Het onderwijzerskorps in Wevelgem
Dit hoofdstuk beperkt zich tot het
onderwijzend personeel van de gemeentelijke lagere school in de Hoogstraat te
Wevelgem.
De gevel van de school in de Hoogstraat en de
speelplaats voor de hogere klassen.
Twee onderwijzers die er les gaven vóór het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog worden op ander plaatsen in dit boek
vermeld:
- Arthur Loontjens (1874-1955) was
onderwijzer aan de gemeentelijke lagere school van 1898 tot 1921. Hij hield een verzameling bij van knipsels, foto’s
en handgeschreven steekkaarten. Hij had het vooral gemunt op katholieken
en Vlaamsgezinden. Zijn stellingen en uitspraken moeten met een grote
korrel zout genomen worden en in de context van toen geïnterpreteerd
worden. Een aantal keren wordt in dit boek naar zijn steekkaarten
verwezen;
- Michel Byttebier, oorlogsburgemeester,
was er onderwijzer van 1919 tot 1928.
Een groot aantal onderwijzers die tijdens de
Tweede Wereldoorlog les geven in de Hoogstraat herkennen we op de foto hierna,
genomen een aantal jaren na de oorlog (vermoedelijk 1955).
Foto archief Wibilinga 2017-3
Zittend v.l.n.r.: Oscar Gobert, Omer Depuydt,
Jozef Defever, Jules Vervenne, Jan Cyriel Silverans, Desiré Delmotte en Roland
Deloose.
Staand v.l.n.r.: André Debaere, Albert
Vanwalleghem, Georges Vandecasteele, Maurice Vankeirsbilck, Roger Salembier,
Roland Malfait, René Masselis, x, x, Medard Allaert, x en Jules Maurice Soenen.
Staan niet op de foto maar staan wel voor de
klas tijdens de oorlog: Jozef Verthé, Firmin Messiaen, Odilon Zutterman, Jerome
Didier, Leopold Claus, Gerard Foulon en Maurits Vanhalst.
Directeur Jules Vervenne[1]
over de school tijdens de Tweede Wereldoorlog:
“Gedurende de mobilisatieperiode 1939-40 werden 7
onderwijzers van de gemeentelijke school bij het leger opgeroepen: zij werden
vervangen door pas gediplomeerde onderwijzers, door juffrouwen en dames.
Op de eerste dag van de oorlog, op 10 mei 1940, werd
de school gesloten en zij werd maar heropend toen, na de doortocht van de
Duitsers, een betrekkelijke kalmte was opgetreden (10 juni 1940).
Bij de verovering van de gemeente door de vijandelijke
troepen werd de gemeentelijke school getroffen door 3 granaten terwijl nog heel
wat schade aan de ruiten en het dak berokkend was.
De bezettende macht eiste nu eens gedeeltelijk, dan
weer geheel het schoolgebouw op om er de troepen te logeren, zodat de klassen
in noodlokalen moesten ondergebracht worden (in het patronaat, de parochiale
zaal, het station, de “Franco-Belge”, de “Plush” en in verscheidene magazijnen,
cafés en gewone burgershuizen). Bij gebrek aan voldoende lokalen moest het
halfdagstelsel meermaals toegepast worden.
Door de zorgen van “Winterhulp” verkregen de
leerlingen dagelijks een tas voedzame soep en bij gelegenheid soyabeschuiten,
afgeroomde melk, chocolade, kalktabletten met vitaminen en traan.
Bij de alarmtoestanden wegens gevaar van aanvallen uit
de lucht werden de leerlingen ondergebracht in ondergrondse schuilplaatsen en
versterkte kelders. Die alarmtoestanden werden tenslotte zo talrijk dat het
schoolhouden onmogelijk werd: op 26 april 1944 werd de school geschorst en dit
duurde tot na de bevrijding van de gemeente.
Verscheidene verordeningen moesten op bevel van de
bezettende macht toegepast worden, o.m. de 11 novemberdag moest als een gewone
schooldag doorgaan, sommige schoolboeken moesten uit de klassen verwijderd
worden, de benoeming van de onderwijzers werd aan de gemeenteoverheid
onttrokken, zodat alhier verscheidene waarnemende leerkrachten van uit Brussel
aangesteld werden.
Tijdens hun verblijf in de school hadden de Duitsers
een was- en badinrichting aangebracht in een der overdekte speelplaatsen en in
de zomer 1944 vormden zij verscheidene klassen om in een keuken en een
proviandkamer.
Na de aftocht van het Duitse leger namen de
weerstandsgroeperingen bezit van een gedeelte van de school. Het willekeurig
optreden van de Weerstand tegenover sommige onderwijzers verbrak deerlijk de
goede betrekkingen die steeds het personeel van de gemeentelijke school
verbonden hadden. Na de oorlog mochten twee onderwijzers die toegetreden waren
tot de “nieuwe-ordebewegingen” hun taak niet meer hervatten.”
De twee onderwijzers die voor de klas staan
tot in 1942 en die niet meer mogen hervatten na de oorlog zijn Leopold Claus
en Gerard Foulon.
Het bidprentje van Leopold Claus vat zijn
levensloop goed samen.
Leopold Claus wordt op 7 november 1946 door
de Krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 20 jaar buitengewone hechtenis. In
1948 wordt de straf herleid tot 15 jaar buitengewone hechtenis. Hij komt
voorwaardelijk vrij op 20 november 1950.
In de gevangenis van Sint-Gilis wordt hem
gevraagd een beknopt verhaal van zijn leven te geven, alsook in welke
omstandigheden hij de feiten heeft gepleegd waartoe hij veroordeeld werd.
“Ik werd geboren te Wevelgem, den 15de
september 1912, als 9de kind en 6de zoon van een gezin
van 12 kinderen, waarvan de jongste 2 zeer vroeg gestorven zijn. Vader verloren
we op de vlucht in 1918, den 17de oktober te Harelbeke, door een
schrapnell getroffen. Ik doorliep de gemeenteschool te Wevelgem en na op 13-jarigen
leeftijd de 4de graad te hebben uitgedaan, werd ik naar Brugge
gestuurd en liep er school in het instituut der Xaverianen. Het jaar daarop,
1926, trok ik naar de normaalschool te Torhout, ik wou onderwijzer worden. Daar
werd ik opgeleid in een geest van idealisme en flamingantisme.
De gedachten vonden weerklank in mijn ontvankelijk en jeugdig gemoed, daar ik
als zoon van een talrijk en eerbaar gezin, voor idealen vatbaar was. In 1931
verliet ik als vlaamschgezinde met mijn diploma, vol werklust en moed, de
normaalschool. Ik werd in 1931, ten titel van interimaris, voor 1 jaar benoemd
te Harelbeke. In 1932 werd ik te Wevelgem benoemd en hield er achtereenvolgens
het 1ste, 2de, 3de en 4de leerjaar
tot 1942.
