Posts tonen met het label Denys. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Denys. Alle posts tonen

maandag 26 december 2022

Bespreking van het boek door Philippe Clerick

Oud-klasgenoot Philippe Clerick schreef op zijn blog een recensie:


Oorlog in het dorp

Ik zat ooit op de trein met in het coupé naast mij een ouder en een jonger echtpaar dat Nederlands en Engels door elkaar praatte. Ik begreep dat het oudere echtpaar geboren Vlamingen waren die naar de Verenigde Staten waren uitgeweken en nu op Europese rondreis waren met zoon en schoondochter. Ze hadden zojuist Brussel bezocht en waren op weg naar hun geboortedorp Wevelgem. ‘Je zal zien,’ zei de oudere man, ‘dat Wevelgem kleiner is dan Brussel, maar het is er wel properder.’

     Over dat propere Wevelgem, en omstreken, heeft mijn klasgenoot Arnold Seynnaeve nu een lijvig boek – 534 grote bladzijden – geschreven: ‘Verzet en collaboratie in de regio’. Ik heb het half in trance gelezen. De straatnamen alleen al brengen mijn jeugd weer tot leven: de Lauwestraat, de Kijkuitstraat, de Kweekstraat, de Cesar Gezellestraat, de Lode de Boningestraat, de Kozakstraat, de Kezelberg. En de wonderlijke mensen die die straten bewoonden: de Byttebiers, de Clinckemaillies, de Vuylstekes, de Craeynesten, de Debaeres, de Masselissen, de Vannestes, de Vervennes, de Wallaysen, allemaal mensen die ik kende van de verhalen die ik erover hoorde van mijn grootmoeder en van de morele oordelen die ze over hen velde. Die en die waren verstandige mannen, die en die waren onnozele ventjes, die en die waren domme trienen, die en die waren slechte vrouwen, die en die waren dulle juffrouwen, enz.

     Zulke kordate typeringen zul je in het boek van Arnold Seynnaeve niet aantreffen. Dat is zijn stijl niet. Enkele jaren geleden liep ik met Arnold door Wevelgem. Dat is een plezierige ervaring. Bij elk huis staat Arnold stil om uitgebreid over de bewoners, hun ouders en hun kinderen te vertellen, smakelijk, maar zonder te oordelen of te veroordelen. In zijn boek gaat hij daarin nog verder en verdwijnt als auteur bijna volledig achter het materiaal dat hij voor ons ontsluit: autobiografische schetsen, brieven, notities, vonnissen, arresten, krantenverslagen, genadeverzoeken.

     We hebben van de tweede wereldoorlog een episch beeld door films, series en Maurice De Wilde. We maken ons daardoor een grandioze voorstelling van collaboratie, verzet en repressie. Dat beeld is niet fout en komt ook naar voren in het boek van Arnold: bombardementen, moordaanslagen, ontsnappingen, folteringen, verraad, represailles. Maar die grootse gebeurtenissen waren niet de regel, maar de uitzondering. In het begin van het boek wordt een ruzie geschetst tussen een ‘witte’ en een ‘zwarte’. De ‘witte’ pocht over de Engelsen die gaan komen ‘om ons te bevrijden’, en de ‘zwarte’ antwoordt hem dat hij zijn grote mond moet dichthouden, want straks zou er nog een Engelse parachutist in kunnen landen: kleuters op de speelplaats – alleen gaat de ‘zwarte’ van die ruzie verslag doen bij de Duitse autoriteiten, wordt de ‘witte’ daarna verhoord en weer vrijgelaten, en komt er na de oorlog een proces waarop de ‘zwarte’ wordt veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.

     Het is de verdienste van Arnold dat hij zijn materiaal en vrac aanbiedt. Van zodra je gaat schiften en selecteren, gaat de aandacht vanzelf naar alles wat spectaculair was. Neem het verzet. Er werd ondergedoken, er werd vergaderd, er werd brand gesticht (‘de rode haan kraait’), er werden vlugschriften gedrukt zoals De Vrije Vlasman. Daarnaast vervalste men documenten, deed men treinen ontsporen, en hielp men Russische krijgsgevangenen ontsnappen, en verborg men Engelse piloten zoals we dat kennen van de komische reeks Allo! Allo! Enkele maanden voor de bevrijding werd een gehate collaborateur doodgeschoten langs de weg. Tijdens de bevrijding werd de brug tussen Lauwe en Wevelgem enkele uren ingenomen door de PA, de partisans armés. Dat kan allemaal zó in een spannende film. Maar veel vaker ging het verzet om het kapotgooien van lampen, het dichtdraaien van waterkranen, het doorprikken van fietsbanden en het vergiftigen van ‘honden, kiekens en konijnen welke aan de Duitse soldaten toebehoorden.’

     Of neem de collaboratie. Je denkt aan kampbeulen die Joden en politieke gevangenen slaan, folteren en uithongeren. Maar op dorpsniveau waren dat uitzonderingen. In heel het boek van Arnold komen geloof ik maar drie of vier collaborateurs voor die zich schuldig maakten aan mishandelingen. In de honderden vonnissen, arresten, rechtbankverslagen enzovoort gaat het meestal om lidmaatschap van Verdinaso, VNV of DeVlag, of van organisaties als ‘Germanische freiwillige Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz’. Er wordt uitgebreid gedocumenteerd of, en hoelang, de veroordeelden geabonneerd waren op Volk en Staat of op De SS-man, dan wel of ze alleen losse nummers kochten van die Nieuwe Orde-publicaties. Met veel zin voor detail wordt nagegaan of ze een uniform droegen, welke kleur dat uniform had, of ze het overdag droegen of alleen op nachtelijke drinkgelagen, of er een pistoolholster bij hoorde en of in die holster wel een pistool zat.

     Een heel markante kwestie is die van ‘verklikking’. Ook hier is het spektakel de uitzondering. Er waren in Wevelgem geen Joden* die konden worden verklikt, en de weerstanders hielden hun organisatie geheim. Het verklikken betrof dus meestal kleine diefstallen, fraude en zwarte handel, iets wat ook in vredestijd enthousiast gemeld wordt aan de autoriteiten. Aangezien het om pekelzonden ging, leiden dergelijk verklikkingen meestal tot een korte gevangenisstraf. Ook stapte men naar de autoriteiten om vermoedens uit te spreken van verborgen wapenbezit of van Engelsgezindheid. Zulke wapens werden nooit gevonden, omdat ze er niet waren, waardoor de verklikker soms zelf in moeilijkheden kwam. En wie beschuldigd werd van naar de Engelse radio te luisteren kwam er van af met dreigementen. Er zijn slechts enkele gevallen gedocumenteerd waar het verraad eindigt met iemand die doodgeschoten wordt tijdens een achtervolging, of die in een concentratiekamp terecht komt.

     Na de bevrijding, kwam de repressie. Het boek van Arnold bevat honderden gerechtelijke uitspraken tegen collaborateurs. Het is geen geheim dat de uitspraken van de eerste en tweede golf buitenproportioneel streng waren, en meestal vele jaren gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de burgerrechten inhielden. Maar bijna al die strenge straffen werden na enkele jaren gemilderd. 10 jaar buitengewone hechtenis werd bij een herziening algauw verminderd tot 2 jaar, en wie tot de doodstraf met de kogel veroordeeld was, moest al veel pech hebben als hij na 5 jaar nog in de gevangenis zat. Ook burgerrechten werden hersteld zodat de veroordeelden weer onbelemmerd aan het economische leven konden deelnemen.

     Een apart literaire genre zijn de genadeverzoeken die na de veroordelingen werden ingediend. Het zijn meesterstukjes van minimalisering. In die verzoeken was plots niemand ooit Duitsgezind geweest, was iedereen misleid geweest, had men hoogstens om den brode enkele dagen of weken met de bezetter samengewerkt, en dan nog vooral om sabotage te kunnen plegen of om inlichtingen te verzamelen zodat men bevolking kon waarschuwen voor komende acties**. Men had zich bij de SS aangesloten om te kunnen trouwen met een Duits meisje. Men had het uniform, waarvan zich een bonnetje in het dossier bevond, nooit gedragen, maar onmiddellijk verknipt om er een pak van te maken voor zijn zoontje. Men had ammunitie aan Duitsers of collaborerende milities verkocht, maar alleen slechte, vochtige kogels die niet meer konden ontbranden.

     De heel genereuze selectie die Arnold uit het verzamelde materiaal heeft gemaakt, hangt een beeld op van wat Louis-Paul Boon zijn ‘kleine oorlog’ noemde. Hoe meer details, hoe kleiner de oorlog, want het zijn de details die de grote gebeurtenissen op de achtergrond duwen en die de dorpse schaal van alles duidelijker laten uitkomen. Neem twee antagonisten in het verhaal: de collaborerende burgemeester Byttebier en de leider van het Onafhankelijkheidsfront, onderwijzer Silverans. De twee stonden vóór de oorlog aan het hoofd van twee rivaliserende toneelverenigingen: de eerste van het gezelschap ‘Ik Dien’ en de tweede van het gezelschap van de Christen Volksbond, dat optradt in de ‘pasterszaal’ en om redenen van zedelijkheid alle vrouwenrollen door mannen liet spelen. Tijdens de oorlog moest de burgemeester zijn huis laten bewaken tegen mogelijke aanslagen van de partizanen van de onderwijzer. Na de oorlog en na de repressieperikelen werden het weer gewone rivalen, zoals elk dorp er enkele heeft. ‘Wit’ en ‘zwart’ groetten elkaar weer op straat. Velen waren dat ook tijdens de oorlog blijven doen. Het dorp was altijd het dorp gebleven: kleiner dan Brussel, maar properder.

 

* Wel was er een verordening die verbood dat de gemeente bedienden zou aannemen die opgenomen waren in het Hebreeuwse register.

