Al dan niet “foute” inwoners van Moorsele
tijdens de bezetting
Hubert Commeyne, smid, geboren te Moorsele
op 29 oktober 1922 en er wonende in de Dadizelestraat 122, wordt op 1 juni 1946
door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een jaar gevangenis en
levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek
bedoelde rechten.
Op 24 juni 1946 dient zijn vader Achiel een
genadeverzoek in tot strafvermindering voor zijn zoon Hubert. Achiel Commeyne
is oudstrijder en vader van acht kinderen. Zijn echtgenote, Julia Vervisch,
overlijdt in 1944, zijn oudste zoon een jaar later.
Ingevolge dit genadeverzoek worden op 19
augustus 1946 door de Substituut-Krijgsauditeur de feiten uiteengezet die tot
de straf geleid hebben:
“In April 1943 werd Commeyne
als verplichte arbeider in Duitschland tewerk gesteld op een scheepswerf te
Hamburg. Hij was dan later ook nog werkzaam te Christianstadt en te
Nordhausen-Dora. In April 1944 kreeg hij aldaar bericht dat zijn moeder
overleden was, en om verlof te kunnen bekomen, heeft hij zich dan aangemeld bij
de S.S. te Kassel werd hij goedgekeurd. Hij kreeg dan een zwart uniform van den
Germaansche S.S. dat hij beweert nooit gedragen te hebben. In September 1944
kreeg hij een eerste oproepingsbevel voor de Waffen S.S. doch hij verklaart
daar geen gevolg aangegeven te hebben. Na zijn tweede oproepingsbevel in
December 1944 heeft hij zich dan aangemeld te Amelingshaussen waar hij het
feldgrau uniform kreeg. Te Barnstadt kreeg hij opleiding met de wapens en werd
daarna ingedeeld bij het paardenvolk. Hij verbleef steeds in de Lunenburger
Heide alwaar beweert hij einde April 1945 gedeserteerd te hebben.”
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
van Kortrijk van 22 december 1949 wordt Hubert Commeyne hersteld in zijn
burgerlijke en politieke rechten.
Verpleegster Clara Delannoy, geboren te Moorsele op 19
december 1921 en er wonende in de Kapellestraat 22, dochter van Kamiel en
Leontine Acke, wordt geïnterneerd te Ieper en Kortrijk van 26 juli 1945 tot 6
december 1945.
Bij beslissing van 19 december 1945 van de
krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt ze levenslang vervallen
verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten
wegens lidmaatschap bij het Duitse Rode Kruis.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te
Kortrijk van 9 juni 1949 – ondertussen woont ze in de Louis Bertrandlaan 65 te
Schaarbeek – wordt ze hersteld in haar burgerlijke en politieke rechten.
Op 7 september 1944 wordt Guillaume
Delrue, geboren te Moorsele op 27 september 1910, griffier bij het vredegerecht
te Hamme, aangehouden. De krijgsraad te Gent veroordeelt hem op 8 april 1946
tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de burgerlijke en
politieke rechten wegens lidmaatschap bij de D.M.-Z.B. en het V.N.V.
Hij komt voorwaardelijk vrij onder voogdij op
14 juni 1947 en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van
16 december 1948 – ondertussen woont hij met zijn echtgenote Elisabeth Vandamme
in de Wevelgemstraat 17 te Moorsele – wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn
rechten.
Paul Delvoye, geboren te Geluwe op 29
augustus 1912 en wonende in de Korteweg 35 te Moorsele, zoon van Gustave en
Celine Coopman, wordt op 19 december 1946 , bij verstek, door de krijgsraad te
Kortrijk veroordeeld tot tien jaar gewone hechtenis en de militaire degradatie,
hij wordt tevens vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel
123sexies van het strafwetboek en van de Belgische nationaliteit, wegens
lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht.
Na het vonnis van de krijgsraad te Kortrijk
van 17 januari 1946, wordt griffier Julius “Jules” Emilius Driesens, geboren te Izegem op 9
oktober 1876 en wonende te Moorsele in de Sint-Janslaan 4, op 4 mei 1946 door
het krijgshof te Gent veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting uit zijn burgerlijke en politieke rechten, wegens verklikking.
Tevens wordt hij veroordeeld tot het betalen
van vijf duizend frank aan de burgerlijke partij, Bettens Raoul, vrederechter
te Moorsele.
Op 10 augustus 1945 veroordeelt de krijgsraad
te Kortrijk Alfons Expeel, geboren te Moorsele op 30
januari 1919, tot vier jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en 20 jaar
beroving van zijn burgerrechten, wegens lidmaatschap bij de O.T. “Schutzkommando”.
Het Kortrijksch Handelsblad van 1
september 1945 geeft verslag van zijn proces:
“Expeel Alfons, geboren te
Moorsele, den 30 Januari 1919, landwerker, wonende Komerestraat, 11, te
Moorsele, was van het begin der bezetting werkzaam op het vliegplein van
Moorsele, tot hij afgezet werd.
In November 1942 laat hij
zich aanwerven bij de O.T. om méér geld te verdienen. Hij vertrekt naar
Brussel, waar hij in kakhi-uniform wordt gestoken en den eed van trouw aan den
Führer aflegt.
