Posts tonen met het label Laperre. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Laperre. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Georges en Marcel Laperre

 

Georges en Marcel Laperre

 

Georges Laperre wordt geboren te Wevelgem op 14 mei 1922. Na hem worden nog 7 kinderen geboren in het gezin van vader Julien en moeder Suzanne Bonnaire. Ze wonen in de Menenstraat te Wevelgem.

Op woensdag 5 januari 1944, om 6 uur ’s morgens, wordt Georges Laperre in zijn woning aangehouden door de Geheime Feldpolizei (GFP). Die dag worden ook Wevelgemnaars Raymond Deleu[1], Gaston Vanackere[2], Ernest Favorel[3], en Lauwenaar Germain Declercq aangehouden. Ze weten van mekaar niets af en worden allen verdacht betrokken te zijn bij het verspreiden van vlugschriften en van het in brand steken van vlas.

Op 11 februari 1944 wordt Georges Laperre uit de gevangenis van Kortrijk ontslagen op voorwaarde dat hij zich elke donderdag op het bureau van de GFP aanbiedt. Hij geeft daaraan geen gevolg en vlucht enkele dagen na zijn vrijlating naar Frankrijk bij een nicht in Normandie, met het inzicht zich uiteindelijk naar Engeland te begeven om aldaar zijn land te dienen.

In Frankrijk knoopt hij kennis aan met André Ollevier[4] uit Gullegem die ook op een hoeve vertoeft in Fresnoy, Laperre kan hem overtuigen mee de stap te zetten richting Engeland. Enkel met hun eenzelvigheidskaart en in het bezit van landkaarten trekken ze richting Spaanse grens om via Spanje Engeland te bereiken.

In de ochtend van 15 maart 1944 worden ze in Portet-d’Aspet door de Duitsers aangehouden omdat ze zich in neutrale zone bevinden zonder papieren, volgens Laperre, onder de mededeling “Wieder zwei leuten weniger für die Amerikanschen Armee”.

Ze worden door de Duitse grenswacht ondervraagd die probeert te achterhalen waarom die twee in de sperzone ronddolen. Aan het feit dat ze verdwaald zijn en op zoek zijn naar werk wordt geen geloof gehecht, twee weken ervoor was op die plaats ook al een ganse groep Engelse piloten aangehouden.

Door het Krijgsgerecht van Toulouse worden ze op 30 maart 1944 veroordeeld tot een onbepaald tijd concentratiekamp en overgebracht naar het verzamelkamp te Compiègne, van waaruit ze overgeplaatst worden naar Buchenwald, waar ze aankomen op 10 mei 1944. Na een verblijf van ongeveer een maand te Buchenwald worden ze overgebracht naar het concentratiekamp Mittelbau-Dora nabij Nordhausen en begin april 1945, Wevelgem is dan al een hele tijd bevrijd, komen ze terecht in het kamp Bergen-Belsen. Ze worden bevrijd op 15 april 1945 door de Engelsen, ze mogen het kamp niet onmiddellijk verlaten wegens gevaar van besmettelijke ziekten en zo bekomen ze slechts de echte vrijheid te Mol na hun repatriëring op 30 april 1945.


Georges Laperre

Bovenstaande foto van Georges Laperre werd genomen bij fotograaf Vlieghe in Wevelgem enkele weken na zijn thuiskomst. Zijn moeder stond erop dat hij zijn nog stinkende kampplunje aantrok voor de foto ...

Minder goed vergaat het zijn broer Marcel Laperre, geboren te Wevelgem op 13 september 1924 als tweede oudste in het gezin Laperre-Bonnaire.

Marcel Laperre

Net zoals zijn broer Georges leeft Marcel vanaf februari 1944 ondergedoken in Normandie in Frankrijk, tot wanneer hij halverwege juni 1944 terugkeert naar huis om nieuwe kleren en wat tabak op te halen en ook om de familie nog eens te zien.

Ondertussen gaf hij geen gevolg aan verschillende oproepingen van de Werbestelle te Kortrijk, voorkomt hij op die manier een verplichte tewerkstelling in Duitsland en wordt hij werkweigeraar.

Eind juni 1944 wordt hij aangehouden aan de grenspost Halluin, aan de Barakken te Menen door Zivilfahnders André Scherpereel uit Menen en André Pille uit Moorsele.

Zivilfahnders zijn Belgen, heel dikwijls dorpsgenoten, die een hulpkorps vormen dat de Feldgendarmerie moet bijstaan bij het opsporen van werkweigeraars.

Marcel Laperre wordt overgebracht naar een werkkamp in Böhlitz-Ehrenberg en via Zwickau en de kampen van Flossenburg en Hersbrück komt hij op 9 april 1945 terecht in Dachau.

Op 29 april 1945 wordt het concentratiekamp van Dachau bevrijd door de Amerikanen. Op de radio wordt Marcel Laperre afgeroepen als bevrijd en met een brief van 5 mei 1945 laat het Rode Kruis van België aan de ouders weten dat oorlogscorrespondent Paul Levy, die aanwezig was bij de bevrijding van Dachau, hem gezien heeft.

Op 28 mei 1945 ontvangen de ouders van Marcel een persoonlijke brief van hun zoon, daterend van 10 mei 1945, waarin hij schrijft dat hij gemarteld werd door de Duitsers, dat hij zeer ziek is en in een Amerikaans ziekenhuis in Dachau verblijft maar toch denkt te zullen genezen en naar huis te kunnen komen.

Het Amerikaans hoofdkwartier te München laat op 8 november 1946 aan de familie weten dat Marcel Laperre overleden is op 12 mei 1945, doodsoorzaak niet vermeld.

Spijts alle pogingen tot opzoekingen had de familie nooit bericht van het overlijden ontvangen vóór 8 november 1946.

In het dossier bevindt zich ook een verklaring van Marcel Coussens uit de Hoge Voetweg 17 te Gullegem, daterend van 7 februari 1951. Marcel Coussens was samen met Marcel Laperre opgesloten in Dachau, de eerste maal hebben ze mekaar gezien op 1 mei 1945, twee dagen na de bevrijding. Volgens de verklaring is Marcel Laperre overleden aan de gevolgen van typhus die gewoed heeft in het kamp, de laatste weken dat ze er verbleven.




 



[1] Raymond Deleu, geboren te Wevelgem op 15 juli 1890 en overleden te Wevelgem op 15 mei 1950, was Weerstander door de Sluikpers (verspreiden van o.a. “De Vlasser”).

[2] Gaston Vanackere, geboren te Lauwe op 3 februari 1898, verbleef, naar eigen zeggen, van februari 1915 tot in 1918 in meerdere strafkampen in Duitsland, om brieven over de grens gebracht te hebben en ook omdat hij verdacht werd van spionage. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette hij zijn vlasactiviteit stop omdat hij weigerde mee te werken met de Textielcentrale in Kortrijk. Na de bevrijding is hij zeer ontgoocheld tot verbitterd omdat hem het statuut van Weerstander door de Sluikpers niet wordt toegekend.

[3] Ernest Favorel, geboren te Wevelgem op 8 oktober 1884.

[4] Volgens een verslag van de Rijkswachtbrigade te Kortrijk van 21 december 1948 is Ollevier (een verslag van de brigade van Menen van 17 december 1948 schrijft de familienaam als volgt: Ollivier) André geboren te Wevelgem op 24 mei 1923 en woont hij in de Heulestraat 97 te Gullegem.


Jules Bevernage en Carlos Lecompte

 

Jules Bevernage en Carlos Lecompte

 

Op zaterdag 15 januari 1944 worden vier Wevelgemnaars opgepakt door de Geheime Feldpolizei onder verdenking clandestiene, anti-Duitse vlugschriften verspreid te hebben. Twee van de vier, Alfons Defrancq en Marcel Marichal worden na enkele dagen vrijgelaten. De overige twee, Jules Bevernage en Carlos Lecompte, blijven in voorhechtenis. Ze zijn neven, de vader van Carlos is de broer van de moeder van Jules.

