – 2009) “De bestraffing van economische collaboratie in de hout- en meubelsector na de Tweede Wereldoorlog: vervolging en rechtspraak door de krijgsraden te Kortrijk, Mechelen, Brussel en Luik” behandelt Dr. Carmen Van Praet het proces van de gebroeders Vandoorne voor de Krijgsraad te kortrijk, hierna integraal weergeven.

“De krijgsraad van Kortrijk sprak op 4 mei 1945 een vonnis op tegenspraak uit in de zaak van de gebroeders Vandoorne uit Lauwe. Zij zaten toen al in voorhechtenis. Het openbaar ministerie, bij monde van eerste substituut-krijgsauditeur J. Van der Meersch, had een dossier opgesteld tegen aannemer Jozef Vandoorne en zijn broer, de timmerman en aannemer Henri Vandoorne omdat ze tijdens WOII artikel 115 en artikel 118bis van het SWB zouden overtreden hebben. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door Meester Claeys, stelde zich burgerlijke partij. Van der Meersch vorderde in zijn conclusies voor beide broers de doodstraf wegens feiten die onder artikel 115 SWB vielen en 15 jaar hechtenis voor de feiten onder toepassing van 118bis SWB. De krijgsraad van Kortrijk achtte de betichtingen op basis van art. 118bis niet voldoende bewezen. De kernbeschuldiging dat de broers Vandoorne aanzienlijke geldelijke steun hadden gegeven aan de „DeVlag‟ kon niet hard gemaakt worden. De krijgsraad veroordeelde Jozef en Henri Vandoorne wel voor economische collaboratie (art. 115 SWB). Zij kregen beiden levenslange dwangarbeid. De som van 135.767.080,08 frank werd als retributie toegewezen aan de Belgische schatkist. Beide veroordeelden werden ontzet uit hun titels, graden, openbare ambten, bedieningen en diensten waarmee zij bekleed waren. Bovendien werden ze van rechtswege levenslang ontzet van de rechten zoals bepaald in art. 123sexies SWB en art. 31 SWB. Al het roerend en onroerend alaam, de volledige uitrusting van de schrijnwerkerij en de voorraden hout die gediend hadden of bestemd waren voor de uitvoering van de misdaad, werden verbeurd verklaard. Bovendien veroordeelde de krijgsraad de gebroeders Vandoorne tot het betalen van een schadevergoeding aan de burgerlijke partij (Belgische Staat) ten bedrage van 50.000.000 frank.

Uit de uiteenzetting der zaak door eerste substituut-krijgsauditeur Van der Meersch bleek dat de gebroeders Vandoorne een schrijnwerkerij uitbaatten te Lauwe. De onderneming was een oude familiezaak waar men voor de oorlog deuren en venster vervaardigde. De firma was een feitelijke vereniging. De oudste broer, Jozef Vandoorne, nam de technische leiding van de firma voor zijn rekening, de jongste broer Henri Vandoorne deed het bureelwerk. Een regelmatige boekhouding werd pas vanaf 1 januari 1942 bijgehouden, maar er werden  uitgaande facturen gevonden die teruggingen tot 1940. Op basis van deze documenten stelde de heer Wullepit, deskundig boekhouder, een verslag op. Dit financieel onderzoek werd door de substituut-krijgsauditeur secundair geacht omdat de betichten de feiten grosso modo hadden bekend. Het rapport van Wullepit was wel van belang om een zicht te krijgen op het  zakencijfer en de winsten tijdens de bezettingsjaren.

