Heule: oorlogsburgemeester Adolf Neirynck
Op 20 augustus 1942 wordt aan burgemeester
Arthur Wildemeersch ontslag verleend uit zijn ambt en een dag later wordt
onderwijzer Adolf Neirynck[1], geboren te Tielt op 29
januari 1915, aangeduid om het ambt van burgemeester waar te nemen.
Na de bevrijding, op 9 september 1944, wordt
Neirynck aangehouden, hij wordt op 6 februari 1946 door de Krijgsraad van
Kortrijk veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting
uit de “123sexies”-rechten.
De feiten waarvoor hij veroordeeld werd,
worden kort na zijn proces door de Substituut-Krijgsauditeur in zijn dossier
opgetekend:
“Neyrinck Adolf was onderwijzer te Heule. In 1940 werd
hij lid van het V.N.V. en is dit gebleven tot het einde der bezetting. Hij werd
in 1942 tot burgemeester benoemd. In den loop van hetzelfde jaar werd hij lid
van de Hulpbrigade en heeft het uniform hiervan gedragen. Een fiche van de
Zwarte Brigade werd op zijn naam teruggevonden. Hij verklaart hiervan nooit
geen lid te zijn geweest. Wel bekent hij dat men hem uitnoodigingen stuurde voor
de oefeningen van de Zwarte Brigade, dit namelijk in het tijdperk dat alle
leden der Hulpbrigade ambsthalve overgeschreven geweest waren in de Zwarte
Brigade. Kopij van den brief waarbij verdachte verklaart ontslag te nemen in de
Zwarte Brigade berust in het bundel. Verdachte bekent éénmaal met Volk en Staat
te hebben gecolporteerd. Uit verklaringen van getuigen blijkt dat hij wel
drager zou geweest zijn van het uniform der Zwarte Brigade en dat hij een
revolver zou gedragen hebben; dat hij verschillende malen zou gecolporteerd
hebben met Volk en Staat; dat Duitsche officieren zijne aanstelling als
burgemeester zouden bijgewoond hebben. Hij loochent deze feiten. Wel bekent hij
dat de photos van Staf Declercq en Tollenaere door hem op zijn bureel geplaatst
werden en dat na zijn aanstelling Duitsche officieren hem een bezoek gebracht
hebben dewelke hem een foto van Hitler overhandigden. Aannemende verzachtende
onstandigheden spruitende uit zijn vorig goed gedrag heeft de Krijgsraad hem
veroordeeld tot eene gevangenisstraf van vier jaar.”
Het Kortrijksch Handelsblad van 22 februari 1946 geeft
verslag van zijn proces:
“… Als eerste getuige
verschijnt de heer Wildemeersch Arthur, huidig burgemeester van Heule, die ons
komt verklaren dat betichte met de kinderen van deur tot deur uitging om
propagandabladen te verkoopen en verder als burgemeester een hevige
Duitschgezinde propaganda voerde.
Vereecke Gaston heeft
verdachte nog in uniform gezien, welke hij droeg bij zekere omstandigheden. Op
zijn bureel op het gemeentehuis heeft hij ook nog zijn revolver zien liggen.
Deleersnijder Oktaaf,
politieagent te Heule, bevestigt dat de oorlogsburgemeester wapens droeg,
waarschijnlijk voegt hij er bij, om zijn eigen persoon te verdedigen tegen
gebeurlijke aanvallen en ook als hoofd van de politie; woonde ook de
begrafenisplechtigheid bij van Deplae en heeft ook nog een echtpaar getrouwd
met zijn zwart uniform.
Vervaecke Rudolf,
schoolbestuurder te Heule, weet in te brengen dat beklaagde op school nooit propaganda
maakte en als strijdend Vlaming bedoelde hij niet de Staat te hervormen. Volgen
hierop een paar getuigen ten ontlaste; Demunter Joseph, die zegt dat hij heel
goed was voor de dienstweigeraars en de ondergedokenen en Vansteenkiste Eugeen.
