Het verzet in Wevelgem
Na de oorlog heeft de Belgische wetgeving
verschillende statuten uitgewerkt voor de mensen die op een of andere manier
actief waren in het verzet of die slachtoffer van de oorlog waren geworden,
waaronder de belangrijkste voor ons onderzoek:
- het statuut van gewapend weerstander voor
weerstanders die hoofdzakelijk aanslagen tegen Duitsers en collaborateurs
hebben gepleegd alsook sabotagedaden, met focus op de wegen- en
spoorweginfrastructuur en energievoorzieningen;
- het statuut van inlichtings- en actieagent voor de
personen die politieke, economische en militaire informatie hebben
verzameld en doorgestuurd naar Londen;
- het statuut van gedeporteerde of weggevoerde tot
de verplichte tewerkstelling voor
de personen die werden weggevoerd naar Duitsland of een door Duitsland
bezet gebied, met uitzondering van België en Noord-Frankrijk, en tot
arbeid gedwongen werden in uitvoering van een formeel en schriftelijk
bevel of nadat ze door de bezetter werden aangehouden;
- het statuut van burgerlijk weerstander voor de
weerstanders die tijdens de bezetting een risicovolle activiteit
ontwikkeld hebben in het kader van de geheime strijd tegen de bezetter;
- het statuut van werkweigeraar voor personen die
zich, door het treffen van voldoende onderduikingsmaatregelen, onttrokken
hebben aan de hen door de bezetter opgelegde arbeidsverplichting;
- het statuut van krijgsgevangene voor Belgische
militairen die tijdens de oorlog door de Duitsers werden gevangen genomen;
- het statuut van
weerstander door de sluikpers
voor de weerstanders die een onbaatzuchtige, vaderlandslievende
bedrijvigheid hebben uitgeoefend tegen de vijand, via persorganen,
vlugschriften, plakbrieven of communiqués, waardoor ze bloot stonden aan
weerwraakmaatregelen vanwege de vijand;
- het statuut van politiek gevangene en zijn rechthebbenden voor de personen
die onder bepaalde voorwaarden een door de vijand opgelegd regime van
hechtenis of internering hebben gekend in gevangenissen of
concentratiekampen of voor hen die door de vijand ter dood veroordeeld
werden en voor hen die na aanhouding door de vijand of tijdens hun
opsluiting door de vijand ter dood werden gebracht. Sommige nabestaanden
van politieke gevangenen die de oorlog niet overleefd hebben konden erkend
worden als rechthebbenden van politieke gevangenen.
Het grootst aantal leden werd geteld bij het gewapend verzet, dat op zijn beurt nog eens onderverdeeld was in een aantal verzetsorganisaties, waaronder het Onafhankelijkheidsfront.
Het Onafhankelijkheidsfront was een van de belangrijkste Belgische
verzetsorganisatie voor gewapend verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog
en werd gesticht op initiatief van de Kommunistische Partij van België (KPB).
Het
front functioneerde als een koepel van verschillende verzetsorganisaties en
politieke gezindheden. Enkele organisaties en diensten die er in Wevelgem deel
vanuit maakten:
- het
Partizanenleger (P.L./P.A.), dat aanslagen en sabotage pleegde en
dagelijks gewapend liep;
- de “Reserve”
met de personen die het P.L./P.A. aanvulden en vervingen en die later de Patriottische
Milities (P.M.) werden genoemd;
- de dienst
“Solidariteit” die hulp en huisvesting verleenden aan gezinnen, die
slachtoffer waren geworden van de bezetter;
- de Sluikpers
met o.a. het sluikblad “De Vlasser” in
Wevelgem.
In
Wevelgem leidde onderwijzer Silverans de burgerlijke activiteiten terwijl onderwijzer
Vankeirsbilck de militaire tak voor hem nam en gewestleider was van het
partizanenleger.
Tussen
de twee afdelingen ontstond grote twist en beiden eisten het leiderschap op. Het
gedrag van vele verzetslieden liet na de bevrijding bovendien veel te wensen
over.