Na twee maanden treed hij
toe tot het Schutzkommando en vertrekt naar Brjansk in Rusland, waar hij
gewapend krijgsdiensten moet uitvoeren.
Op 14 Augustus komt hij in
verlof in uniform en houdt zich van toen af verdoken. In April 1944 werd hij
door de Gestapo aangehouden, in een straflager gestoken en komt vervolgens voor
vier maanden in het gevang te Berlijn terecht. In Augustus 1944 verblijft hij
in Tcheco-Slovakije en bij de bevrijding poetst hij de plaat en werkt
vervolgens bij de boeren tot bij zijn repatrieering.
Betichte koesterde geen Duitschgezinde
gedachten.
Mr. Goris, uit Harelbeke,
zegt dat hij uit werkloosheid gedwongen werd en tevens uit nood bij de O.T. is
gegaan. Den eed van trouw heeft hij niet afgelegd. Door het Arbeidsambt van
Kortrijk ontboden, werd hij verplicht deel te nemen in de O.T.
Veroordeeld tot 4 jaar
gevang, de militaire degradatie en 20 jaar berooving zijner burgerrechten.”
Het krijgshof te Gent bevestigt de straf op 29
december 1945 maar verhoogt de ontzetting van zijn rechten, zowel de
burgerlijke als de politieke, tot levenslang.
Alfons Expeel komt voorwaardelijk vrij op 14 juli 1947.
De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt Albert
Lefevre, geboren te Moorsele op 10 september 1915 en er wonende in de
Menenstraat 109, op 21 mei 1946 tot een gevangenisstraf van twee jaar en
levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het
strafwetboek, wegens lidmaatschap bij de O.T.
Emiel Lernout, geboren te Gullegem op 10
november 1914 en wonende te Moorsele in de Ieperstraat 55, wordt op 9 september
1944 aangehouden.
De krijgsraad te Ieper veroordeelt hem op 16
mei 1946 tot een jaar gevangenisstraf, twee jaar politietoezicht en levenslange
ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, “om
gedurende de jaren 1940 tot 1944 de wapens tegen België opgenomen te hebben” aldus
het Belgisch Staatsblad van 1 november 1946.
Op het moment van zijn overlijden, op 3
februari 2015 te Moorsele, is hij als 100-jarige de oudste man van Moorsele. In
een interview met de Krant van West-Vlaanderen vertelt hij dat hij
school liep te Menen en op zijn veertiende met zijn vader ging werken in de
vlasindustrie. Daarna koos hij voor de textielindustrie in Noord-Frankrijk. Na
de Tweede Wereldoorlog ging hij aan de slag in het textielbedrijf Plush in
Wevelgem. Zijn echtgenote, Gerda Strübing uit Moorsele, met wie hij gehuwd was
sedert 1937, overleed in 2008.
Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk van 21 januari 1946 wordt schrijnwerkersbaas Michel
Lust, geboren te Gullegem op 10 april 1904 en wonende in de Rozenstraat 132
te Moorsele, levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van
het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Kortrijk van 2 juni 1949 wordt hij hersteld in al zijn burgerlijke en
politieke rechten.
Wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht wordt
Jonas Pyncket, geboren te Rumbeke op 31 december 1902 en wonende
te Moorsele in de Korteweg 35, op 9 januari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk
veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en de eraan verbonden levenslange
ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Kortrijk van 2 februari 1950 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn
rechten.
Michel Roger, geboren te Moorsele op 12
juli 1925 en er wonende in de Kapellestraat 44, wordt in september 1944 door de
weerstand aangehouden en naar Engeland overgebracht.
De krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op
14 februari 1946 tot acht maanden gevangenisstraf wegens lidmaatschap bij de
Vlaamsche Wacht.
Georges Six, geboren te Moorsele op 19
september 1910 en er wonende in de Ter Kommerenweg 17, wordt op 23 maart 1945
door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en 20
jaar beroving van zijn burgerlijke en politieke rechten, wegens lidmaatschap
bij O.T.
Het krijgsauditoraat van Kortrijk vermeldt in
zijn dossier de daden die tot zijn veroordeling hebben geleid:
“Beklaagde werkte tot einde
1942 aan het Vliegveld te Moorsele. Ziek zijnde bleef hij dan drie maanden te
huis om na het verstrijken van dien termijn in de diensten der luchtbescherming
te worden opgenomen. Uit reden van diefstal van een fiets[1]
werd hij afgedankt. Het toeval wilde dat de ontvreemde fiets eigendom was van
een lid van de Zwarte Brigade zoodat die zaak een slechte wending voor
beklaagde kon nemen. Daarvan bewust meldde beklaagde zich aan bij het
arbeidsambt en twee dagen nadien vertrok hij naar Boulogne. Daar gekomen vernam
hij dat het Duitsche Kriegsgerecht hem om den diefstal, tot zes maanden
gevangenisstraf had verwezen. Die straf moest hij niet ondergaan omdat hij voor
rekening van den O.T. werkte. Na drie maanden verblijf te Boulogne werd
beklaagde naar Duitschland gestuurd te Sieburg. Daar werd hij in kakki-uniform
gestoken, met armband van den O.T., nooit, zoo beweert hij, droeg hij wapenen.
