Collaboratie en repressie in Wevelgem
Wie waren de collaborateurs in het Wevelgem
en onder welke vormen werd er al dan niet doelbewust of vrijwillig met de
bezetter meegewerkt?
Op belgiumwwii.be geven Bruno De Wever
en Nico Wouters een mooi overzicht van de soorten collaboratie en de
bestraffing ervan:
“Collaboratie met de bezetter manifesteert zich in
alle domeinen van de samenleving. Politieke collaboratie vormt vaak de basis
voor andere vormen van collaboratie. In Vlaanderen wil het
Vlaams-nationalistische Vlaams Nationaal Verbond (VNV) zijn doelstellingen
bereiken via de bezettingsmacht. De partij verovert machtsposities in het
bestuur van België.
Het VNV wordt beconcurreerd door Groot-Duitse collaborateurs
van de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap (DeVlag) en de Algemene-SS Vlaanderen
(ASSVL) die steun krijgen van de machtige Duitse SS.
Militaire collaborateurs lopen het meest in de kijker.
Ze dragen immers een uniform van het Duitse leger of van een paramilitaire
formatie en ze zijn gewapend. Ze worden ingezet als hulptroepen van de
bezettingsmacht of aan de Duitse fronten, vooral aan het oostfront. De
rekrutering voor (para-)militaire eenheden gebeurt via VNV, DeVlag en ASSVL die
zo hun loyaliteit aan de bezetter willen bewijzen. Toch is er ook een toestroom
van apolitieke collaborateurs die zich om redenen van broodwinning, persoonlijk
opportunisme of avonturisme engageren. Ook economische collaboratie gebeurt
meestal uit opportunistische redenen van winstbejag …
Collaborerende schrijvers en kunstenaars legitimeren
het nationaalsocialistische regime.”
Deze laatste vorm van artistieke of culturele
collaboratie kan men als politieke collaboratie beschouwen.
Een ander onderdeel van de politieke collaboratie
is de administratieve collaboratie, die zich vooral uit bij de
oorlogsburgemeesters en -schepenen, ook bij sommige gemeentesecretarissen die
op post blijven tijdens de bezetting en binnen corporaties zoals de NLVC[1] en het Rijksarbeidsambt[2].
De militaire collaborateurs vinden we terug
in volgende groeperingen:
- Militaire
groeperingen: Waffen-SS[3],
Vlaams Legioen[4] en
Kriegsmarine (zeemacht);
- Paramilitaire
groeperingen: Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK)[5],
Fabriekswacht[6],
Vlaamse Wacht[7] en
Organisation Todt (OT)[8];
- Paramilitaire
groeperingen van politieke aard: Dietsche Militie-Zwarte Brigade (DM-ZB)
en Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (VAVV)[9];
- Politionele diensten:
Feldgendarmerie[10],
Sicherheitspolizei[11]
en Geheime Feldpolizei (GFP)[12].
De verklikking vormt een afzonderlijk
hoofdstuk in het collaboratieverhaal. Niet alleen Joden, verzetslieden of
werkweigeraars worden verklikt, maar ook wie een anti-Duitse belediging uit of
naar de Britse radio luistert, loopt het risico door buren, collega’s of
familieleden aan de bezetter overgeleverd te worden. Dikwijls betreft het
afrekeningen en wraaknemingen die zich in de privésfeer afspelen.
De “relazen” in ons boek, zeker over de
goedgelovige of opportunistische oostfronters, al dan niet met een ideaal, zijn
soms schrijnend en de bestraffing na de oorlog is meestal buitensporig en staat
niet in verhouding tot de begane fouten tijdens de oorlog. De strafmaatregel is
bovendien niet in elk geval gelijk en hangt af van de rechter, van de plaats en
van het tijdstip van de bestraffing. Uit onderzoeken blijkt tevens dat het soms
beter is de straf te ondergaan dan ze te ontlopen.