** Ook populair: men had alleen gecollaboreerd om de verdenking van anti-Duitse gezindheid te ontkrachten.


Het grote bloedbad dat net NIET plaatsvond

Het heeft niet veel gescheeld of Wevelgem had een vooraanstaande plaats gekregen in de vaderlandse annalen door een bloedbad dat op 4 augustus 1944 had kunnen plaatsvinden, maar niet plaatsvond. ’t Is een verhaal dat ik als kind vaak heb horen vertellen, door mijn grootmoeder, door mijn moeder, en door ooggetuige GvO die nog een jong meisje was toen de feiten plaatsvonden. Ik vond het verhaal ook uitgebreid terug in het boek van Arnold Seynnaeve waar ik gisteren een stukje aan wijdde.

     Alles begint met de familie Denijs in de Nachtegaalstraat. Dat was, zoals mijn grootmoeder het krachtig uitdrukte, crapuul van volk*. De vader, Henri Denijs, en zijn twee zonen Valère en André, 22 en 21 jaar oud, stonden in contact met het verzet, en meer bepaald met het Onafhankelijkheidsfront geleid door de onderwijzers Silverans en Van Keirsbilck. Het contact was wisselvallig omdat de Denijsen nogal loslippig waren, onbetrouwbaar, en omdat ze ook ‘acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit onder elkaar verdeelden’, zoals Van Keirsbilck later in een verslag schrijft. Anderzijds waren het de geknipte mannen voor gevaarlijke opdrachten.

     Bij één zo’n opdracht hebben vader Henri en zoon André, samen met een zekere Oscar Vandamme, een aanslag gepleegd. Ze hadden op 24 juni 1944 de Vlaamse ‘gestapo’ Maurits Pille op straat doodgeschoten. Heel professioneel was dat niet gebeurd, want de verzetslui hadden ook op elkaar geschoten en André was daarbij aan wang en mond gewond geraakt.

     Het is niet helemaal duidelijk of de verdenking voor deze aanslag meteen op de de Denijsen viel. Misschien was er verdachte activiteit bij hun huis opgemerkt. Misschien waren ze om een ándere reden verklikt. In elk geval werd een kleine maand later aan hun huis aangebeld door een officier en een onderofficier van de Feldpolizei. De Denijsen waren op voorhand verwittigd van dat bezoek, schoten de Duitsers dood en sloegen op de vlucht. In het verhaal dat ik als kind hoorde, werden de Duitsers met een mes de keel overgesneden, maar Arnold heeft voldoende documenten verzameld die bewijzen dat ze met revolverschoten werden omgebracht.

     De gevolgen waren niet te overzien. Een groot aantal Duitse soldaten kwam de Nachtegaalstraat afzetten. Iedereen werd van zijn bed gehaald en stond in nachtkledij langs de straat opgesteld, onder hen ook GvO die, zoals ik al zei, nog een meisje was. De leiding van de operatie was in handen van luchthavencommandant Major Schüler die ermee dreigde iedereen te laten fusilleren als represaille. Met vrouwen en kinderen zou dat gemakkelijk een bloedbad met tachtig slachtoffers opgeleverd hebben. Had men alleen de mannen gefusilleerd, dan waren dat er nog een kleine dertig.

    In een film zou zoiets een spannend moment zijn. De huiverende mannen en vrouwen in hun nachtkledij, de angstige gezichten, de huilende kinderen, close-ups van gehelmde soldaten, geweren in de aanslag. Hoe kan dat nog goedkomen?

    Dan verschijnt oorlogsburgemeester Byttebier ‘op het toneel’ – zoals men zegt. Byttebier is klein van gestalte, krijgt soms de bijnaam ‘het ventje’, maar straalt autoriteit uit. De zet hij als het moet ook om in daden. Wanneer bijvoorbeeld een volksvrouw bij voedselbedeling even uit de rij stapt, gaat Byttebier daarnaartoe en geeft haar een klap in het gezicht. Ordnung müss sein. Hij onderhield goede betrekkingen met de Duitse officieren, hielp het Duitse beleid toepassen in Wevelgem, en zorgde voor the business as usual. Daarbij was hij niet fanatiek, onthield zich van openlijke politieke propaganda en groette iedereen op straat, ‘wit’ of ‘zwart’. Ook waren zijn nazisympathieën fel gaan verminderen naarmate de Duitse nederlagen zich opstapelden. Tegen het einde van de oorlog hielp hij zelfs de jonge mannen die zich wilden onttrekken aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland, iets wat hij bij het begin van de oorlog altijd verontwaardigd weigerde met de trotse woorden ‘Mijn zoon werkt ook in Duitsland.’

     Hoe heeft Byttebier de zaak in de Nachtegaalstraat aangepakt? Daar heeft Arnold helaas geen documenten over gevonden. Ik hoop dat de burgervader het met een bulderende redevoering heeft gedaan. ‘Burgers van de Nachtegaalstraat! Wat hier gebeurd is, tart elke verbeelding. Het is Wevelgem onwaardig. De terroristen van de zogenaamde weerstand vertegenwoordigen in niets de burgers van onze gemeente. Het is gespuis. We gaan hun huis in brand steken. Elke Wevelgemnaar veroordeelt de sluipmoord op Duitse soldaten. De schuldigen aan deze schanddaad moeten en zullen worden gevonden en zullen de hoogste straf krijgen. We kunnen geen wetteloosheid dulden. De valse vaderlanders zijn niets meer of niets minder dan bandieten en misdadigers van gemeenrecht. En ook tot u, geachte Majoor, richt ik het woord. Ik sta persoonlijk in voor al de burgers die hier staan. Zij zullen allemaal, net als, ik al het mogelijke doen om de daders van deze moordpartij te vinden en over te leveren voor hun gerechte straf.’

     Of Byttebier aldus gesproken heeft, weet ik niet. Misschien heeft hij alleen staan fluisteren tegen de majoor. Fluisteren werkt soms beter dan bulderen. Of misschien heeft hij afwisselend gebulderd en gefluisterd. Wat hij ook gedaan heeft, het heeft geholpen. Het huis van de Denijsen werd in brand gestoken en daar bleef het bij. Geen enkele bewoner van de Nachtegaalstraat heeft iets ergers opgelopen dan een longontsteking. Niemand werd gefusilleerd. Wevelgem heeft haar plaats gemist in de annalen van de barbarij.

* Mijn grootmoeder kende de Denijsen niet persoonlijk en had haar oordeel uit de tweede hand. Het boek van Arnold Seynnaeve bevat een brief van partizanenleider Van Keirsbilck die dat oordeel ondersteunt. Hoewel Van Keirsbilck met de Denijsen had samengewerkt wilde hij niet dat ze het statuut zouden krijgen van gewapend weerstander. Als dat zou gebeuren, schreef Van Keirsbilck, ‘dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden ons nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren.’ Maar het statuut kwam er toch.


Het had voor mijn grootvader slechter kunnen aflopen

Het boek van Arnold Seynnaeve Verzet en collaboratie in de regio bevat een apart hoofdstukje over de Wevelgemse geestelijken tijdens de oorlog: pastoor Iserbyt, pastoor Pil, de onderpastoors Goethals, Naessens, Butaye, Maenhout ... Sommige van die namen ken ik alweer. Maenhout was de wiskundeleraar van mijn vader, in de wandel Maentje genoemd. En de anderen kende ik van de verhalen van mijn grootvader die koster was in Wevelgem. Pastoor Iserbyt was een kortaangebonden, hautaine aristocraat. Zijn voornaamste verdienste in de ogen van mijn grootvader was dat hij een liefhebber was van muziek en bereid was om flink te investeren in het onderhoud van het orgel. Ook hield Iserbyt van korte missen. ‘Kort en bondig, koster,’ zei hij voor de mis begon, en dan wist mijn grootvader dat hij van de liturgische gezangen alleen de eerste strofe moest spelen. Zijn opvolger, pastoor Pil, was gemakkelijker in de omgang en bracht de sociale zekerheidsbijdragen voor mijn grootvader met terugwerkende kracht in orde. Verder: Vlaamsgezind. Zijn broer was Duitsgezind. Zijn zuster was een geleerde vrouw die voordrachten gaf.

     Eén incident, waar mijn grootvader bij betrokken was, wordt door Arnold niet vermeld. Het verhaal begint op het oksaal van de kerk. Als kind kwam ik daar wekelijks en zat op een stoeltje te kijken naar hoe  mijn grootvader de melodieën van een fuga op twee verschillende klavieren speelde en nog een derde partij op het pedaal. Ik was daar de enige toeschouwer, maar voor en tijdens de oorlog was dat anders geweest. Toen was daar ook een ‘koor’ aanwezig, dat wil zeggen, enkele zangers en een heleboel sympathisanten die tijdens de zondagsmis een klein feestje bouwden, hoog boven de hoofden van de brave gelovigen beneden.

     In zulke mannengezelschappen ging het al snel over de politiek, en tijdens de oorlog was het niet anders. De Engelsgezinden voerden het hoge woord, en mijn grootvader voerde het hoogste woord van allemaal. De Engelsen zouden ons komen bevrijden. Het zou even duren, maar de Amerikanen zouden de Engelsen nooit in de steek laten. De Duitsers konden een oorlog in Rusland nooit winnen. Ze zouden omkomen in de sneeuw. Kijk maar naar wat er met het leger van Napoleon gebeurd was. En had iemand gehoord wat gisteren op Radio Londen was gezegd over de slag rond Sebastopol?

     De Duitsgezinden in het gezelschap moesten op hun tong bijten. Een van hen is het te machtig geworden, en hij is de subversieve oksaalpraatjes gaan melden bij de bekende Menense collaborateur R.B. Die heeft daar op zijn beurt een verslag van gemaakt en doorgegeven aan de Duitse autoriteiten.