Na een eerste dienstperiode kwam hij naar huis in verlof. Onmiddellijk liet hij
zijn uniform veranderen in een kostuum voor zijn zoontje. Na twaalf weken
kwamen de Feldgendarmen hem afhalen en leidden hem naar Sieburg terug. Twee
maanden bleef hij er aan barakken werken. In December ’43 bekwam hij nogmaals
verlof en bleef definitief te huis. Hij hield zich bij een landbouwer schuil.”
Na een genadeverzoek komt Georges Six op 24
september 1947 voorwaardelijk vrij onder voogdij en bij vonnis van de rechtbank
van eerste aanleg van Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld in al
zijn rechten.
Wegens propaganda voor de vijand wordt Alida
Zulma Terryn, geboren te Moorsele op 3 juli 1884 en er wonende in de Menenstraat 195,
geïnterneerd te Kortrijk vanaf 17 augustus 1945 tot 19 oktober 1945, dag vanaf
wanneer ze ten huize geïnterneerd wordt bij G. Michiels in villa “Pergola”
gelegen te Buizingen Kamerijk ten Bosch.
Alidor Terryn, geboren te Wevelgem op 11
mei 1923 en wonende te Moorsele in de Menenstraat 256, wordt op 2 maart 1946
door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis
en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het
strafwetboek.
Het Kortrijksch Handelsblad doet in de
editie van 15 maart 1946 verslag van zijn proces:
“Terryn Alidor … ging reeds
in 1940 vrijwillig naar Duitschland werken; vlucht er na drie maanden weg en
laat zich dan ook bekoren en zijn hartje op hol brengen door een Duitsch
meisje. Door dezes schuld laat hij zich inlijven bij de Waffen SS; kreeg te
Selheim zijn militaire opleiding en zijn uniform; legde den eed van trouw af;
deed dienst in verschillende steden van Duitschland; trad voor den duur van
vijf maanden in de Flakkompagnie, waar hij afweerkanonnen bediende; trok in
Maart 1944 naar Praag, waar hij ook aan de afweerkanonnen dienst deed; vertrok
naar Komotov in Rusland; kreeg opnieuw een militaire opleiding; kwam te Prenslau
terecht; werd op het front ingezet, doch weigerde dan verder aan den strijd
deel te nemen. Hij vlucht weg en werd dan door de Amerikanen gevangen genomen.
Ook draagt hij het bloedmerk A.
Meester Cosaert verklaart
dat betichte waarlijk een ongelukkige jongen is, die verkeerde in een slecht
sociaal milieu. Zijn vader en moeder leven gescheiden. De eene leeft met een
andere vrouw en de andere met ’n andere man. Alsdan wordt hij de dupe van het
gezin. In 1940 gaat hij met zijn moeder naar Duitschland werken. Te Keulen is
hij in kennis gekomen met een Duitsch meisje, met wien hij in zijn ongeluk
loopt. Hij denkt met dit meisje te kunnen trouwen en maakt haar zwanger. Een
kindje werd geboren, dat na enkele maanden sterft en … van den trouw komt er
niets van, het wordt een beele.
Pleiter vraagt medelijden te
willen hebben met dien duts en sukkelaar … maar de Krijgsraad veroordeelt hem
tot 15 jaar buitengewone hechtenis. Het Openbaar Ministerie vorderde 20 jaar
buitengewone hechtenis. Betichte wordt daarenboven beroofd voor altijd van alle
rechten.”
De Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk laat
op 19 maart 1946 het volgende noteren in zijn dossier:
“Veroordeelde
heeft geen militairen dienst gedaan in het Belgisch leger. In den loop van het
jaar 1940 ging hij vrijwillig naar Duitschland werken en vluchtte weg na drie
maanden en keerde naar huis terug. In April 1942 keerde hij terug naar Duitschland
om niet door de Gestapo of Feldgendarmerie opgehaald te worden. In September
1943 meldde hij zich voor de Waffen SS te Keulen; vertrok nadien naar Senheim
alwaar hij opleiding genoot en het uniform aantrok en er ook den eed van trouw
aan den Führer aflegde. Verklaart het veldgrijs uniform gekregen te hebben te
Breslau alwaar hij gedurende twee à drie maanden de oefeningen medemaakte. Werd
dan verder gestuurd naar Milowich, München om vervolgens in een Flakcompagnie
ingedeeld te worden bij wien hij 4 à 5 maanden dienst deed. In de maand Maart
1944 bedient hij te Praag de luchtafweerkanonnen als hulplader. Later bevindt
hij zich te Komotov en doet er oefeningen aan veldgeschut. Verlaat zijn
kompagnie en wordt gestraft. Wordt te Prenslau op het front ingezet doch
verklaart er geweigerd te hebben aan het gevecht deel te nemen; verklaart
aldaar nogmaals te zijn weggevlucht en werd door de Amerikanen bevrijd. Werd
getatoueerd met het bloedgroepskenteeken “A”.”
In het interneringscentrum van Leopoldsburg
wordt aan Alidor Terryn gevraagd het verhaal van zijn leven neer te pennen en
de invloeden, omstandigheden en oorzaken te vermelden die aanleiding hebben
gegeven tot de collaboratie.