“De
geschiedenis van Wevelgem”[1]
is niet mals voor deze Wevelgemse verzetslieden:
“Onmiddellijk
na de aftocht van de Duitsers kwamen verzetslieden tevoorschijn met bruikbare
en onbruikbare wapens. Hun aantal groeide zienderogen aan met mannen van het
elfde uur. Zij lokten de reeds gemelde schermutselingen uit, maar na een paar
dagen was die strijd ten einde. Na de aankomst van de Britse eenheden konden de
wapens neergelegd worden, maar dit was niet naar de zin van de aanvoerders der
verzetslieden. Die wilden hun actie verderzetten, naar zij beweerden om de orde
te herstellen en de collaborateurs te straffen. Zij gingen illegale wegen op, en
leidden de gemeente naar de anarchie. Met of zonder reden werden veel personen,
in oneerlijke omstandigheden door ongure elementen aangehouden en geïnterneerd
in de weverij Franco-Belge of in het kasteel en later in de Wikings in
Kortrijk. De aangehoudenen moesten zich eerst verantwoorden voor de onzinnige
rechtbank van het OF en, indien zij zich niet onderwierpen aan de oekazen van
de verwaande rechters, werden zij bedreigd of mishandeld. Een aantal werd
beschuldigd of vervolgd wegens economische collaboratie of handeldrijven
gedurende de bezetting.
De
OF-mannen die zich aanstelden als de behoeders van de orde en het recht,
aarzelden niet tal van medeburgers aan te klagen op grond van futiliteiten, gissingen,
verzonnen kwaad en leugens. Zij spoorden bovendien de bevolking aan op te
treden als aanklagers en verklikkers. Zij bekladden een aantal woningen met
hakenkruisen en verspreidden opruiende mededelingen en andere druksels. Wie
gezonde kritiek uitbracht op de ongewone gedragingen werd voor hun fameuze
rechterstoel gedaagd. Minstens 150 personen werden door de verzetslieden
gevangen gezet. Velen onder hen werden later door de auditeur van Kortrijk naar
huis gestuurd, zonder dat er een klacht tegen hen weerhouden werd (…)
Toen
de procureur des Konings in Kortrijk in november 1944 de bevolking meedeelde
dat aanhoudingen en interneringen alleen mochten gebeuren door de wettelijke
politiediensten en de minister van Landsverdediging de ontbinding van de
verzetsgroepen beval, antwoordden onze OF’ers met een aanplakbiljet ‘De handen
af van de weerstand’ en de Patriottische Milities (PM) verklaarden ‘Wij
ontwapenen niet’. We leefden in de anarchie. Binnen het Onafhankelijkheidsfront
werden aan het einde van de oorlog de Patriottische Milities (PM) opgericht ter
ondersteuning van de geallieerden bij de bevrijding. Leden van deze milities
kwamen vooral uit socialistische families. Een fractie van de weerstanders kwam
terecht in communistisch vaarwater. Enkele Wevelgemse leden waren zelfs
kandidaat op de eerstvolgende gemeente- en provincieraadsverkiezingen. Maar
toch brokkelde het aantal leden van het verzet af. Intussen besloot de regering
niet in te gaan op de eis van de verzetslieden om in blok opgenomen te worden
in het leger, de rijkswacht of de gewone politie. Daar de overheid gesteund
werd door de Amerikaanse legeroverheid konden de verzetsgroepen niets anders
doen dan zich tenslotte neer te leggen bij de beslissingen van het wettelijk
gezag. Zo kwam geleidelijk een einde aan de activiteiten van het verzet.”
Na
de bevrijding maakt Jan Cyriel Silverans, volgend verslag:
“Al de réfractairen,
P.M.- en P.A.-leden hebben samen gewerkt tijdens de bevrijding, op Zondag 3 September
’44.
Opstelling op vier
verschillende plaatsen op de groote markt te Wevelgem.
Om 10 uur aanval op
alleenloopende Duitschers. Tegen de middag hadden we reeds 19 (negentien)
krijgsgevangenen alsook een Duitsch aannemer met zijn dochter en al zijn
bezittingen.
Tengevolge het verraad
werden deze 19 krijgsgevangenen terug verlost door een kolom komende uit de
richting van Meenen. Versterking werd gevraagd bij A.B.[2]
Lauwe om de kolom aan te vallen, welke de krijgsgevangenen wilden verlossen.
Geen hulp van A.B. werd verleend. Beroep werd gedaan op F.F.I.[3]
van Roncq uit Frankrijk, die een aanval voorbereidde op een kolom S.S.-troepen
die op rust lag. De F.F.I. kwamen ons onmiddellijk ter hulp met hun mannen
alsook met een kanon. Dit laatste dreef de vijand op de vlucht.