Jules Bevernage wordt geboren te Wevelgem op 28 december 1912. Zijn nonkel, met dezelfde voor- en familienaam, is op dat ogenblik vlasfabrikant en schepen van Wevelgem. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, in augustus 1914 trekt burgemeester Vanackere naar Frankrijk en wordt schepen Jules Bevernage senior vier jaar waarnemend burgemeester.

In de lagere school heeft Jules Bevernage junior enkele jaren Michel Byttebier als onderwijzer.

Zijn neef Carlos Lecompte is enkele maanden ouder en wordt geboren te Wevelgem op 26 april 1912. Hij loopt school tot aan de leeftijd van 14 jaar en wordt daarna suikerbakker in Charleroi en in Halluin in Frankrijk. In 1930 werkt hij een jaar in een weverij in Roubaix en daarna, vanaf 2 juli 1933, wordt hij vlasarbeider bij A. & L. Liénard te Kortrijk.

Op 6 februari 1937 treedt hij in het huwelijk met Marie-Louise Pottie (geboren op 9 december 1911 en overleden op 17 augustus 1953). Ze wonen in de Kortrijkstraat 180 te Wevelgem en er worden twee kinderen geboren, Dina op 12 september 1937 en Michel op 3 januari 1941.

Op zondagavond 26 maart 1944 wordt het station van Kortrijk zwaar gebombardeerd door geallieerde vliegtuigen. Er vallen heel wat slachtoffers en de schade in de omgeving is enorm, ook de gevangenis wordt gedeeltelijk vernield en verscheidene gevangenen maken van de gelegenheid gebruik om te vluchten. Zo ook Jules Bevernage die dezelfde nacht nog zijn woonplaats in de Roeselarestraat te Wevelgem kan bereiken.

In een verklaring van 3 januari 1945 ter verdediging van oorlogsburgemeester Byttebier schrijft Jules Bevernage dat hij door tussenkomst van Byttebier niet terug naar de gevangenis werd gestuurd. Op 28 maart 1944 wordt hij bij verstek door de Duitse Krijgsraad te Brugge veroordeeld tot zes maanden gevangenis[1]. Eveneens door toedoen van Byttebier wordt de straf niet toegepast en wordt hij niet langer lastig gevallen door de Gestapo.

Carlos Lecompte heeft minder geluk, hij kan niet ontsnappen, wordt overgebracht naar de gevangenis in Brugge en wordt op 30 maart 1944 door diezelfde Duitse Krijgsraad veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, om volgende redenen:

“In Wevelgem, de woonplaats van de aangeklaagde waar zich een vlascentrum van de provincie West-Vlaanderen bevindt, verschijnt sinds ongeveer een jaar een Duits-vijandig pamflet “De Vlasser”. In dit pamflet worden de door de bezettingsmacht genomen maatregelen met betrekking tot de verwerking en handel van vlas, in de hatelijkste vorm aangevallen. De mensen en bedrijven, die met de Duitse instanties en hoofdkwartieren samenwerken, worden aangevallen en bedreigd. De pamfletten bevatten de ergste scheldwoorden tegenover de bezettende macht. In enkele exemplaren wordt openlijk met gewelddaden gedreigd, specifiek met brandstichting en met vermelding van namen van slachtoffers. Scheldwoorden als “Nazihunde, Gestapo-Banditen” komen regelmatig terug.

De aangeklaagde, die zelf vlasbewerker is en in Wevelgem woont, was met een zekere Joseph Langedock uit Wevelgem, een andere verspreider van deze pamfletten, bevriend. Midden 1943 ontving de aangeklaagde van deze Langedock een exemplaar van dit pamflet met de bemerking dat, wanneer hij dit gelezen had, dit aan iemand anders moest verder geven. De aangeklaagde nam dit exemplaar en gaf het, na het te hebben gelezen, door aan een neef, een zekere Jules Bevernage. Een tijdje later ontving de aangeklaagde opnieuw zo’n pamflet van Joseph Langedock. Ook dit las de aangeklaagde en gaf het verder aan een zekere Georges Laperre uit Wevelgem. Begin januari 1944 ontving de aangeklaagde een derde keer dit pamflet en deze keer ongeveer 6 of 7 exemplaren. Eén daarvan gaf de aangeklaagde aan bovengenoemde Laperre, de andere heeft hij, waarschijnlijk uit schrik voor de gevolgen van zijn handelingen, verbrand. Deze feiten geeft de aangeklaagde toe. Hij gaf als verontschuldiging aan dat hij maar zeer weinig van de inhoud van de strooibriefjes gelezen heeft. Hij heeft enkel uit domheid de strooibriefjes aangenomen en verder doorgegeven.

Bij de strafbepaling heeft de Krijgsraad het volgende overwogen: het genoemde lasterblad is een buitengewoon gevaarlijk politiek pamflet. Dit blijkt niet enkel door de inhoud maar ook door talrijke door het gerecht bekende brandstichtingen aan vlasfabrieken en -depots, gepleegd door de omgeving van zij die de pamfletten opgesteld en uitgegeven hebben. De manier van doen van de aangeklaagde was daarom buitengewoon gevaarlijk en noodzaakt de grootst mogelijke vervolging, enkel en alleen maar ter afschrikking. Zelfs wanneer de beklaagde tot nu toe niet bestraft werd, moet men rekening houden met het feit dat hij meerdere malen dit pamflet aangenomen en verdeeld heeft en dat het daardoor ook bewezen is dat hij de inhoud van deze lasterbladen goedkeurt en dat ze in zijn smaak vallen.

Een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is dan ook een gepaste straf, met de duur van de voorhechtenis wordt geen rekening gehouden omdat deze in verhouding maar een korte duur geduurd heeft.”

Na Brugge verblijft hij nog in de gevangenis van Sint-Gillis, Beverloo en opnieuw Sint-Gillis en op 30 mei 1944 wordt hij overgebracht naar Duitsland en verblijft hij achtereenvolgens in de gevangenis van Aachen, Köln, Hagen, Hamm, Gütersloh (Oberems) en uiteindelijk in Herzebrock (Pixel), waar hij het langst verblijft, vanaf 12 augustus 1944 tot aan de bevrijding, op 1 april 1945, door de Amerikanen.

Aan het thuisfront ontvangen ze geen nieuws meer vanaf augustus 1944 en verschijnt in de pers een opzoekingsbericht.

In Pixel moeten de gevangenen onder strenge bewaking van ’s morgens vroeg tot laat in de avond werken bij de boeren of in de bossen. In de bossen wordt Carlos Lecompte gekwetst aan de rechterhand op 15 maart 1945. Hij wordt verplicht verder te werken, loopt een bloedvergiftiging op en belandt uiteindelijk op 24 maart 1945 in het hospitaal van Herzebrock waar hij verblijft tot 19 mei 1945.

Dan wordt hij overgebracht naar het verzamelkamp in Warendorf waar hij verder verzorgd wordt tot 20 juni 1945, datum waarop hij overgebracht wordt naar Münster via Rheine. ’s Anderendaags bereikt hij België en via Wezel en Brussel komt hij thuis te Wevelgem op 23 juni 1945. In de Kortrijkstraat te Wevelgem hangen ze de vlaggen uit.

Bron: Kortrijksch Handelsblad van 4 juli 1945.

Op 5 april 1948 wordt hem de hoedanigheid van Gewapend Weerstander, op 6 juli 1948 het statuut en de titel van Politiek Gevangene en op 6 november 1952 de titel van Weerstander door de Sluikpers toegekend.

Aan Jules Bevernage wordt op 8 september 1948 de hoedanigheid van Gewapend Weerstander toegekend en op 6 februari 1953, na beroep, het statuut en de titel van Politiek Gevangene.

Een huldiging van gedeporteerde Weerstanders, we herkennen rechts onderaan Jules Bevernage en op de derde rij, onderaan te beginnen, met bril, Carlos Lecompte, rechts van Jules Maurice Soenen.

Na de oorlog, vanaf 1947,  houdt hij samen met zijn echtgenote, die in 1953 overlijdt op 42-jarige leeftijd, de herberg “’t Stationske” in de Roeselarestraat 13.

Hij verhuist later nog naar de Kweek- en Kozakstraat. Tijdens de nacht van zaterdag 2 op zondag 3 juli 1977, omstreeks middernacht, wordt Carlos Lecompte bij het oversteken van de Kortrijkstraat gevat door een autocar, hij overlijdt tijdens de overbrenging naar het ziekenhuis.