“Ik
ben geboren te Wevelgem den 11de mei 1923, heb de lagere school
gevolgd tot aan 14 jaar en dan ben ik in de leer gegaan bij een landbouwer tot
aan de ouderdom van 17 jaar, dan ben ik naar Duitschland geweest om te werken
bij het gas, water en elektriciteit. Door mijn onbekwame geleerdheid heb ik mij
op 19 jarige leeftijd laten inlijven bij de Waffen SS, waarvan ik nu het
grootste spijt heb om met den vijand mede te spannen waarvoor ik tot 15 jaar
buitengewone hechtenis veroordeeld ben, waarvan ik 2 jaar en 5 maanden in de
mijn gewerkt heb om mijn schuld tegenover mijn vaderland te vereffenen.”
Op 2 juni 1949 wordt door het bestuur van het
interneringscentrum een gunstig advies geformuleerd tot een voorwaardelijke
invrijheidstelling:
“Terryn
is ongehuwd en leeft in goede verstandhouding met zijn ouders, de vader werkt
als fabrieksarbeider in Frankrijk. Penitentiair gezien is hij van goed gedrag,
werkte 33 maand in de koolmijn als vrijwilliger. Een stille en gesloten
gevangene, met primair zielsleven. Evolueert gunstig naar de amendering. Denkt
zich te reclasseren als landarbeider of in de mijn. Gunstig advies tot
voorwaardelijke invrijheidstelling.”
Op 2 april 1949 wordt de straf van Alidor
Terryn omgezet naar 8 jaar gewone hechtenis en op 14 juli 1949 komt hij
voorwaardelijk vrij.
Op 16 maart 1945 wordt Antoon
Van Lersberghe, geboren te Tiegem op 4 augustus 1921 en wonende te Moorsele, eerst in
de Overheulestraat 564 en later in de Kortrijkstraat 6, door de krijgsraad van
Kortrijk bij verstek tot de doodstraf met de kogel veroordeeld.
Hij verzet zich tegen dat vonnis en op 27
september 1945 veroordeelt de krijgsraad hem tot 15 jaar buitengewone
hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting uit de rechten
bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.
De krijgsauditeur onderzoekt het genadeverzoek
van Van Lersberghe en zet op 3 januari 1946 de feiten uiteen en de
omstandigheden waarin ze hebben plaatsgehad:
“Van Lersberghe Antoon was
beroepsmilitair van beroep. Was wachtmeester bij het 13de
Artillerieregiment te Brugge. Op 1.6.41 trad hij in de Vlaamsche Wacht. Te
Maria-ter-Heide heeft hij 6 weken opleiding ontvangen. Moest dan naar Brugge en
Ieper, kreeg er verdere opleiding en moest er de Wehrmachtslachterij bewaken.
Moest ook wacht doen aan het munitiedepot te Zedelgem. In 1943 was hij
onder-officier in de Vlaamsche Wacht. Volgde toen te Antwerpen speciaal
onderricht van 6 weken en bekwam den graad van Feldwebel. Loochent feldgrau
uniform gedragen te hebben, hoewel tal van getuigen hem gezien hebben. Was
drager van een revolver. Werd in September geïnterneerd, doch ontsnapte in
December 44 en zou door de Duitsche Radiozender tot zijn vrouw gesproken hebben
en gezegd hebben dat hij zijn eenheid had vervoegd.”
In november 1946 wordt zijn straf herleid tot
10 jaar gewone hechtenis en in 1948 tot 8 jaar.
Student Florentin Van Lersberghe, geboren te Oostkamp op 10
juli 1928 en wonende in de Kortrijkstraat 12 te Moorsele, wordt op 17 oktober
1946 door de krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf
en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek
bedoelde rechten.
Ingevolge een genadeverzoek vermeldt de
Substituut van Kortrijk op 12 december 1946 de feiten:
“In Januari 1943 trad hij
toe tot de N.S.J.V. Op 8 Januari 1944, aan den ouderdom van 15 jaar trad hij
toe tot de Germaansche Landdienst, en deed dienst in Polen. Einde April
vluchtte hij er weg en kwam naar België terug, alwaar hij gesnapt werd en dan
een kontrakt onderteekende voor de Waffen SS. Hij ontving zijn opleiding in
Schoten en deed dienst in Duitschland.”
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
van Kortrijk wordt hij op 9 juni 1949 hersteld in al zijn rechten die hij
verloren had.
Hugo Van Lersberghe, geboren te Avelgem op 26
april 1924 en gehuisvest in de Kortrijkstraat 12 te Moorsele, wordt op 14
november 1945 door de krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot twee jaar
gevangenis en levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel
123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap bij de Fabriekswacht en de
N.S.K.K.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
van Kortrijk wordt hij op 24 maart 1949 gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.
Nadat Albert Vandepeene, geboren te Moorsele op 10 februari 1917
en er wonende in de Poststraat 21, bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk op 31 januari 1946 levenslang vervallen verklaard wordt
van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, verschijnt
hij op 29 oktober 1946 voor de krijgsraad te Kortrijk om er tot een jaar
gevangenisstraf veroordeeld te worden om, als militair van de klas 1937, lid
geweest te zijn van de Germaansche SS en van DeVlag.