In 1937 stelde het bedrijf Vandoorne 40 à 60 werklieden tewerk. Wellicht ten gevolge van de crisis was het aantal werknemers in 1940 drastisch gedaald tot 20 à 30 man. De gebroeders Vandoorne bekenden dat zij eind oktober, begin november 1940 in contact kwamen met de leiding van de Duitse „Bauleitung der Luftwaffe‟ te Wevelgem en Moorsele. Op deze vliegpleinen werkten honderden werklieden die aanvankelijk rechtstreeks aangeworven werden door de bezettende overheid. Zij werkten overduidelijk aan de uitbouw van militaire installaties. Toen er problemen rezen met o.a. lonen, verzekeringen en pensioenen, veranderden de Duitsers het geweer van schouder. De sociale administratie en de leiding van het werkvolk werd voortaan overgelaten aan Belgische ondernemers. De gebroeders Vandoorne sloten een contract af voor camouflagewerken op de vliegvelden van Wevelgem, Moorsele en Poperinge en in een aantal Franse steden. De werklieden die op deze vliegvelden werkten werden uitbetaald door de gebroeders Vandoorne. Opmerkelijk en uiterst bezwarend was de vaststelling dat de firma in 1941 op een gegeven moment maar liefst 1.200 arbeiders op haar loonlijst had staan.

Bovendien namen de gebroeders Vandoorne de leiding in handen van verscheidene landbouwexploitaties, de zogenaamde „Landwirtschaft‟ opgericht door de Duitsers op en rond de vliegvelden. Tot aan de bevrijding werden deze landbouwexploitaties door de gebroeders Vandoorne uitgebaat. Ongeveer 800 personen zaaiden en planten er gewassen onder toezicht van de Duitsers. De oogst werd verdeeld onder de Franse bevolking, de Duitsers en het werkvolk zelf. De brutolonen van de arbeiders op de vliegvelden en op de „Landwirtschaften‟ werden door de Duitsers aan de gebroeders Vandoorne betaald. Zij moesten vervolgens de sociale inhoudingen doen en het werkvolk uitbetalen. Volgens de deskundige hielden de gebroeders Vandoorne aan deze transacties een nettowinst van 20% over. Naast deze winstgevende activiteiten in rechtstreekse onderaanneming van de Duitse bezetter, vervaardigde hun schrijnwerkerij te Lauwe barakken, schijnvliegtuigen, camoufleernetten, driepikkels, kisten, sperblokken en meubilair. Tussen 1940 en augustus 1944 realiseerden de gebroeders Vandoorne een zakencijfer van 135.767.000 frank waarvan slechts 920.000 frank gefactureerd werd aan Belgisch cliënteel. De substituut-krijgsauditeur achtte het nutteloos om verder uit te wijden over deze leveringen omdat de betichten de feiten bekenden. Hij sloot zijn verslag af op ironische toon: “De betichten bekennen de feiten. Zij beweren dat zij alleenlijk hebben gehandeld om de belangen van het werkvolk te verdedigen. Deze verdediging heeft hun miljoenen opgebracht.”

De krijgsraad achtte het billijk om de gebroeders Vandoorne te veroordelen op basis van artikel 115 SWB. Het onderzoek bewees de feiten en de beschuldigden hadden hun misdaad gepleegd uit winstbejag. Tijdens het plegen van de economische misdaden waren Henri en Jozef Vandoorne militairen in onbepaald verlof en derhalve maakten zij zich volgens Van der Meersch ook schuldig aan verraad. De advocaten van de gebroeders Vandoorne waren Meester Degryse, Meester Tahon en Meester Cnokaert. Zij hamerden er op dat de betichten handelden in het belang van hun werknemers die zij werk en inkomen verschaften. Deze verschoningsgrond werd door de krijgsraad van Kortrijk niet aanvaard omdat het onderzoek duidelijk had aangetoond dat de beschuldigden uit winstbejag handelden. De krijgsraad hield wel rekening met de verzachtende omstandigheid dat de broers geen vroegere veroordelingen hadden opgelopen.”

Albert Werbrouck, geboren te Lauwe op 23 mei 1915 en er wonende in de Rekkemstraat 35, wordt op 22 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk en op 25 mei 1946 door het krijgshof te Gent tot 18 maanden gevangenis veroordeeld en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.

Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de Substituut te Gent op 5 juni 1946 de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Tot 26 December 1940 was veroordeelde krijgsgevangen. Daarna bleef hij drie maanden werkloos om daarna bij Dewitte te gaan werken.