 



[1] In een nota van begin 1949 van de Aanvaardingscommissie voor Politieke Gevangenen schrijft de Staatscommissaris dat de bewering van Jules Bevernage volgens welke hij voor dezelfde feiten als Lecompte Carlos terecht had moeten staan indien hij niet ontvlucht was, niet steekhoudend is.

Immers Lecompte Carlos werd tot 18 maanden verwezen wegens verspreiding van vlugschriften als wanneer Bevernage Jules slechts 6 maanden opliep hoofdens bezit van anti-Duits propagandamateriaal en dan nog wel bij verstek veroordeeld werd.”

André Pille, broer van neergeschoten Maurice, ter dood veroordeeld

 

André Pille, broer van neergeschoten Maurice, ter dood veroordeeld

 


In het Kortrijksch Handelsblad van 3 december 1946 verschijnt een verslag onder de titel “Een hatelijke en gevreesde Gestapo-bende voor den Krijgsraad”.

Tien schurken, aldus de krant, waaronder André Scherpereel en André Pille, die een waar schrikbewind uitoefenden in het Kortrijkse tijdens de bezetting, nemen plaats op de bank der beschuldigden.

André Pille is vlashandelaar, geboren te Moorsele op 15 december 1913 en er wonende in de Vrijstraat 27. Hij is de leider van de bende.

De krant schrijft over hem:

“Pille André heeft zijn militairen dienst gedaan als brigadier militiaan van de klas 1933 en heeft als dusdanig den veldtocht van Mei 1940 medegemaakt.

Na de kapitulatie van het Belgisch leger heeft hij zijn beroep van vlashandelaar opnieuw uitgeoefend, welken handel hij samen met zijn vader en broeder Maurice uitbaatte.

Daar echter, ingevolge de oorlogsomstandigheden, de zaken geleidelijk afnamen, vroeg en bekwam hij midden het jaar 1942 een plaats als bediende op de ravitailleeringsdiensten te Moorsele. Ten gevolge van een geschil met den Burgemeester van zijn gemeente liet hij na enkele maanden deze bediening staan en ging hij zich inlijven bij de Vlaamsche Fabriekswacht, waarbij hij tot brigadier is bevorderd geworden.

In Oktober-November 1942 begon hij geuniformeerd en gewapend, zijn wacht en bewakingsdienst, eerst op het vliegplein te Wevelgem en daarna te Maldegem. Kort daarop, werd hij verplaatst naar de Marinewacht, te Poperinge, alwaar hij ongeveer gedurende vier maanden, volgens zijn verklaring, ongewapend, doch gekleed in veldgrijs uniform de wacht verzekerde aan een fabriek van radiotoestellen.

Ingevolge een loongeschil met zijn werkgevers liet hij dit werk staan en keerde naar huis terug.

Na enkele weken werkloos te zijn gebleven verklaart hij, op aandringen van zijn broeder Maurice, die reeds bij de Feldgendarmerie dienst deed, op inlichtingen te zijn uitgegaan bij Antoon Defuster, secretaris van de De Vlag, Kortrijk, die hem aanraadde eveneens in dienst te treden bij de Feldgendarmerie, te Kortrijk, mits zich vooraf lid te laten maken van de De Vlag. Hij aanvaardde en op 1 Februari 1944 begon verdachte zijn dienst als Fahnder bij de Zivil Fahndungsdienst der Feldgendarmerie te Kortrijk.

Zijn taak bestond er in samen met de Duitsche feldgendarmerie en andere Fahnders de jongelingen, die werkplichtig waren voor Duitschland en die zich hieraan zochten te onttrekken, op te sporen en aan te houden.

Bij het uitoefenen van dezen dienst was hij meestal gekleed in burger, doch gewapend met een revolver.

Na enkele maanden dienst is verdachte Oberfahnder geworden ttz de persoon die het bevel voerde over een streife of groep Fahnders, die op een bepaalde plaats of in een bepaalde gemeente opereerden, en die verantwoordelijk was voor de aanhoudingen die door de Fahnders werden gedaan.

Deze aanhoudingen gingen dikwijls met brutaliteiten en slagen en bijna altijd met doodsbedreigingen of dreigen van neer te schieten in geval van ontvluchtingspogingen gepaard.

Zoo heeft Pille als Fahnder en Oberfahnder dezen hatelijken dienst uitgeoefend van Februari 1944  tot September 1944, datum zijner wegvluchting naar Duitschland.

Hij oefende controle uit op trams en treinen te Kortrijk en omliggende, hij bewaakte de aangehouden werkweigeraars die opgesloten waren in het klooster de Paulinen. Hij  begeleidde onder gewapende bewaking transporten van werkweigeraars op deportatie naar Duitschland. Hij nam deel aan bijna alle razzia’s te Kortrijk, de aanpalende gemeenten en aan de Fransch-Belgische grens uitgevoerd. Hij heeft aldus een ongekend, maar aanzienlijk aantal jongelingen aangehouden of aan hun aanhouding medegeholpen.

Hij sloeg de jongelingen die eenigszins weerstand boden, o.m. Steelandt Achiel, Verfaillie Hypoliet, Geers Jozef en Yserbyt Roger en heeft ook meer dan eenmaal zijn revolver afgevuurd op dezen die poogden te ontvluchten, zooals Vuylsteke Roger, Wallaeys Richard en Lefever Roger.

Hoevelen zijn er niet, die door hem, of op zijn bevel, of onder zijn verantwoordelijkheid, aangehouden, naar Duitschland werden gedeporteerd, aldaar den dood hebben gevonden of met een zwaar gehavende gezondheid naar België zijn teruggekeerd, o.m. Laperre Marcel, Deltour Georges, Demyttenaere Fany en Six Zulma.

Op 26 juni 1944 heeft hij, als weerwraaksmaatregel, wegens den moord op zijn broeder, die door leden der ondergrondsche beweging was neergeschoten, een strafexpeditie op touw gezet naar Moorsele alwaar een vijftiental Fahnders gewapenderhand en onder zijn geleide den inboedel hebben stuk geslagen der huizen van den heer vrederechter Bettens Raoul, Watteyne Oscar, Dossy Albert en Dere Marcel en Germaine.

Ook op zuiver politiek terrein heeft verdachte zich doen gelden. Hij was lid van het VNV sedert 1942 en bekent enkele vergaderingen van het VNV te hebben bijgewoond te Moorsele in Februari 1943, tijdens dewelke voorgesteld en aangenomen werd, bij een gebeurlijke invasie, sommige personen der gemeente, waaronder den heer Vrederechter Bettens neer te schieten. Pille ontkent echter op deze vergadering te zijn geweest.

Hij was geabonneerd op “Volk en Staat”, de “Nationaal-Socialist” en “Balming”.

Hij was ook lid van de De Vlag sedert 1942 en bekent enkele vergaderingen van deze formatie te hebben bijgewoond.

Volgens verklaring van Depoover zou hij ook lid geweest zijn van een bijzonderen dienst van de De Vlag, hiermede bedoelende het veiligheidskorps van de De Vlag, en moest hij af en toe voor dezen dienst optreden.

Kortom Pille was de schrik der burgerbevolking van Kortrijk en omliggende en vooral voor de jongelingen die in de jaren vielen om naar Duitschland te gaan werken.”

André Pille wordt veroordeeld tot de doodstraf met de kogel, de militaire degradatie en levenslange ontzetting uit de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, op 5 december 1946 door de krijgsraad te Kortrijk en op 3 januari 1948 door het krijgshof te Gent.

De doodstraf wordt omgezet in levenslange dwangarbeid bij genadebesluit van 29 september 1950 en in 20 jaar hechtenis op 14 oktober 1953.

Hij komt voorwaardelijk vrij op 7 februari 1957.


 

Bissegem: oorlogsburgemeester Felix Laperre en zijn familie

 

Bissegem: oorlogsburgemeester Felix Laperre en zijn familie

 

Oudstrijder 1914-18 Felix Georges Laperre, geboren te Bissegem op 6 mei 1894 en er overleden op 2 juli 1964, is gehuwd met Elvira Devloo en heeft vijf dochters en een zoon: Lia, Marcel, Irena, Denise, Rosa en Frieda.