     Nu wordt het spannend. Als gevolg van het verslag van R.D. wordt in de vroege ochtend aan de huizen van de subversieve oksaalbende aangebeld door Feldwebels. Zo ook aan het huis van mijn grootvader, die op dat moment echter al in de kerk is om de mis voor te bereiden. Mijn grootmoeder doet open, krijgt het bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd, ziet de naam van R.B., en moet verder toezien hoe de Duitsers alle kasten onderzoeken, zij het nogal oppervlakkig. Een van de Feldwebels stormt het slaapkamertje van mijn 14-jarige moeder binnen, brult haar toe ‘Keine Angst haben’, en kijkt onder het bed of daar geen wapens verborgen zijn. Er waren geen wapens verborgen. De Feldwebels gaan weer weg.

     Enkele dagen later volgt dan het klassieke scenario. Mijn grootvader en de zangkoorleden moeten zich aanmelden bij de Duitse autoriteiten in Kortrijk, krijgen een uitbrander met veel geschreeuw van ‘letzte Warnung’ en ‘erschiessen’, dat laatste voor de Duitsonkundigen plastisch ondersteund met de gekende mitraillette-gebaren. En dan weer met de tram naar Wevelgem. Bij thuiskomst heeft mijn grootvader het zangkoor onmiddellijk ontbonden. Hij was wel Engelsgezind, maar geen held. De deur van het oksaal werd voortaan zorgvuldig op slot gedaan.

    Het had anders kunnen lopen. Mijn grootvader hád voor de oorlog immers een pistool om zich bij nachtelijke verplaatsingen op verre, onverlichte wegen te verdedigen tegen stropers, smokkelaars en ander onguur volk. Bij het begin van de oorlog waren alle wapens door de Duitse bezetter opgeëist geweest. Mijn grootvader had dat niet vertrouwd en was voor de zekerheid het pistool zelf in de Leie gaan gooien. In elk geval, toen de hierboven beschreven huiszoeking plaatsvond, lag het pistool al enige tijd niet meer in zijn nachtkastje maar op de bodem van de rivier. Was dat anders geweest, dan was de liefste man die ik ooit heb gekend misschien nooit in mijn leven gekomen.

     Het verhaal kreeg nog een staartje. Na de oorlog kwam de moeder van R.B., een gewezen Menense schoonheidskoningin, bij mijn grootmoeder smeken om haar zoon niet aan te geven vanwege zijn verraad. ‘Hij had met die hele zaak niets te maken,’ zei ze. ‘Zijn naam stond wel op het papier,’ zei mijn grootmoeder. ‘Ja, dat wel,’ moest de moeder toegeven. ‘Maar wees gerust,’ zei mijn grootmoeder subtiel, ‘wij zijn geen verklikkersvolk.’ Die zat. De rest van de oksaalbende moet daar ook zo over hebben gedacht. Niemand heeft klacht ingediend tegen R.B. Anders zou die klacht wel in het boek van Arnold terecht zijn gekomen.


Laatste notities bij het boek van Arnold

Door het boek van klasgenoot Arnold Seynnaeve vertoef ik al enkele dagen in oorlogssfeer*. Taalkundig bevat het boek een prachtig corpus van de geschreven taal die tachtig jaar geleden gangbaar was: onbeholpen verwoording, ambtenaarees, dialectismen, hypercorrectismen. Ook leuk zijn de vele afkortingen in het boek die de auteur zó goed kent dat hij soms vergeet ze uit te leggen Dat verschijnsel kent de communicatiepsychologie als the burden of knowledge. Vandaag is dat eerder een voordeel dan een nadeel, want je kunt elke afkorting in een paar seconden opzoeken op het internet, en je krijgt er nog een hoop informatie bovenop. Het leukste van het boek is echter dat iemand van mijn leeftijd bij zo’n lectuur overal aanknopingspunten vindt. Bijvoorbeeld.

Grote gezinnen. In de genadeverzoeken van de collaborateurs wordt vaak gewezen op de gezinslast die huisvaders ertoe bracht om als truckchauffeur aan het Oostfront te gaan werken. Gezinnen van acht, negen of tien kinderen waren eerder norm dan uitzondering. Mijn moeder was enig kind en kreeg daar op de kostschool vaak honende opmerkingen over van de zusters.

Het hart van de zuster. Als twaalfjarig meisje had mijn moeder les van zuster Mechtilde. Tijdens de eerste oorlogsdagen sprak ze in de klas de heldhaftige woorden: ‘Mijn lichaam is hier in de klas. Mijn hart is in Duitsland.’ 

Duits- en Engelsgezind. Na de oorlog had je landverraders en patriotten. Tijdens de oorlog ‘Duitsgezinden’ en ‘Engelsgezinden’.

Verklikkers. De Duitsers hadden niet de gewoonte om de namen van verklikkers achter te houden. Wie ondervraagd of opgepakt werd, mocht gerust weten wie hem had aangebracht. Dat is dan anders dan in Amerikaanse films. Daar zien we altijd hoe de politie de namen van snitches angstvallig geheimhoudt.

Baantje. Ik vroeg aan mijn vader of hij de Menense collaborateur R.D. gekend had. ‘Nee, die niet,’ antwoordde hij, ‘maar zijn broer wel want die zat in mijn klas. Een heel ander type.’ ‘En R.D. zelf, wat deed die dan precies voor de Duitsers?’ ‘Wat die deed? Dat weet ik niet meer. Hij zal wel een baantje gehad hebben. De meeste zwarten hadden een baantje. Zeker degenen die zo zwart waren als een schoorsteen.

Wit en zwart. Na de oorlog was iedereen natuurlijk wit, maar daarvoor was de ontzwarting al ingezet. De buur van mijn grootouders was zwart tijdens en na de Blitzkrieg. ‘Wij zijn nu Duits voor de rest van onze levensdagen’, zei de man tevreden met de duimen in het vest. Na de inval in Rusland betrok zijn gezicht en zweeg hij in alle talen over het onderwerp.

Sebastopol. Anderen bleven wat langer zwart. Een Wevelgemnaar volgde met veel enthousiasme de Duitse successen in de Krim. ‘Sebastopol zal van ons zijn!’, was zijn vaak herhaalde uitspraak. Ook lang na de oorlog bleef hij voor velen ‘oom Sebastopol’.

Radio Londen. Voor geallieerde propaganda kon je je radio afstellen op de BBC. Daar kreeg je optimistische boodschappen van de Belgische regering in ballingschap te horen. ‘En zonder te boffen, we krijgen ze wel, de moffen.’ Je mocht niet vergeten om na de uitzending de naald weer te verplaatsen, want bij een huiszoeking werd zoiets gecontroleerd. Een tante in de familie had moeite om de radio juist af te stellen en kwam vaak bij de Italiaanse uitzendingen terecht: Parla Londra. Ook zij kreeg een bijnaam die bleef plakken: tante Parla Londra. 

Belgische strijdkrachten in Engeland. Over Radio Londen werd de bevolking opgeroepen om zich in de bossen terug te trekken en van daaruit het Duitse leger te bekampen. Zo’n boodschap had bij de nuchtere West-Vlamingen weinig succes. Ze hadden niet veel zin hadden om de koude oorlogswinters door te brengen tussen het schaarse kreupelhout dat de streek rijk is. Een oproep die beter aansloeg was die om via het buitenland naar Engeland te vluchten en daar bij de Belgische strijdkrachten aan te sluiten. Arnold vertelt over George Laperre die met dat doel probeerde te vluchten naar Spanje. Hij werd opgepakt dicht bij de Spaanse grens en werd meer dan een jaar lang van het ene concentratiekamp naar het andere gestuurd. Mijn eigen vader probeerde te vluchten naar Zwitserland, eveneens met de bedoeling om vandaaruit Engeland te bereiken en de Belgische strijdkrachten te versterken. ‘Ik was nog erg jong en naïef,’ zegt mijn vader daarover verontschuldigend. Ook hij werd opgepakt, dichtbij de Zwitserse grens, maar hij kwam er vanaf met een maand in de cel.

Hellend vlak. Als verplicht tewerkgestelde in Duitsland sprak mijn vader altijd met een lichte verontwaardiging over medearbeiders die vrijwillig in Duitsland waren komen werken. Uit het boek van Arnold leer ik dat die vrijwillige arbeid in Duitsland vaak de eerste stap was naar verdergaande, beter betaalde collaboratie, met uniformen en wapendracht.

Albert De Coninck. Wat ik niet wist, en wat ik uit het boek van Arnold geleerd heb, is dat het West-Vlaamse partizanenleger geleid werd door de Brabander Albert De Coninck. Mijn vrouw heeft De Coninck, en zijn zoon, nog gekend toen zij lid was van de Kommunistische Partij in Leuven. Ik vroeg haar of de oude De Coninck nog enig West-Vlaams kende, maar dat wist ze niet meer.

Oui-non. De verkozen burgemeester Remi Wallays, lees ik bij Arnold, werd pas in september 1942 door de Duitsers afgezet.  Wallays was iemand van de Christelijke Volksbond, een ‘bonder’ dus, fatsoenlijk, sluw, allemansvriend. Hij viel niet op door zijn ambitieuze plannen of zijn talenkennis. In de volksmond heette hij oui-non, omdat zijn kennis van het Frans niet veel verder reikte dan die woorden. Veel meer had hij ook niet nodig toen hij later in de senaat kwam en moest stemmen. De brave man liet het niet aan zijn hart komen.

Ierland. Arnold vertelt het ingewikkelde verhaal van Albert Folens die als ‘letterkundig referent van de Sicherheitsdienst’ veroordeeld werd tot 10 jaar gevangenis. Folens ontsnapte uit de gevangenis, vluchtte naar Ierland en begon daar een nieuw leven als uitgever van schoolboeken. Tiens. Zou dat vaker gebeurd zijn: collaborateurs die zich gevestigd hebben in het tijdens de oorlog het neutrale, Duitsgezinde – want anti-Engelse – Ierland?