Als jong onderwijzer en vlaamschgezinde,
leerde ik het Davidsfonds kennen, de Vl. Toeristenbond, de Kampeercentrale, de
plaatselijke toneelgilde “Ik Dien” en werd van deze kultuurverenigingen aktief
lid. Zo geraakte ik in contact met de vlaamschgezinden van de gemeente en van
den omtrek en was aldus niet anders dan mijn jonge collega’s. Ik deed met
kameraden verlofreizen in binnen- en buitenland: Nederland, Frankrijk, Duitschland,
Zwitserland.
Toen kwam 1940. Ik was
geen soldaat geweest, doch als burgerlijk gemobiliseerde volbracht ik de taken
door de gemeenteoverheid opgelegd. Zoals elkeen, was ik door de verbluffende
macht van Duitschland geïmponeerd. Door den geest der normaalschool voorbereid
en door plaatselijke omstandigheden en personen meegetrokken, werd ik lid van
het V.N.V. in September 1940. Idealist zijnde, liet ik me inlijven bij de
Zwarte Brigade. Daar ik, zoals steeds, plichtsgetrouw was, werd ik in 1941 tot
groepsoverste bevorderd. In den zomer van dit jaar volgde ik, op aanraden
mijner oversten der Zwarte Brigade een leergang in Sennheim. Na afloop daarvan
brachten we verslag uit en werd het deelnemen aan deze cursussen verboden aan
leden van het V.N.V., daar er propaganda werd gevoerd voor aansluiting bij
Duitschland. Kort daarop werd ik stormleider van de Z.B. benoemd en zangleider
voor West-Vlaanderen. In April 1942 werd me door den arrondissementskommandant
der Z.B. gevraagd, me ten dienste te stellen van de Fabriekswacht, daar in
Wevelgem een afdeling zou worden gevormd. Ik nam aan en vroeg een jaar verlof
in de school, wat me werd toegestaan. In 1941 verloor ik mijn moeder, in Mei
1943 huwde ik en in Mei 1944 werd ons dochtertje geboren. Begin September 1944
werden we noodgedwongen naar Duitschland verplaatst. Mijn vrouw en kindje
bleven echter hier. In Duitschland werden we verplicht bij de Flak dienst te
nemen, om ons aan de SS Langemarck te onttrekken. Ik werd met de mannen van
mijn batterie gevangen genomen door de Amerikanen op 24 maart 1945 aan den
Rijn, na een inzet van enkele dagen. Op 1 November 1945 werd ik aan het
ministerie van justitie overgeleverd en verbleef achtereenvolgens te Erbisoeul,
Nimy, St. Gillis en Kortrijk. Ik werd door den krijgsraad van Kortrijk op 7 november 1946 veroordeeld tot 20
jaar buitengewone hechtenis en 100.000 fr. schadevergoeding aan den staat, en
wel voor volgende beschuldigingen:
- de wapens opgenomen te hebben tegen België of
zijn bondgenoten, als lid der Fabriekswacht en Flakbrigade, met den graad
van officier;
- ’s vijands politiek te hebben gediend als lid van
V.N.V. en Zwarte Brigade, door colporteren van bladen en deelname aan
optochten;
- bedreigingen te hebben geuit tegen politieagenten
te Antwerpen in 1944;
- bedreigingen tegen Julia Huchon te Aalst in 1942;
- vrijwillige slagen en verwondingen op den persoon
van Huchon Julia te Aalst 1942;
- roerende eigendommen te hebben vernield te Aalst
in 1942.
De punten 1 en 2 zijn, op een paar lichte
overdrijvingen na, waar. Wat punt 3 betreft, ik heb die politieagenten op hun
plicht gewezen en gezegd, dat ze de personen die na het sluitingsuur op den
openbaren weg waren, in overtreding moesten nemen, en ik zou nazien of ze dit
gedaan hadden. Ik heb echter die agenten niet meer gezien, noch hen gezocht.
Punten 4, 5 en 6 zijn volkomen valsch. Aan deze beschuldigingen ben ik volledig
onschuldig. Ik was bedoelden dag wel degelijk te Aalst, maar was reeds
vertrokken met de trein van 13.05 wanneer de feiten voorvielen rond 1.30u. Uit
de verklaringen van de getuigen, spreekt mijns insziens genoeg mijn onschuld.
Ik ben zo vrij, die verklaringen, schematisch opgesteld, hierbij te voegen. Zie
bijlage I.
L. Claus”
Bronnen: De Geschiedenis van Wevelgem, pagina 230.
Foto links werd ook gepubliceerd in “Vlaanderen in Uniform 1940-1945” met als
onderschrift “V.W.B. Kp. te Wevelgem. Uiterst links Kp. Chef Claus Pol”.
Gerard
Foulon wordt geboren te Wevelgem op 14 december 1916, behaalt het diploma van
onderwijzer op 29 juni 1935 en kan op 4 september 1935 aan de slag in de
gemeentelijke jongensschool te Wevelgem. Op 4 januari 1941 huwt hij met Marie
José Deloose (1916-2009), eveneens uit Wevelgem. Zijn belangstelling gaat in
het bijzonder uit naar sociaal-economische vraagstukken, hij leeft slechts voor
zijn klas en leerlingen en verder maakt hij zich ook verdienstelijk in de
Vlaamse cultuurverenigingen.
Een
tijdje na het uitbreken van de oorlog neemt een studentenvriend, ondertussen
advocaat, contact met hem en kan hem overtuigen mee te werken met de
plaatselijke VNV-ers. Hij wordt lid rond juli 1940 en meteen wordt hij
aangesteld als afdelingsleider van het VNV te Wevelgem, later als gewestleider.
“Winterhulp”
komt tot stand en Gerard Foulon werkt geestdriftig mee aan de uitbouw van de
organisatie in wijkcomités.
In
september 1942 wordt hem het bestuur aangeboden van een tehuis voor zwakke
kinderen, jongens tussen 6 en 14 jaar oud. Dit tehuis, aangesloten bij het Werk
“Voor Moeder en Kind”, wordt geleid door de echtgenote van
VNV-arrondissementsleider Strubbe uit Kortrijk en wordt gesubsidieerd door
“Winterhulp” en het “Nationaal Werk voor Kinderwelzijn”. Foulon wijdt er zijn
beste krachten aan en gaat er helemaal in op.
 |
Mevrouw Strubbe-Lambrecht, ook leidster van de DMS (bron: Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog - deel 2 - José Vanbossele) |
In
september 1944 wordt hij aangehouden door de Partizanen en op 2 maart 1945
verschijnt hij voor de Krijgsraad te Kortrijk, wordt beschuldigd “de politieke
oogmerken van de vijand te hebben gediend” en veroordeeld tot 7 jaar gewone
hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel
123sexies van het strafwetboek. Geen enkele persoonlijke aanklacht tegen hem,
geen enkele getuige ten laste, enkel het VNV-lidmaatschap wordt hem
aangewreven.