Op 20 Oogst 1941 trad hij in de Vlaamsche Wacht. Te Maria ter Heide ontving hij zijn opleiding. Hij teekende eerst voor zes weken, daarna voor den duur van den oorlog. Hij beweert steeds foerier te zijn geweest. Hij verbleef achtereenvolgens te Antwerpen en te Brugge. Hij ontkent een geweer gedragen te hebben, doch bekent een revolver gedragen te hebben. Op 1 Juni 1942 werd hij tot gefreiter bevorderd en op 1 November 42 tot onderofficier. Hij beweert op 7 juni 1944 gedeserteerd te hebben.”

Het Kortrijksch Handelsblad, editie 15 februari 1946, vermeldt iets over de getuigen en zijn verdediger tijdens zijn proces voor de krijgsraad:

“… Getuige Vandamme Achiel heeft betichte meermalen gezien in uniform van de Vl. Wacht. Door de schuld van zijn vrouw heeft hij zich daartoe laten inlijven en door deze van zijn schoonvader. Verder was het een persoon die niet gevreesd was op de gemeente.

Getuigen Florimont en Wyseur Albert leggen dezelfde verklaringen af als eerste getuige, doch Seys Urbain weet in te brengen, dat betichte een eigenzinnig mensch was en zelden of nooit tegen iemand sprak.

Meester Dousy, uit Kortrijk, verklaart dat betichte een werkjongen is, vroeger werkzaam was in de textielfabriek van Lauwe, gehuwd en vader van een kind. Hij beklemtoont het feit, dat hij geen werk had en uit nood handelde. Door de propaganda voor de Vlaamsche Wacht heeft hij zich laten vangen. Hij stamt uit een Engelschgezinde familie.”

Camille Wyseur, schrijnwerkersbaas, geboren te Lauwe op 15 oktober 1890 en er wonende in de Statiestraat 31, wordt op 14 juli 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”. Het arrest van het krijgshof te Gent van 21 november 1945 bevestigt het vonnis van de krijgsraad.

De Substituut van Kortrijk noteert op 12 september 1945:

“Betichte heeft te Lauwe of elders in Belgie in ’t jaar 1940 een dertigtal schijnvliegtuigen in hout vervaardigd.

De rechters waren strenger om reden van het zuiver militair karakter van deze levering.”


 

Vichte: burgemeester Paul Deroost blijft op post - oorlogsschepen Gerard Vandoorne

 

Vichte: burgemeester Paul Deroost blijft op post – oorlogsschepen Gerard Vandoorne

 

Paul Deroost, geboren te Vichte op 28 oktober 1890 en er overleden op 1 november 1971, burgemeester van Vichte sedert 1926, blijft op post tijdens de bezetting. Eerste schepen is Jules Michels en tweede schepen Georges Bekaert.

Paul Deroost[1]

In januari 1946 richt hij een boodschap aan de inwoners van Vichte, waarin hij zijn afscheid als burgemeester aankondigt.

Bij Regentbesluit van 25 juli 1946, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 5 en 6 augustus 1946, wordt hem, op zijn verzoek, ontslag verleend uit zijn ambt van burgemeester.

Eerste schepen Jules Michels, geboren te Vichte op 7 september 1886 en overleden te Waregem op 1 juli 1983, blijft niet op post. Hem wordt ontslag verleend bij besluit van 26 augustus 1941 (B.S. 30 augustus 1941).

Maurice Vandendriessche, geboren te Vichte op 20 januari 1897 en er overleden op 2 april 1960, is reeds sinds 1926 gemeenteraadslid wanneer hij bij besluit van 27 augustus 1941 (B.S. van 30 augustus 1941) aangeduid wordt om Michels als schepen te vervangen. Vandendriessche wordt later burgemeester van Vichte, van 1947 tot 1952.

Maurice Vandendriessche[2]

Tweede schepen Georges Bekaert, geboren te Vichte op 31 mei 1898, sterft tijdens de bezetting, op 6 februari 1943 en wordt vervangen door Gerard Vandoorne, geboren te Vichte op 21 november 1912.