Tijdens de strijd is één
réfractair nl. Vandermeiren André gevallen.
In den zelfden namiddag
viel ook één P.M.-lid nl. Malfait Marcel, als bewaker bij de krijgsgevangenen.
Dien zelfden namiddag
hebben wij dan nog 10 Duitsers krijgsgevangenen genomen en ter veiligheid in
handen gegeven van den A.B. te Lauwe.
Op maandag 4 September
hebben wij ons bezig gehouden met afhalingen van Zwarten, Gestapo’s en
collaborateurs.
Dien zelfden Maandagnamiddag
stuurden wij gevraagde versterking op de baan tusschen Meenen en Wervik. De
versterking bestond uit 18 mannen. Tijdens het gevecht viel een met ons
strijdende partisanen, nl. Noyelle Frans.
Dinsdag middag (5 September)
aanval op drie Duitsche moto’s, de eerste werd neergeschoten terwijl de twee
anderen wegvluchtten. Op dit oogenblik kwam één auto uit de richting van Lauwe
en versterking met moto’s uit de richting van Meenen. Een lang en zwaar gevecht
had plaats. Elf Duitschers zijn gevallen. Ook twee P.M.-leden, nl. Windels
Maurice en Boxoen Georges.
’s Avonds werden nog
alleen loopende Duitschers gevangenen genomen. Een twintig tal Duitschers
bewaakten de brug tussen Lauwe en Wevelgem om ze op het laatste oogenblik te
doen springen.
Dit hebben we kunnen overmaken
aan de Engelschen die reeds in Moeskroen waren. Nog den zelfden avond zijn deze
gekomen om alles in het zicht te nemen. Woensdag 6 september zijn de Engelschen
gekomen met één onzer mannen en deden een aanval op de wachten aan de brug. Na
het eerste gevecht lieten zij zich gevangen nemen, terwijl de anderen weg
vluchtten in de richting van Bissegem.
De brug bleef veilig en
rond 9,30 uur kwamen de eerste Engelschen de brug over in de richting van
Wevelgem en bleven er.”
In
het verslag worden vijf verzetsstrijders, die het leven lieten bij de
bevrijding, bij naam genoemd:
- André Vandermeiren, geboren te Wevelgem op 25
mei 1921 en overleden te Wevelgem op 3 september 1944;
- Marcel Malfait, geboren te Wevelgem op 6 mei
1902 en overleden te Wevelgem op 3 september 1944;
- Maurits Windels, geboren te Wevelgem op 13
augustus 1910 en overleden te Wevelgem op 5 september 1944;
- Georges Boxoen, geboren te Wevelgem op 1 april
1903 en overleden te Wevelgem op 5 september 1944;
- Frans Noyelle, geboren te Moorsele op 6
augustus 1923, zwaar gewond te Geluwe op 4 september 1944 en overleden te
Menen op 10 september 1944.
Over
de eerste twee slachtoffers stelt Cyriel Silverans op 5 mei 1948 volgend attest
op:
“De
ondergetekende, Silverans Cyriel, gewezen bevelvoerder der P.M. sector III-J
Wevelgem en omgeving, verklaart hierdoor dat de genaamde Malfait Marcel,
voorheen wonende Brugstraat, 59, Wevelgem, op Zondag 3 September 1944 het
ondergrondse leger vervoegd heeft om samen de vijand te bestrijden. Rond 9 uur
in de voormiddag begon de eerste aanval op alleenlopende Duitsers en dezelfde
middag hadden we reeds meer dan 20 Duitsers krijgsgevangenen. In de namiddag
werden deze krijgsgevangenen overgebracht naar een veiliger plaats op de
gemeente, nl. in de school op de Kijkuithoek. Malfait Marcel werd ook belast
met de bewaking ervan.
Door verraad werden Duitsers te Meenen op de hoogte gebracht van de Duitse krijgsgevangenen en stuurden er meer dan 300 soldaten op af om ze te verlossen. De Duitsers waren de school genaderd. Wie weg kon vluchtte … Vandermeiren André werd eerst gevat en ter plaatse tegen een muur neergekogeld, terwijl Malfait Marcel niet meer weg kon en de trap in de school opvluchtte, achtervolgd door de Duitsers die hem ter plaatse neersloegen en verder met een schot afmaakten.”