Het
Kortrijksch Handelsblad doet verslag van zijn proces in de editie van 7
maart 1945:
“Foulon Gerard, geboren
te Wevelgem, den 14 December 1916, onderwijzer, wonende Lauwestraat, 73, te
Wevelgem, werd vervolgens opgeroepen. Betichte is, naar het blijkt uit zijn
antwoorden aan den hr Voorzitter, een welbespraakt persoon en weet op alle
vragen in mooie termen te antwoorden. In Juli 1940, trad hij toe tot het V.N.V.
In Oogst 1940, werd hij afdeelingsleider van het V.N.V. van Wevelgem. In zijn
huis werden verscheidene V.N.V.-vergaderingen gehouden, voorgezeten door
betichte en waarop het woord werd gevoerd door arrondissementskommissaris Dr
Verkinderen en Dr Strubbe, arrondissementsleider van het V.N.V. Tijdens deze
vergaderingen werd gehandeld over de Partijsyndikaten, Eenheidssyndikaten,
paritaire Commissies, Bedrijfsgemeenschap, Prijzenpolitiek en andere
sociaal-economische vraagstukken. Foulon was eveneens bestuurder van de
Kinderkolonie: “Moeder en Kind”. Nooit zou hij propaganda gevoerd hebben voor
aanwerving en ronseling van soldaten voor het Oostfront.
Mr Dejaegere, uit Kortrijk,
weerlegt punt voor punt de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie. Geen
enkele beschuldiging van verraad of verklikking kan hem ten laste gelegd
worden; nooit heeft hij persoonlijk eenig kontakt gehad met de Duitsche
instanties. Zelfs verscheidene jongelingen zou hij aan de opzoekingen van de
Gestapo hebben onttrokken. Zijn nagestreefd doel bestond hierin: de verbetering
en de gezondmaking der sociale toestanden van het volk, die de primauteit
vormen voor den welstand van een volk en het welzijn van den Staat. De meening
van betichte was: “Wij zijn een eigen volk met eigen haard en zeden; wij zijn
geen Duitschers en willen dit ook nooit worden”. De oplossing van de sociale
kwestie primeerde bij hem alle andere kwesties. Zijn doel was te zorgen voor de
leniging der heerschende noodtoestanden van het volk, waarin we leven en
gezondheid, kracht en levensblijheid scheppen onder ons, die toen evenals nu
aan de dagorde zijn. Dit is de houding geweest van Foulon.
Pleiter betoogt verder
dat zijn klient steeds beoogd heeft de zelfstandigheid van ons land te bewaren
en gezonde sociale toestanden te scheppen. Met de grootste hardnekkigheid heeft
hij “De Vlag” bekampt. Foulon heeft werkelijk gemeend dat Duitschland den
oorlog ging winnen en dat de politiek van het V.N.V. het beste middel was om ’s
lands zelfstandigheid tegenover den vijand te verdedigen. Dat was natuurlijk
een verkeerde meening. Pleiter eindigt zijn pleidooi met de vrijspraak te
vragen.
De heer Voorzitter vraagt
aan beschuldigde of hij nog iets toe te voegen heeft aan het pleidooi van zijn
verdediger. Deze zegt luidop: “Heeren van den Krijgsraad, ik houd er aan te
bevestigen, nooit het inzicht gehad te hebben een bewuste daad te stellen tegen
’s lands instellingen”.
Deze werd veroordeeld tot
7 jaar hechtenis.”
De
straf wordt later herleid tot 4 jaar hechtenis en op 10 september 1947, drie
jaar na zijn aanhouding, komt hij voorwaardelijk vrij.
Hij
is ook zijn burgerrechten kwijt en kan niet langer in het onderwijs fungeren.
Hij verhuist naar Ieper en start er een grote kruidenierszaak. Hij is
vertegenwoordiger in kruideniersartikelen en neemt de huis-aan-huis bedeling
voor zijn rekening terwijl zijn echtgenote de winkel open houdt op de hoek van
de Lange en Korte Torhoutstraat te Ieper.
Hij
bekomt opnieuw zijn burgerrechten, keert terug naar zijn oude liefde en wordt
vanaf 7 januari 1963 onderwijzer-schoolhoofd in Zuidschote tot aan zijn
pensioen op 31 december 1981.
Meester
Foulon met zijn klas in Zuidschote in 1966 (foto: archief Georges Smagghe).
Zijn
collega meester Georges Smagghe getuigt:
“Gerard was een bezadigd
man, sociaal ingesteld en hij legde heel vlug contacten. Ook een zakenman. Maar
een onderwijzer met een goed hart, correct en gezagvol. Ook sportief.
Vele uren hebben wij, tijdens
de speeltijden, gevoetbald op de speelplaats met alle kinderen van onze school.
Er waren immers maar twee
klassen, elk met een 16-tal kinderen. De lagere klas met 1e, 2e en derde
leerjaar voor mij, en de hoogste klas 4e, 5e en zesde leerjaar voor Gerard.
Bij te kort aan
leerlingen moest ik de school verlaten in 1972.
Ik vind het zeer
eigenaardig en ook heel jammer, maar in zijn schooldossier, waarvan ikzelf de
archivaris ben zit slechts één document: het “dienstbewijs”, dat hij
ondertekende op 31.12.1981. Mede ondertekend door het hoofd van de inrichtende
macht pastoor Noël Favorel (1921-2005).”
Gerard
Foulon overlijdt op 22 februari 2006.
Gerard
Foulon (1916-2006)
Andere schoolmeesters hebben geen onbesproken
gedrag na de bevrijding maar kunnen uiteindelijk blijven les geven.
Albert Vanwalleghem wordt geboren te Roeselare
op 7 oktober 1915, behaalt zijn diploma van onderwijzer te Torhout op 30 juni
1934 en treedt in dienst als onderwijzer in de gemeentelijke lagere school op 3
september 1934.
Bron:Wibilinga 2017-3
De Vlaamse reflex van Albert Vanwalleghem
krijgt ongetwijfeld een extra impuls door zijn schoonvader Raymond “Kos”
Holvoet.
Raymond “Kos” Holvoet (1893-1964)
Raymond Holvoet, geboren te Wevelgem op 16
september 1893, leert tijdens de Eerste Wereldoorlog Lode De Boninge kennen aan
het IJzerfront. Hij ondervindt aan den lijve hoe het voelt als Vlaming
vernederd te worden.
Op 24 november 1920 treedt hij in het
huwelijk met Cecilia Maria Daels (1895 – 1973), die een stoffenwinkel zal uitbaten.