Vandoorne wordt bij besluit van 7 mei 1943 (B.S. van 9 mei 1943) aangeduid om het ambt van schepen waar te nemen.

De krijgsraad van Kortrijk veroordeelt Vandoorne op 21 december 1946 tot acht jaar gewone hechtenis.

Op 3 februari 1947 zet de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Voor den oorlog stond hij reeds in het VNV. Binst de bezetting is hij lid geweest van de zwarte brigade, vanaf September 1940 tot einde 1943, waarna hij overgegaan is tot de hulpbrigade. Hij was geldomhaler van de vlaamsch nationaal ziekenbond “ik dien”. In Juli 1943 is hij schepen der gemeente Vichte geworden.

Op Kerstavond 1942 was VANDOORNE en DEWAELE beiden in uniform der zwarte brigade geweldig verweten geweest door DEPUYDT Rudolf, die dronken was. VANDOORNE melde het gebeurde aan zijn overste CALMEIN, vendelleider der zwarte brigade, die bevel gaf over te gaan tot de aanhouding van DEPUYDT. CLARISSE Marcel, VNV-burgemeester van Harelbeke, heeft dit werkje opgeknapt met medehulp van VANDOORNE en DEWAELE. Onder bedreiging hunner revolvers hielden ze DEPUYDT aan en leverden hem over aan de duitschers te Kortrijk. DEPUYDT werd na 8 dagen vrijgelaten.

Op 23 October 1943 werd er door verschillende controleurs huiszoekingen gedaan te Anzegem-Kaster, bij personen die verdacht waren smokkelhandel te drijven. In een dier huizen, namelijk bij den landbouwer ALGOET, werd er door controleur MORTIER een ouden revolver en een dolk gevonden, alsook bevond er zich in dit huis een vreemd persoon, die zoogezegd doofstom was en afkomstig van Vichte. MORTIER belde om versterking naar de rijkswacht van Anzegem. Daar deze belet was belde hij naar de GFP te Kortrijk. Ondertusschen was den vreemdeling verdwenen. CASTELAIN Joseph kreeg opdracht naar het station te gaan om de andere controleurs, die daar verzamelden, te gaan verwittigen. Onderweg ontmoette hij VANDOORNE, die juist in de streek was om er geld in te zamelen voor zijn ziekenbond. CASTELAIN vertelde aan VANDOORNE dat er op de hoeve ALGOET een geheimzinnigen persoon bevond die zoogezegd van Vichte was. VANDOORNE die ook van Vichte is, dacht dat het misschien dien persoon was die eenige weken voordien een aanslag op hem gepleegd had en hij kwam mee tot aan de hoeve om eens te zien.

De GFP kwam op de hoeve aan. Deze gaf aan de controleurs opdracht de huiszoeking door te drijven. Ook VANDOORNE, die evenwel geen controleur was en die daar in feite niets te maken had, zocht mede. Op een gegeven oogenblik werd een geheimen kelder ontdekt, volgestopt met wapens en munitie. Korts daarop werd den vreemdeling ontdekt. Aan de duitschers bekende deze dat hij een Engelsch soldaat was, die zich sedert 1940 in de streek schuil hield. VANDOORNE die in hem den dader meende te herkennen van den aanslag op hem gepleegd gaf den Engelschman een kaakslag zeggende: “mijn bloed kookt als ik u zie”. Ook zou hij den Engelschman aan de duitschers aangewezen hebben als zijnde den persoon die op hem geschoten had.

Den boer ALGOET Camiel, diens vrouw en dochter en den Engelschman werden weggevoerd. De eerste twee zijn in Duitschland gestorven. De dochter en den Engelschman zijn na de kapitulatie teruggekeerd.”