Bij besluit van 6 september 1941 (B.S. van 7 september 1941) wordt hij aangeduid om het ambt waar te nemen van burgemeester van Bissegem, in vervanging van Henri De Backere[1], aan wie ontslag uit zijn ambt “verleend” wordt, eveneens bij besluit van 6 september 1941 van hetzelfde staatsblad.

Hoe die aanduiding tot stand komt wordt uitgebreid en wetenschappelijk beschreven in de bijdrage van Heili Verstraete[2] in het zesmaandelijks tijdschrift De Leiegouw – jaargang 63, aflevering 1, 2021 -  Collaboratie en verzet in het Kortrijkse tijdens de Tweede Wereldoorlog, waaruit ook bepaalde info komt voor dit hoofdstuk over Bissegem.

De bezetting loopt ten einde en kort voor de bevrijding duikt Felix Laperre onder. Hij wordt pas op 30 november 1944 geïnterneerd te Kortrijk, eerst in het Provoosthuis dan in De Wikings. Rond die tijd is hij het slachtoffer van de straatrepressie in Kortrijk.

Bron: Kortrijk, Rijksarchief, Verzameling Loontjens.

De voorovergebogen bijna niet te herkennen man op de foto is Felix Laperre, omgeven door een meute die hem aan het aftroeven is op de Grote Markt van Kortrijk. Hij wordt gedwongen op zijn knieën vergiffenis te vragen bij het oorlogsmonument ter nagedachtenis van de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog.

De gezinsleden van Laperre verblijven op dat ogenblik in Duitsland. Zoon Marcel bevindt zich aan het oostfront en moeder Elvira is met haar dochters op 31 augustus 1944 gevlucht naar Antwerpen om op 2 september 1944 in Duitsland aan te komen. Het vluchttransport wordt georganiseerd door Jozef Bachot, echtgenoot van dochter Irena, met wie hij in het huwelijk trad op 30 mei 1944.

Jozef Bachot en Irena Laperre (foto CEGESOMA)

Jozef Bachot, geboren te Antwerpen op 15 december 1920, is op dat ogenblik Antwerps stormbanleider bij de Algemeene SS-Vlaanderen.

De SS-Stormban Antwerpen in volle parade tijdens de zomer van 1944, luttele weken voor de bevrijding. Vooraan met gestrekte arm stormbanleider Jozef Bachot (foto Auditoraat-generaal via “Gewone Vlamingen? De jodenjagers van de Vlaamse SS in Antwerpen, 1942 (Deel 1)” van Lieven Saerens)

Jozef Bachot wordt verschillende malen, bij verstek, ter dood veroordeeld wegens verklikking en moord.

Hij duikt onder in Duitsland met een andere naam, “Josef Winter”. In 1961 wordt hij er aangehouden en in 1963 wordt hij, volgens de reeds geciteerde Lieven Saerens, tot zeven jaar gevangenis veroordeeld en in 1965 nog eens tot 3,5 jaar, wegens de moord op een priester en een schooldirecteur[3], feiten die hij tijdens de oorlog in Duitsland had gepleegd.

Op 6 oktober 1961 verschijnt daarover een bericht in de krant “Zeeuwsch Dagblad”:


Eerste Substituut-Krijgsauditeur Van Mighem van Antwerpen zet op 10 juli 1967 de gepleegde feiten nogmaals uiteen en besluit dat de doodstraf uitgesproken door de krijgsraad van Antwerpen, bij verstek op 7 januari 1948, dient behouden:

“Veroordeelde stond in de jeugdbeweging van het VNV sedert het begin van de bezetting. Op 16/6/1941 wordt hij ingelijfd bij de WAFFEN SS waar hij het tot “Hauptsturmführer” brengt in de loop van 1943.

Begin 1944 wordt hij afgedeeld bij de Hitlerjeugd met de titel van Standaardführer te Brugge. Daar hij deel uitmaakte van de Algemene SS Vlaanderen wordt hij op 15/5/1944 in voornoemde stad Stormbanleider van de Germaanse SS om begin juni diezelfde functie te komen uitoefenen te Antwerpen.

Reeds in januari 1944 gaf hij blijk een ware misdadiger te zijn.

Bij de aanhouding van een duits deserteur, Seppel Vitz te Bissegem, schiet hij deze neer. Vanaf het ogenblik dat hij te Antwerpen in dienst treedt ontketent hij een ware terreur. Deze begint te Lamain.

Tijdens het voorjaar 1944 was de Abwehrstelle Antwerpen te weet gekomen dat er in het Doornikse actieve weerstandsgroepen aan het werk waren om geallieerde vliegers te versluizen. Een agent van de Abwehrstelle had zich in een weerstandsgroep komen laten aansluiten. Hij werd echter ontmaskerd en uit de weg geruimd. Als “represaille” werd een razzia georganiseerd. De Abwehrstelle deed beroep op de Algemene SS en vormde vier kampgroepen. Van een er van was Bachot de leider. Ingevolge de razzia te Lamain op 6/6/1944 werden woningen geplunderd en uiteindelijk 31 personen aangehouden waarvan twee de dood vonden in concentratiekampen.

Op 12/7/1944 vermoordt hij Adjunct-Commissaris Migom uit Antwerpen die als weerstander een duits agent van de Abwehrstelle ontmaskerd had. Op vraag van deze dienst en samen met een viertal Algemene SS-leden lokte hij Migom in een hinderlaag, brachten hem naar het hoofdkwartier van de Algemene SS te Antwerpen en maakte hem op beestachtige wijze af. Het lijk werd per auto naar een afgelegen gemeente gebracht en in de bossen achtergelaten.

Op 30/7/1944 neemt hij als leider, met de Algemene SS deel aan een razzia te Boechout, weer in samenwerking met de Abwehrstelle, die daar een weerstandsgroepering ontdekt had. Vijftien personen werden opgeleid, enkelen werden kort nadien vrijgelaten en de overigen gedeporteerd naar Duitsland waarvan er 5 niet terugkeerden.

Op 1/8/1944 leidt hij opnieuw een kampgroep tijdens een eerste razzia te Meensel-Kiezegem, die plaats grijpt naar aanleiding van het neerschieten van een zekere Merckx, aanhanger der Nieuwe Orde, en die ingericht werd door het Veiligheidskorps van de DE VLAG. Hij levert zich over aan onmenselijke behandelingen op aangehouden personen en schiet er Beddegenoote Jan Oskar neer. Een 15 tal personen bleven aangehouden. Ze werden in handen gespeeld van de G.F.P. en S.D. te Leuven. Met de hun ontlokte inlichtingen werd een tweede razzia op touw gezet. Deze greep plaats op 11/8/1944. Het Veiligheidskorps had nu een zeshonderd manschappen ter beschikking, die het dorp omsingelden. Veroordeelde beveelt weer een kampgroep, hij laat er zich opmerken door zijn sadistisch optreden. Hij martelt personen om ze aan het spreken te krijgen, helpt een hoeve in brand steken en hij gaat over tot tal van aanhoudingen vermits hij tot de executieve groep behoorde. Totaal werden er 82 personen vastgehouden waarvan slechts enkelen uit de concentratiekampen terugkeerden.

Op 13/8/1944 neemt hij nogmaals deel aan een razzia ingericht door het Veiligheidskorps van de DE VLAG, in Limburg. Het centrum van de razzia was gelegen in de dorpen Meeuwen-Wijshagen. Russische krijgsgevangenen werden opgespoord. Hijzelf gaf bevel twee personen neer te schieten waaronder Verheyen Mathieu. Er waren een viertal aangehoudenen die in concentratiekampen werden opgesloten.

Tijdens de evacuatiedagen, beter bepaald op 2 september 1944, werd op het bureau van de gewestleider der DE VLAG, Belgiëlei te Antwerpen, een dronken DE VLAG-lid, namelijk De Witte Theophilis, aangetroffen die in het bezit gevonden werd van in dit bureau gestolen potloden. Hij werd ook verdacht van diefstal van een schrijfmachine van de DE VLAG diensten aldaar gevestigd. Hij werd opgesloten in de kelder van het gebouw op bevel van Weyler, gewestleider van de DE VLAG te Antwerpen. Hij werd er bewaakt door twee DE VLAG-leden door Weyler er voor aangeduid. Op zeker ogenblik is Bachot, die op de hoogte gebracht werd van de feiten, naar de kelder gekomen en heeft er De Witte met 2 revolverschoten afgemaakt.