Aanvankelijk wonen ze in de Leopoldstraat 33, later verblijven ze ook nog in de
Lode de Boningestraat 38 te Wevelgem. Er worden acht kinderen geboren: Lia,
Daniel, Frans, Godelieve, Annie, Hendrik, Maria en Jan.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kiest Raymond
Holvoet de zijde van de bezetter, hij vertrekt naar Duitsland als vrijwillig
arbeider en laat zich inlijven bij de O.T. Hij keert pas terug naar België in
mei 1945, wordt zwaar mishandeld en op 12 mei 1945 geïnterneerd in de “Wikings”
te Kortrijk.
Tijdens zijn verblijf in Duitsland wordt zoon
Frans Holvoet op 19 december 1944 veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk
tot een jaar gevangenis en ontzetting van zijn burger- en politieke rechten
gedurende een termijn van twintig jaar. Het Kortrijksch Handelsblad van
20 december 1944 brengt verslag van zijn proces:
“Holvoet Frans, geboren te Wevelgem, den 28 Februari
1926, vlasbewerker van stiel, woonachtig te Wevelgem. Betichte is de derde van
een gezin van acht kinderen, liet zich in September 1942, in de O.T. inlijven
op aanraden van zijn vader en samen vertrokken zij naar Duitschland, alwaar zij
daar te werk gesteld werden. Toen hij 18 jaar oud was droeg hij een geweer,
maar heeft nooit kogels gehad. Op 19 Maart 1944, kwam hij in verlof terug en
heeft zich van dien tijd af weggestopt voor de Duitsche Feldgendarmen. Op dit
oogenblik vertoeft zijn vader nog in Duitschland. Beklaagde betreurt ten
zeerste zijn daad. Raadsman: Meester Dousy. Betichte wordt veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 1 jaar.”
Frans Holvoet wordt opgesloten in de
gevangenis van Oudenaarde, waar hij een brief gedateerd op 29 maart 1945 van
zijn moeder ontvangt met wat nieuws over zijn vader en enig dorpsnieuws:
“… Bij mijn terugkeer uit Oudenaarde, wachtte ons een
brief van Vava. Hij was geschreven van 18de December uit Schönebeek
en verzonden door het Roode Kruis … Nu nog wat dorpsnieuws. Den Heer Byttebier
is voorlopig vrij maar geïnterneerd in Roeselare. Knockaert heeft 5 jaar! Zware
straf niet waar! Zoo ziet men weer eens wat geld vermag!”
Op 12 september 1945 wordt Frans Holvoet in
vrijheid gesteld.
Bij beslissing van 21 december 1945 van de
krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Lia Holvoet, geboren te
Wevelgem op 11 december 1921, oudste dochter van Raymond Holvoet en gehuwd met
Albert Vanwalleghem, vanaf 9 januari 1946 vervallen verklaard van al de bij
artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten voor twintig jaar wegens
lidmaatschap D.M.S. en propaganda voor den vijand.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Brugge op 14 oktober 1949 wordt ze hersteld in al haar rechten.
Raymond Holvoet zelf wordt veroordeeld tot
vier jaar gevangenisstraf, zowel door de Krijgsraad te Kortrijk op 24 januari
1946 als door het Krijgshof te Gent op 31 mei 1946.
Hij wordt tevens levenslang ontzet uit de
rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek
Op 23 februari 1946 laat de
Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk het volgende over hem optekenen:
“In September 1942 trad hij in de O.T. Schutzkommando.
Hij beweert er verplichtend ingegaan te zijn en enkele maanden later in de O.T.
Arbeidskommando te zijn overgegaan, alhoewel hij in December 1943, nog schreef
dat hij in het Schutzkommando was. Hij beweert een geweer gekregen te hebben,
doch het terug te hebben moeten geven daar hij er niets kon mee doen, alhoewel
talrijke getuigen hem gewapend gezien hebben. Hij ontkent in het V.N.V.,
D.M.Z.B. en DeVlag te zijn geweest, alhoewel hij op 24 April 1942 een kaart
schrijft aan het stafkwartier der D.M.Z.B. om te zeggen dat hij gansch zijn
gezin in de Vlaamsche strijdformaties inschakelt en waarin hij, zijn zoon
Daniel van 19 jaar aangeeft voor de D.M.Z.B. en spreekt van zijn V.I.V.O.[2]
dochter van 20 jaar en van een andere dochter van 15 jaar en van zijn vendeljongen
van 11 jaar. Op 16 Februari 1944 vraagt hij aan de leiding van de Vl.
Wachtbrigade zijn beide zonen in de wachtbrigade te willen opnemen. Ook laat
hij weten in zijn schrijven van 13 December 1943 dat zoo alles faalt hij naar
de Waffen SS gaat. Op 3 Februari 1944 werd hij uit de O.T. ontslagen.”
Met zijn brief van 3 juni 1947 vraagt pastoor
Pil van Wevelgem om de straf te milderen.
Op 16 juli 1947 komt Raymond Holvoet
voorwaardelijk vrij.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Kortrijk van 7 oktober 1948 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.
Op 11 september 1961 wordt hij volledig hersteld in zijn burgerlijke en
politieke rechten.
Hij overlijdt te Wevelgem op 31 juli 1965.
Na de oorlog wordt zijn schoonzoon Albert Vanwalleghem
als onderwijzer geschorst en enkele keren uit zijn ambt verwijderd, op
beslissing van de gemeenteraad in 1945, en ook op vraag van de minister van
Openbaar Onderwijs in 1948.
De gemeenteraad beschuldigt hem van
lidmaatschap in 1941-1942 van het V.N.V. en van DeVlag en van het geven in 1942
(de leerlingen op de foto hiervoor zouden dit kunnen getuigen) van een les
waarin de betekenis van het hakenkruis werd uiteengezet.
Albert Vanwalleghem bekent lid te zijn
geweest van het V.N.V. vanaf de eerste helft van 1941 tot einde december 1941
en van DeVlag vanaf de eerste helft van 1941 tot maart 1942. Hij verklaart dat
zijn tendentieuze les een godsdienstles was waarin het ging over de
verheerlijking van het Christi Kruis in tegenstelling tot het hakenkruis. De
gemeenteraad beslist met 5 stemmen tegen 1 dat hij vanaf 1 april 1945 geschorst
wordt zonder wedde voor een termijn van zes maanden.
Bij beslissing van 29 januari 1946 van de
krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt hij levenslang vervallen
verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek
wegens lidmaatschap van het V.N.V. en de DeVlag.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Brugge bekomt hij opnieuw zijn burger- en politieke rechten vanaf 28 september 1948 en de dag erop staat hij
terug voor de klas.
Hij wordt nogmaals uit zijn dienst verwijderd
op vraag van de minister van Openbaar Onderwijs vanaf 16 december 1948 tot 27
januari 1949.
