Vichte: burgemeester Paul Deroost blijft op post –
oorlogsschepen Gerard Vandoorne
Paul Deroost, geboren te Vichte op 28 oktober
1890 en er overleden op 1 november 1971, burgemeester van Vichte sedert 1926,
blijft op post tijdens de bezetting. Eerste schepen is Jules Michels en tweede
schepen Georges Bekaert.
Paul Deroost[1]
In januari 1946 richt hij een boodschap aan
de inwoners van Vichte, waarin hij zijn afscheid als burgemeester aankondigt.
Bij Regentbesluit van 25 juli 1946,
verschenen in het Belgisch Staatsblad van 5 en 6 augustus 1946, wordt hem, op
zijn verzoek, ontslag verleend uit zijn ambt van burgemeester.
Eerste schepen Jules Michels, geboren te
Vichte op 7 september 1886 en overleden te Waregem op 1 juli 1983, blijft niet
op post. Hem wordt ontslag verleend bij besluit van 26 augustus 1941 (B.S. 30
augustus 1941).
Maurice Vandendriessche, geboren te Vichte op
20 januari 1897 en er overleden op 2 april 1960, is reeds sinds 1926
gemeenteraadslid wanneer hij bij besluit van 27 augustus 1941 (B.S. van 30
augustus 1941) aangeduid wordt om Michels als schepen te vervangen.
Vandendriessche wordt later burgemeester van Vichte, van 1947 tot 1952.
Maurice Vandendriessche[2]
Tweede schepen Georges Bekaert, geboren te
Vichte op 31 mei 1898, sterft tijdens de bezetting, op 6 februari 1943 en wordt
vervangen door Gerard Vandoorne, geboren te Vichte op 21 november 1912.
Vandoorne wordt bij besluit van 7 mei 1943
(B.S. van 9 mei 1943) aangeduid om het ambt van schepen waar te nemen.
De krijgsraad van Kortrijk veroordeelt
Vandoorne op 21 december 1946 tot acht jaar gewone hechtenis.
Op 3 februari 1947 zet de
Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk de feiten uiteen die tot zijn veroordeling
hebben geleid:
“Voor den oorlog stond hij reeds in het VNV. Binst de
bezetting is hij lid geweest van de zwarte brigade, vanaf September 1940 tot
einde 1943, waarna hij overgegaan is tot de hulpbrigade. Hij was geldomhaler
van de vlaamsch nationaal ziekenbond “ik dien”. In Juli 1943 is hij schepen der
gemeente Vichte geworden.
Op Kerstavond 1942 was VANDOORNE en DEWAELE beiden in
uniform der zwarte brigade geweldig verweten geweest door DEPUYDT Rudolf, die
dronken was. VANDOORNE melde het gebeurde aan zijn overste CALMEIN,
vendelleider der zwarte brigade, die bevel gaf over te gaan tot de aanhouding
van DEPUYDT. CLARISSE Marcel, VNV-burgemeester van Harelbeke, heeft dit werkje
opgeknapt met medehulp van VANDOORNE en DEWAELE. Onder bedreiging hunner
revolvers hielden ze DEPUYDT aan en leverden hem over aan de duitschers te
Kortrijk. DEPUYDT werd na 8 dagen vrijgelaten.
Op 23 October 1943 werd er door verschillende
controleurs huiszoekingen gedaan te Anzegem-Kaster, bij personen die verdacht
waren smokkelhandel te drijven. In een dier huizen, namelijk bij den landbouwer
ALGOET, werd er door controleur MORTIER een ouden revolver en een dolk
gevonden, alsook bevond er zich in dit huis een vreemd persoon, die zoogezegd
doofstom was en afkomstig van Vichte. MORTIER belde om versterking naar de
rijkswacht van Anzegem. Daar deze belet was belde hij naar de GFP te Kortrijk.
Ondertusschen was den vreemdeling verdwenen. CASTELAIN Joseph kreeg opdracht
naar het station te gaan om de andere controleurs, die daar verzamelden, te
gaan verwittigen. Onderweg ontmoette hij VANDOORNE, die juist in de streek was
om er geld in te zamelen voor zijn ziekenbond. CASTELAIN vertelde aan VANDOORNE
dat er op de hoeve ALGOET een geheimzinnigen persoon bevond die zoogezegd van
Vichte was. VANDOORNE die ook van Vichte is, dacht dat het misschien dien
persoon was die eenige weken voordien een aanslag op hem gepleegd had en hij
kwam mee tot aan de hoeve om eens te zien.
