Posts tonen met het label Neirynck. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Neirynck. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Heule: oorlogsburgemeester Adolf Neirynck

 

Heule: oorlogsburgemeester Adolf Neirynck

 

Op 20 augustus 1942 wordt aan burgemeester Arthur Wildemeersch ontslag verleend uit zijn ambt en een dag later wordt onderwijzer Adolf Neirynck[1], geboren te Tielt op 29 januari 1915, aangeduid om het ambt van burgemeester waar te nemen.

Na de bevrijding, op 9 september 1944, wordt Neirynck aangehouden, hij wordt op 6 februari 1946 door de Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de “123sexies”-rechten.

De feiten waarvoor hij veroordeeld werd, worden kort na zijn proces door de Substituut-Krijgsauditeur in zijn dossier opgetekend:

“Neyrinck Adolf was onderwijzer te Heule. In 1940 werd hij lid van het V.N.V. en is dit gebleven tot het einde der bezetting. Hij werd in 1942 tot burgemeester benoemd. In den loop van hetzelfde jaar werd hij lid van de Hulpbrigade en heeft het uniform hiervan gedragen. Een fiche van de Zwarte Brigade werd op zijn naam teruggevonden. Hij verklaart hiervan nooit geen lid te zijn geweest. Wel bekent hij dat men hem uitnoodigingen stuurde voor de oefeningen van de Zwarte Brigade, dit namelijk in het tijdperk dat alle leden der Hulpbrigade ambsthalve overgeschreven geweest waren in de Zwarte Brigade. Kopij van den brief waarbij verdachte verklaart ontslag te nemen in de Zwarte Brigade berust in het bundel. Verdachte bekent éénmaal met Volk en Staat te hebben gecolporteerd. Uit verklaringen van getuigen blijkt dat hij wel drager zou geweest zijn van het uniform der Zwarte Brigade en dat hij een revolver zou gedragen hebben; dat hij verschillende malen zou gecolporteerd hebben met Volk en Staat; dat Duitsche officieren zijne aanstelling als burgemeester zouden bijgewoond hebben. Hij loochent deze feiten. Wel bekent hij dat de photos van Staf Declercq en Tollenaere door hem op zijn bureel geplaatst werden en dat na zijn aanstelling Duitsche officieren hem een bezoek gebracht hebben dewelke hem een foto van Hitler overhandigden. Aannemende verzachtende onstandigheden spruitende uit zijn vorig goed gedrag heeft de Krijgsraad hem veroordeeld tot eene gevangenisstraf van vier jaar.”

Het Kortrijksch Handelsblad van 22 februari 1946 geeft verslag van zijn proces:

“… Als eerste getuige verschijnt de heer Wildemeersch Arthur, huidig burgemeester van Heule, die ons komt verklaren dat betichte met de kinderen van deur tot deur uitging om propagandabladen te verkoopen en verder als burgemeester een hevige Duitschgezinde propaganda voerde.

Vereecke Gaston heeft verdachte nog in uniform gezien, welke hij droeg bij zekere omstandigheden. Op zijn bureel op het gemeentehuis heeft hij ook nog zijn revolver zien liggen.

Deleersnijder Oktaaf, politieagent te Heule, bevestigt dat de oorlogsburgemeester wapens droeg, waarschijnlijk voegt hij er bij, om zijn eigen persoon te verdedigen tegen gebeurlijke aanvallen en ook als hoofd van de politie; woonde ook de begrafenisplechtigheid bij van Deplae en heeft ook nog een echtpaar getrouwd met zijn zwart uniform.

Vervaecke Rudolf, schoolbestuurder te Heule, weet in te brengen dat beklaagde op school nooit propaganda maakte en als strijdend Vlaming bedoelde hij niet de Staat te hervormen. Volgen hierop een paar getuigen ten ontlaste; Demunter Joseph, die zegt dat hij heel goed was voor de dienstweigeraars en de ondergedokenen en Vansteenkiste Eugeen. Het Openbaar Ministerie vraagt 7 jaar gewone hechtenis.