Vanaf 28 januari 1949 is hij onafgebroken
onderwijzer tot hij ontslag moet nemen op 31 december 1970 om te kunnen zetelen
in de Wevelgemse gemeenteraad vanaf 1 januari 1971. Hij is met 386
voorkeurstemmen verkozen op de lijst Gemeentebelangen samen met Camiel Van
Reeth[3] en Luc Vansteenkiste.
Albert ondervindt al vlug dat, in de
politiek, het er hard kan aan toegaan. Hij neemt ontslag en wordt vervangen
door eerste opvolger Frans Soenen op 7 april 1972.
Hij haalt net de kaap van honderd niet en
sterft op 30 augustus 2015.
Roland
Malfait wordt geboren te Wevelgem
op 30 november 1919.
Roland
Malfait
Hij
behaalt het onderwijzersdiploma te Torhout op 30 juni 1938 en vervangt vanaf 5
september 1938 tot 26 april 1941 enkele keren onderwijzer Albert
Vandekerckhove, die eerst verlof neemt om persoonlijke redenen en daarna
gemobiliseerd wordt.
Vanaf
10 juni 1941 wordt hij tijdelijk dienstleider van de ravitailleringsdienst bij
het gemeentebestuur.
Hij
werkt ook mee aan het opstellen van “Ons Gemeenteblad” dat de eerste maal
verschijnt op 17 februari 1943. Samen met schepen Gaston Gheysen stelt hij de
rubriek “Mededelingen van de bevoorradingsdienst” op. Hij schrijft ook artikels
met de initialen R.E.M.
Hij
sluit zich aan bij de groepering P.L. op 1 mei 1944. Het statuut van gewapend
weerstander wordt hem in 1948 vanaf die datum toegekend tot 14 oktober 1944.
Begin
1945 neemt de Gemeenteraad in geheime zitting tuchtmaatregelen tegen
onderwijzend en gemeentepersoneel dat "fout" was tijdens de oorlog.
Roland
Malfait wordt een berisping toegediend, enigszins verbazend gezien hij in 1944
zes maanden gewapend weerstander was.
Hij
wordt ervan beschuldigd, als tijdelijk dienstleider bij de bevoorradingsdienst,
meegewerkt te hebben aan het opstellen en ordenen van de artikels, verschenen
in het gemeenteblad tijdens de bezetting, afnemer geweest te zijn van het
dagblad “Volk en Staat” tot in augustus 1940 en sancties getroffen te hebben
tegen bedienden die geweigerd hadden het avondmaal bij te wonen geschonken door
Michel Byttebier aan het gemeentepersoneel ter gelegenheid van de ontvangst van
Nieuwjaar 1944 door het schepencollege.
Tot
zijn verdediging voert Roland Malfait aan, voor wat het gemeenteblad betreft,
hij slechts ontvangen bevelen heeft uitgevoerd, dat hij nooit anders dan een
los nummer van “Volk en Staat” heeft aangekocht, en geen sancties heeft genomen
tegen bedienden omdat zij hoger vernoemd avondmaal niet bijgewoond hebben.
Vanaf
14 mei 1945 neemt Roland Malfait vrijwillig dienst in het Belgisch leger tot 3
mei 1946, in het tolkenkorps als onderofficier tolk 2de categorie.
Op
12 juni 1946 komt hij opnieuw in dienst als voorlopig onderwijzer in vervanging
van Albert Vanwalleghem en vanaf 1 december 1947 in vast dienstverband in
vervanging van Odilon Zutterman, die met pensioen vertrekt.
Roland
Malfait wordt gepensioneerd op 31 augustus 1981 en overlijdt in 1993.
Jules
Vervenne wordt geboren te Wevelgem
op 24 september 1893. In 1912 behaalt hij het diploma van onderwijzer en in
1913 dat van landmeter. Hij is onderwijzer (1912-1934) en schoolhoofd
(1934-1959) van de gemeenteschool in Wevelgem[4].
In
het begin van dit hoofdstuk beschrijft Jules Vervenne kort wat er gebeurt in de
gemeenteschool tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op het einde heeft hij het over
de weerstandsgroeperingen die na de aftocht van het Duitse leger een gedeelte van
de school in bezit nemen en over hun willekeurig optreden tegenover sommige
onderwijzers.
Hij bedoelt hier vooral Jan Cyriel Silverans,
leider van het Onafhankelijkheidsfront, over wie later meer in dit hoofdstuk.
Hoewel het schoolgebouw tijdens de oorlog
opgeëist wordt door de bezettende macht mag Jules Vervenne verder als
schoolhoofd blijven wonen in de school met als logisch gevolg dat hij dagelijks
contacten heeft met de Duitsers en hij kan toezien wat er met het gebouw
gebeurt.
Na de oorlog wordt hem dat aangewreven en
moet hij verschijnen voor een comité van het Onafhankelijkheidsfront, dat van
zichzelf denkt de plaats te kunnen innemen van het gerecht en van de
politionele macht. Na een verhoor van ongeveer een uur wordt hij heel even
opgesloten maar na beraadslaging toch vrijgelaten. Een dossier wordt opgesteld
dat uiteindelijk geen gevolgen zal hebben.
Arthur Loontjens heeft Jules Vervenne in de
periode 1912-1921 als collega gekend in de gemeenteschool en hij heeft het
evenmin voor hem en zijn vader Felix.
Zie o.a. dossier “Robert Carly”.
Jules Vervenne overlijdt te Wevelgem op 3
september 1980.
Het onderwijzerskorps telt ook een aantal
weerstanders in haar rangen.
De
leider van het Onafhankelijkheidsfront te Wevelgem is Jan Cyriel Silverans,
geboren te Ramsdonk op 19 mei 1900 en onderwijzer in de gemeenteschool te
Wevelgem van 1 oktober 1921 tot 1 september 1962. Hij woont in de Brugstraat 50
te Wevelgem.
In
zijn beginjaren is hij als onderwijzer acht jaar (1921-1928) collega van
oorlogsburgemeester Michel Byttebier.
Op
21 december 1953 wordt aan Silverans de titel toegekend van Burgerlijk
Weerstander voor de periode van 1 november 1943 tot 4 augustus 1944 om volgende
redenen:
“Overwegende dat
verzoeker actief aan de geheime strijd tegen de vijand heeft deelgenomen en
hierbij een activiteit aan de dag heeft gelegd waarmede wezenlijke gevaren
verbonden waren:
- door
de medewerking verleend bij de inrichting en de activiteit van werken van
vaderlandse solidariteit die tot doel hadden de oogmerken van de vijand of
van zijn handlangers te bestrijden;
- door
bijstand verleend aan personen door de vijand opgespoord om een andere
reden dan wegens een inbreuk op het gemeen recht;
Overwegende dat verzoeker
inderdaad zich gelast heeft in de schoot van het werk “Solidariteit van het O.F.”
met het inzamelen der steungelden; dat het weliswaar gebleken is dat de
ingezamelde steungelden slechts gedurende de twee of drie maanden die de
bevrijding voorafgingen doelmatig werden aangewend, doch dat de inzameling
ervan door verzoeker reeds werd aangevangen in November 1943;
Overwegende dat verzoeker
bovendien vanaf November 1943 tot begin Augustus 1944 herhaaldelijk doch
evenwel niet doorlopend onderdak en hulp verleend heeft aan twee
weerstandsleiders die door de vijand werden opgespoord;
Overwegende dat verzoeker
zijn verzetsactiviteit heeft ontplooid van 1 November 1943 tot 4 Augustus 1944;
Overwegende dat verzoeker
vanaf 4 Augustus 1944 tot inactiviteit gedwongen is geweest doch zulks om
redenen die aan zijn optreden als Burgerlijk Weerstander vreemd zijn.”