In Het Kortrijksch Handelsblad van 15 november 1946, in de
rubriek Krijgsraad te Kortrijk lezen we dat Albert Vandepeene in januari
1943 vrijwillig naar Duitsland ging werken waar hij zich liet inlijven in juli
1944 bij de Germaansche SS, dit om in het huwelijk te kunnen treden met een Duits
meisje.
In zijn dossier vinden we een document uit 1951 dat hij in het huwelijk
was getreden met Liselotte Hinkel en het gezin twee kinderen telde.
Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van
30 april 1946 wordt Robert Vanhauwaert, geboren te Sart-Dames-Avelines
op 8 februari 1923 en wonende te Moorsele in de Menenstraat 256, levenslang
vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde
rechten omwille van zijn lidmaatschap bij het Deutsch Arbeits Front en
uniformdracht.
Op 2 augustus 1946 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk onderwijzer Albert
Vanhoutte, geboren te Moorsele op 6 april 1915 en er wonende in de
Menenstraat 5, ongehuwde zoon van Adolf[2] en
Zulma Vlaminck, bij verstek tot levenslange hechtenis, militaire degradatie,
levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het
strafwetboek en verlies van de Belgische nationaliteit, wegens lidmaatschap bij
de Waffen SS als militair van de klas 1936.
Op het ogenblik dat de krijgsraad zijn veroordeling uitspreekt, is
Albert Vanhoutte, volgens naamlijsten van het C.W.O.II, reeds overleden, op 7
maart 1944 als SS-sturmmann aan het oostfront.
Op 27 september 1945 veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Victor
Vanhuyse, geboren te Menen op 26 januari 1909 en wonende te Moorsele in de
Korteweg 33, tot een jaar gevangenisstraf en 20 jaar beroving van zijn
burgerrechten, wegens lidmaatschap bij de Vlaamsche Wacht. Hij ontving zijn
opleiding te Maria-ter-Heide en deed dienst te Brugge in de keuken.
Op 10 april 1946, na het indienen van een genadeverzoek op 7 november
1945 door advokaat Dousy, wordt beslist de interneringtermijn van 330 dagen,
van 2 oktober 1944 tot 12 april 1945 en van 14 mei 1945 tot 29 september 1945,
van de uitgesproken straf af te trekken en het overblijvende deel kwijt te
schelden.
Maria Vanslambrouck, huishoudster, echtgenote van Vermandele Jules,
geboren te Gits op 11 januari 1900 en wonende te Moorsele in de Rozenstraat 25,
wordt op 13 april 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar
gevangenis, 20 jaar opschorting van haar politieke rechten en 10 jaar van haar
burgerrechten, uit hoofde van, volgens de publicatie in het Belgisch Staatsblad
van 31 oktober 1945:
“te Moorsele of elders in België, vóór 29 Januari
1943, met kwaad opzet door het aanklagen van een werkelijk of ingebeeld feit,
Vandamme Eliodore, Dupont Elisa, Seynave Joseph en Vlaeminck Georges aan
opzoekingen, vervolgingen of gestrengheden vanwege den vijand te hebben
blootgesteld”.
De weergave van de feiten is iets kleurrijker
in het verslag van haar proces in de editie van Het Kortrijksch Handelsblad van 18 april 1945:
“Vanslambrouck Maria, een
45-jarige huishoudster uit de Roozestr. 25 te Moorsele, wordt nu op haar beurt
binnengebracht. Verscheidene vrouwen uit haar gebuurte zou zij bij de Kommandantur
verklikt hebben, wegens persoonlijke veeten in Sept. 1942, o.m. Mevr. Dupont,
die in moeilijkheden leefde met betichte, werd door de Duitschers tot 14 dagen
gevang veroordeeld. Toen deze na haar gevangzitting terug thuis kwam, loeide de
ruzie opnieuw op en betichte zou dan verklaard hebben: “’k Ga U weer doen
steken van waar U komt …”. Martha Veys, uit Moorsele, werd naar de Kommandantur
te Kortrijk geroepen, voor een ontstane ruzie tusschen de kinders van beide
buurvrouwen. In hetzelfde geval verkeerden Oosthuyse Marie en Schinkel Helène,
uit dezelfde gemeente. Ook kreeg Vandamme Heliodoor 14 dagen arrest van de
Duitschers door de schuld van Vanslambrouck, omdat deze man verklaard had dat
hij zekeren dag op het vliegplein van Moorsele, 20 vliegtuigen zag opstijgen en
er slechts 9 waren teruggekeerd (de andere waren ergens aan de fronten
“abgeschossen”…). De familie Vermandere-Vanslambrouck stond daarbij op de
gemeente bekend als zijnde groote Duitschgezinden, die grooten omgang hadden
met de grijze frakken. Hare kinders trokken naar het “vrije” Duitschland, een
zoon, die thans nog voortvluchtig is, was bediende bij de Kommandantur te
Kortrijk en een harer dochters was verpleegster bij de Wehrmacht. Haar leven
heeft ze niet verbeterd met in het gevang te zitten, want de bestuurster van
het gevang verklaart dat haar gedrag zeer te wenschen over laat. In haar huis
waren in de voorplaats Duitsche officieren en soldaten ingekwartierd. Ze
verklaart dat zij het niet is die al deze personen heeft verklikt, maar wel
hare Duitschers.”