Hakenkruis of Christi Kruis. Wie moet je geloven? De Wevelgemse onderwijzer Van Walleghem werd ervan beschuldigd lid te zijn geweest achtereenvolgens van VNV en DeVlag en in de les de betekenis van het hakenkruis te hebben uiteengezet. Voor de rechtbank gaf Van Walleghem het lidmaatschap van VNV en DeVlag toe, maar verklaarde dat hij in de godsdienstles de ‘verheerlijking van het Christi kruis had toegelicht, in tegenstelling tot het hakenkruis’. 

zondag 4 december 2022

Boekvoorstelling en signeersessie op 4 december 2022


Met Geert Lecompte die het grootste deel van de research deed.

Met Griet Vanryckegem, schepen te Menen.


Op 4 december 2022 stelde ik tijdens een signeersessie  mijn boek "Verzet en collaboratie in de regio" voor in de oude raadzaal van Wevelgem.

Ik werd uitstekend en treffend ingeleid door een specialist in het vak, Philippe Haeyaert.

Mijn voorstelling luidde als volgt:

"Goede middag,

Welkom iedereen, familie, vrienden, ex-collega’s van de gemeenteraad, van de spoorweg, oud-klasgenoten, …

Ik zou willen beginnen met een dankwoord te richten aan:

·   Geert Lecompte, zonder wie dit boek er niet zou gekomen zijn, het kleinste hoekje van de diepste archieven ontsnapte niet aan zijn onderzoekersoog, hij bezorgde mij de duizenden documenten.

·     Marc en Benjamin Desmet van de uitgeverij MOA, die instonden voor de lay-out en de opmaak van het boek, de regie en de contacten met de drukker.

·     Het gemeentebestuur van wie ik deze oude raadzaal ter beschikking kreeg voor de voorstelling van mijn boek.

Deze plaats hier is belangrijk voor mij want hier ontstond de idee om het boek te schrijven. Ik herinner me nog goed de septembermaand in 2013 ter gelegenheid van de 25ste Open Monumentendag. 

Tijdens de receptie merkte iemand op dat er eigenlijk een foto ontbrak in het rijtje burgemeesters van Wevelgem, tussen Remi en Achiel Wallays: Michel Byttebier, oorlogsburgemeester van 1942 tot 1944, aangesteld in plaats van Remi Wallays, die opzij werd gezet door de bezetter. Zijn schepenen Gaston Gheysen, Jozef Masselis en Georges Busschaert bleven op post. Van toen af aan wilde ik zo veel mogelijk weten over de persoon Michel Byttebier.

Kwam daarbij dat mijn grootvader, langs moederszijde, Maurits Degroote, militair was op het Wevelgems vliegveld toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, en krijgsgevangene en inlichtings- en actieagent tijdens de bezetting. Na de oorlog werd hij aangeduid als adjunct-griffier en tolk bij het krijgsauditoraat te Kortrijk.

In 2018 kwam ik bij toeval in contact met Geert Lecompte. Bleek dat zijn grootvader, Carlos “Charles” Lecompte, weerstander was geweest tijdens WOII en tevens een politiek “nacht und nebel” gevangene.

Hoe grootvaders mensen kunnen samenbrengen.

Aan Carlos Lecompte heb ik een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Op 15 januari 1944 wordt hij samen met zijn neef Jules Bevernage opgepakt door de Geheime Feldpolizei onder verdenking clandestiene anti-Duitse vlugschriften verspreid te hebben, met name het sluikblad De Vlasser, waaraan een afzonderlijk hoofdstuk werd gewijd.

Tijdens het bombardement van 26 maart 1944 wordt de gevangenis te Kortrijk gedeeltelijk vernield en kunnen ze ontsnappen. Jules Bevernage blijft uit de handen van de Duitsers, echter niet Carlos Lecompte. Hij verblijft in verschillende gevangenissen en kampen en komt slechts thuis te Wevelgem op 23 juni 1945. In de Kortrijkstraat, waar hij woont, hangen de vlaggen uit.

Maar het boek start dus met de figuur Michel Byttebier.

In de jaren 20 is Michel Byttebier onderwijzer in de gemeentelijke jongensschool in de Hoogstraat en is hij o.a. collega van Jan Cyriel Silverans, een toekomstig verzetsstrijder. Vooral tijdens en na de oorlog worden ze mekaars grootste vijand.

In het collectief geheugen van Wevelgem is de naam van Michel Byttebier onlosmakelijk verbonden met het vermeden bloedbad in de Nachtegaalstraat. De aanslag op twee Duitsers in de Nachtegaalstraat op 4 augustus 1944 had niets te maken met de aanslag op een Duits militair in de Moorselestraat, enkele maanden daarvoor, maar veel met het neerschieten van Maurice Pille, een Vlaamse gestapo, uit Moorsele.

De daders van de aanslag in de Nachtegaalstraat kunnen ontsnappen en de Duitsers dreigen de hele buurt te fusilleren.

Dankzij het krachtdadig optreden van Michel Byttebier ontsnappen de inwoners op het nippertje aan een ramp.

Als vergelding wordt de woning van de daders, de familie Denys, wel opgeblazen.

Als je goed toekijkt, zie je op de coverfoto van het boek, Oscar Vandamme, André en Valère Denys zitten op de puinen van hun ontplofte woning.

Vanaf het moment van zijn tussenkomst verwerft Michel Byttebier bijna eeuwig respect en het etiket van  “goede oorlogsburgemeester”, tot op heden zelfs, althans dat is mijn aanvoelen.

Na de oorlog wordt Michel Byttebier niettemin op verschillende plaatsen geïnterneerd en op 22 oktober 1945 door de krijgsraad te Kortrijk tot 3 jaar gevangenis en ontzetting uit zijn rechten veroordeeld. Na beroep wordt zijn straf herleid tot één jaar gevangenis. Hij komt diezelfde dag, 21 februari 1946, vrij.

In 1949 wordt hij hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd en in 1965 wordt hij in eer hersteld. Lang kan hij er niet van genieten, hij overlijdt hetzelfde jaar nog.

Het boek kent geen chronologisch verloop van de oorlog maar is onderverdeeld in rubrieken per deelgemeente, een goeie 60 Z-W-Vlaamse gemeenten van vóór de fusie in 1976, met uitgewerkte thema’s in de meeste gemeenten.

De grootste aandacht werd besteed aan Wevelgem, waar ik geboren ben en waar ik opgroeide als bakkerszoon, op de Wijnberghoek.

De Wijnberghoek is een van de drie parochies van Wevelgem met de Roeselarestraat (gedeeltelijk), Moorselestraat (gedeeltelijk), Wijnberg, Reutel- en Nachtegaalstraat als bijzonderste straten tijdens de bezetting.

De gebeurtenissen die er zich afspelen tijdens en na de oorlog komen zo in aanmerking voor het maken van een boeiende oorlogsdocumentaire of -film. Bijna alle mogelijke oorlogstoestanden zijn aanwezig: de reeds vermelde aanslag in de Nachtegaalstraat, inwoners die kiezen voor medewerking met de bezetter of kiezen voor het verzet en zowel een Engelsman als een Duitser die na de oorlog huwden met een Vlaams meisje, zich vestigden op de Wijnberghoek en als het ware buren werden. Hun relaas vind je in het boek.

Wie zich ook later vestigde in de Nachtegaalstraat was Frans Soenen, 20 jaar mijn politieke vader en medestander in de Wevelgemse gemeenteraad. Zijn vader, een bonder in hart en nieren, was tijdens de bezetting werkzaam op het arbeidsambt te Kortrijk en dat werd hem na de oorlog zwaar aangerekend, hij werd geïnterneerd.

Het eerste wat Frans doet, als hij in 1945 op het einde van het schooljaar gehuldigd wordt, is fier zijn zilveren medaille gaan tonen aan zijn vader die op dat ogenblik geïnterneerd is te Kortrijk.

Wat lezen we nog meer over Wevelgem?

Een Wevelgems gemeenteraadslid dat sneuvelt aan het oostfront. Pas in 1969 wordt zijn akte van overlijden ingeschreven, vermeldend dat hij overleden is in Rusland tussen 6 juni 1942 en 10 mei 1944 op een niet nader te bepalen plaats …

Het politie-, brandweer- en onderwijzerskorps en het gemeentepersoneel in Wevelgem krijgen een afzonderlijk hoofdstuk.

Een hoofdrol is weggelegd voor een aantal onderwijzers uit de Hoogstraat. Ik vermeldde al Jan Silverans, ook Maurice Vankeirsbilck was actief in het verzet. Na de oorlog kwamen ze in onverschil en in een slecht daglicht te staan. Ze meenden de plaats te moeten innemen van de rechterlijke macht en de politiemacht.

Twee onderwijzers die de kant van de bezetter kozen in 1942 mochten na de bevrijding niet hernemen en werden zwaar gestraft. In mijn boek spreek ik geen oordeel uit maar ik vind persoonlijk dat ze beiden te zwaar werden veroordeeld.

Op het gemeentehuis was Jules Dujardin secretaris vóór, tijdens en na de bezetting. Hij was gehuwd met de zuster van de echtgenote van Michel Byttebier. Na de oorlog werd zijn huis in de Lauwestraat beklad met hakenkruisen.

Onder de personeelsleden van toen heb ik het over o.a. het dossier van Denis Baert, die ik persoonlijk goed gekend heb en die actief was in het verzet, van toekomstig burgemeester Hector Duhamel, van architect Gaston Knockaert, die na de bevrijding aangehouden en geïnterneerd werd en ook van Gaston Herman, die later mijn klastitularis werd in het Sint-Pauluscollege.

Twee maal ter dood veroordeeld worden komt niet alle dagen voor. Toch heeft een Wevelgemnaar het meegemaakt, gelukkig voor hem werd de doodstraf twee maal omgezet in een andere straf, de eerste maal na WOI en de tweede maal na WOII.

Had onze plaatselijk nationale wielerheld en 3-voudig winnaar van Paris-Roubaix ook boter op het hoofd tijdens en na de oorlog? Hij ondervond in ieder geval moeilijkheden van verschillende aard en zat een tijd geïnterneerd in de Wikings te Kortrijk.