Op 3/9/1944 gaf hij het bevel te Antwerpen aan drie[4] Algemene SS-mannen waaronder Trappers Josephus, het echtpaar Blanes-Reiss[5] en Boone Helena, opgesloten in de kelders van het hoofdkwartier van de Algemene SS en die bezwarende getuigen zouden kunnen zijn, neer te schieten. Dit gebeurde. Blanes werd op slag gedood, Boone overleed enkele dagen later in een hospitaal. Reiss kwam haar verwondingen te boven doch ze was in 1947 nog steeds werkonbekwaam.

Bachot legde gedurende gans de tijd der bezetting een grote propagandistische activiteit aan de dag. In talrijke optochten stapte hij aan het hoofd van zijn manschappen. Hij gaf scholingslessen en hielp het Veiligheidskorps van “DE VLAG” oprichten.

De dag vóór de bevrijding van Antwerpen vluchtte hij samen met de andere Algemene SS-leden naar Duitsland. Hij wordt daar Compagniechef in het JAGDVERBAND 502 en levert er zich aan allerlei baldadigheden over. Hij toont zich buitengewoon streng tijdens de opleiding zijner manschappen als saboteurs.

Tijdens de winter 1944/1945 bevond de Compagnie waarover Bachot het bevel voerde zich te Giesen. In deze stad was het belgische meisje Blyau[6] uit Gent werkzaam. Zij had een duitse vriendin die verloofd was met een lid van het Jagdverband. In maart 1945 verliet Bachot met zijn compagnie Giesen ingevolge de opmars der geallieerde legers. Bovengenoemde meisjes volgden de compagnie. Begin april 1945 bereikten zij het dorpje Schillbach bij Flauen. Een tiental dagen later vertrok Bachot met het grootste deel der manschappen. Vóór zijn vertrek gaf hij het bevel aan een der achterblijvers, die als “Wehrwolf” moest fungeren namelijk aan Vantrois Cyriel, het duits en het belgisch meisje uit de weg te ruimen, daar ze voor hen hinderlijk waren. Vantrois voerde het bevel uit en bracht zijn chef, Bachot, hiervan op de hoogte toen hij enkele dagen later vervoegde.

Men is het spoor van Bachot bijster.”

Op 23 augustus 1984 slaagt journalist Maurice De Wilde erin Jozef Bachot te lokaliseren en te interviewen in het kader van de BRT-televisiereeksen over de Tweede Wereldoorlog.

Fotomoment van de BRT-uitzending met de door Maurice De Wilde geïnterviewde Bachot.

De echtgenote van Bachot, Irena Laperre, wordt op 4 juni 1947 door de krijgsraad te Kortrijk bij verstek – ze kon eveneens niet opgespoord worden – veroordeeld tot 20 jaar buitengewone hechtenis en levenslange ontzetting uit de rechten voorzien bij artikel 123sexies van het strafwetboek als lid van de D.M.S., leidster van de Hitler Jugend en lid van het Jagdverband 502. Op 9 mei 1947 wordt ze vervallen verklaard van de Belgische nationaliteit. Ook Bachot had zijn Belgische nationaliteit verloren.

In 1965 richt Irena Laperre tweemaal een genadeverzoek aan Koning Boudewijn, op 31 mei 1965 vanuit Ehlershausen in Duitsland en op 9 december 1965 vanuit Reinfeld-Holstein eveneens in Duitsland. Ze schrijft dat ze in de steek werd gelaten door haar man en dat een echtscheidingsprocedure werd ingeleid. Aan haar vraag om te mogen terugkeren naar haar vaderland met drie minderjarige kinderen wordt geen gevolg gegeven.

Na haar vlucht richting en tijdens haar verblijf in Duitsland treedt de oudste dochter van Felix Laperre, Lia Laperre, geboren te Bissegem op 10 december 1921, op 28 december 1944 in het huwelijk met Joseph Vande Wiele, geboren te Kortrijk op 4 juni 1920 en op dat ogenblik met een week oostfrontverlof.

Bij beslissing van de krijgsauditeur te Kortrijk van 15 juli 1946 wordt Lia Laperre levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten wegens lidmaatschap van de D.M.S., DeVlag en beschermend lid SS. Deze beslissing wordt op 10 oktober 1946 door de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk bevestigd.


Lia Laperre

De krijgsraad van Kortrijk veroordeelt haar man, Joseph Vande Wiele, op 20 mei 1947 tot 12 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting uit zijn burgerrechten.

De substituut te Brugge zet op 30 september 1947, naar aanleiding van zijn vraag tot strafvermindering, de feiten uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:

“Vandewiele werd, bij het vormen van de eenheidsbeweging VNV, vendelleider en begeleider van het NSJV. In die hoedanigheid trad hij zeer actief op en voerde een groote propaganda. In Februari 1942 trad hij tot het Vlaanderenkorps toe van de Algemeene SS Vlaanderen, en toonde er zich eveneens zeer bedrijvig. Hij heeft er de uniform van gedragen en werd op 20 April 1942 tot unterschaarleider bevorderd. Meteen was hij lid van de De Vlag. Hij meldde zich voor het Vlaamsche Legioen en werd op 17 April 1943 opgeroepen. Na verscheidene specialisatieleergangen te hebben gevolgd, vervoegde hij zijn eenheid in Rusland, die op den terugtocht was. Op 28 Juli 1944 volgde hij officierenleergangen en werd tot Oberjunker (adjudant, candidaat officier) bevorderd. In April 1945 kwam hij met het Jagdverband 502 in aanraking, doch zijn aansluiting bij die eenheid is niet bewezen.”

Joseph Vande Wiele komt voorlopig vrij op 7 december 1949.

Terug naar het IC De Wikings in Kortrijk, waar Felix Laperre, ver van zijn gezin, opgesloten zit en in april 1944 aan de bestuurder vraagt of hij bezoek mag ontvangen van Mevrouw Descamps Antoine[7] uit Hulste, bij wie hij veel van zijn kinderjaren had doorgebracht.

De bestuurder van het IC wint inlichtingen in bij de burgemeester van Hulste en Bissegem.

Op 23 april 1945 laat de burgemeester van Hulste weten dat “er bij zijn weten niets te zeggen valt op het gedrag en de zedelijkheid van de herbergierster Mevr. Descamps Antoine, wonende alhier Bruggestraat 36”, tevens meldt hij dat hij “niet weet welke verhoudingen er bestaan tusschen voornoemde persoon en Laperre Felix …”

Op 1 mei 1945 laat de opnieuw zetelende burgemeester De Backer aan de bestuurder van het Interneringscentrum te Kortrijk weten dat “De genaamde Mevr. Descamps Antoine uit Hulste aan Laperre F. onderdak heeft verschaft gedurende twee maanden, onmiddellijk na de bevrijding, zij is geen familie doch wel een lief … Zijn gezinsleden, vrouw en 5 kinderen zijn naar Duitschland gevlucht, zijn zoon is SS-officier bij de Wehrmacht.”.

De enige zoon van Felix Laperre, Marcel Laperre, overlijdt op 27 april 1945 aan het oostfront.

Op dat ogenblik is niemand van de familie op de hoogte van zijn dood. De Belgische overheid blijft zonder resultaat op zoek naar hem. Op de rouwbrief van Felix Laperre, die sterft op 2 juli 1964, staat hij niet vermeld als overleden.

De eerste vermelding van zijn dood vindt men op een lijst van gesneuvelde oostfronters opgenomen in het maandblad Berkenkruis van april 1978.

Marcel Laperre wordt op 3 december 1946 door de krijgsraad te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot 15 jaar buitengewone hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens lidmaatschap van de Waffen SS en de Germaansche SS. Hij wordt tevens vervallen verklaard van de Belgische nationaliteit op 25 december 1947.