In een brief van 28 mei 1948 gericht aan de bestuurder van het I.C. Leopoldsburg, waar hij opgesloten zit, geeft Gerard Vandoorne zijn uiteenzetting van de feiten:

“ … Tengevolge van dorpspolitiek voor den oorlog en zonder ooit de bedoeling gehad te hebben verraad te plegen, was ondergetekende lid geworden van V.N.V. Dat lidmaatschap bleef tijdens de oorlog voortbestaan, en hij werd tevens lid van de Zwarte Brigade, en gedurende een jaar schepen van de gemeente, met zijn eenvoudige ontwikkeling niet begrijpend welke ijselijke gevaren voor volk en land hierachter schuilden. Over het hogergenoemde bestaat geen enkele klacht vanwege de gemeente Vichte, daar het V.N.V. bij de bewoners nog steeds de betekenis had van een dorpspolitieke partij …

Wat de andere ten laste gelegde zaken betreft:

In het najaar 1942, ’s zondags uit Kortrijk terugkerend met enkele dorpsgenoten bracht de electrische tram ons tot Deerlijk op twee kilometers van Vichte onze woonplaats. Enkele dorpsgenoten legden de weg te voet af. Ik zelf en een kennis haalden onze fiets af in een nabijliggende herberg, en reden tewege de groep achterna. Het was valavond en plots was de baan versperd door een groepje halfbedronken lieden, die van een hanengevecht terugkeerden. Wij sprongen af en wilden uitwijken, toen een zekere Depuydt voor ons sprong en ons aanviel. Hij was bedronken en wist aanvankelijk ook niet wie wij waren. Ik sprak hem kalmerend aan met zijn naam: “Adolf, laat ons met rust, we laten u ook met rust, we willen onze weg voortgaan. Daarop herkende hij mij en begon ons te overladen met allerlei scheldwoorden, vooral in verband met onze politieke groepering. We zegden niets en reden tot bij onze vrouw en kennissen. Opeens rijdt Depuydt in den donkeren tusschen ons groepje, kneust een der vrouwen, laat zijn fiets vallen, bedreigt me met een mes. Zijn kennissen kwamen bij, trokken de razende zooveel mogelijk achteruit, doch zijn scheldpartij duurde tot aan onze woning. ’s Anderendaags vertelde ik het incident aan den heer Calemijn uit Kortrijk, op het bureel van “Ik dien” waar ik alle maandagen moest heen gaan voor afrekening. Deze heeft het geval aan de Duitschers verteld en Depuydt doen ophalen. Wij werden verzocht, samen met den heer Dewaele uit Vichte, een rapport op te maken. We hebben geweigerd. Depuydt kwam een paar dagen later vrij. Bij mijn veroordeling erkende hij zelf spontaan, de grote schuld te zijn. Als nota dient vermeld dat Depuydt onlangs voor aftroggelarij en bedreiging met wapens voor gemeenrecht werd veroordeeld.

“Als inlijding in het geval Kaster meld ik eerst het volgende. Een veertien dagen voor het geval hieronder aangehaald is een aanslag op mij gepleegt geweest, door toedoen van den Heer Burgemeester, werd ik onderhoord door het parket, den Heer Onderzoeksrechter Sabbe, en daarna door de Duitschers”.

In de loop van de maand September 1943 deden de kontrollediensten uit Kortrijk op bevel van Brussel, een onderzoek in verband met de voeding, op drie verscheidene plaatsen te Kaster (WVl). Bij de familie Algoet ontdekten ze wapens, en een lijst met namen er op, alsook van gepleegde branden. Bij die ontdekking vroegen de kontroleurs aan ieder zijn eenzelvigheidskaart. Een er van wilde niet spreken en niets geven. De familie Algoet verklaarde dat die persoon een doofstomme was, wonende op de knok te Vichte en vermelden zijn naam, het toeval wilde nu dat ik juist in die streek dienst deed als geldomhaler van de ziekenkas, naamlijk Anzegem en Gijzelbrechtegem heel nabij Kaster, daar ontmoette ik Castelein die mij vroeg of ik in mijn gemeente geen doofstomme kende, en gansch die zaak vertelde. Ondertusschen had hij mij gevraagt eens te gaan zien om zoodoende die persoon te erkennen, ik zegde dat ik zouw zien wat ik deed, en ging mijn ronde verder doen. Ondertusschen waren de Duitschers reeds door de kontroleur Mortier opgebeld en op de hoeve aanwezig. De hele familie was reeds aangehouden, alle wapens gevonden enz … Daar ik nabij de hofstede Algoet moest gaan om geld te ontvangen bij een zekeren Van Assche Odiel ook een boer, werd ik aangesproken door den zelfde Duitscher die mij had onderhoord veertien dagen voordien, bij dien aanslag op mij. Hij was verwittigd van den kontroleur dat ik daar moest komen, en verzocht mij bij dien doofstomme te komen, daar gekomen was dien doofstomme voor de tweede maal verdwenen, maar na enkele minuten hadden ze hem terug, en na een tijd werd ik er bij gehaald, en vroegen ze mij als ik hem erkende als den dader van mijn aanslag, en of hij van mijn gemeente was. Ik zei beslist: neen, en zegde hem niet te erkennen. Verder gebeurde er niets meer. Alles werd opgeladen en de aangehoudenen weggevoerd.