In het boek ook de nodige aandacht voor Marcel Laperre en Georgé Plets, die tragisch aan hun einde komen in de Duitse kampen en ook aandacht voor de verzetsstrijders die om het leven komen tijdens de bevrijdingsdagen.

Natuurlijk ging ik ook grondig een kijkje nemen in de andere deel- en buurgemeenten.

Jozef Ponseele bezorgde mij een getuigenis over zijn vader Marcel die in Gullegem burgemeester was vóór, tijdens en na de oorlog. Een grote uitzondering destijds in ons land.

In Moorsele komt oorlogsburgemeester Albert Herreman in de plaats van Oscar Pareit. Tot nog toe was Herreman enkel een voetnoot waard in de Moorseelse geschiedenis. Nu doet hij uit de doeken, in een brief vanuit de gevangenis, waarom hij het ambt van burgemeeester aanvaardde tijdens de oorlog.

Christine Vlaeminck bezorgde mij een eerlijke en pakkende getuigenis over haar vader, die na de oorlog opgepakt werd en levenslang vervallen werd verklaard van zijn burgerlijke en politieke rechten.

In 1950 wordt Adolf Vlaeminck hersteld in al zijn rechten.

In Lauwe blijft burgemeester Camiel Vandeplassche op post. Na de oorlog verschijnt hij voor de krijgsraad maar wordt vrijgesproken. Zijn eerste schepen Antoine Cosyns bleef ook op post. Was Cosyns werkelijk de verzetsstrijder voor wie hij doorging? Het antwoord vind je in het boek.

René Vandenbulcke aanvaardt op het einde van de bezetting de post van oorlogsschepen in Lauwe en dat komt hem duur te staan …

In Menen wordt burgemeester Armand Deweerdt vervangen door apotheker Aimé Maenhout en in Rekkem komt Joseph Poblome aan de macht.

Onderwijzer Camiel Mares wordt oorlogsburgemeester in Ledegem in vervanging van Pieter Denolf.

Het hoofdstuk over Gerard Ingelbeen, oorlogsburgemeester van Dadizele, heeft me een bijzonder goed gevoel bezorgd.

Zijn zoon, wijlen dokter Maurits Ingelbeen, kon het hoofdstuk vóór zijn overlijden in 2020, nog met veel interesse doornemen en gaf mij zijn volle goedkeuring.

Bissegem en oorlogsburgemeester Felix Laperre komen ook ruimschoots aan bod. Zijn schoonzonen Jozef Bachot en Joseph Vande Wiele waren zeker geen onbekenden in de wereld van de collaboratie.

Van Jan Dhaene ontving ik een getuigenis over zijn grootvader Alfons Ovaere, die oorlogsburgemeester was in Aalbeke.

We zetten een stapje naar de grote buur Kortrijk, waar Luciaan Ryckeboer oorlogsburgemeester wordt. Ryckeboer wordt aanvankelijk door de krijgsraad veroordeeld tot 8 jaar. In beroep wordt zijn celstraf verhoogd tot 12 jaar. In 1949 komt hij vrij en  in 1951 wijkt hij uit naar Bolivië.

Via professor emeritus Bruno Goddeeris kwam ik enkele jaren geleden in het bezit van een boekje “La perle du bagne”, “de parel van de gevangenis”, geschreven door kapelaan Edouard Froidure en dat handelt over Suzanne Van Durme, de tante van Bruno, de zuster van zijn moeder.

Haar tragisch verhaal, dat start in Kortrijk bij haar aanhouding, eindigt in het kamp Bergen-Belsen, waar ze laatst werd gezien. Bij de bevrijding treffen de Britten er massagraven aan en duizenden onbegraven lichamen …

Bij toeval botste ik ook op het dossier van de ouders van Hugo Claus. De internering van zijn vader en de brief van zijn moeder kon ik niet links laten liggen.

Op die manier kon ik tevens even verwijzen naar het “Verdriet van België”, één van mijn lievelingsboeken, met Louis Seynaeve als hoofdfiguur en Byttebier als zijn klasgenoot. Toeval bestaat niet.

Van de vele andere Z-W-VL gemeenten haal ik nog één rubriek aan, die betreffende Kaster, waar zich een drama afspeelt in de familie Algoet.

De ereburgemeester van Dilbeek heeft het drama van dichtbij meegemaakt en getuigt.

Om af te ronden kunnen we ons nog enkele vragen stellen.

Was het nodig om over dit onderwerp te schrijven en moest dat nu al?

Je hebt mensen die verkiezen die periode weg te cijferen en te verdringen en je hebt mensen die menen dat ook de kleine lokale geschiedenis recht heeft op een zo objectief mogelijke waarheid. Ik behoor tot die laatste categorie. Het werd tijd dat de mondelinge overlevering te boek werd gesteld.

Daarbij moet je geen tientallen jaren meer wachten. Ik voel dat de nieuwsgierigheid echt groot is, op een moment dat er nog veel mensen zijn die de oorlog, weliswaar op jonge leeftijd, hebben meegemaakt.

Het boek moet nog worden gelezen en nu al worden mij aanvullingen, verhalen en onderwerpen overgemaakt.

Had of heeft Michel Byttebier zijn plaats in de fotogalerij van de Wevelgemse burgemeesters?

Ook hier waarschijnlijk pro’s en contra’s.

In Anzegem, Deerlijk en Waregem was er wel plaats voor een foto van de oorlogsburgemeester in het rijtje van de burgemeesters.

Al die jaren had het Wevelgemse gemeentebestuur goede contacten met de familie Byttebier. Denken we maar aan de bedrijfsgebouwen Byttebier die de gemeente kon aankopen en aan de vele recepties en maaltijden die door de gemeente in de feestzaal Cortina in de Lauwestraat werden georganiseerd.

Wat denkt de familie Byttebier zelf en de bevolking?

In de gemeenteraad werd nog nooit het voorstel geformuleerd om de foto toe te voegen, noch door de meerderheid, noch door de oppositie.

Is de tijd misschien ondertussen rijp om het voorstel tot toevoeging alsnog te onderzoeken, vooral omdat de foto’s nu toch op een andere plaats zullen gehangen worden? Althans, dat hoop ik.

Beste geschiedenisliefhebbers, ik besluit. Vandaag is het 4 december, Sinte Barbara, patrones van o.a. de pompiers. 68 jaar geleden kwam ik, op een stormachtige zaterdagavond, ter wereld, een heel klein beetje ongelegen. Het was volop klaaskoekentijd en mijn moeder was die dag mijn vader nog aan het helpen in de bakkerij.

We gaan daar een op drinken!

Gezondheid en bedankt!"


Zeno Byttebier, zoon van oorlogsburgemeester Michel Byttebier, op 6 december 2022, enkele maanden vóór zijn overlijden, op 17 april 2023.


De Nachtegaalstraat ontsnapt op 4 augustus 1944 aan een bloedbad

 

De Nachtegaalstraat ontsnapt op 4 augustus 1944 aan een bloedbad.

 

De Nachtegaalstraat is een rustige straat die de Roeselarestraat verbindt met de Toekomststraat op de Wijnberghoek in Wevelgem.

Vroeger liep de Toekomststraat, als je vanuit de Nachtegaalstraat rechts insloeg, dood na een honderdtal meter. Via een aarden weggetje (nu Wilgenstraat) kon je linksweg nog de Moorselestraat bereiken langs het huis “Favoreel”. Rechtsweg ging de Toekomststraat over in een kronkelige oneffen weg (nu Kastanjestraat) afgezet met stenen “platen”, een soort omheining. Die weg kwam uit in de Wijnbergstraat bijna ter hoogte van de Kleine Wijnbergstraat waar de Wijnbergschool gevestigd is.

In de zomer van 1944 wordt de normaal vrij rustige Nachtegaalstraat opgeschrikt door een schietpartij in de woning met huisnummer 41, in het huis van de familie Denys. Suikerbakker Henri Denys, geboren te Dadizele op 1 april 1900, woont er met zijn echtgenote Emma Salembier, geboren te Wevelgem op 2 december 1900, en zijn twee zonen, Valère, geboren te Menen op 7 januari 1922, en André, geboren te Dadizele op 12 mei 1923.

Sedert halfweg 1943 is het gezin actief in het verzet.

In “Mijn Oorlog – De ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog” beschrijft Frans Robesyn de schietpartij op 4 augustus 1944 als volgt:

"Ik moet u nog een paar feiten die alhier plaats grepen in die zomer van 1944 melden: vrijdag 4 augustus zijn de inwoners van de Nachtegaalstraat aan een bloedbad ontsnapt: enkele dagen voordien werd een eenzame Duitser in de Moorselestraat neergekogeld door een verzetsman. Vermoedens wogen op vader en zoon Denys uit de Nachtegaalstraat. De Duitsers vermoedden dat in de woning Denys een vergadering zou plaatshebben van verzetslui. De Geheime Feldpolizei had een valstrik gespannen: vier agenten lagen in een hinderlaag terwijl een ander ging aankloppen aan de woning. Vader Denys deed open en stond oog in oog met een feldgendarm die hem wilde arresteren. Bliksemsnel vuurde Denys zijn pistool leeg en poogde de zieltogende feldgendarm in huis te sleuren toen plots 4 gendarmen op het toneel verschenen. Vader en zoon vluchtten weg langs de achterdeur, nagezeten en beschoten door de Duitsers. Andre Denys kreeg een kogel in de hiel. Enkele tijd nadien was het huis omsingeld en alle inwoners van de straat moesten buiten hun huis op de stoep. De burgemeester Byttebier werd erbij gehaald en pleitte voor de onschuldige bewoners, de gijzelaars mochten naar huis. 's Anderendaags was het natuurlijk een toeloop van volk naar het huis Denys. De woning van de familie Denys werd met balen stro omringd en nog dezelfde namiddag in de lucht geblazen."