Vijf maanden vóór de veroordeling bij verstek van Marcel Laperre, verschijnt vader Felix Laperre op 3 juli 1946 voor de Kortrijkse krijgsraad.

Een verslaggever van het Kortrijksch Handelsblad is aanwezig, in de editie van 16 juli 1946 noteert hij het volgende:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk, voorgezeten door den heer Moerenhout, werd de zaak opgeroepen ten laste van Laperre Felix, geboren te Bissegem, den 6 Mei 1894, vlasnijveraar en herbergier, Heulestraat 19, te Bissegem.

Na de ondervraging van verdachte werd door heer Krijgsauditeur Lebbe overgegaan tot de lezing der akte van beschuldiging.

Laperre werd lid van het Dinaso reeds langen tijd vóór het uitbreken van den oorlog. In Mei 1941 wordt hij lid van het VNV, en in 1942 gedurende een jaar lid van De Vlag, waarna hij tot celleider van De Vlag te Bissegem werd aangesteld.

Op 10 September werd hij tot oorlogsburgemeester van Bissegem aangesteld.

In het uitoefenen van zijn ambt was hij steeds partijdig en bij benoeming van gemeentebedienden benoemde hij zijn eigen kandidaten, veranderde de namen der straten, voerde een hevige propaganda door woord en daad voor den bezetter; in zijn gesprekken hemelde hij steeds al wat Duitschland aanging op, belegde in zijn herberg propaganda-vergaderingen en in zijn herberg hingen de foto’s van Hitler, Tollenaere, Staf Declercq, Elias en verder gansch den Duitschen état-major.

Aan het gemeentehuis liet hij aanplakbrieven brengen voor aanwerving voor de SS en ten zijnen huize ontving hij propaganda-materiaal voor De Vlag. Hij werd er tevens van beschuldigd een lijst opgemaakt te hebben van ongure elementen, smokkelaars en asocialen, welke hij aan het Arbeidsambt te Kortrijk overmaakte.

Verder worden hem nog acht verklikkingen ten laste gelegd.

De verklikking van burgemeester De Backer Henri, uit Bissegem, die door toedoen van verdachte tal van moeilijkheden met de Duitschers heeft gehad, daar hij van anti-Duitschgezindheid beschuldigd werd.

De tweede verklikking is deze van Boury Georges, in Augustus 1942, die beticht werd van in het bezit te zijn van een geheimen uitzendingspost en vervolgens door het Arbeidsambt aangehouden werd, voor de verplichte tewerkstelling in Duitschland.

De Vloo Oktaaf werd in den Zomer van 1944 aan de feldgendarmerie aangeklaagd, langdurig door dezen opgezocht, doch kon niet aangehouden worden.

Vermelden wij dat De Vloo de schoonbroeder is van beklaagde, met wien hij in ruzie leefde nopens politieke aangelegenheden.

Ook werd onderpastoor Karel Van Elslander van Bissegem, aan den vijand verklikt. Deze werd ervan beschuldigd anglofiel te zijn, propaganda te maken tegen de Waffen SS. In Oktober 1943 werd ten zijnen huize een eerste huiszoeking gedaan, doch niets werd gevonden; doch in December 1943 werd hij door de S.D. aangehouden en veroordeeld tot drie maanden gevang.

Kesteloot Victor was in Juli 1943 in de herberg van Laperre. Hij scheurde er een foto van Hitler en korten tijd nadien werd hij door de feldgendarmen aangehouden en door den Duitschen Krijgsraad van Gent veroordeeld tot vijf maanden gevang.

De laatste verklikking welke verdachte ten laste wordt gelegd is deze van den genaamden Henri De Backer, zoon van den huidigen burgemeester, Deryckere Roger en Simoens, in Februari 1944, wegens hun anglofilie en ook omdat zij den SS.-man Dezutter en SS. Laperre Felix[8], zoon van verdachte, hadden beleedigd.

Zij werden verplicht de wacht op te trekken vóór het huis van Bogaert Zulma, hetwelk met teer was besmeurd geworden. Later werden de drie jongelingen aangehouden en door het Duitsche kriegsgericht veroordeeld tot verscheidene maanden gevangenisstraf.

Ook stond de oorlogsburgemeester in zeer goede betrekkingen met de Kreiskommandantur van Kortrijk, waar hij dagelijks vertoefde.

Betichte is een zeer bespraakt man en weet op ieder vraag van den voorzitter een gepast antwoord gereed te houden, voornamelijk ook betreffende de verandering der straatnamen van Bissegem in Staf Declercqplaats, Tollenaerestraat, en Vanzeverenstraat.

Er valt verder een groote belangstelling waar te nemen, vooral van het vrouwelijk element uit Bissegem, die telkens protest uitbracht op de antwoorden van den ex-burgemeester op de vragen van den voorzitter.

Het getuigenverhoor.

De Backer Henri, huidig burgemeester van Bissegem, werd tijdens de bezetting afgesteld en moest plaats ruimen voor betichte. De burgemeester geeft een omstandig verslag van de algemeene houding van betichte.

In Augustus 1940 had getuige een stoet van de Dinaso’s verboden. Niettegenstaande dit verbod is hij toch doorgegaan.

Laperre is hierop naar het vliegplein van Wevelgem gegaan om aan de Duitschers mede te deelen dat de burgemeester den stoet verboden had. Hij is teruggekomen naar het huis van den burgemeester om er kabaal te maken en dit niettegenstaande zijn vrouw ziek was. Zekeren dag werd dan ook door de kontroleurs een huiszoeking gedaan ten huize van den burgemeester. Ook verder heeft hij met Laperre moeilijkheden opgeloopen betreffende het sluiten van de herberg “De Toren”, wegens zedenzaken. Betichte bracht daarvan de Duitschers op de hoogte, die gekomen zijn om die herberg opnieuw te openen.

Toen getuige uit eigen beweging naar het gebouw van den Sicherheitsdienst te Gent trok, om zijn zoon van deportatie van Duitschland vrij te krijgen, ontmoette hij daar ook betichte. Te Gent werd Debacker verweten dat hij Engelschgezind was, waarop hij antwoordde dat hij noch Engelsch- noch Duitschgezind, maar wel Belg was.

Betichte zat gansche dagen op de kommandantur te Kortrijk.

Op de vraag door de verdediging waarom de café “De Toren” werd gesloten, zegt de burgemeester dat dit hem niet aangaat, dat dit een zaak is van den gemeenteraad en daarbij een beroepsgeheim daarstelt.

Delaere Eugeen behandelt de zaak van de aanhouding van E.H. Van Elslander, het hoofd der Kajotters, die ook werd aangehouden.

Boury Georges, uit Bissegem, heeft ook het bezoek der Wehrmacht ontvangen.

Verder zegt getuige dat Laperre wapens droeg, als burgemeester de Duitschers in de hand heeft gewerkt, en dat getuige zelfs persoonlijk tweemaal werd verklikt, onder betichting dat hij in het bezit was van een geheime zender.

Oorlogsmisdadiger en feldwebel Youpp heeft hem zelf nog verklaard, dat de burgemeester als een echte anglofiel stond aangeschreven.

Ameye Petrus, uit Bissegem, brengt ook een zware getuigenis in tegen verdachte.

Eerst geeft hij relaas nopens de politieke aktie van betichte, behandelt verder de verklikking van Kesteloot, het geval van den deserteur, een Tjeeck en schetst Laperre als een hevig Duitschgezinde, die op alle manieren de Moffen in de hand heeft gewerkt ten nadeele der bevolking van Bissegem. Betichte speelde steeds dubbel spel. Daar dat de onderpastoor rondging voor het ophalen van meel en andere goederen bij de boeren voor het “Pakket van den Krijgsgevangene” en voor de verplichte tewerkstelling in Duitschland, heeft betichte hem doen wegsteken. In het café “Het Gemeentehuis” zegde verdachte, toen hij dit vernam: “Hij zal geen acht dagen meer op vrije voeten loopen”. En korten tijd nadien werd E.H. Van Elslander aangehouden. Ook sprak hij regelmatig de meid van den onderpastoor aan om te weten wat deze deed en zegde.