Bakkersbaas Maurits Vervisch, geboren
te Gullegem op 15 augustus 1913 en wonende te Moorsele in de Rozenstraat 22,
wordt op 9 september 1944 aangehouden en op 26 mei 1945 veroordeeld door de
krijgsraad te Kortrijk tot twee jaar gevangenis, 20 jaar beroving van de
politieke rechten en 10 jaar van de burgerrechten.
De straf wordt op 11 september 1945 bevestigd
door het krijgshof te Gent en bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946 wordt hij levenslang vervallen
verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde
rechten.
Naar aanleiding van een genadeverzoek, bij
monde van zijn echtgenote Madeleine Vandenbunder, zet de Substituut te Gent op
15 mei 1946 de feiten uiteen:
“Gedurende de bezetting werkte
veroordeelde als bakker thuis tot in Februari 1942. Hij beweert dat hij in
Maart 1942 op het Vliegplein te Moorsele is gaan werken daar zijn bakkerij niet
meer goed ging. Hij werkte op het Vliegplein tot Maart of April 1943 en
vervolgens werkte hij in de militaire bakkerij “De Gilde” te Kortrijk tot in
Februari 1944. Nog dezelfde maand ging hij te St. Paul s/Mer in een O.T. lager
werken. Hij beweert daar eten aan het werkvolk uitgedeeld te hebben, kamers
gereinigd te hebben, in een woord alle karweitjes uitgevoerd te hebben. Op 20
October 1944 verklaarde hij aan de Rijkswacht van Ledegem dat hij hulp-bestuurder
was van het O.T. lager. Hij werkte aldaar tot acht dagen voor den bevrijding en
beweert er gewoon werkman te zijn geweest alhoewel hij zelf bekent eenmaal in
uniform naar huis te zijn gekomen.
Hij was hevig duitschgezind en
was volgens bekomen inlichtingen lid van “De Vlag en het V.N.V.” en geabonneerd
op Balming en de SS man. Hij maakte propaganda.”
Op 9 september 1946 komt Maurits Vervisch
voorlopig vrij en bij arrest van het Hof van beroep te Gent van 20 januari 1950
wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.
Bakkersgast Richard Vervisch, de
jongere broer van Maurits, geboren te Gullegem op 11 februari 1922 en wonende
te Moorsele in de Karrestraat 397, wordt ook veroordeeld door de krijgsraad te
Kortrijk, op 19 maart 1946, tot 15 jaar buitengewone hechtenis en levenslange
ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek,
om als lid van SS Langemarck actief geweest te zijn aan het oostfront.
Het Kortrijksch Handelsblad van 2 april 1946 geeft
verslag van zijn proces voor de krijgsraad:
“Vervisch Richard … was eerst werkzaam
als bakkersgast bij een duitschgezinden broeder, die hem opmaakte om in Juli
1941 vrijwillig een kontrakt voor zes maanden te teekenen bij de Waffen SS. Nu
beweert betichte dat hij deze bekentenis heeft afgelegd onder den invloed van
de ontvangen slagen van de rijkswachters, hetgeen deze ten stelligste
ontkennen. Te Hamburg ontving hij zijne militaire opleiding en verbleef op alle
fronten. Hij ontkent op het Westfront te zijn gekomen, alhoewel hij in
Westerlijke richting tot op 100 Km. van het front verbleef. Gedurende een
termijn van vier jaar bleef hij bij de Waffen SS; hij ging er zelfs bij voor de
oorlogsverklaring van Duitschland aan Rusland. Verscheidene malen werd hij op
de fronten gekwetst en wist zelfs de Westersche Mogendheden te bestrijden. Te
Moorsele was hij een zeer gevreesd persoon.
Getuigen Hellinckx,
wachtmeester der rijkswachtbrigade van Denderleeuw, die betichte bij zijne
terugkomst na de bevrijding aanhield te Denderleeuw in het station samen met
Roelants Alfons, rijkswachter en veldwachter Lapere, uit Moorsele geven aan den
Krijgsauditeur de noodige inlichtingen.
Mter Dousy, uit Kortrijk
onderlijnt het feit dat hij in de bakkerij van zijn broeder onder dezes invloed
is komen te staan, doet beroep op zijn jeugdigen ouderdom, zijn goed verleden
en zegt dat hij de eenige steun zijner ouders was.
Veroordeeld tot 15 jaar
buitengewone hechtenis en levenslange ontzegging van alle rechten.”
Zijn ouders, Cyriel Vervisch (1874-1953) en
Alice Messeles (1881-1962), sturen verschillende brieven aan de bevoegde
instanties met de vraag tot strafvermindering. Ook senator Remi Wallays uit
Wevelgem komt tussen en vraagt op 26 november 1947 aan de minister van justitie
de mogelijkheid tot strafvermindering te onderzoeken.
In 1948 wordt de straf herleid tot 10 jaar
hechtenis en op 20 juni 1949 komt Richard Vervisch voorwaardelijk vrij.
Adolf Aloïs Vlaeminck wordt op 2 juni 1909 als
oudste van acht kinderen geboren te Lauwe in het gezin van vlaswerker Emiel
Vlaeminck (1876-1943) en Magdalena Geldof (1888-1972).
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vlucht de
familie naar Oekene. In het dorpje zijn Duitsers ingekwartierd. Als kind maakt Adolf
er voor het eerst kennis met de Duitse taal en dweept ermee.