Het relaas opgetekend door Frans Robesyn – voor een groot stuk maakt hij gebruik van de tekst geschreven door José Vanbossele op pagina 195 in “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog deel 3” - klopt niet helemaal.

In de Moorselestraat werd inderdaad een Duits soldaat van de luchtmacht neergeschoten, echter niet enkele dagen “voordien” maar op woensdagnamiddag 26 april 1944[1] om 15u45, volgens het verslag van de Oberfeldkommandantur.

“Flieger” Johann Auggenthaler, geboren te Ruehstorf op 14 juni 1926, kwam per fiets van het vliegveld te Moorsele en hield een radiotoestel op de schouders. De aanranders gingen er met zijn machinepistool Schmeisser vandoor. Een vrouw, ooggetuige van de aanslag, hield op aanraden van burgemeester Byttebier staande dat de daders Frans spraken. Zodoende werden geen represailles genomen tegenover de lokale bevolking.


Uit de dossiers en latere verklaringen van de familie Denys blijkt op geen enkel moment dat zij de aanslag in de Moorselestraat te Wevelgem hadden gepleegd.

Wel zijn ze verantwoordelijk voor de aanslag op Maurits Pille, geboren te Moorsele op 2 januari 1910, op 24 juni 1944.

Een citaat daarover, tevens over de schietpartij in de Nachtegaalstraat, uit de brief die André Denys op 5 september 1948 richt aan de Minister van Landsverdediging, ook in naam van zijn vader en zijn broer, met het oog op het bekomen van de hoedanigheid van Gewapend Weerstander:

“… Op gans de gemeente Wevelgem is niemand onwetend nopens het feit dat wij gedurende de bezettingsjaren als actieve weerstanders opgetreden zijn tegenover de vijand en ook deelgenomen hebben aan de bevrijding van ’s lands grondgebied in September 1944.

Gedurende de bezetting hebben wij verscheidene daden van weerstand gepleegd, zooals een Duits officier en een onderofficier die de weerstanders en de werkonwilligen aanhielden, neergeschoten alsook de Belgische gestapo, Pille, uit Moorsele, neergeveld langs den openbare weg terwijl hij aan zijn opsporingstaak zou beginnen terwijl wij verder nog deelgenomen hebben aan het doen ontsporen van treinen, die geladen waren met vijandelijke soldaten en materiaal.

Bij deze daden werd ik eveneens door de vijandelijke kogels getroffen zoodat ik er mijne gezondheid bij ingeschoten heb en niet meer volledig mijn werk kan verrichten.

Na de bevrijding zijn wij in onverschil gekomen met de P.A. omdat wij hoegenaamd niet instemden met hunne handelswijze en om deze reden werden wij uit de weerstandsbeweging “P.A.” gebannen …”

Op 14 november 1955 vermeldt André Denys zijn voornaamste verzetsactiviteiten op het daartoe bestemd formulier ten behoeve van de Dienst van de Weerstand bij het Ministerie van Landsverdediging:

“Op bevel gestapo Pille van Gullegem neergeschoten op 24-6-44 en waarbij ik zelf geschoten werd in het aangezicht.

Bij de landing van Dieppe, 5 Russische soldaten die de Duitsers ontvlucht waren helpen overbrengen, gewapend, van Wevelgem Reutelstraat naar Lauwe, Menenstraat.

Naderhand 3 Russen en later nog 2 Russen van Lauwe naar Moorsele, “De witte Molen” overgebracht. Ik was toen ook gewapend.

Op bevel, gewapend en gemaskerd, gestapo Lannoo, bijgenaamd “De Roste Lannoo” van Wevelgem, op hinderlaag gelegen om hem neer te schieten. Daar hij op die avond langs die gewone plaats niet kwam, kon deze actie niet uitgevoerd worden.

Bom helpen overbrengen van Wevelgem naar Roeselare op 1-5-44 om te leggen in de Werbestelle te Roeselare. Ook deze actie, gezien de bedrijvigheid te Roeselare zelf kon niet uitgevoerd worden.

Het gevecht meegemaakt en gewapend me verdedigd tegen 2 Duitsers, een onderofficier en een Feldwebel, in ’t ouderlijk huis, waarbij ik zelf gevaarlijk gekwetst werd door een kogel in de hiel. Daarna voortvluchtig geweest omwille van de grote som die op ons hoofd was uitgeloofd.

Niettegenstaande al deze kwetsuren, opgeroepen voor de bevrijdingsstrijd, weerom gewapend en dit van 2-9-44  tot 6-9-44.”

Op 11 mei 1954 verklaart vader Henri Denys het volgende in de herzieningscommissie van het Ministerie van Landsverdediging – Dienst van de Weerstand:

“Ik kwam in betrekking met de Weerstand door Van Keirsbilck uit Wevelgem, die ik kende van vóór de oorlog, door dat mijn zonen de turners waren onder leiding van Van Keirsbilck. Mijn zonen zijn geboren in 1922 en 1923 en vielen onder de voorwaarden om naar Duitsland gezonden te worden. Het was rond Juni 1943, wij hebben onze zonen thuis en in omliggende schuren verborgen gehouden. Mijn zonen werden door Van Keirsbilck aangeworven en ik vervolgens ook. Mijn zonen hebben dan andere aanwervingen gedaan. Wij hadden bijna dagelijks samenkomsten met Van Keirsbilck tot aan de bevrijding. Van Keirsbilck was courrier en Meester Silverans was opperleider. Met Van Keirsbilck hebben wij vijf Russen weggedaan en één Engelsman. Geen andere actie’s werden met Van Keirsbilck uitgevoerd, doch hij gaf ons bevelen tot uitvoering, namelijk de aanslag op de Gestapo Pille die door mijn zoon geschoten werd wijl ik er bij was. Mijn zoon werd gekwetst.

De bom in de Werbestelle  kon niet geplaatst worden alhoewel wij er met vier naar toe gingen met dat inzicht.

Toen onze zoon gekwetst was, ten gevolge van de aanval op de Gestapo Pille, heb ik hem helpen overbrengen naar Lauwe.

Wij werden verwittigd dat de Duitsers ons huis gingen omsingelen. Wij werden in huis verrast door twee Duitsers, mijn zoon heeft de beide Duitsers doodgeschoten. Mijn zoon was gekwetst aan zijn hiel en mijn vrouw aan een vinger. Wij zijn allen gevlucht naar Moorsele, de verloofde van mijn zoon was ook bij onze groep (Rachel Duquesne), zij heeft Van Keirsbilck verwittigd, dewelke ons bezocht heeft doch niets voor ons gedaan heeft. Deze aanval gebeurde op 4 Augustus 1944.

Ten gevolge van deze feiten werd ons huis door de Duitsers opgeblazen.

In Wevelgem heb ik deel genomen aan de bevrijdingsgevechten aan de kerk. Mijn chef was Silverans. Er werd daar geweldig geschoten. Ik had een revolver.

Na de bevrijding, betichtte Van Keirsbilck mij dat ik een pakje eten zou gegeven hebben aan de aangehouden zwarten. Dat was echter niet waar. Zo is de ruzie tussen mij en Van Keirsbilck begonnen.

Mijn zonen werden niet erkend omdat niemand er voor gezorgd heeft. Mijn dossier werd opgemaakt door Silverans.

Waren eveneens in de Weerstand en in onze groep en ook niet erkend ten gevolge van de nalatigheid van Van Keirsbilck:

Buyck Cyriel, Kortrijkstraat, Wevelgem

Van Damme Oscar, Nachtegaalstraat, 67, Wevelgem

Buyck Michel, Kozakstraat, Wevelgem

Denys Valeer, Nachtegaalstraat, Wevelgem

Denys André, Legeweg, Wevelgem

Salembier Emma, Nachtegaalstraat, Wevelgem, mijn echtgenote.”

V.l.n.r.: André Denys, Valère Denys en Oscar Vandamme op de puinen van de ontplofte woning Denys in de Nachtegaalstraat te Wevelgem

In de nacht van 4 op 5 augustus beleven de bewoners van de Nachtegaalstraat dus de schrik van hun leven. Omdat de daders ontsnapt zijn, dreigen de Duitsers de hele buurt te fusilleren.

Dit gebeurt gelukkig niet maar als vergelding wordt de woning van de familie Denys opgeblazen.

Een buur, Henri Buyck, geboren te Wevelgem op 20 november 1890 en wonende in de Nachtegaalstraat 50, wordt aangehouden. Hij verklaart op 2 december 1950 aan de rijkswacht te Menen:

“Ik ben de 5 Augustus 1944 rond 7 uur aangehouden geweest in mijn woning te Wevelgem door twee Duitse Gestapo’s. Ik ben de 5 September 1944 in het concentratiekamp van Leopoldsburg in vrijheid gesteld geweest, ten gevolge van de bevrijding.

De reden dat ik aangehouden werd is, omdat ik de verblijfplaats van mijn zoon Michel niet wilde kenbaar maken. Mijn zoon bevond zich in de woning van Denys, toen aldaar twee Duitsers kwamen om de zonen Denys aan te houden. De twee vernoemde Duitsers werden door de gebroeders Denys neergeschoten.

Ik ben niet veroordeeld geweest door een Duits gerecht, daar de bevrijding nakend was als het onderzoek gesloten werd.

Ik ben eerst te Wevelgem en Kortrijk opgesloten geweest en ben dan overgebracht geweest naar het Kamp van Leopoldsburg (concentratiekamp).”

Een bloedbad  kan vermeden worden door de tussenkomst van oorlogsburgemeester Michel Byttebier.

In een andere rubriek vernamen we reeds, via zijn verdedigingsdossier na zijn aanhouding, dat dankzij zijn herhaald en krachtdadig aandringen, de bewoners op het nippertje aan een ramp waren ontsnapt.

28 bewoners van de Nachtegaalstraat en omgeving ondertekenden een verklaring.

Een van de ondertekenaars is Rachel Duquesne, de toekomstige echtgenote van André Denys.