Kesteloot Victor getuigt in de Fransche taal. Hij heeft de foto van Hitler en zijn trawanten zien hangen in de keuken van Laperre. Op een zeker oogenblik is getuige in de keuken gegaan, heeft deze hatelijke foto van den muur getrokken, in stukken gescheurd en onder tafel geworpen. Op dit oogenblik waren er geen Duitschers in huis. De dochter Laperre vroeg hem dan waarom hij dit gedaan had, waarop getuige antwoordde: “Ik heb dit gedaan omdat ik Hitler niet graag zie”, waaop deze onmiddellijk riposteerde: “Maar ik zie Hitler gaarne, want mijn verloofde en mijn broeder vechten voor hem”.

Getuige is dan weggegaan en korten tijd nadien terug in het café Laperre gekomen, waarop hij door de feldgendarmerie aangehouden werd.

Lecluyse André, veldwachter te Bissegem, betoogt dat verdachte zeer Mofschgezind was en als burgemeester alle Belgische wetten wist te saboteeren. Schepenen werden door hem afgezet om oorlogsschepenen in zijn plaats te laten benoemen.

Getuige bevestigt voorgaande verklaringen betreffende de foto’s van Hitler en zijn état-major, die in de keuken van Laperre hingen.

Getuige stond bij verdachte tevens aangeschreven als een onbetrouwbaar persoon. Hierop staat betichte recht om te protesteeren doch wordt verzocht zijn mond te houden.

De Backer Henri, zoon van den huidigen burgemeester heeft nog de wacht moeten staan aan de deur van “ne zwarten”, wegens het opmaken van een lijst van gijzelaars door Laperre. Tijdens den nacht stampte hij voortdurend met zijn kloefen en ingevolge een klacht van vrouw Laperre werd getuige aangehouden en gedurende drie dagen opgesloten. De zoon van Laperre is ook SS geworden. Zekeren dag werd hij door getuige zijn hatelijke houding verweten, waarop deze werd aangehouden en veroordeeld tot 8 maanden gevang, daar hem ten laste werd gelegd dat hij leider was van de terroristengroep van Bissegem.

Deryckere Roger heeft samen met Debacker de wacht moeten staan aan de huizen van de zwarten daar hij ook opgeschreven stond op de lijst van ongure elementen. Ook hij werd aangehouden en tot verschillende maanden gevang veroordeeld.

Vermeersch Marie-Louise is een getuige ten ontlaste. Zij was aanwezig in de herberg Laperre als de foto van Hitler gescheurd werd. Zij verklaart nu dat er op dit oogenblik ook Duitschers aanwezig waren en ze heeft die zelfs zien telefoneeren.

Ten slotte volgen nog twee getuigen ten ontlaste: Lapiere Cyriel, die beweert dat Laperre een goed vaderlander (sic) was, en Van Coillie Alberic.

Meester Van Duerm, uit Kortrijk, stelt zich Burgerlijke Partij voor den Belgischen Staat. Hij wijst er op dat verdachte van het begin der bezetting in dienst van den bezetter stond en voortdurend bezoeken bracht aan de Kreiskommandantur.

Hij heeft misbruik gemaakt van zijn ambt van burgemeester om invloed uit te oefenen op zekere personen en de plannen van de Duitschers heeft hij in de hand gewerkt. Verder schetst pleiter zijn evolutie op politiek gebied en onderlijnt het feit dat zijn laakbare houding den weerstandsgeest van het volk en de gemeenschap heeft bestreden en niet alleen moreele maar ook materieele schade heeft berokkend en vraagt ’n schadevergoeding van 100,000 fr.

Meester Cosaert, uit Kortrijk, stelt zich hierna Burgerlijke Partij voor Debacker Henri, vlashandelaar, die van 26 Februari 1943 tot 15 November 1943 werd gevangen gezet, zijn handel daardoor heeft moeten verlaten met een winstverlies van 44,600 fr.; zijn radio werd verder aangeslagen (3000 fr.); pakjes moesten verzonden worden; 12 bezoeken werden afgelegd voor een gezamenlijk bedrag van 6000 fr.; werd door de Duitschers zwaar mishandeld, zoodat één zijner nieren werd kapot geslagen en werd verder behandeld door de dokters Lauwers en Dezitter (200 bezoeken aan 50 frank = 10,000 fr.) voor zedelijke pijn en smart 50,000 fr. hetzij een gezamenlijk bedrag van 159.970 fr.

Krijgsauditeur Lebbe geeft nu verder een omstandig overzicht over de feiten en eischt een straf van 12 jaar gewone hechtenis.

Meester Claessens, uit Brussel, betoogt dat al de verklikkingen geen steek houden en alleen maar aangebracht zijn geworden om een zekere atmosfeer rond die zaak te scheppen. Vóór den oorlog was hij Dinaso. Pleiter schetst dan verder de omstandigheden die geleid hebben tot zijn benoeming als burgemeester van Bissegem, door tusschenkomst van Verkinderen, nadat dit werd voorgelegd aan onderwijzer Pille, en na tien jaar lid te zijn geweest van het schepencollege.

Ten onrechte werd alles wat te Bissegem gebeurde hem aangewreven. Punt voor punt behandelt hij nu de zaak der verklikkingen en trekt deze in twijfel. Ook brengt pleiter hier een hulde aan onderpastoor Van Elslander, die alles gedaan heeft tijdens de bezetting voor de vrijwaring der jeugd, en die daarom drie maanden lang werd opgesloten en die de éénige is die den burgemeester niet beticht. Als de betichte zei: “Ik heb bewijzen genoeg op zak om het hoofd der Kajotters te doen aanhouden”, dan is dit nog geen bewijs dat hij dien onderpastoor verklikt heeft.

Op ironische wijze behandelt pleiter nu de verklikking Kesteloot, die onder invloed van den drank was, en vraagt dan ook aan den Krijgsraad een milde straf uit te spreken.

De Burgerlijke Partij, die werpt zich op betichte als een bloedzuiger. Ten slotte zegt pleiter aan den Krijgsraad: “Denkt dat hij nog familie heeft en dat hij ook nog moet leven”.

Na een tamelijk lange beraadslaging werd Laperre veroordeeld tot 10 jaar gevang en levenslange ontzetting van alle rechten.

De Burgerlijke Partij bekomt voor De Backer Henri (zoon) de som van 50,000 frank.

Er deden zich geen noemenswaardige incidenten voor.”

Naar aanleiding van het beroep dat Felix Laperre op 10 juli 1946 aantekent tegen het vonnis van de krijgsraad zet Substituut-Krijsauditeur Lebbe van Kortrijk op 19 juli 1946 de feiten samengevat nog eens uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:

“Laperre Felix werd door de Krijgsraad van Kortrijk op 3 juli 1946 tot 10 jaar gewone hechtenis veroordeeld. In 1941 is hij lid geworden van het VNV, en is dit gebleven tot 1943; hij is ook lid geworden van DeVlag en zelfs steunpuntleider van deze groepeering; op 10 september 1941 is hij tot burgemeester van Bissegem benoemd geweest. In het uitoefenen van zijn ambt toonde hij zich partijdig, namelijk inzake benoemingen van nieuwe gemeentebedienden[9]. Op zijn bevel zijn aanplakbrieven van de SS op het gemeentehuis uitgehangen geweest. Hij heeft namen van straten doen veranderen. Hij heeft leden aangeworven voor het VNV en de DeVlag. Bovendien heeft hij zich schuldig gemaakt aan twee verklikkingen; verklikking van den Heer Onderpastoor Van Elslande, dien hij in oktober 1943 aan de SD aangeklaagd heeft als anglofiel, met het gevolg dat den aangeklaagden persoon gedurende drie maanden opgesloten geweest is. Ook heeft hij in februari 1943 bezwarende inlichtingen verschaft ten nadeele van drie jongelingen: De Backere[10], Deryckere en Simoens, die aangeklaagd geweest waren door Bogaert Zulma van Bissegem. Die jongelingen zijn een tiental maanden opgesloten gebleven, gedeeltelijk ten gevolge van de tusschenkomst van Laperre.

Veroordeelde is in beroep.”.

De veroordeling door de Krijgsraad van Kortrijk tot 10 jaar gewone hechtenis wordt op 8 mei 1947 door het Krijgshof te Gent bevestigd.