De GFP kwam op de hoeve aan. Deze gaf aan de
controleurs opdracht de huiszoeking door te drijven. Ook VANDOORNE, die evenwel
geen controleur was en die daar in feite niets te maken had, zocht mede. Op een
gegeven oogenblik werd een geheimen kelder ontdekt, volgestopt met wapens en
munitie. Korts daarop werd den vreemdeling ontdekt. Aan de duitschers bekende
deze dat hij een Engelsch soldaat was, die zich sedert 1940 in de streek schuil
hield. VANDOORNE die in hem den dader meende te herkennen van den aanslag op
hem gepleegd gaf den Engelschman een kaakslag zeggende: “mijn bloed kookt als
ik u zie”. Ook zou hij den Engelschman aan de duitschers aangewezen hebben als
zijnde den persoon die op hem geschoten had.
Den boer ALGOET Camiel, diens vrouw en dochter en den
Engelschman werden weggevoerd. De eerste twee zijn in Duitschland gestorven. De
dochter en den Engelschman zijn na de kapitulatie teruggekeerd.”
In een brief van 28 mei 1948 gericht aan de
bestuurder van het I.C. Leopoldsburg, waar hij opgesloten zit, geeft Gerard
Vandoorne zijn uiteenzetting van de feiten:
“ … Tengevolge van dorpspolitiek voor den oorlog en
zonder ooit de bedoeling gehad te hebben verraad te plegen, was ondergetekende
lid geworden van V.N.V. Dat lidmaatschap bleef tijdens de oorlog voortbestaan,
en hij werd tevens lid van de Zwarte Brigade, en gedurende een jaar schepen van
de gemeente, met zijn eenvoudige ontwikkeling niet begrijpend welke ijselijke
gevaren voor volk en land hierachter schuilden. Over het hogergenoemde bestaat
geen enkele klacht vanwege de gemeente Vichte, daar het V.N.V. bij de bewoners
nog steeds de betekenis had van een dorpspolitieke partij …
Wat de andere ten laste gelegde zaken betreft:
In het najaar 1942, ’s zondags uit Kortrijk
terugkerend met enkele dorpsgenoten bracht de electrische tram ons tot Deerlijk
op twee kilometers van Vichte onze woonplaats. Enkele dorpsgenoten legden de weg
te voet af. Ik zelf en een kennis haalden onze fiets af in een nabijliggende
herberg, en reden tewege de groep achterna. Het was valavond en plots was de
baan versperd door een groepje halfbedronken lieden, die van een hanengevecht
terugkeerden. Wij sprongen af en wilden uitwijken, toen een zekere Depuydt voor
ons sprong en ons aanviel. Hij was bedronken en wist aanvankelijk ook niet wie
wij waren. Ik sprak hem kalmerend aan met zijn naam: “Adolf, laat ons met rust,
we laten u ook met rust, we willen onze weg voortgaan. Daarop herkende hij mij
en begon ons te overladen met allerlei scheldwoorden, vooral in verband met
onze politieke groepering. We zegden niets en reden tot bij onze vrouw en
kennissen. Opeens rijdt Depuydt in den donkeren tusschen ons groepje, kneust
een der vrouwen, laat zijn fiets vallen, bedreigt me met een mes. Zijn
kennissen kwamen bij, trokken de razende zooveel mogelijk achteruit, doch zijn
scheldpartij duurde tot aan onze woning. ’s Anderendaags vertelde ik het
incident aan den heer Calemijn uit Kortrijk, op het bureel van “Ik dien” waar
ik alle maandagen moest heen gaan voor afrekening. Deze heeft het geval aan de
Duitschers verteld en Depuydt doen ophalen. Wij werden verzocht, samen met den
heer Dewaele uit Vichte, een rapport op te maken. We hebben geweigerd. Depuydt
kwam een paar dagen later vrij. Bij mijn veroordeling erkende hij zelf
spontaan, de grote schuld te zijn. Als nota dient vermeld dat Depuydt onlangs
voor aftroggelarij en bedreiging met wapens voor gemeenrecht werd veroordeeld.
“Als inlijding in het geval Kaster meld ik eerst het
volgende. Een veertien dagen voor het geval hieronder aangehaald is een aanslag
op mij gepleegt geweest, door toedoen van den Heer Burgemeester, werd ik
onderhoord door het parket, den Heer Onderzoeksrechter Sabbe, en daarna door de
Duitschers”.
In de loop van de maand September 1943 deden de
kontrollediensten uit Kortrijk op bevel van Brussel, een onderzoek in verband
met de voeding, op drie verscheidene plaatsen te Kaster (WVl). Bij de familie
Algoet ontdekten ze wapens, en een lijst met namen er op, alsook van gepleegde
branden. Bij die ontdekking vroegen de kontroleurs aan ieder zijn
eenzelvigheidskaart. Een er van wilde niet spreken en niets geven. De familie
Algoet verklaarde dat die persoon een doofstomme was, wonende op de knok te
Vichte en vermelden zijn naam, het toeval wilde nu dat ik juist in die streek
dienst deed als geldomhaler van de ziekenkas, naamlijk Anzegem en
Gijzelbrechtegem heel nabij Kaster, daar ontmoette ik Castelein die mij vroeg
of ik in mijn gemeente geen doofstomme kende, en gansch die zaak vertelde.