Het Openbaar Ministerie vraagt 7 jaar gewone hechtenis.
Mter Halsberghe begint zijn
pleidooi met een korte en bondige beschrijving te geven van het pittige dorp
Heule, bewoont door talrijke neringdoeners en vlashandelaars, die zich aan de
politiek niet interesseeren, omdat zij wel weten dat er met politiek niets te
verdienen is; toont verder aan dat Wildemeersch door den bezetter afgesteld
werd als burgemeester. Betichte is een boerenzoon, een jongen van te lande, die
vroeger deel uitmaakte van het Katholiek Vlaamsch Studentenverbond. Bij louter
toeval werd hij tot burgemeester benoemd door tusschenkomst van arrondissementskommissaris
Verkinderen, die nog een oude schoolkameraad is geweest van betichte, die hem
dit ambt heeft voorgesteld.
Vijf honderd gezinshoofden van
Heule hebben een attest onderteekend dat Neirynck steeds zijn ambt uitoefende
ten voordeele van zijn medeburgers, waaronder de namen erop voorkomen van de
geestelijkheid van Heule, de notaris en den geneesheer. Bij de boeren heeft hij
groote hoeveelheden graan gaan ophalen voor de noodlijdenden uit de gemeente.
De boeren steunden hem omdat
zij wisten dat hij steeds de boeren genegen was. Tenslotte leest pleiter nu een
brief voor van den onderpastoor Claerhout, bevestigende dat Neirynck alles
heeft gedaan wat in zijn macht was om de jeugd te onttrekken aan den bezetter.
Bekaert, hoofd van den Weerstand, heeft steeds getuigd dat Neirynck steeds fair
is geweest en somt nog tal van goede feiten op, die betichte tijdens den oorlog
ten bate van zijn medeburgers heeft gepresteerd.”
In de gevangenis te Sint-Gillis doet Adolf
Neirynck zijn levensverhaal:
“Ik werd geboren te Tielt (W-VL) op 29-1-’15. Mijn
vader was een kleine landbouwer. Ik ben de twaalfde van dertien kinderen. In
1919 verhuisde mijn vader naar Beselare waar hij een grote hoeve uitbaatte. Op
12 jarigen ouderdom werd ik in het college te Meenen geplaatst en op 18 jarigen
ouderdom ging ik naar de Normaalschool te Torhout waar ik in 1934 het diploma
van onderwijzer behaalde. Na wat hier en daar interimaris geweest te zijn werd
ik vast benoemd te Heule.
In 1940 werd ik, samen met met een 5 tal collega’s lid
van het V.N.V. omdat een sociale verbetering ons aanlokte waarin de
herklassering van den onderwijzer begrepen was. Ik heb echter geen enkele
funktie in deze beweging bekleed.
Van juni tot augustus 42 ben ik lid geweest van de
hulpbrigade op een algemeen bevel van de leiding van het V.N.V. Dit organisme
echter had geen leefbaarheid en werd overgeschakeld naar de Z.B. Vandaar dat
een fiche werd gevonden bij de Z.B. op mijn naam, maar ik ben er geen lid van
geweest. In de hulpbrigade heb ik geen enkele prestatie meegemaakt.
Ik heb eens gecolporteerd met een 11 julinummer van
Volk en Staat in 42. Ik bezat een revolver als burgemeester en had een
prokuratie. Dat Duitsche officieren bij mijn aanstelling zouden geweest zijn is
een misverstand. Het gold hier een bezoek van den kreiskommandant en een
vertaler, ter gelegenheid van het eerste schepencollege. Dat gebeurde echter in
alle gemeenten.