Op 4 november 1946 verklaarde E.H. Karel Van Elslande, die drie maanden werd opgesloten, schriftelijk:

“Op de verhoren die mij te Gent op het bureau van de SD (Desmet de Naeyerplein 16 Gent) werden afgenomen is de naam van de heer Felix Laperre als beschuldiger door de Duitschers niet genoemd geweest. Evenmin is de heer F. Laperre daar als aanklager tegen mij opgetreden. Evenmin gaf het verloop van elk verhoor een aanduiding dat er een aanklacht van dien kant zou zijn uitgegaan.”

Reeds in 1945 had Karel Van Elslande een verklaring in die zin afgelegd.

Felix Laperre komt voorwaardelijk vrij op 30 november 1949.

Nog tijdens de oorlog wordt schepen Warlop op 10 september 1942 vervangen door Gabriel Verliefde, een bankbediende geboren te Oudenaarde op 13 juli 1914, die op 28 augustus 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van negen maanden, een geldboete en levenslange ontzetting van zijn rechten wegens het voeren van propaganda voor de vijand  tussen 10 mei 1940 en september 1944.

Bij besluit van 18 juli 1944 wordt hem, op zijn verzoek, ontslag verleend uit zijn ambt van schepen. Verliefde wordt op 23 maart 1950 hersteld in zijn rechten bij vonnis van de burgerlijke kamer der rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Kortrijk.

Zulma Bogaert, waarvan sprake tijdens het proces Felix Laperre, wordt op 9 oktober 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vijf jaar hechtenis.

Het Kortrijksch Handelsblad geeft in de editie van 8 november 1946 verslag van haar proces:

“Vóór den Krijgsraad van Kortrijk verscheen de genaamde Bogaert Zulma, geboren te Kortrijk, den 15 Februari 1895 en wonende Heirweg, 92, te Kuurne, voorheen te Bissegem.

In Dec. 1942 werd haar woning met zwarte pekterre besmeurd. Klacht werd diensvolgens ingediend bij de Duitsche instanties en 12 gijzelaars werden aangeduid om gedurende den Winter 1942 dag en nacht de wacht te houden vóór de woning van betichte en van andere met terre besmeurde woningen van Duitschgezinde personen.

Debacker Henri, zoon van den huidigen burgemeester van Bissegem, Simoens en Deryckere Roger, werden aangeduid om de wacht op te trekken aan de woning van verdachte.

Daar het koud weder was, maakten voornoemde drie jongelingen tijdens den nacht lawaai met hun kloefen, zoodat weldra tusschen hen en de vrouw een hevige woordenwisseling ontstond.

Op 22 December 1942 werden de drie wachters naar de Kommandantur geroepen en gedurende drie dagen opgesloten. Intusschen schreef verdachte een brief aan haar man, die op het Oostfront streed en deze verwittigde de Sicherheitsdienst van Gent van het gebeurde.

Op 22 Januari 1943 werden Debackere, Simoens en Deryckere, na onderhoord te zijn geweest op den Sicherheitsdienst, behalve Deryckere, aangehouden. Op 15 Maart 1943 verschenen alle drie vóór het Duitsche krijgsgerecht te Brugge, alwaar Laperre Felix en diens vrouw Bogaert Zulma bezwarende getuigenissen aflegden.

Deryckere werd veroordeeld tot 15 maanden gevang, Debackere tot 9 maanden gevang en Simoens tot 8 maanden gevang.

Verdachte wordt tevens ervan beschuldigd vrouw Debackere, die vrouw Laperre bij een ontmoeting in Juli 1944 weigerde te groeten, aangeklaagd te hebben aan den vijand. Vooraf deed ze de plaatselijke politie van Bissegem daarvoor een proces-verbaal opstellen, onder bedreiging dat indien de veldwachter aan hare klacht geen gehoor zou geven, zij haar toevlucht zou nemen tot de Duitschers. Vrouw Debackere werd echter verder niet meer verontrust.

Op de vraag van den Voorzitter, of zij op de akte van beschuldiging iets in te brengen heeft, antwoordt vrouw Bogaert, dat zij door de drie jongelingen werd bespot, zij in haar wezen hebben gespuwd en verweten werd voor “Duitsche oere” …

Als getuigen werden gedagvaard veldwachter Lecluyse, uit Bissegem, die zegt dat die vrouw te Bissegem gekend stond als een verklikster.

Volgt Debackere Henri, vlashandelaar, te Bissegem, die vóór het huis van betichte, besmeurd met teer, de wacht heeft moeten optrekken. Getuige verklaart verder de moeilijkheden die hij met deze vrouw heeft opgeloopen, met de verklikkingen als gevolg. Hij werd veroordeeld tot 9 maanden. Derijcke Roger, bakker te Bissegem, legt gelijkaardige verklaringen af. Hij werd veroordeeld door het Duitsche Krijgsgerecht tot 15 maanden gevang.

Ten slotte volgt Lefevre Germaine, echtgenoote Debacker Henri, die na de veroordeeling van haar man nog moeilijkheden heeft gekend.

Meester Claeys, uit Kortrijk, vangt zijn pleidooi aan met te verklaren, dat die vrouw in Bissegem noch geacht noch geëerd werd. Aldus is het natuurlijk aan te nemen, dat zij belast werd met alle mogelijke pekelzonden. In gelijk welken twist ter wereld zal de eene en de andere trachten gelijk te hebben. Wij zoeken naar de waarheid. Zij beweert dat zij nooit een positieve daad van aanklacht ten overstaan der Duitschers gesteld heeft. Zij diende klacht in bij den burgemeester en den veldwachter.

De oorlogsburgemeester had een dochter, die verkeerde met Jo Vandewiele, hoofd van de SS te Kortrijk. Op zeker oogenblik barst de bom tusschen haar en de drie wachters Debackere, Simoens en Derijckere en een woordenwisseling ontstaat en zij loopt naar den Burgemeester Laperre.

In zijn verder pleidooi tracht verdediger de verklikking toe te schrijven aan Jo Vandewiele of aan Laperre Felix.

Veroordeeld tot 5 jaar opsluiting en levenslange ontzegging van alle rechten.

De vrouw die vrij verscheen werd onmiddellijk aangehouden.”.

Op 8 mei 1947 verschijnt Zulma Bogaert voor het krijgshof te Gent, dat haar straf vermindert tot drie jaar gevangenis.



[1] Henri De Backere (1881–1960) was van 1933 tot 1941 en van 1944 tot 1946 burgemeester van Bissegem. Hij was jarenlang zaakvoerder van de bouwmaatschappij Leieland die in 1922 opgericht werd. Hij was ook secretaris van A.C.W. Bissegem. Zijn neef, André De Backere (1910–1978), was de laatste burgemeester van Bissegem.

[2] Heili Verstraete, geboren in september 1945, is de dochter van Jozef Vande Wiele en Lia Laperre en kleindochter van Felix Laperre. Zij is emeritus hoogleraar Russisch aan het (voormalige) departement Vertaalkunde, Hogeschool Gent. Toen ze in het huwelijk trad, besloot ze vanaf dan de naam van haar echtgenoot te dragen.

[3] Priester Josef Grimm en schooldirecteur Georg Hangl.

[4] Frans Packet, Joseph Leo Trappers  en Alfred Van Malder, die de schutter van dienst was.

[5] Een Joods echtpaar, de 73-jarige gewezen diamantverkoper Michael Blaines en zijn echtgenote , de 73-jarige Frederika Reiss, beiden van Nederlandse nationaliteit.

[6] Suzanne Blyau uit Gent en haar Duitse vriendin Else Ludwig uit Giesen (bron: Vogtland-Anzeiger.de).

[7] Marie Alida Deconinck, echtgenote van vlaswerker Antoine Descamps en herbergierster in Hulste van ’t Wit Peerd vanaf 1931 en Het Vliegend Paard vanaf 1937.

[8] Hier wordt zo goed als zeker Marcel Laperre bedoeld.

[9] O.a. zijn dochter Irena Laperre, tijdelijk in dienst bij de gemeente van maart 1943 tot april 1944.

[10] Henri De Backer junior, zoon van de burgemeester.