Over die bestraffingen
citeren we verzetsman en gerechtsjournalist Louis De Lentdecker in zijn “Memoires” (Tielt, Lannoo, 1997):
“In mijn verslagen over processen tegen incivieken en collaborateurs (…) ben ik tekeergegaan tegen de brutaliteit en de partijdigheid van rechters, de hardvochtigheid van auditeurs, de laagheid van meinedigen, de onbetrouwbaarheid van getuigen en onderzoekers, de wraaklust van verzetslieden en gewezen politieke gevangenen, de zwakheid, de lafheid, de onverschilligheid, het opportunisme van politici. Velen hebben mij dat kwalijk genomen of begrepen niet hoe ik zoiets durfde.”
Van wie – de opsomming is
onvolledig – uit Wevelgem, er geboren of gewoond hebbende, vonden wij dossiers
terug, via het Belgisch Staatsblad en in onze rijksarchieven?
Willy Amerlinck, geboren te Wevelgem op 30 maart 1925 en er
wonende in de Brouwerijstraat 57, verblijft in de gevangenis van Arlon van 6
juli 1945 tot 18 juli 1945, in die van Sint-Gillis van 18 juli 1945 tot 10
augustus 1945 en in die van Kortrijk van 10 augustus 1945 tot 18 november 1945,
dag waarop hij vrij komt.
Bij beslissing van 24 mei
1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Willy Amerlinck
beroofd van zijn burgerlijke en politieke rechten uit reden van lidmaatschap
“Feuerwacht” in België en Duitsland.
Bij vonnis van de rechtbank
van eerste aanleg van Kortrijk van 5 juni 1952 wordt hij hersteld in al zijn
rechten.
Robert Beels, wever, geboren te Lauwe op 19 juni 1915 en
wonende op de Wijnberghoek 36 te Wevelgem wordt op 3 mei 1946 door de
krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf en
gedurende twee jaar onder politietoezicht geplaatst uit hoofde van:
“lid geweest te zijn van het V.N.V. te Wevelgem, in
1941-1942-1943, lid van de hulpbrigade van het V.N.V. en van mannen aangeworven
te hebben te Wevelgem voor den O.T. en voor militaire werken, van december 1942
tot maart 1943, militair zijnde, verraad te hebben gepleegd”.
Op 3 juni 1948 wordt
René Bossuyt,
geboren te Ardooie op 1 april 1897 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat
292, door de krijgsraad van Brugge, zetelend te Kortrijk, veroordeeld tot
vijftien jaar dwangarbeid en levenslange ontzetting van de rechten bepaald bij
artikel 123sexies van het strafwetboek o.a. wegens verklikkingen aan de vijand
uit winstbejag.
Albert
Brouckaert, metaalbewerker, geboren te Beveren Roeselare
op 15 mei 1921 en wonende in de Reutelstraat 19 te Wevelgem, wordt op 12
februari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot één jaar
gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens
lidmaatschap van de Fabriekswacht.
In zijn dossier
worden zijn daden vermeld die tot de veroordeling hebben geleid:
“Heeft nog geen militairen
dienst gedaan. In April 1941 ging Brouckaert vrijwillig naar Duitschland werken
doch keerde begin 1942 naar België terug. In September 1942 ging hij nogmaals
voor enkele maanden vrijwillig naar Duitschland werken, ditmaal in gezelschap
van zijn echtgenoote.
In November 1943 meldde hij
zich dan bij de Fabriekswacht te Vilvoorde, doch kort daarop werd hij
overgeplaatst naar Wevelgem alwaar hij de wacht moest houden aan het vliegveld,
alwaar hij bevorderd werd tot brigadier.
In September 1944 moest hij
de Duitschers vergezellen in hun achteruittocht, doch te Hasselt poogde hij te
ontvluchten. Daarom werd hij aangehouden en overgebracht naar een straflager in
de omgeving van Karlsruhe. Ter gelegenheid van een bomaanval gelukte hij erin
te ontsnappen en na enkele dagen kwam hij terecht in de geallieerde linies te
Landen.”