Onder invloed van onderwijzer Pierre “Piet”
Vandommele[3] wordt Adolf een overtuigd
Vlaming, is aanwezig op elke IJzerbedevaart, actief in het sociaal leven en lid
van talrijke verenigingen.
De plaatselijk afdeling van het Davidsfonds
wordt op woensdag 25 juli 1928 gesticht in de herberg “Het Vlaams Huis” met als
voorzitter Piet Vandommele en secretaris Adolf Vlaeminck[4].
Diverse onderwerpen zoals voordrachten en
reisverhalen komen er aan bod.
In 1933 trekt Adolf “Dolf” Vlaeminck samen
met Maurice Deroose en Cyriel Saelens te voet naar Rome, een half jaar zijn ze
onderweg. Een dagboek[5] wordt bijgehouden waarin
tevens de officiële stempels van de steden en gemeenten aangebracht worden waar
ze aan- en langskomen. Dolf doet zijn Duitse taalkennis op. De passage door
Duitsland valt op door de vele grote stempels met hakenkruisen.
Op 15 april 1941 treedt hij in het huwelijk
met Adrienne Soens (1921-1988). Zij is zijn absolute steun en toeverlaat en
wordt de moeder van zijn elf kinderen[6].
Adolf Vlaeminck (archief
Christine Vlaeminck)
Dolf is een zeer populaire en graag geziene
figuur in Lauwe evenals zijn 12 jaar jongere echtgenote. Op de Plaats hebben ze
een goed draaiende zuivelwinkel. Ze krijgen ook de bedeling van de voeding
toegewezen, geregeld door rantsoeneringskaart en -zegeltjes. Dolf spreekt vlot
Duits en kan goed overweg met de Ortskommandanten.
Zijn schoonbroer, Michel Sergeant, is actief
aan het oostfront en zijn jongste zuster Jeanne gaat vrijwillig naar Duitsland
werken.
Naar het einde van de bezetting en met de
bevrijding keert het tij, de Lauwenaars zetten zich af tegen de verdachten, hun
gezinnen en bezittingen. Ze kijken toe hoe Adrienne de hakenkruisen met kalk
overschildert die ’s nachts op de winkelgevel werden aangebracht.
Adolf Vlaeminck wordt door zijn familie[7] afgehaald. “We komen je
ophalen en aanhouden om je tegen het geweld van het volk te beschermen. Je
inboedel zal leeggehaald maar geïnventariseerd worden. Zo wordt er niets kapot
geslagen. Je echtgenote laten we onbemoeid”, luidt het.
Via de notulen van de zitting van het college
van burgemeester en schepenen van 25 oktober 1944, onder voorzitterschap van
dd. burgemeester Julien Deblaere, in aanwezigheid van schepen Camiel Doornaert
en afwezigheid van Antoine Cosyns, die zich laat verontschuldigen, vernemen we wie
bevel gaf tot sluiting van de zuivelwinkel:
“Vlaeminck Adolf – t –
Gemeente
Gezien het exploit van
deurwaarder Wallyn Silvain Leopoldstraat n° 3 te Kortrijk, afgegeven ten
verzoeke van Vlaeminck Adolf, hebbende voor raadsman Meester Declercq Leopoldstraat
4 te Kortrijk, houdende dagvaardiging van de gemeente Lauwe, om te verschijnen
op Donderdag 26 October 1944 om 9 ure voor den heer Voorzitter der Rechtbank
van Eersten Aanleg te Kortrijk, ten einde haar te verrechtvaardigen inzake
gegeven bevel tot sluiting van den zuivelwinkel Vlaeminck en den eisch dezer
laatste tot schadevergoeding eener som van 12.500 fr.
Overwegende dat de aanhalingen
van voormeld exploit, totaal onjuist zijn, dat verder Vlaeminck Adolf, sedert 4
September 1944 werd geïnterneerd, en dat de openbare orde en rust dient
gehandhaaft
Gelet op Art. 148 der
Gemeentewet
Besluit
De dd. Burgemeester, namens
het College, opdracht te geven om in deze rechtpleging te verantwoorden, indien
nodig beroep aan te teekenen en schadevergoeding te eischen.”
Op een andere plaats in dit boek, onder de
rubriek “Lauwe”, is te lezen dat de sedert 1927 democratisch verkozen
burgemeester, Camille Vandeplassche, tijdens de bezetting kan aanblijven maar
na de bevrijding hard aangepakt wordt. Hij verschijnt voor de krijgsraad maar
wordt vrijgesproken. Hij verliest zijn rechten maar wordt er later in hersteld.
Niet eerste schepen Cosyns wordt dienstdoende
burgemeester na de bevrijding maar Julien Deblaere, die bovenvermeld
schepencollege voorzit. In dezelfde rubriek “Lauwe” lezen we hoe Cosyns, die
officieel burgemeester van Lauwe wordt van 1947 tot 1952, evolueert van fervent
Verdinaso-aanhanger tot verzetsleider. Zijn erkenning als gewapend weerstander
in 1947 wordt in 1954 teniet gedaan.
Het gezin Vlaeminck vindt ondertussen een
tijdelijk onderkomen in Moorsele, in de Poststraat 28, bij de ouders van
Adrienne, Ernest Soens en Elisa Tanghe.
Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946, later bevestigd door een vonnis van
de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 20 juni 1946, wordt Adolf Aloïs
Vlaeminck, levenslang vervallen verklaard van zijn burgerlijke en politieke
rechten, wegens lidmaatschap bij DeVlag.
Vanaf 1947 verhuist Adolf Vlaeminck met zijn
gezin naar Menen, in de Bruggestraat 174, waar hij “’t Kaaswinkeltje” opstart,
op naam van en onder Handelsregister van echtgenote Adrienne Soens. Er komt ook
een koffiebranderij bij.
Bij vonnis van de burgerlijke kamer der
rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Kortrijk van 12 januari 1950
wordt Adolf Vlaeminck hersteld in al zijn rechten.
Op Paaszaterdag 1960 openen Dolf en Adrienne
een tweede winkel te Menen, in de Bruggestraat 34, een speciaalzaak “Bij Dolf”[8]. De koffiebranderij in de
Bruggestraat 174 wordt in 1967 overgelaten.
Het leven gaat opnieuw zijn gewone gang.
Het Kaaswinkeltje met dochter
Johanna (links) en Bij Dolf met dochter Inge (rechts) (archief Christine
Vlaeminck)
Adolf Vlaeminck overlijdt te Kortrijk op 4
september 1988, enkele weken na de sterfdatum van zijn Adrienne.
Bakkersgast Jules Warnez, geboren te
Sint-Eloois-Winkel op 2 april 1923 en wonende te Moorsele in de Wevelgemstraat
148 B, wordt op 20 maart 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot
vier jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij
artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van het Flandernkorps
en de S.S. Langemarck.
Mat haar brief van 25 oktober 1946 gericht
aan Prins Karel vraagt Paula Warnez kwijtschelding of vermindering van straf
voor haar broer:
“… Mijn broeder, Warnez Jules
… werd op 20 Maart 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 4 jaar
gevang wegens lid S.S. Langemarck. Hij was reeds aangehouden van 14 Juni 1945,
en had voordien nog nooit veroordeeld geweest. Hij is naar Duitschland
vertrokken den 2.7.1941 door de schuld van zijnen vader die zijn zoon aan zijn
lot overliet. Ver van zijn familie, en zonder van iemand raadgevingen te
ontvangen, liet hij zich noodgedwongen inlijven bij het vlaanderenkorps in Juli
1944 om verder privaat te kunnen leven en meer eten te hebben daar er in de
barakken een tekort was aan voeding. Nadien werd hij door Vandewiele verplicht
lid te worden van S.S. Langemarck, en vluchtte kort nadien van deze vereeniging
weg om zich te verschuilen bij de landbouwers tot aan de bevrijding, en heeft
nooit geen wapens gedragen …”
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Kortrijk van 22 december 1949 wordt Jules Warnez gedeeltelijk hersteld in
zijn rechten.
Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk van 21 december 1945 wordt Lea Werbrouck, geboren
te Wevelgem op 11 oktober 1913 en wonende te Moorsele, levenslang vervallen
verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten,
uit hoofde van propaganda voor de vijand.
Enkele weken daarvoor, op 9 november 1945,
had de consultatieve commissie te Kortrijk beslist haar niet langer te
interneren in het Fort te Kortrijk maar ten huize bij André Cappelaere in de
Werfstraat 3 te Poperinge.
[1] Op
5 juni 1942 werd de fiets van Lannoo Flora aan de gevel van het gemeentehuis te
Wevelgem gestolen.
[2]
Adolf Vanhoutte, geboren te Moorsele op 28 december 1880 en er overleden op 21
maart 1958.
[3]
Pierre Vandommele, geboren te Lendelede op 19 november 1891 en overleden te
Gent op 29 september 1983, was gehuwd met Cesarina Heirbaut, vader van Herman
(1921-2016), Godelieve en Jan en grootvader van Joost (1956-2019), een collega
van mij bij de N.M.B.S., die op de personeelsdienst te Gent was tewerkgesteld.
[4]
Bron: “Aantekeningen omtrent Lauwe” van Marcel Deprez.
[5]
Het dagboek, dat verplicht moest bijgehouden worden om niet van landloperij
beschuldigd te kunnen worden, wordt jarenlang op een zolder bewaard in de
Wevelgemstraat te Lauwe bij de juffrouwen Van De Putte, tot hun huis verkocht
wordt. Dan komt het opnieuw in handen van Adolf Vlaeminck maar het ziet slechts
het daglicht na zijn overlijden. Het dagboek is nu in het bezit van dochter
Johanna.
[6]
Mijn bijzondere dank gaat uit naar zoon Christophe “Kris” Vlaeminck, gewezen
schepen van Wevelgem en schoonzoon van ere-burgemeester Gilbert Flamez van
Moorsele, en vooral naar zijn oudere zus Christine, die mij een eerlijke en
pakkende getuigenis bezorgde noodzakelijk om dit hoofdstukje over haar vader te
kunnen uitschrijven.
[7]
Kozijns Roger en Georges Vlaeminck en schoonbroer Michel Soens.
[8]
Deze zaak werd door zijn oudste zoon Johan in 1972 overgenomen en verder
uitgebaat tot in 2012.