Mter Halsberghe begint zijn pleidooi met een korte en bondige beschrijving te geven van het pittige dorp Heule, bewoont door talrijke neringdoeners en vlashandelaars, die zich aan de politiek niet interesseeren, omdat zij wel weten dat er met politiek niets te verdienen is; toont verder aan dat Wildemeersch door den bezetter afgesteld werd als burgemeester. Betichte is een boerenzoon, een jongen van te lande, die vroeger deel uitmaakte van het Katholiek Vlaamsch Studentenverbond. Bij louter toeval werd hij tot burgemeester benoemd door tusschenkomst van arrondissementskommissaris Verkinderen, die nog een oude schoolkameraad is geweest van betichte, die hem dit ambt heeft voorgesteld.

Vijf honderd gezinshoofden van Heule hebben een attest onderteekend dat Neirynck steeds zijn ambt uitoefende ten voordeele van zijn medeburgers, waaronder de namen erop voorkomen van de geestelijkheid van Heule, de notaris en den geneesheer. Bij de boeren heeft hij groote hoeveelheden graan gaan ophalen voor de noodlijdenden uit de gemeente.

De boeren steunden hem omdat zij wisten dat hij steeds de boeren genegen was. Tenslotte leest pleiter nu een brief voor van den onderpastoor Claerhout, bevestigende dat Neirynck alles heeft gedaan wat in zijn macht was om de jeugd te onttrekken aan den bezetter. Bekaert, hoofd van den Weerstand, heeft steeds getuigd dat Neirynck steeds fair is geweest en somt nog tal van goede feiten op, die betichte tijdens den oorlog ten bate van zijn medeburgers heeft gepresteerd.”

In de gevangenis te Sint-Gillis doet Adolf Neirynck zijn levensverhaal:

“Ik werd geboren te Tielt (W-VL) op 29-1-’15. Mijn vader was een kleine landbouwer. Ik ben de twaalfde van dertien kinderen. In 1919 verhuisde mijn vader naar Beselare waar hij een grote hoeve uitbaatte. Op 12 jarigen ouderdom werd ik in het college te Meenen geplaatst en op 18 jarigen ouderdom ging ik naar de Normaalschool te Torhout waar ik in 1934 het diploma van onderwijzer behaalde. Na wat hier en daar interimaris geweest te zijn werd ik vast benoemd te Heule.

In 1940 werd ik, samen met met een 5 tal collega’s lid van het V.N.V. omdat een sociale verbetering ons aanlokte waarin de herklassering van den onderwijzer begrepen was. Ik heb echter geen enkele funktie in deze beweging bekleed.

Van juni tot augustus 42 ben ik lid geweest van de hulpbrigade op een algemeen bevel van de leiding van het V.N.V. Dit organisme echter had geen leefbaarheid en werd overgeschakeld naar de Z.B. Vandaar dat een fiche werd gevonden bij de Z.B. op mijn naam, maar ik ben er geen lid van geweest. In de hulpbrigade heb ik geen enkele prestatie meegemaakt.

Ik heb eens gecolporteerd met een 11 julinummer van Volk en Staat in 42. Ik bezat een revolver als burgemeester en had een prokuratie. Dat Duitsche officieren bij mijn aanstelling zouden geweest zijn is een misverstand. Het gold hier een bezoek van den kreiskommandant en een vertaler, ter gelegenheid van het eerste schepencollege. Dat gebeurde echter in alle gemeenten.

In september ’42 werd ik burgemeester te Heule. Ik had het onderwijs verlaten om als verzekeraar mijn toekomst te maken. Ik had daarover eens gesproken met den arrondissementscommissaris Verkindere (deze laatste was een bekende van me daar we samen gestudeerd hadden te Meenen). Wat later bood hij mij het burgemeestersambt aan. Al mijn bezwaren werden door hem weerlegd en ik liet me overhalen het toch maar te aanvaarden. Ik had echter algauw ingezien dat ik van de klaver in de biezen verzeild was maar ik was ter water en moest varen en wat later was het ons onmogelijk nog ontslag te bekomen.

Ik heb de Belgische wetgeving angstvallig nageleefd en geen enkele administratieve wijziging aangebracht: ik heb al gedaan wat mogelijk was om de bevolking te helpen in die harde tijd.