Zeno Byttebier, zoon van de burgemeester, deelde ons mee dat het dankzij de tussenkomst van Fliegerhorstkommandant Major Schüler was dat een bloedbad vermeden werd en niet door de Ortskommandant die resideerde op het kasteel te Wevelgem en bevoegd was voor die gemeente en omgeving.

André Denys treedt korte tijd na het voorval, op 11 oktober 1944, in het huwelijk met Rachel Duquesne. De bloemenversiering in de kerk tijdens het huwelijk werd aangeleverd door de firma Byttebier.

Het koppel verhuist later naar de Lagestraat in Wevelgem.[2].

André Denys, in uniform, treedt in het huwelijk met Rachel Duquesne op 11 oktober 1944.

 



[1] Het relaas wordt beschreven door Renéé Martheleur in Wibilinga – Jaargang 20 – 2007/2, op basis van een getuigenis van Marcel Coolsaet, die later een van de daders zal ontmoeten maar geen namen noemt. Volgens José Vanbossele in “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog”, deel 3, voetnoot 30, werd de actie uitgevoerd door drie gewapende partizanen van het Vrijkorps West-Vlaanderen.

[2] … en worden er buren van Danny Chambaere. Danny zit in het vijfde studiejaar als André Denys overlijdt te Kortrijk op 20 november 1964, hij krijgt de morgen van de begrafenis vrij op school omdat hij een herdenkingssteentje moet dragen namens de buren.

Onenigheid binnen de rangen van het verzet te Wevelgem

 

Onenigheid binnen de rangen van het verzet te Wevelgem

 

Zoals reeds vermeld, ontstaan, na de bevrijding, spanningen binnen de rangen van de weerstand te Wevelgem.

Via een briefwisseling uit 1951, tussen Maurice Vankeirsbilck en de Commissie voor vergoedingspensioenen, komen we meer te weten over die ruzie.

In 1951 vraagt André Denys een vergoeding aan voor de gevolgen van de kwetsuren die hij opgelopen heeft in 1944 in dienst van de weerstand.

Met haar brief van 29 oktober 1951 vraagt de vergoedingscommissie aan Maurice Vankeirsbilck wat Denys in dienst van de weerstand gedaan heeft en in welke omstandigheden hij gekwetst werd.

Op 6 november 1951 antwoordt hij het volgende aan de commissie:

“Wat Denys André in dienst van de weerstand gedaan heeft, zal, door om het even wie, heel moeilijk te bepalen zijn. Ik weet dat Denys met gans de groep waartoe hij behoorde, herhaalde malen uitgesloten werd uit de Weerstandsorganisatie om reden van niet opvolgen der orders en om veiligheidsredenen.

Het spijt me dan ook mijn oprechte verwondering te moeten uitdrukken nopens het feit dat hem en dat slechts op 19-10-51, door de Hr. Neven Emile, St Truidenstraat, 23, Tongeren (volgens de Hr. Politiecommissaris van Wevelgem, zou Denys zich persoonlijk voor het verkrijgen van deze verklaring, naar Tongeren begeven hebben), een certificaat afgeleverd werd, waarin deze verklaart dat hij de opdrachtgever was, terwijl Denys André, bij het onderzoek in verband met de zaak Pille uit Moorsele, onderhavig aanbelangend feit, aan de rijkswacht van Menen verklaard heeft dat ondergetekende, VanKeirsbilck, de opdrachtgever was. Wilt U de proef nemen, zonder meer, en om dergelijke verklaring als deze van de Hr. Neven, schrijven naar Hr. Van Eetvelde Leopold, Yperstraat, 75, Bissegem, dan wed ik dat U deze verklaring ook door hem toegestuurd krijgt waarin deze zich als opdrachtgever zal doen doorgaan.

Ik wil echter de verklaring van Neven, noch eventueel deze van Van Eetvelde in twijfel trekken, maar ik zie niet in hoe het mogelijk is dat Denys zelf verklaarde de opdracht van mij gekregen te hebben, wat ik stellig loochen en bij de rijkswacht geloochend heb, en het feit dat hij nu komt aandraven met een verklaring uit Tongeren, dit alles nadat Denys tot driemaal toe vruchteloos bij mij gekomen is om mij, voor het bekomen van een pensioen, om een verklaring te verzoeken waarbij ik zou bevestigen dat de actie op Pille, waarbij belanghebbende gekwetst werd, geschiedde in opdracht van de Weerstand. Ik heb hem deze verklaring geweigerd onder het voorwendsel dat hij me eerst een verklaring van zijn onmiddellijke overste moest voorleggen. Zijn onmiddellijke overste, indien hij op dit ogenblik niet uitgesloten was moet “De Langen Tijl[1]” geweest zijn. Deze laatste naam is een strijdnaam. De echte naam kan ik mij echter niet meer herinneren, doch ik kan desgevallend aan de rijkswacht inlichtingen verschaffen om de identiteit van deze persoon vast te stellen, indien zulks zou nodig blijken. Deze “Tijl” zal heel zeker voor niets in de zaak zijn tussengekomen.

Is er een ware opdrachtgever?

In welke omstandigheden hij gekwetst werd?

Naar wat Denys André mij zelf na de overval verklaarde, heeft hij met zijn vader Denys Henri en zijn vriend Vandamme Oscar uit Wevelgem, de overval op Pille voltrokken. Van dit alles bestaat echter geen geschreven verslag. Dus altijd volgens Denys André, op dezelfde dag na de overval: “Mijn vader wees ons Pille aan. Ik schoot hem in de rug. Pille viel en draaide zich over zijn buik, had in die wenteling het middel gevonden om zijn revolver boven te halen en vuurde deze laatste af in de lucht, ten teken van alarm. Intussen hadden wij ons opgesteld in een gracht, ik vooraan en Vandamme achter mij aan. Wij vuurden nog in de richting van Pille. Vandamme vuurde en kwetste mij, waardoor de kogel mij van de wang door de bovenlip drong. De anderen vluchtten nu weg terwijl ik Dokter Vandamme uit Gullegem, onder bedreiging met mijn wapen, mij verplichtte te verzorgen. Ik heb hem gezegd dat ik over het water zou vluchten. Terwijl hij mij verzorgde kwam men ook de dokter halen om Pille te verzorgen. Ik werd eerst verzorgd en ben onmiddellijk naar Lauwe gekomen”. Tot hier wat ik mij herinner over wat Denys zelf mij, de dag van het volbrengen der actie, vertelde.

Ondergetekende sliep toen in Gullegem (veiligheidshalve). Ik hoorde daar zeggen dat “de witte” een gestapo neergeschoten hadden. Daar Denys mij verscheidene malen gesproken had over de liquidatie van Pille en dat men zegde dat een witte gekwetst was, heb ik mij onmiddellijk naar mijn woning te Wevelgem begeven, alwaar moeder Denys me reeds was komen vinden. Ik was amper thuis toen zij daar terug was. Zij stonden zonder enig kontakt, gezien zij niet wisten waarheen of wat er hen te doen stond. Daar ik die mannen aangeworven had (vroeger) bij de weerstand en zij van mijn gemeente waren en om alle kabaal te vermijden heb ik hen hulp beloofd. Toen ben ik bij de heer Silverans geweest (Silverans Jan, onderwijzer, Brugstraat, Wevelgem), die Dokter Verraest uit Wevelgem een afspraak gaf met mij, over de brug te Lauwe. Moeder Denys had mij gezegd waar haar zoon verscholen zat. Met dokter Verraest ben ik bij de gekwetste geweest. Hij werd verzorgd ter plaatse waar hij zijn intrek genomen had, namelijk bij de Hr. Verraest Marcel, Menenstraat, Lauwe. Laatstgenoemde kan ook wel nuttig in deze zaak getuigen.”

Begin 1952 ontvangt Maurice Vankeirsbilck nog een schrijven, deze keer een brief, gedateerd op 18 januari 1952, van R. Adam, Nationaal Secretaris van het Belgisch Partizanenleger. Deze  vraagt Vankeirsbilck waarom hij de verklaring “A” niet heeft willen ondertekenen ten voordele van Henri Denys. De verklaring is nodig om een dossier te kunnen indienen bij de Dienst van de Weerstand. De verklaring “B” is wel ondertekend, door Jan Silverans, die tekent als gewezen korpscommandant. Vankeirsbilck wordt om uitleg gevraagd. Ook wordt zijn mening gevraagd nopens de aanvragen van Emma Salembier, Valère en André Denys en Oscar Vandamme.

Maurice Vankeirsbilck antwoordt met zijn brief van 20 januari 1952:

“Waarde Secretaris, Strijdmakker,

Ik weigerde de verklaring a op naam van Denys Henri uit Wevelgem te tekenen omdat ik in genen dele het Belgisch Partisanenleger, noch één van de leden wil betrekken bij een eventuele erkenning als Gewapend Weerstander, van totaal onwaardige personen, omdat:

Ik ben absoluut niet akkoord met het actieverslag dat op hun dossier vermeld staat. Alleen de actie op de gestapo Pille kan als een daad van Gewapend Weerstander beschouwd worden, alsook hun hulp welke ze verleenden aan mij persoonlijk bij het overbrengen der Russische krijgsgevangenen en de aanwijzing die ze mij gaven voor kontaktname met de Amerikaan Alvin Cassey. Voor deze laatste acties was hun deelname onbeduidend en het noemen niet waard, daar ze geen enkele verantwoordelijkheid tijdens de overbrenging te dragen hadden. Voor de actie op Pille kan het slechts gelden als een gedeeltelijk geslaagde actie, daar ze de beide broeders Pille (gestapo’s) moesten treffen en zij er enkel één van genomen hebben en naar de andere die nog erger was dan de eerste, nooit meer omzagen. De andere aangegeven acties werden helemaal niet uitgevoerd of zijn niet in bevolen dienst gebeurd.