Ondertusschen had hij mij gevraagt eens te gaan zien om zoodoende die persoon
te erkennen, ik zegde dat ik zouw zien wat ik deed, en ging mijn ronde verder
doen. Ondertusschen waren de Duitschers reeds door de kontroleur Mortier
opgebeld en op de hoeve aanwezig. De hele familie was reeds aangehouden, alle
wapens gevonden enz … Daar ik nabij de hofstede Algoet moest gaan om geld te
ontvangen bij een zekeren Van Assche Odiel ook een boer, werd ik aangesproken
door den zelfde Duitscher die mij had onderhoord veertien dagen voordien, bij
dien aanslag op mij. Hij was verwittigd van den kontroleur dat ik daar moest
komen, en verzocht mij bij dien doofstomme te komen, daar gekomen was dien
doofstomme voor de tweede maal verdwenen, maar na enkele minuten hadden ze hem
terug, en na een tijd werd ik er bij gehaald, en vroegen ze mij als ik hem
erkende als den dader van mijn aanslag, en of hij van mijn gemeente was. Ik zei
beslist: neen, en zegde hem niet te erkennen. Verder gebeurde er niets meer.
Alles werd opgeladen en de aangehoudenen weggevoerd.
Later tijdens den oorlog dus, kwam die zaak te Brugge
voor de krijgsraad. Ik werd als getuige nooit opgeroepen, de kontroleurs wel.
Ik had evenmin een schriftelijke verklaring af te leggen, nog eenige
konfrontatie mee te maken.
Toen ik voor de krijgsraad verscheen te Kortrijk op
21/12/46 verklaarde hogergenoemde doofstomme, die in werkelijkheid een Engelsch
soldaat[3]
was, evenals de dochter Algoet waarmee hij ondertusschen getrouwd was, dat ik
tegen de Duitsche op de dag der aanhouding zou gezegd hebben dat hij de dader
van de aanslag op mijn persoon was, en dat ik bij de verklaring hem een slag in
het gezicht zou gegeven hebben.
Beide verkaringen loochende ik ten stelligste en houd
nog steeds mijn onschuld staande. Moest ik gezegd hebben dat de Engelschman de
dader van de aanslag was op mijn persoon, dan zou ik zekerlijk een
schriftelijke verklaring hebben moeten afleggen en konfrontatie meemaken.
Getuige Van Meer gewezen beroepsmilitair en krontoleur van dienst, die het hele
gebeuren te Kaster van ’t begin tot het einde aanwezig was, en voor het gerecht
een nauwkeurig relaas gaf, en ten nadele van Mortier en de andere kontroleurs
sprak, verklaarde op verzoek van mijn advokaat aan de voorzitter onder eede
“dat hij alles meemaakte maar dat hij mij absoluut niet zien slaan heeft. Dat
verklaarde Van Meer die voor mij een volslagen vreemdeling en een uitgesproken
Belgischgezinde was, en dien persoon zal ik heel mijn verdere leven dankbaar
zijn omdat hij rechtzinnig was …”
De dienst van de voorlopige en
voorwaardelijke invrijheidstelling van het Ministerie van Justitie schrijft in
een nota van 1 juni 1949 gericht aan de bestuurder van het interneringscentrum:
“In verband met Uw staat 78 van 31.7.1948 nr.
JR/VIG/18891 betreffende de veroordeelde Gerard VAN DOORNE, geboren te Vichte
de 21.11.1912, heb ik de eer U ter kennis te brengen dat in het vonnis van
21.12.1946 uitgesproken door de Krijgsraad te Kortrijk geen enkel feit van
verklikking ten laste van voornoemde weerhouden werd.
Ik verzoek U de Commissie tot Beheer van de onder Uw
bestuur staande inrichting van dit feit op de hoogte te stellen en mij onverwijld
een nieuw voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling ten gunste van
belanghebbende te laten geworden, waarin rekening gehouden wordt met deze
nieuwe gegevens.”
Gerard Vandoorne komt voorwaardelijk vrij op
2 juli 1949.
[1]
Bron foto: Anzegemse wetenswaardigheden – De burgemeesters van Vichte –
Gezamenlijke opzoekingen door Devogelaere Etienne en Speleers Frans
(users.telenet.be)
[2]
Bron foto: zelfde bron als voor foto van Paul Deroost.
[3]
De Engelse soldaat waarvan sprake wordt uitgebreid besproken in het hoofdstuk
“Kaster”. Het betreft John-Bob Norgan, geboren te Manchester op 15 april 1918.