In mijn dossier berusten volgende stukken die zulks bewijzen:

  • een lijst getekend door 500 gezinshoofden, waaronder al de notabelen van de gemeente, bevestigend dat ik als burgemeester alles gedaan heb wat mogelijk was om de bevolking te helpen;
  • tientallen bewijzen van voortvluchtige werkweigeraars die geholpen werden: verwittigd, paspoort gegeven, getuigschriften, …
  • al de werkweigeraars kregen hun zegels;
  • de werking van de K.A.J. is gansch den oorlog ongestoord kunnen doorgaan onder mijn bescherming (getuigenis van E.H. Claerhout, proost);
  • een bewijs van den plaatselijken leider van den A.B. Heule, waarin bevestigd wordt dat ik van zijn werking en organisatie op de hoogte was en dat hij noch een enkel lid eenige moeilijkheid heeft ondervonden;
  • in mijn gemeente is geen enkel politiek gevangene.

Ik werd veroordeeld door den Krijgsraad van Kortrijk in zitting van 6 februari 1946 tot 4 jaar gevangenschap.

Weledele Heer Bestuurder, ik ben er mij van bewust dat ik tekort gekomen ben aan mijn verplichtingen tegenover mijn land. Ik heb een dwaze, onberedeneerde stap gezet door me te laten inlijven bij het V.N.V. en was onbewust van de draagwijdte van mijn misstap. Ik aanvaard mijn straf en wil door mijn boete de schandvlek uitwisselen. Ik ben bereid te herstellen aan België wat ik misdaan heb. Ten bewijze van mijn goede gevoelens heb ik me in juli ’46 vrijwillig aangemeld om tewerkgesteld te worden in de koolmijn. Ik werkte te Zwartberg als koolhouwer tot den dokter me ongeschikt heeft verklaard.

Als ik het vertrouwen van mijn overheden verdiend heb en ik terug het familieleven kan hervatten zal mijn eenige bekommernis zijn te werken voor mijn gezin, om het een behoorlijk bestaan te verzekeren.

Ik durf u, Weledele Heer Bestuurder, ten stelligste verzekeren dat ik nooit ofte nooit nog aan politiek zal doen, maar door mijn gedrag en mijn werk zal trachten waardig te worden om weer in de Belgische gemeenschap te worden opgenomen.

Uw zeer onderdanige.”

Adolf Neirynck (1915-1989)

Adolf Neirynck komt voorwaardellijk vrij op 10 juni 1947 en definitief vrij op 8 december 1949. De rechtbank van eerste aanleg te Ieper beslist op 17 januari 1950 het verlies van zijn rechten te beperken tot zeven jaar.

Nog in Heule wordt op 24 juli 1942 Gaston Demuynck, geboren te Kortrijk op 5 augustus 1905, aangeduid om het ambt van schepen waar te nemen. Op beslissing van de Krijgsauditeur van Kortrijk wordt hij op 19 december 1945 levenslang vervallen verklaard van zijn “123sexies”-rechten wegens lidmaatschap van het V.N.V. De rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk beslist op 10 maart 1949 hem te herstellen in al zijn rechten.



[1] Overleden op 23 februari 1989 te Geluwe, waar hij fotograaf geworden was. Hij was gehuwd met Auberte Claerbout (1920-2008).

Ledegem: oorlogsburgemeester Camiel Mares

 

 Ledegem: oorlogsburgemeester Camiel Mares

 

In Ledegem is CVP-er Pieter Denolf, geboren te Ledegem op 11 januari 1899, burgemeester sedert 1939 en hij blijft dat, een onderbreking tijdens de oorlog niet te na gesproken, tot hij sterft op 21 mei 1962.

Pieter Denolf (foto uit gemeentehuis Ledegem)


Bij besluit van 26 mei 1943 (B.S. van 30 mei 1943) krijgt burgemeester Denolf verbod van de bezetter om nog verder zijn ambt uit te oefenen. Hij wordt vervangen door eerste schepen Adolf Neirynck, die waarnemend burgemeester wordt. Bij besluit van 2 juli 1943 (B.S. van 4 juli 1943) en tot aan de bevrijding wordt zijn plaats ingenomen door oorlogsburgemeester Camiel Mares, geboren als landbouwerszoon te Gistel op 31 maart 1912.

In 1942 treedt Camiel Mares in het huwelijk met Yvonne Claus.

Bij de bevrijding, op 9 september 1944, wordt hij afgehaald en opgepakt.