Later tijdens den oorlog dus, kwam die zaak te Brugge voor de krijgsraad. Ik werd als getuige nooit opgeroepen, de kontroleurs wel. Ik had evenmin een schriftelijke verklaring af te leggen, nog eenige konfrontatie mee te maken.

Toen ik voor de krijgsraad verscheen te Kortrijk op 21/12/46 verklaarde hogergenoemde doofstomme, die in werkelijkheid een Engelsch soldaat[3] was, evenals de dochter Algoet waarmee hij ondertusschen getrouwd was, dat ik tegen de Duitsche op de dag der aanhouding zou gezegd hebben dat hij de dader van de aanslag op mijn persoon was, en dat ik bij de verklaring hem een slag in het gezicht zou gegeven hebben.

Beide verkaringen loochende ik ten stelligste en houd nog steeds mijn onschuld staande. Moest ik gezegd hebben dat de Engelschman de dader van de aanslag was op mijn persoon, dan zou ik zekerlijk een schriftelijke verklaring hebben moeten afleggen en konfrontatie meemaken. Getuige Van Meer gewezen beroepsmilitair en krontoleur van dienst, die het hele gebeuren te Kaster van ’t begin tot het einde aanwezig was, en voor het gerecht een nauwkeurig relaas gaf, en ten nadele van Mortier en de andere kontroleurs sprak, verklaarde op verzoek van mijn advokaat aan de voorzitter onder eede “dat hij alles meemaakte maar dat hij mij absoluut niet zien slaan heeft. Dat verklaarde Van Meer die voor mij een volslagen vreemdeling en een uitgesproken Belgischgezinde was, en dien persoon zal ik heel mijn verdere leven dankbaar zijn omdat hij rechtzinnig was …”

De dienst van de voorlopige en voorwaardelijke invrijheidstelling van het Ministerie van Justitie schrijft in een nota van 1 juni 1949 gericht aan de bestuurder van het interneringscentrum:

“In verband met Uw staat 78 van 31.7.1948 nr. JR/VIG/18891 betreffende de veroordeelde Gerard VAN DOORNE, geboren te Vichte de 21.11.1912, heb ik de eer U ter kennis te brengen dat in het vonnis van 21.12.1946 uitgesproken door de Krijgsraad te Kortrijk geen enkel feit van verklikking ten laste van voornoemde weerhouden werd.

Ik verzoek U de Commissie tot Beheer van de onder Uw bestuur staande inrichting van dit feit op de hoogte te stellen en mij onverwijld een nieuw voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling ten gunste van belanghebbende te laten geworden, waarin rekening gehouden wordt met deze nieuwe gegevens.”

Gerard Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op 2 juli 1949.



[1] Bron foto: Anzegemse wetenswaardigheden – De burgemeesters van Vichte – Gezamenlijke opzoekingen door Devogelaere Etienne en Speleers Frans (users.telenet.be)

[2] Bron foto: zelfde bron als voor foto van Paul Deroost.

[3] De Engelse soldaat waarvan sprake wordt uitgebreid besproken in het hoofdstuk “Kaster”. Het betreft John-Bob Norgan, geboren te Manchester op 15 april 1918.