Cyriel
Bultynck, geboren te Winkel-Sint-Elooi op 4 oktober
1898, vlashandelaar en wonende in de Rivierstraat 3 te Wevelgem, wordt op 18
december 1947 door de krijgsraad van Brugge, zetelend te Kortrijk, tot negen
maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” veroordeeld
wegens allerlei weefsels en vooral bachegoed geleverd te hebben aan de vijand
door bemiddeling van andere personen.
Op 23 juni 1947
veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk Georges
Callewaert, geboren te Barbois-Buncay (F) op 28 november
1921 en tijdens en kort na de oorlog wonende op de Kruishoek 104 te Wevelgem,
tot één jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” wegens
lidmaatschap van de DeVlag en van het veiligheidskorps van die organisatie.
Uit een
genadeverzoek met vraag tot strafvermindering van zijn advokaat Halsberghe van
8 oktober 1947 gericht aan Prins Karel vernemen we dat Georges Callewaert zijn
studies heeft gedaan in een school voor hofbouwkunde en dat hij een stille
minzame jongen is, een noeste werker die nauwelijks 19 jaar is als de oorlog
uitbreekt.
Reeds vóór de
bezetting is hij in dienst bij een zekere Jacques Cappelle van Menen, die een
moes- en fruitkwekerij uitbaat te Halluin. Callewaert bereddert er alles en
krijgt de belofte ooit de associé van Cappelle te worden.
In 1941 laat
Cappelle zich inlijven bij de “Légion Wallonie”. Op dat ogenblik krijgt
Callewaert de opdracht gans de exploitatie waar te nemen, hetgeen hij doet met
zorg en toewijding. Hij krijgt ook de opdracht hem regelmatig pakjes op te
sturen via de DeVlag.
Callewaert komt
aldus in aanraking met de celleider van Menen die hem aanzet lid te worden van
de DeVlag, wat hij niet durft te weigeren. In juli 1944 wordt hij, op vraag van
de Wevelgemse celleider, lid van het veiligheidskorps van de DeVlag.
Ook Remi Wallays,
burgemeester van Wevelgem, vraagt aan de bevoegde minister strafvermindering
voor Callewaert. Hij doet dat met zijn brief van 28 november 1947, waarin hij
stelt dat Georges Callewaert behoort tot een deftige werkersfamilie in Wevelgem
en dat hij handelde uit onwetendheid.
In afwachting van
de uitvoering van de straf werpt nog een burgemeester zijn gewicht in de
schaal, namelijk P. Van Goidsenhoven-Anciaux, burgemeester van Ezemaal en
eigenaar van een bloemenkwekerij, die er alle belang bij heeft dat Callewaert
niet naar de gevangenis moet.
In een brief
daterend van 1949 gericht aan de Minister van Justitie schrijft hij:
“Mijnheer de Minister,
Ondergetekende neemt de
eerbiedige vrijheid beroep te doen op Uwe hoge welwillendheid, ten einde niet
uitvoering te bekomen van het vonnis geveld door de Krijgsraad van Kortrijk, de
23/6/1947, ten laste van de genaamde Callewaert Georges, verblijvend alhier.
Voornoemde werd alsdan
veroordeeld tot een jaar gevang.
Sedert meer dan twee jaar,
is voornoemde alhier tewerk gesteld, en wij kunnen in geweten bevestigen dat
hij de algemene achting geniet, onberispelijk, onder alle oogpunten, van gedrag
en levenswijze, zoo vóór als na de feiten.
Belanghebbende heeft
ingsgelijks na de bezetting zijn militaire dienst volbracht tot de hoogste
tevredenheid zijner oversten.
Het betreft tevens, een
onmisbare kracht, als leider eener bloemenkwekerij welke in geval zijner
afwezigheid onschatbare schade zou ondergaan, hij alleen op de hoogte zijnde
dezer uitbating.
Gelieve te aanvaarden, Heer
Minister, met zijn voorafgaande dank, de verzekering zijner oprechtste gevoelens
van hoogachting.