Toen ze de actie op Pille uitvoerden, waren ze die opgelegd door makker Van Eetvelde Leopold uit Bissegem, die te dien tijde de enige korpskommandant voor West-Vlaanderen was en hun deze taak oplegde als proef omdat ze om veiligheidsreden door hem zelf reeds voor de duur van drie maanden uitgesloten geweest waren. Ze werden terug opgenomen door mijn aandringen langs de weg om van makker Deconinck Albert (Antwerpen) en om ze aldus beter in het oog te kunnen houden en te beletten dat ze nog verder te veel zouden praten. Na deze actie volgden ze opnieuw de orders van hun kommandant niet op en bleven zonder meer thuis alwaar ze een gevaar betekenden niet alleen voor de plaatselijke groepering van de weerstanders waarvan ze er een deel van kenden, maar ook voor degene die er noodzakelijk kontakt moesten mee houden. Ze waren derhalve opnieuw uitgesloten of genegeerd, doch veiligheidshalve liet men ze hun wapens behouden om ze aldus in de waan te laten dat ze nog steeds bij de weerstand thuis hoorden. Ze werden echter in hun huis verrast, waar ze verboden geweest waren zich nog te bevinden (Van Eetvelde en mijzelf), door twee Duitsers, gewapend en in uniform, die ze dan hebben kunnen neerschieten en daarop de vlucht hebben kunnen nemen. Ze hadden eens te meer de doorgegeven instructies niet opgevolgd. Het is ook geweten dat ze acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit derhalve onder mekaar verdeelden, zoals bijvoorbeeld op een hoeve te Menen. Acties waarvan alleen maar vermoedens op hen wegen kunnen hier natuurlijk niet geciteerd worden, omdat ze voor het ogenblik nog niet kunnen bewezen worden, omdat wij er in het belang van allen niet verder op ingegaan zijn. Vele andere hun opgelegde acties werden helemaal niet uitgevoerd en ze verschenen zelfs niet op de hun doorgegeven afspraken. Ze stelden dus een bestendig gevaar daar voor de Weerstanders die met hen in kontakt moesten komen.

De dag van de bevrijding, zegge 3 September ’44, werden ze terug aangeworven bij het regiment Wevelgem, alwaar ze om hun oneerlijke dienst als wachtverzuim en collaboratie (hulp en bescherming) met zwarten, terug ontslagen werden op 4 October ’44, dus voor de démobilisatie van de Weerstand en nadat ze een ware opstandige houding hadden aangenomen tegen de Gewestelijke leiding van de P.A. door bedreiging met hun wapens op het bureel der P.A. te Wevelgem. Op het bureel waren aanwezig: Van Eetvelde, Neven, Vankeirsbilck en verscheidene andere vooraanstaande weerstanders die allen tot de staf van het korps behoorden. Alle P.A. van Wevelgem kunnen hierover getuigen en met ons instemmen.

Over hun daden van tijdens de bezetting kunnen Van Eetvelde en A. Deconinck gehoord worden, die mijn verslag zullen bevestigen.

Vrouw Denys Henri, zegge Salembier Emma, is nooit bij de weerstand ingelijfd geweest en kan derhalve niet in aanmerking genomen worden om haar dossier als Gewapend Weerstandster ontvankelijk te verklaren.

Moest het mogelijk zijn, wat ik niet wens en onmogelijk kan geloven, dat dergelijke individuen toch erkend Gewapend Weerstander worden, dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden om onze onmacht zegevieren en ons , Weerstanders, nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren. Het zijn immers ook diezelfde Weerstanders (?) die zich in 1945 het recht en de plicht toe-eigenden en met een lijst van huis tot huis trokken en handtekeningen inzamelden bij de aanhangers van de oorlogsburgemeester om deze laatste, Byttebier, terug op vrije voeten te krijgen. Is zulke handelwijze laf of is ze lofwaardig voor een weerstander? En werd zoiets belangloos gedaan zoals het een weerstander past, moest het hem vrij gestaan hebben zoiets te doen? Wat denkt U er over?

Hun namen komen op geen enkele officiële solde- en of betaalstaat voor, zelfs niet op deze lijsten welke bij het Ministerie ingediend werden door de militaire betaalmeester die ons in opdracht van het Ministerie uitbetaalde nochtans, het is bij mijn weten dat Denys Henri (kommandant Jan) zich bij deze persoon aanbood, maar zonder meer spottend werd doorgezonden. Een bewijs te meer dat hij een niet rechthebbende was en dus later niet erkend zou kunnen worden.

De Rijkswacht van Menen heeft ook steeds geweigerd hun de demobilisatiepremie uit te betalen en de veiligheidsdiensten hebben hun nochtans (gezegde van vrouw Denys Henri) hun wapens afgehaald welke ze nog verborgen hielden en niet in het bureel van de P.A. hadden afgegeven, zoals het hen zou behoort hebben.

Ik twijfel, met reden, aan het toegevoegde advies, omdat zekere Delrue Georges, Jan Breydelstraat, Wevelgem, niettegenstaande het ongunstig advies dat we op zijn dossier geschreven hadden, zonder meer als Gewapend Weerstander erkend werd door de Controle Commissie. Ik heb dus reden om te veronderstellen dat met dergelijk advies geen rekening werd gehouden, gezien we niet eens in zijn geval gehoord werden.

Volgens art. 4 van het statuut van de Gewapend Weerstander is het dus onmogelijk dat dergelijke elementen aangenomen worden en is het dus ook overbodig dat wij ondertekenen … geen echte P.A. zou immers voor hen willen zijn handtekening verslijten.

Dat de Heer Silverans Cyriel (Jan–Cyriel) verklaring B ondertekende, zal wel naar mijn persoonlijk oordeel, hetwelk ik anders niet kan argumenteren, uit persoonlijke wrok geweest zijn tegen de P.A. Hij werd immers zelf ook uitgesloten en dan nog door het Nationaal Kommando van het Belgisch Partisanenleger. Een afschrift van zijn uitsluitingsbevel, op naam van Legrand (zijn strijdnaam), is hier ingesloten. Het werd hem ter hand gesteld door Makker Neven Emiel uit Tongeren. Silverans (Legrand) gooide dit document als waardeloos papier weg. Ik raapte het op en heb het gelukkiglijk als afdoende bewijs tegen hem in bewaring gehouden. Ik maakte er anders nooit gewag van.

Silverans is hoop en al van rond half Oogst ’44 tot zijn uitsluiting op 25-9-44 administratieve korpskommandant P.A. geweest en heeft om hun slecht gedrag zelf herhaaldelijk op de uitsluiting van de groep Denys aangedrongen. Silverans weet helemaal niets met zekerheid af van de handel en de wandel der Partisanen van tijdens de bezetting, daar hij voor datum van Oogst ’44 geen Partisaan maar bij het O.F., Patriotische Militie aangesloten was.

Dat Silverans ondertekende, moet ook als een bewijs gelden dat hij gewild of ongewild erg onoplettend is bij het lezen van een tekst. Op verklaring B staat toch immers de tekst: “Belanghebbende heeft … enz.”. Waarom heeft hij ons om de zuivering in de schoot van de P.A. geluk gewenst bij de uitsluiting van Denys en Co. Wat is de drijfveer van zijn huidige handelwijze en dan nog te ondertekenen zonder toegevoegde opmerkingen of aanmerkingen, waar hij nochtans wel wist dat hij er zulks kon aan toevoegen en het ook zijn plicht was?

Waarom zijn die zogenaamde P.A.’s bij Silverans geweest, zij wisten immers dat hij geen erkende P.A. was en derhalve ook het recht niet had te ondertekenen en waarom zijn ze niet bij Van Eetvelde Leopold geweest die ze zeer goed kennen en ook zijn juiste adres weten,

Heeft dat geen triestig reukje? Een reukje van gewild bedrog?

Moesten die personen spijts alles toch erkend worden,, dan zou dat een kaakslag betekenen, vlak in het aangezicht van alle weerstanders van Wevelgem en omgeving en ik weet dat de reactie en de zwarten en collaborateurs zouden zegevieren in het nadeel van de weerstand dien ze de onwederroepelijke dood wensen en op dergelijke manier zouden onfeilbaar bekomen.

Deze toestand mag in opspraak niet gebracht worden door dergelijke voorvallen welke we nooit zouden kunnen verrechtvaardigen. Wij mogen en zullen ze geen argumenten in de handen spelen!!!

Het zijn geen ware weerstanders, dat weet elke man van de straat, dat weten de zwarten, en noch ik noch geen enkele weerstander zal zich aan hun verfoeilijke zaak willen vuil maken door een verklaring te hunnen behoeve te ondertekenen.

Ik blijf op mijn stuk, onwrikbaar, en weiger te tekenen omdat ik een weerstander ben met verantwoordelijkheidsgevoel en dit in elk geval wil blijven.

Ik reken op U, Waarde Strijdmakker, Nationaal Secretaris, die het belang van de ganse Weerstand P.A. van het land door dik en dun zult verdedigen.

Onze beide ogen zijn op U gericht.

Wij zijn er van overtuigd dat gij ons niet zult teleurstellen en ik teken fier als Partisaan tot zolang onze rangen niet door dergelijke ongewenste en schuldige elementen onteerd worden.

De ondergetekende,

(handtekening Vankeirsbilck)

N.B. Deze brief mag gebruikt worden waar het nodig mocht blijken tijdens de behandeling van het dossier Denys en Co, ik draag er geredelijk alle verantwoordelijkheid van.

Getekend: (handtekening Vankeirsbilck)

Niettegenstaande de beschuldigingen van Maurice Vankeirsbilck werd, door de Controlecommissie van Brugge de hoedanigheid van Gewapend Weerstander toegekend aan:

·         Henri Denys, op 27 juni 1952;

·         Emma Salembier, Valère Denys en André Denys, op 8 maart 1957;

·         Oscar Vandamme, op 13 augustus 1957,

Allen als aangeslotenen bij de groepering P.L.


[1] Vermoedelijk Georges Dejaeghere.