Op
11 januari 1955 wordt hem ook, na beroep, de titel van Weerstander door de
Sluikpers toegekend voor de periode van 1 november 1943 tot 6 september 1944,
om volgende redenen:
“Overwegende dat het
beroep regelmatig is naar de vorm, binnen de wettelijke termijn ingediend en
derhalve ontvankelijk is;
Overwegende dat de
bestreden beslissing als grond van erkenning weerhouden heeft:
- het
stelselmatig verspreiden van “FRONT”, “NEEN”, “DE ROODE VAAN” en “LA LIBRE
BELGIQUE” van 1 Juli 1942 tot 6 September 1944;
- het
drukken van “BELGIE VRIJ” en “’t VRIJE VLASLAND” vanaf 1 Januari 1944 tot
aan de bevrijding;
Overwegende dat geïntimeerde
het verhandelen van “DE ROODE VAAN” niet ingeroepen heeft; dat anderzijds de
Nederlandse uitgave van “FRONT” waarop hij zich beroept en het blad “NEEN”,
slechts in 1944 verschenen;
Overwegende dat de
leverancier van “LA LIBRE BELGIQUE” verklaart aan geïntimeerde 5 tot 10
exemplaren te hebben gegeven;
Overwegende dat het
derhalve met reden is dat, zoals het vermeld wordt in de besluiten van de heer
Staatscommissaris, de activiteit gericht op “FRONT” en “NEEN” op zichzelf
beschouwd, niet kan voldoen aan de tijdsvoorwaarden bepaald door de wet van 1 September
1948; dat deze gericht op “DE ROODE VAAN” niet in aanmerking komt en deze
betrekking hebbende op “LA LIBRE BELGIQUE” te gering is om als grond tot
erkenning te dienen;
Overwegende echter dat geïntimeerde
blijkt bedrijvig te zijn geweest in zake “DE VLASSER” en niet “’t VRIJE
VLASLAND”, zoals verkeerdelijk werd opgegeven en weerhouden;
Overwegende dat getuige
DE CONINCK Albert bepaalt dat hij in de herfst 1943, en alleszins vóór December
1943, “DE VLASSER” heeft gedrukt en uitgegeven te WEVELGEM en dat geïntimeerde
een zijner ijverige medewerkers was, en tevens dat deze exemplaren ervan
verspreidde;
Overwegende derhalve dat
deze bedrijvigheid, gesteld in de Herfst 1943 en vóór December 1943, gevoegd
bij het drukken in 1944 van “BELGIE VRIJ” en bij de verspreiding van “FRONT”,
“NEEN” in 1944 en enkele exemplaren van “LA LIBRE BELGIQUE” vroeger, wel een
duur van meer dan zes maanden tussen 1 Juni 1940 en 4 Juni 1944 heeft gehad;
dat de aanvangsdatum der verzetsperiode dient vastgesteld op 1 November 1943 en
niet op 1 Juli 1942.”
Aan zijn echtgenote Maria Eugenia Praille,
geboren te Londerzeel op 15 februari 1898, wordt eveneens de titel van
Weerstander door de Sluikpers toegekend. Zij sterft te Kortrijk op 30 januari
1960. Hetzelfde jaar hertrouwt Silverans met Marie Therese Leterme, die tevens
actief was geweest in het verzet.
Jan Cyriel Silverans overlijdt te Wevelgem op
28 juni 1975.
Een collega van Silverans, zowel in het
onderwijs als in de weerstand, is Jules Maurice Soenen. De eerste lesdag
van “Meester Soentje”,
geboren te Staden op 1 december 1912, valt op 7 januari 1937, zijn laatste
lesdag op 31 augustus 1978.
Vanaf 26 mei 1940 tot 21 april 1941 is hij
krijgsgevangene in Duitsland.
Hij wordt actief bij de weerstand. Onder de
leiding van Cyriel Silverans neemt hij zelf de leiding over een aantal
weerstanders. De hoedanigheid van Gewapend Weerstander, als aangeslotene bij de
P.M., wordt hem toegekend van 18 mei 1943 tot 18 november 1944.
Na de bevrijding wordt hij lid van de lokale controlecommissie
der Patriottische Milities van Wevelgem en secretaris “Oud-gevangenen”
Wevelgem.
Maurice Soenen overlijdt te Linden op 22
januari 2000.
Jules Maurice Soenen,
krijgsgevangen
Een andere collega in het verzet is Maurice
Aloïs Vankeirsbilck, geboren te Moorsele op 27 november 1911. Hij behaalt
het diploma van onderwijzer in Torhout en heeft les in de gemeenteschool te
Wevelgem van 12 september 1932 tot 30 september 1968. Op 30 augustus 1935
treedt hij in het huwelijk met Paula Vandaele, ze gaan wonen in de
Gullegemstraat 21. Hij overlijdt te Kortrijk op 24 april 1982.
Maurice Vankeirsbilck
Op 15 juni 1947 schrijft Maurice
Vankeirsbilck zijn “Biographie van de Weerstand”:
“ACTIVITEIT IN 1941
Als voorzitter van een wijkcomiteit van “Winterhulp”
(1/5 der gemeente Wevelgem en tevens belangrijkste tak), in October 1941,
ontslag genomen en hierin gans het bestuur van de wijk mede ontslag doen nemen,
omdat tot algemene voorzitter der gemeente en als propagandaleider, een gekende
nazi, Byttebier Michiel, naderhand nazi-burgemeester van Wevelgem, opgedrongen
en benoemd werd. Hierdoor werd de werking van Winterhulp, in dit deel van de
gemeente, voor ettelijke maanden onmogelijk gemaakt, met het gevolg dat 1/5 der
arbeiders van Wevelgem tegen Byttebier opkwam en Winterhulp als Duits
betitelde. Gans de duur van de bezetting zijn ze er niet meer in geslaagd nog
een comiteit in dat deel van de gemeente op te richten en heeft men aldus geen
onderduims en onrechtstreekse propaganda voor de nazi meer kunnen voeren.