Camiel Mares (foto: archief Chris Mares)

Bij vonnis van de Krijgsraad te Kortrijk wordt hij op 9 november 1945 veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting der bij artikel 123sexies van het Strafwetboek voorziene rechten, wegens vijandelijke propaganda.

In de strafinrichting te Merksplas beschrijft hij hoe het zo ver is kunnen komen.

“Oorzaak en geschiedenis van mijn gevangenschap

Tot mijn 14de jaar bezocht ik de gemeenteschool bij onderwijzers waarvan er nu verscheidene opgesloten werden voor propaganda.

Van mijn 14de tot 19de jaar bezocht ik de normaalschool van Thorhout bijgenaamd de kweekschool voor zwarten.

Het duurde 4 en een half jaar vóór ik benoemd werd als onderwijzer. Intusschen was ik waarnemend onderwijzer te Gistel, Lauwe, Eernegem, Ledegem en Aartrijke, en werd eindelijk vast benoemd in 1936 in de aangenomen jongensschool van Ledegem, waar ik dit ambt uitoefende tot juli 1943. Van dit ogenblik af werd ik als d.d. burgemeester der gemeente aangesteld en bleef het tot september ’44.

Als onderwijzer was ik reeds van 1938 in de D.C.O. (Dinaso corp. Voor onderw.). Bij de versmelting van V.N.V.-Dinaso-Rex ging ik over naar het V.N.V., was in 1942 lid der Z.B. en droeg op het einde van den oorlog een revolver op zak.

In september ’44 weigerde de P.A. en de A.B. van Ledegem me aan te houden, waarop een afdeeling van den A.B. van Meenen, 37 man sterk, naar Ledegem afzakte om me aan te houden en me weg te voeren naar het F.K.D. (folterkamp Dewitte) van Lauwe, waar ze me mishandeld hebben omdat – naar hun zeggen – gansch Ledegem zwart was en ik daarvan de schuld was. Na een maand is het onzen tegenwoordigen burgemeester gelukt[1] me daaruit te halen en me terug naar onze gemeente te brengen, van waar we dan later naar Kortrijk overgebracht werden, waar ik opnieuw enkele van die fameuze heeren uit Lauwe als bewaker aantrof, die daar, natuurlijk op een mindere schaal, me het leven zoo zoet (sic) mogelijk trachtten te maken tot ik door hun drijverijen naar het gevang overgebracht werd.

Door den heer auditeur werd ik vervolgd voor propaganda, art. 118 bis nl. voor lidmaatschap V.N.V. en Z.B.

Als getuige ten laste had ik enkel het verslag der gendarmerie over hogervernoemde feiten.

Als getuigen ten onlaste had ik den gewezen burgemeester der gemeente, een gemeentebediende (hoofd der Christen Werklieden) en een werkersploegbaas bij wien ik veel werklieden werk verschaft had met het doel hen aan wegvoering te onttrekken.

Het dossier bevatte verscheidene getuigenissen van vrijstellingen van werkverplichting door mijn tusschenkomst (o.a. van een P.A. man), van het geven van valsche eenzelvigheidskaarten (o.a. van Desimpelaere beroepsrenner), van het geven van rantsoeneeringszegels aan ver boven de honderd man (waaronder verscheidene A.B. mannen), van het uitdelen van giften aan zieken, armen en ouderlingen, en van verscheidene andere zaken waarin ik de inwoners der gemeente van dienst had kunnen zijn. In alles een honderd vijftig geschreven getuigenissen.

Het vonnis luidde: 3 j. opsluiting voor propaganda.

Sedertdien heeft de tegenwoordige burgemeester der gemeente, de E.H. Pastoor der parochie en de gemeentebedienden elk een genadeverzoek gericht aan den H. Minister van Justitie met het doel mijn in vrijheidstelling te bekomen eenerzijds als erkentelijkheid voor het goed dat ik voor de gemeente gedaan heb en anderzijds, om mijn kranke vrouw en kind alzoo uit de armoede te helpen, waarin ze door mijn opsluiting gedompeld zijn.”

Hij komt voorwaardelijk vrij op 19 december 1946 en op 11 mei 1950 wordt hij door de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Kortrijk tot 31 december 1950 vervallen verklaard van bepaalde rechten en hersteld in alle overige rechten waarvan hij beroofd werd.