P. Van Goidsenhoven, Burgemeester
Ezemaal ”
Op 20 september
1949 formuleert het consultatief comité der gevangenissen volgend advies:
“Rekening houdend met de
jeugdige leeftijd van betrokkene alsook met zijn herklassering zijn twee leden
van het comité de mening toegedaan dat zijn straf in een geldboete zou kunnen
omgezet worden, geldboete waarvan het bepalen van het bedrag aan de wijsheid
der hogere instanties gelaten is.
Twee leden stellen voor het
verzoek om genade te verwerpen daar betrokkene tot nog toe niets van zijn straf
heeft uitgeboet.”
We hebben niet
kunnen achterhalen of Georges Callewaert uiteindelijk zijn straf heeft
uitgezeten. Een nota van 19 oktober 1949 laat aan de minister weten dat hij nog
steeds in vrijheid is.
Robert Carly, geboren te Menen op 23
mei 1921 en wonende in de Kortrijkstraat 79 te Wevelgem, wordt op 7 juni 1945
door de Krijgsraad van Kortrijk aanvankelijk bij verstek tot de doodstraf
veroordeeld, een straf die door dezelfde Krijgsraad op 16 november 1946 herleid
wordt tot 15 jaar buitengewone hechtenis. In beroep wordt hij op 15 maart 1947
door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot 4 jaar gewone hechtenis en
levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.
De veroordeling tot de doodstraf wordt als
volgt gemotiveerd door Substituut Roland H. de Sagher bij het krijgsauditoraat
van Kortrijk:
“Was hulpmekanieker van beroep. In het begin van de
bezetting werkte hij voor eigen rekening volgens de inlichtingen van het
Arbeidsambt. Volgens dezelfde inlichtingen trad hij in April 1941 tot December
1941 in de N.S.K.K., daarna ging hij in de Waffen-SS. Hij werd gezien in
Feldgrau uniform van SS en drager van een revolver. Hij is thans
voortvluchtig.”
Carly Robert
Hij wordt uiteindelijk toch aangehouden en na
een tijdje, vermoedelijk halverwege 1947, luidt het advies van de bestuurder
van de gevangenis als volgt:
“Primaire veroordeelde die sinds vijf maanden de helft
van zijn straf heeft uitgeboet. Carly was nog geen twintig jaar toen hij zich
in de dienst van de vijand aanmeldde. Hij heeft deze beslissing genomen op een
kritiek ogenblik van zijn jeugd, vol idealisme met een grote avontuurlijke
aanleg, heeft de propaganda van gewetenloze mensen in hem een zeer gunstig
terrein gevonden. Hij beweert nooit dienst gedaan te hebben in een strijdende
eenheid en slechts als mechanieker, in zijn vak dus, gewerkt te hebben. Wat er
ook van zij, hij is als een wrak teruggekomen na maandenlang verblijf in
hospitalen; zo hij lichamelijk nog in betrekkelijk goede conditie is, dan heeft
zijn geestestoestand onder de gevolgen van ernstige verwondingen een lelijke
deuk gekregen; hij lijdt aan geheugenverlies en heeft er ook epilepsie van over
gehouden. Dit alles om te betonen dat zo hij zwaar gefaald heeft, de gevolgen
van zijn daad voor hem zeer nadelig zijn ook. Nu hij door de gevangenzitting
ook zeer werd beproefd – want de opsluiting heeft op hem zo lichamelijk als
moreel zwaar gewogen – waren de leden van de conferentie van het personeel van
oordeel dat een einde mocht gesteld worden aan zijn boetedoening en hij de
voorwaardelijke invrijheidstelling verdiende. Aan politiek heeft hij feitelijk
nooit meegedaan en op dat gebied levert hij geen gevaar op naar de toekomst.
Reclassering: hij keert bij zijn vader terug en zal bij deze zoals vroeger
werkgelegenheid vinden waar hij als garagist hem best zal kunnen gebruiken. Het
heeft er de schijn van dat zijn terugkeer in de gemeente geen opspraak zal
verwekken. Moest hij er nochtans ongewenst zijn dan geeft hij als tweede
verblijfplaats op Lauwe, waar hij bij zijn zuster een onderkomen zou vinden.