ACTIVITEIT IN 1942
Door het feit dat ik een perceel bouwgrond beteelde,
dat nabij het vliegveld van Wevelgem, langsheen de grote baan naar Kortrijk,
gelegen was, werd ik in buitengewone gelegenheid gesteld (ik wist mij een
vrijbrief aan te schaffen om mij naar daar te begeven), allerhande kleine
sabotagedaden te verrichten: telefonische verbindingen met de kommandantuur en
de officieren van het vliegveld onderbroken, de electrische verlichting der
soldatenkwartieren onmogelijk gemaakt, door het stuk gooien der leiding, door
verbrijzelen en wegnemen van lampen en breken van schakelaars, door
kortsluitingen te verwekken, de ondergrondse drinkwaterleiding bij de
ondergrondse kranen afgesloten, zodat keuken en troepen van het vliegveld tijdelijk
zonder water waren, fietsbanden der Duitsers lek gestekt, rattenvergift (in
vorm van koren) toegediend aan honden, kiekens en konijnen welke aan de
soldaten toebehoorden. Als gevolg van al deze zaken werd een bestendige wacht
(zwarte brigade) geplaatst om de kwartieren en de omgeving te bewaken.
PERS: Illegale “Roode Vaan” vanaf nummer 1, Maart
1942, regelmatig gelezen en klandestien doorgegeven.
ACTIVITEIT IN 1943
Verder gewerkt zoals in 1941 en 1942.
Na een individuele weerstandsgroep gesticht te hebben
(zes personen) in April 1943 (rond 15 en der maand) in kontakt met Deconinck
Albert nu P.S. der kommunistische partij, federatie Kortrijk, onmiddellijk
aangesloten bij het “Onafhankelijkheidsfront”. Medestichter van het O.F. te
Wevelgem, gelast met de organisatie, de leiding en de aanwerving van
weerstanders, O.F. en P.A.. Gelast met opzoeken en overhandigen van munitie en
vuurwapens ten dienste der P.A.. Geheime vergaderingen ten mijnen huize onder
leiding van A. Deconinck. Aan de voortvluchtigen (A. Deconinck, G. Gintertaele,
H. Deschamps) wekelijks ’n eetmaal verschaft. Voedsel, slaapgelegenheid,
vergaderplaatsen opgezocht ten dienste der leiders en opgespoorden van O.F. en
P.A.. Medeverantwoordelijke bij de beraming, de voorbereiding, de uitvoering en
de verdeling van materiaal voor sabotage op: de spoorwegen, de telefonische
verbindingen, de legerauto’s, de collaborateurs voor Wevelgem en omgeving.
Verantwoordelijke bij de beraming, voorbereiding, verdeling van materiaal en
uitvoering van de massale brandstichting bij de collaborateurs en
nazi-vlashandelaars, te Wevelgem op Oudejaarsavond van 1943. Gevolg: er werden
wachten aan schuren, bergplaatsen en fabrieken opgesteld en verplichtend
gemaakt.
ACTIVITEIT IN 1944
Verder gewerkt zoals in 1941, 1942 en 1943.
- GEHEIME VERGADERINGEN: lid van de plaatselijke en
regionale leiding van het O.F. en als dusdanig alle vergaderingen
bijgewoond. Regelmatige afspraken met de leiding van de P.A. (Deconinck
Albert, Neven Frans, Van Eetvelde Leopold). Regelmatige afspraken gehad en
verslagen overhandigd aan Vercammen Eric, verantwoordelijke organisateur
van het O.F. der Vlaanderen en met Naert Maurice, verantwoordelijke voor
de réfractairs.
- ORGANISATIE: organisateur voor de réfractairs en
de patriotten voor de régionale Wevelgem, Gullegem, Lauwe, Moorsele,
Lendelede. Deze groep was voor de bevrijding reeds nagenoeg twee honderd
weerbare mannen sterk. Een eerste kontakt opgedaan te Moorslede en mede
met Naert Maurice, stichter van het O.F. comité voor de régionale Moorslede,
Passendale, Dadizele, Ledegem, Rollegem-Kapelle. De beste en
vertrouwbaarste en actiefste elementen overgeheveld naar de P.A.. KADERS
gevormd en onderricht gegeven in gereedheid voor de strijd der bevrijding.
Gebruik en onderhoud der wapens aangeleerd. Enkele opstellingen en
strijdformaties in theorie aangeleerd.
- PERS EN PROPAGANDA: hoofdverdeler der lokale,
regionale (mede opsteller) en nationale sluikpers voor de regionale
Wevelgem en onder nr. 2 vernoemde gemeenten (1943 en 1944): België Vrij,
Front, De Partisaan, De Eendracht (S.S.K. orgaan), Neen, ’t Vrije
Vlasland, De Vlasser, Manifesten der 21 juli viering (43 en 44),
Manifesten “Boerenstrijd” tegen zwarte markt en het verbod van dorsen
(1944).
- SOLIDARITEIT: slaapgelegenheden en schuilplaatsen
voor voortvluchtige weerstanders opgezocht. Geldinzamelingen geleid, op
regionale schaal, ten behoeve van de weerstand. Gelast met de regionale
uitbetaling der georganiseerde werkweigeraars, vanaf Juni 1944 (gemeenten
aangegeven onder nummer 2). Laten drukken bij de drukkerij Herman te
Gullegem, van duizend valse vrijstellingsbewijzen voor voortvluchtige
jongelingen, die verplicht naar Duitsland moesten gaan werken. Voor die
valse vrijstellingen, valse stempels aangeschaft en gebruikt. De
vrijstellingsbewijzen gedeeltelijk onder de werkweigeraars verspreid.
- INLICHTINGEN: als inlichtingsagent van de P.A.
sedert April 1943, aangeduid door Deconinck Albert, allerhande
inlichtingen over de vliegvelden van Wevelgem en Moorsele ingewonnen en
overgemaakt. Allerhande inlichtingen ingewonnen en overgemaakt over de
bedrijvigheid, wachtposten, stellingen en toevoer van materiaal, der
Duitse troepen en der zwarte brigade, die in de streek gevestigd waren.
Plan (gedetailleerd) overgemaakt van de Duitse Wapensmederij (Cercle
Leopold), nabij het vliegveld te Wevelgem. De volledige plans van de
statie te Kortrijk bemachtigd. Het werk, de omgang en het gedrag der
ingelijfde partisanen (op bevel) gadegeslagen en verslag uitgebracht en
aan de bedoelde partisanen de mij opgelegde orders en afspraken
overgebracht.