In september ’42 werd ik burgemeester te Heule. Ik had
het onderwijs verlaten om als verzekeraar mijn toekomst te maken. Ik had
daarover eens gesproken met den arrondissementscommissaris Verkindere (deze
laatste was een bekende van me daar we samen gestudeerd hadden te Meenen). Wat
later bood hij mij het burgemeestersambt aan. Al mijn bezwaren werden door hem
weerlegd en ik liet me overhalen het toch maar te aanvaarden. Ik had echter
algauw ingezien dat ik van de klaver in de biezen verzeild was maar ik was ter
water en moest varen en wat later was het ons onmogelijk nog ontslag te
bekomen.
Ik heb de Belgische wetgeving angstvallig nageleefd en
geen enkele administratieve wijziging aangebracht: ik heb al gedaan wat
mogelijk was om de bevolking te helpen in die harde tijd.
In mijn dossier berusten volgende stukken die zulks
bewijzen:
- een lijst getekend door 500 gezinshoofden,
waaronder al de notabelen van de gemeente, bevestigend dat ik als
burgemeester alles gedaan heb wat mogelijk was om de bevolking te helpen;
- tientallen bewijzen van voortvluchtige
werkweigeraars die geholpen werden: verwittigd, paspoort gegeven,
getuigschriften, …
- al de werkweigeraars kregen hun zegels;
- de werking van de K.A.J. is gansch den oorlog
ongestoord kunnen doorgaan onder mijn bescherming (getuigenis van E.H.
Claerhout, proost);
- een bewijs van den plaatselijken leider van den
A.B. Heule, waarin bevestigd wordt dat ik van zijn werking en organisatie
op de hoogte was en dat hij noch een enkel lid eenige moeilijkheid heeft
ondervonden;
- in mijn gemeente is geen enkel politiek
gevangene.
Ik werd veroordeeld door den Krijgsraad van Kortrijk
in zitting van 6 februari 1946 tot 4 jaar gevangenschap.
Weledele Heer Bestuurder, ik ben er mij van bewust dat
ik tekort gekomen ben aan mijn verplichtingen tegenover mijn land. Ik heb een
dwaze, onberedeneerde stap gezet door me te laten inlijven bij het V.N.V. en
was onbewust van de draagwijdte van mijn misstap. Ik aanvaard mijn straf en wil
door mijn boete de schandvlek uitwisselen. Ik ben bereid te herstellen aan
België wat ik misdaan heb. Ten bewijze van mijn goede gevoelens heb ik me in
juli ’46 vrijwillig aangemeld om tewerkgesteld te worden in de koolmijn. Ik
werkte te Zwartberg als koolhouwer tot den dokter me ongeschikt heeft
verklaard.
Als ik het vertrouwen van mijn overheden verdiend heb
en ik terug het familieleven kan hervatten zal mijn eenige bekommernis zijn te
werken voor mijn gezin, om het een behoorlijk bestaan te verzekeren.
Ik durf u, Weledele Heer Bestuurder, ten stelligste
verzekeren dat ik nooit ofte nooit nog aan politiek zal doen, maar door mijn
gedrag en mijn werk zal trachten waardig te worden om weer in de Belgische
gemeenschap te worden opgenomen.
Uw zeer onderdanige.”
Adolf Neirynck (1915-1989)
Adolf Neirynck komt voorwaardellijk vrij op
10 juni 1947 en definitief vrij op 8 december 1949. De rechtbank van eerste
aanleg te Ieper beslist op 17 januari 1950 het verlies van zijn rechten te
beperken tot zeven jaar.
Nog in Heule wordt op 24 juli 1942 Gaston
Demuynck, geboren te Kortrijk op 5 augustus 1905, aangeduid om het ambt van
schepen waar te nemen. Op beslissing van de Krijgsauditeur van Kortrijk wordt
hij op 19 december 1945 levenslang vervallen verklaard van zijn
“123sexies”-rechten wegens lidmaatschap van het V.N.V. De rechtbank van eerste
aanleg te Kortrijk beslist op 10 maart 1949 hem te herstellen in al zijn
rechten.
[1]
Overleden op 23 februari 1989 te Geluwe, waar hij fotograaf geworden was. Hij
was gehuwd met Auberte Claerbout (1920-2008).