Na zijn vrijlating verhuist het gezin Mares naar Wevelgem en vooraleer Camiel Mares opnieuw aangesteld wordt als onderwijzer, eerst in Geluwe en daarna, van 1966 tot 1977, in de gemeentelijke jongensschool te Wevelgem[2], komt hij als bakker aan de kost. Hij overlijdt te Wevelgem op 23 juni 1987, vier jaar na het overlijden van zijn echtgenote Yvonne Claus.

Vijfde leerjaar in Geluwe - geboortejaar 1950, met meester Mares 

Yvonne Zulma Claus is afkomstig uit een kroostrijk gezin. Haar vader Alfons Claus, geboren op 14 januari 1872, is bakker op de Molenhoek te Wevelgem, gehuwd met Irma Mullebrouck en vader van 12 kinderen.

Op 17 oktober 1918, enkele weken vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, wordt Alfons Claus dodelijk getroffen door een granaat te Harelbeke.

Op dat ogenblik zijn nog 10 kinderen in leven, moeder Irma Mullebrouck overlijdt in 1941 en wordt aldus in zekere zin gespaard van het leed dat haar kinderen meemaken na de oorlog:

  • Edmond “Warden” Claus, geboren te Wevelgem op 20 juli 1902 en er wonende in de Lode de Boningstraat 30, oudste zoon en bakker te Wevelgem wordt op 4 juni 1945 geïnterneerd in de Wikings te Kortrijk op verdenking lid geweest te zijn van de Algemeene SS-Vlaanderen. Een maand later, op 14 juli 1945, wordt hij vrijgelaten. Met hem vormt Camiel Mares een aantal jaren een bakkersduo in de Lode de Boningestraat 30;
  • Willem Frederic Claus, gehuwd met Bertha Couckuyt, zelfstandig schrijnwerker, geboren te Wevelgem op 9 augustus 1903 en wonende te Lauwe in de Kortrijkstraat 104 wordt op 12 december 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek,.

Op 11 februari 1946 zet de substituut-krijgsauditeur te Kortrijk de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Verdachte heeft geen militairen dienst gedaan. Midden Juni 1940 gaat hij, door gebrek aan werk, vrijwillig naar Duitschland werken te Annaburg tot Januari 42. Werkte dan nog te St. Omer en te Calais en vluchte er dan weg, doordat hij zou moeten werken voor den O.T. Om niet meer terug te moeten keeren naar Frankrijk of Duitschland liet hij zich op 1 April 1942 inlijven, bij de Vl. Fabriekswacht te Vilvoorde, teekende aldaar een verbintenis van één jaar en ontving er het uniform. Deed tot 15 Februari 1943 dienst te bailloeul in Fr. geuniformeerd en gewapend met een geweer aan lagers van bouw- en andere materiaalen. Dan deed hij wachtdienst aan een kolenlager te Canteux-Arlin tot 15 Maart 1943. Nam er ontslag en na een maand thuis te zijn geweest laat hij zich inlijven bij het NSKK te Vilvoorde. Teekende er eene verbintenis van één jaar en kreeg er vier weken militaire opleiding gekleed in veldgrijs uniform. Ontkent toen een wapen gehanteerd te hebben. Deed op verschillende plaatsen dienst o.a. te Rijsel. Tienen, Forge-les-Eaux, Pavilly-Laferte en ten slotte te Douai tot September 1944. Dan ging hij naar Duitschland te Nordwälde en Ströte tot April 1945, datum waarop hij werd gevangen genomen door de Amerikanen op 3 Mei 1945. Bekent te Vilvoorde den eed van trouwheid aan den Führer te hebben afgelegd. Was bevorderd tot Rottenführer bij het N.S.K.K. Was lid van het VNV sedert zijne dienstname bij de Vl. Fabriekswacht. Droeg een revolver bij het NSKK doch verklaart dat het zijn persoonlijken eigendom was. Ontkent lidmaatschap van D.M.Z.B. en Waffen SS. Verklaart verder nooit dienst te hebben gedaan op het front.

De Krijgsraad heeft zich min of meer streng getoond wegens de gepleegde feiten en heeft hem veroordeeld tot zeven jaar hechtenis (gewone).”