Voogdij van de sociaal assistent van het gebied.”
Ook aan het gemeentebestuur van Wevelgem
wordt op 27 september 1947 gevraagd of er vanwege de openbare opinie geen
bezwaar bestaat tegen een gebeurlijke terugkeer van Robert Carly. Op 10 oktober
1947 antwoordt de gemeente het volgende aan de bestuurder van de
strafinrichting te Oudenaarde:
“… We zijn de mening toegedaan dat het feit van een
gebeurlijke terugkeer van voornoemde geen aanstoot zou geven voor de bevolking.
Anderzijds echter oppert de vader een zeker bezwaar,
niet tegen de voorlopige invrijheidstelling van zijn zoon, wel tegen de
gebeurlijke terugkeer in het ouderlijk huis daar hij de mening toegedaan is dat
hij daardoor grote schade zou ondervinden in zijne werkzaamheid als garagist. Ingeval
Carly Robert, bij een gebeurlijke invrijheidstelling, een andere verblijfplaats
zou vinden, zou de Heer Jules Vervenne, bestuurder der gemeentelijke
jongensschool, ervoor te vinden zijn om als voogd van Carly Robert op te treden
…”
Robert Carly komt voorwaardelijk vrij op 3
december 1947.
Op 9 maart 1946
wordt August Claeys,
geboren te Wevelgem op 14 december 1921 en woonachtig op de Posthoornhoek 36 in
Wevelgem, veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk en daarna op 27 juni 1946
door het krijgshof te Gent tot vijf jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting
van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.
De Substituut zet op 1 oktober 1946, naar aanleiding van een genadeverzoek ingediend door zijn vader, de feiten nogmaals uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:
“Veroordeelde was nog geen
soldaat geweest op het oogenblik der feiten. Einde 1942 is hij als vrijwillige
arbeider naar Duitschland vertrokken, alwaar hij zich onmiddellijk liet
inlijven in de Organisatie Todt. Hij is in die hoedanigheid in dienst gebleven
voor de vijand tot einde 1944.
Na eerst hardnekkig te
hebben geloochend, bekent hij, zich rond dat tijdstip te hebben aangesloten bij
de Waffen SS, zoogezegd om te ontsnappen aan de vervolgingen gevolg aan
sabotagedaden welke hij als O.T. soldaat, zou gepleegd hebben in een chemische
fabriek te Hammerheim. Op 28 April 1945, nabij Stettin, valt hij in handen der
Russen, maar hij slaagt er in zijn haardstede te vervoegen op 4 Juni 45.”
Senator Remi
Wallays uit Wevelgem komt tussen bij de Minister van Justitie met zijn brief
van 24 april 1947 en vraagt tevens strafvermindering.
August Claeys komt
voorwaardelijk vrij onder voogdij op 21 april 1948.
Twee maal ter dood
veroordeeld worden is bijna onmogelijk, toch overkomt het Aloys August Colman,
geboren te Gullegem op 12 december 1893.
Op 19 juli 1919
wordt hij door het krijgshof ter dood veroordeeld wegens desertie naar de
vijand op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Zijn straf wordt omgezet naar
levenslange hechtenis op 18 november 1919, verminderd tot 15 jaar hechtenis op
7 december 1921 en tot 10 jaar hechtenis op 9 oktober 1922. Op 20 november 1922
komt hij voorwaardelijk vrij.
Na de Tweede
Wereldoorlog wordt hij op 10 februari 1945 door de krijgsraad van Kortrijk
opnieuw veroordeeld tot de doodstraf, bevestigd door het krijgshof te Gent op
27 maart 1945, omwille van zich te hebben laten inlijven bij de
hulp-feldgendarmerie en de Duitse brandweer en wegens verklikking van Omer
Haezebrouck.
Het Kortrijksch
Handelsblad brengt in zijn editie van 14 februari 1945 verslag uit van de
veroordeling in de zitting van 10 februari 1945:
“Zaterdagmorgen te 9 uur stipt
doet de Krijgsraad zijn intrede in de bovenzaal van het Stadhuis. Groote
belangstelling vanwege het publiek. Wij bemerkten er talrijke Wevelgemnaren die
opgekomen waren om een bijzonder geval van een hunner dorpsgenooten van nabij
te volgen, een man die tijdens de bezetting zich vergrepen heeft aan de meest
menschonteerende handelingen.