- WAPENS: instructie over de wapens gegeven aan de
kaders der régionale. Wapens ingezameld (revolvers: uit Wevelgem: 3 van
Deryckere Charles, 1 van Denys André, 1 van Chambart Jules; uit Gullegem:
1 van Deketelaere; uit Lauwe: 1 van Verraest Marcel, enz.). Bij de
bevrijding, alle jachtgeweren en andere vuurwapens bij boeren en burgers
gerequisitionneerd. Vóór de bevrijding de hoger genoemde wapens aan de
P.A. uitgereikt voor zover ik daartoe orders kreeg. De overblijvende
vuurwapens en de munitie opgeborgen bij Vankeirsbilck Achiel, Roobaardstraat,
11, Wevelgem. Bij de bevrijdingsstrijd alle overgebleven wapens en munitie
evenals de opgeëiste wapens en munitie en de aangeslagen wapens en munitie
van de vijand, aan de partisanen uitgereikt. In 1943 meer dan 1500 kogels
bij Vandaele Michel, Gullegemstraat te Wevelgem afgehaald en ten dienste
van de P.A. gesteld.
- SABOTAGE: zie 1941, 1942, 1943 in de zelfde aard
verder gewerkt. Aangeslagen rashond der Duitsers losgelaten terwijl hij
een ogenblik zonder toezicht was. Bereiding en verdeling van materiaal voor
brandstichting. Aanschaffen en verdelen en gebruiken van vitriool om op de
banden der Duitse auto’s te gieten om ze zodoende te doen springen. Medeverantwoordelijke
voor alle sabotage (spoorwegactie) te Wevelgem en in de andere gemeenten
der regionale.
- GEWAPENDE ACTIES: leiding en hulp aan groep P.A.,
bij het neerschieten van een meest geducht gestapo der streek (Pille uit
Moorsele), na het neerschieten van twee gevreesde Duitsers
(patriottenjagers), zes weken vóór de bevrijding, voortvluchtig geweest
daar de gestapo en de Duitsers op het spoor waren om gans de groep aan te
houden. Leiding en bijstand bij het aanslagen van fietsen ten behoeve van de
partisanen.
- GENEESKUNDIGE DIENST: pakjes bewaard en
uitgereikt voor eerste verzorging bij schotwonde of ander ongeval, die
eventueel aan een weerstander op bevolen dienst kon overkomen. Medisch
korps gesticht met de dokters: de heren Verraest uit Wevelgem en De Geest
uit Moorsele, met 1ste sergeant Amerlinck Gabriel uit Wevelgem
en met de juffrouwen Deneckere Agnes en haar vriendin, leden van het
Belgische Roode Kruis, uit Wevelgem. De patriot, welke geschoten werd bij
het neerschieten van gestapo Pille uit Moorsele, laten verzorgen door Dr.
Verraest uit Wevelgem. De patriotten, welke geschoten werden bij de actie
op de twee Duitsers te Wevelgem, de eerste zorgen toegediend, een
schuilplaats opgezocht en hen aan de zorgen van Dr. De Geest uit Moorsele
toevertrouwd.
- HULP AAN GEALLIEERDEN:
- Piloten:
i.
Alvin
Casey: Can. R.115376 R.C.A.F. Overseas RR2 Peterboro, Ontario, Canada,
neergekomen te Wevelgem op 9-5-44 en opgevangen te Lauwe op 12-5-44, bij de
familie Verraest, Meenestraat, Lauwe. Aan de piloot verzorging, kleding,
voedsel en 1 dag verblijf verschaft. Verder toevertrouwd aan de zorgen van de
P.A.
ii.
Luitenant
Paul George 0.811066 1668 Federal B.L.v.D. Denver, Colorado, USA, neergekomen
te Oostende op 29 Juni 1944 en opgevangen te Wevelgem op 4 Juli 1944. 1ste
kontaktname, inlichtingen ingewonnen, klederen verschaft en zijn kostuum van
piloot tot na de bevrijding bewaard en het hem dan teruggegeven.
- 5 Russische krijgsgevangenen uit de handen der
Duitsers bevrijd, verzorging, kleding, voedsel en onderdak verschaft
gedurende de eerste dagen hunner ontvluchting en ze verder ter
beschikking van de P.A. gesteld alwaar ze medegewerkt hebben aan de
strijd voor de bevrijding en vóór de bevrijding de hun opgelegde orders
van sabotage hebben uitgevoerd. Eerst werden er twee onmiddellijk na hun
ontvluchting door mij persoonlijk opgevangen te Gullegem, Aardappelhoek,
50, waar ik mijn nachtverblijf had. De verblijfplaats van de anderen werd
door hen opgegeven. Onder mijn leiding werden die alle vijf samengebracht
te Lauwe, vandaar naar Moorsele overgebracht, en verder altijd onder mijn
leiding 2 ervan naar Passendale verplaatst en de andere 3 naar Moorslede.
Ik heb telkens persoonlijk aan de overplaatsingen deelgenomen. Dit was op
18/4/44.
- BEVRIJDINGSSTRIJD: als operatief korpskommandant
der P.A. 0.31 de vliegvelden van Wevelgem en Moorsele doen bezetten,
bewakingsopdrachten doen uitvoeren, alle weerstanders P.A.
West-Vlaanderen, militair georganiseerd en onderricht. Leiding en deelname
in de gevechten tegen de terugtrekkende Duitse eenheden op 3, 4, 5 en 6
September 1944. Talrijke Duitse militairen krijgsgevangen gemaakt, na ze
ontwapend te hebben (tweemaal een veertigtal), oorlogsbuit gemaakt. Door ons optreden kunnen beletten dat de
Duitsers zich nestelden en stellingen maakten langs de Leieboorden tussen
Menen en Kortrijk; daardoor ook kunnen beletten dat de brug over de Leie
(Wevelgem – Lauwe) opgeblazen werd en daardoor ook de bevrijding van de
streek verhaast, gezien de geallieerden over deze brug de streek zijn
komen bevrijden. Bij de terugkeer van Normon Emiel uit Izegem nam deze de
dienst van korpskommandant terug waar en ik werd zijn adjunct als korpsstafoverste
voor de provincie West-Vlaanderen. Als dusdanig heb ik op orders, kontakt
genomen voor het leveren van strijdkrachten aan de geallieerden te Damme
(het eerste regiment P.A. 0.31 Wevelgem, leverde 80 mannen volledig
uitgerust. Ook kontakten genomen te Blankenberge. Begin Januari ’45, na
alles in regel gebracht te hebben met de binnenlandse troepen, ben ik na
overeenstemming met Normon Emiel, terug naar het onderwijs gegaan.”

Bron: “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog” (deel
3 – pagina 122) van José Vanbossele.
Aan Maurice Vankeirsbilck wordt op 12 november 1947 door de
controlecommissie van Brugge de hoedanigheid van Gewapend Weerstander toegekend,
als aangeslotene bij P.L., op 26 oktober 1953 de hoedanigheid van Burgerlijke
Weerstander en op 4 februari 1955 de hoedanigheid van Weerstander door de
Sluikpers.
Aan zijn echtgenote Paula Vandaele wordt de hoedanigheid van Gewapend
Weerstander toegekend op 6 februari 1948.