Het Krijgshof te Gent herleidt de straf op 8 april 1946 tot vijf jaar gewone hechtenis. Hij komt voorwaardelijk vrij op 7 februari 1948;

  • Peter Raoul Claus, geboren te Wevelgem op 29 juni 1904. Op 1 oktober 1940 wordt hij aangesteld als tijdelijk politieagent “voor den duur van den oorlog” – zie rubriek over het politiekorps;
  • Laura Maria Gabrielle Claus, geboren te Wevelgem op 12 april 1906;
  • Joseph Achiel Claus, bankbediende, geboren te Wevelgem op 23 maart 1907 en er wonende in de Papestraat 12 wordt op 13 februari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk aanvankelijk veroordeeld tot 18 maanden gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en daarna, na bijkomend onderzoek, tot 3 jaar gevangenis.

Het Krijgshof van Gent vermindert de gevangenisstraf opnieuw tot 18 maanden op 19 december 1946, uit hoofde van de wapens te hebben opgenomen tegen België of tegen zijn bondgenoten, als lid van de N.S.K.K., tussen september 1944 en mei 1945 in Duitsland. Hij wordt op dezelfde dag van het arrest in vrijheid gesteld.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 15 februari 1949 wordt Joseph Claus gedeeltelijk hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd;

  • Gabrielle Marguerite Claus, geboren te Wevelgem op 14 juli 1908;
  • René André Claus, geboren te Wevelgem op 13 juli 1909. Op 1 oktober 1940 wordt hij aangesteld als tijdelijk gemeentebediende – zie rubriek “Gemeentepersoneel”;
  • Yvonne Zulma Claus, geboren te Wevelgem op 6 maart 1911, echtgenote van oorlogsburgemeester Camiel Mares;
  • Leopold André Achiel Claus, geboren te Wevelgem op 15 september 1912. Hij is onderwijzer aan de gemeentelijke jongensschool te Wevelgem van 1932 tot 1942 – zie rubriek “Het onderwijzerskorps”;
  • Godfried Alfons Antoon Claus, geboren te Wevelgem op 28 januari 1914 en er wonende in de Hoogweg 14. De Krijgsraad te Kortrijk veroordeelt hem op 19 december 1945 tot zes jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” uit hoofde van de wapens te hebben opgenomen tegen België en zijn bondgenoten tussen 1 mei 1942 en 1 mei 1945 in België, Rusland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland en Hongarije als lid van de N.S.K.K.

Naar aanleiding van een genadeverzoek zet de krijgsauditeur van Kortrijk op 28 november 1946 de feiten uiteen:

“Is slachtersgast van beroep. Tot oktober 1941 was hij werkloos. Dan ging hij vrijwillig naar Duitschland werken tot 25 December om dan thuis te blijven tot in Mei 1942. Rond 15 Mei 1942 trad hij in de N.S.K.K. te Vilvoorde, na een tweetal weken ging hij naar de Fahrschule te Vorst. Daarna vertrok hij naar Rusland, alwaar hij vervoer deed tot 4 Maart 1943. Van Maart 1943 tot September 1943 verbleef hij met rust te St-Denys-Westrem. Daarna deed hij tot 15 Maart 1944 dienst in Frankrijk. Op 15 Maart 1944 vertrok hij alover Diest naar Griekenland en van daar op 5 September naar Hongarije, om na een achttal weken terug naar Duitschland te keeren alwaar hij op 1 Mei 1945 door de Amerikaansche Legers werd bevrijd.

Hij bekent dat hij in de NSKK gewapend was met een geweer en dat hij de wacht heeft moeten optrekken. Verder bekent hij het vervoer van munitie en benzine te hebben gedaan en in 1942 te Koursk den eed van getrouwheid aan den Fuhrer te hebben afgelegd. Hij had den graad van Rothenfuhrer t.t.z. Obergefreiter.”

Met zijn brief van 14 mei 1947 komt pastoor Pil tussen (zie rubriek over de geestelijken in Wevelgem).

Godfried Claus komt voorwaardelijk vrij op 5 september 1947.



[1] Pieter Denolf.

[2] In het vijfde of zesde leerjaar, rond 1965-1966, kregen wij Franse les van meester Mares. Ongeveer op het hetzelfde tijdstip volgde mijn jongere broer Renaat het tweede leerjaar bij hem. Op een dag kwam meester Mares bij ons thuis om mijn moeder te zeggen dat Renaat meer melk moest drinken, hij zag er te bleekjes uit …