De heer Soetens neemt
opnieuw plaats in de Voorzitterszetel. Het Openbaar Ministerie wordt
waargenomen door den heer De Saegher.
Met groote aandacht en
belangstelling werd de zaak Colman Alois, vlaswerker, 52 jaar, wonende
Bruggestraat,22, te Wevelgem en thans geïnterneerd te Kortrijk opgeroepen.
Betichte werd beschuldigd van als hulpfeldgendarm dienst gedaan te hebben met
de Duitsche feldgendarmerie en ook bij de Duitsche Brandweer.
Samen met den ter dood
veroordeelde Gustaaf Tuyttens en consoorten deed hij gedurende vijf dagen
dienst in de Statiestraat, waar onze jongens opgesloten werden om er na enkele
dagen naar Duitschland verbannen te worden. Met de grootste ploertigheid en
gewetenloosheid mishandelde hij daar in die dagen onze jongelingen, die daar
opgesloten zaten in den Duitschen kerker. Op allerhande manieren wist hij hen
te tergen en den duivel aan te doen, samen met zijn partijgenooten die reeds
hun verdiende straf hebben opgeloopen. Ook aan de Fransche grens deed hij
dienst als feldgendarm, in uniform en met een Duitsche plaat, waar hij zich
insgelijks vergreep aan allerhande baldadigheden. Hij genoot zijn opleiding te
Schoten bij Antwerpen, deed er aan marsch- en sportoefeningen met geweer. Op
het vliegplein te Wevelgem ging hij zoo ver een jongeling, den genaamden Daniël
Verbeke te verklikken, omdat deze jongen enkele kilogrammen aardappelen van de
moffen had gestolen.
Reeds in 1919 werd beklaagde
door den Krijgsraad tot de doodstraf verwezen wegens vaandelvluchtigheid. Toen
werd hem door den Koning genade geschonken.
Verscheidene zeer
belangrijke getuigen komen hier bezwarende zaken vertellen over betichte.
Vermelden we nog dat tijdens
de debatten der zaak Colman die meer dan een uur en half in beslag namen, de
verdediging waargenomen werd door Meester Roelants, uit Kortrijk. Pleiter deed
hier betichte doorgaan als een krankzinnige die door de omstandigheden gedreven
zich tot zulke wandaden had laten misleiden. Betichte weent wanneer de advokaat
spreekt over zijn 19-jarige dochter, die thans ziek is geworden, wegens de interneering
van haar vader, die dochter die door betichte het liefst gezien was en de
oogappel was van zijn leven.
Ten slotte vraagt pleiter de
in observatiestelling van zijn klient, hetgeen door den Krijgsraad geweigerd
werd.
Uit de verklaringen van het
Openbaar Ministerie kan men opmaken dat men hier staat voor een zeer gemeene
kerel, die nooit heeft gedeugd en als het uitschot der maatschappij mag
bestempeld worden. Reeds tijdens de oorlog 1914-’18 werd hij door de Belgische
Militaire Overheid aanzien als afbreker van het leger en een man wiens gedrag
op alle gebied op het laagste peil stond. Hij vond er tijdens de bezetting zijn
genoegen in op te treden als ronselaar op groote schaal van onze
dienstweigeraars en onderduikers, die liever nood en ellende trotseerden dan
naar Duitschland verbannen te worden. Het Openbaar Ministerie eischt dan ook de
doodstraf.
Na een korte beraadslaging
werd Colman Aloïs dan ook veroordeeld tot de doodstraf, door den kogel. Het
vonnis zal te Kortrijk uitgeplakt en ook te Kortrijk uitgevoerd worden.”
Bron: Kortrijksch
Handelsblad van 11 april 1945.
In een brief die
hij op 10 juni 1945 richt aan koningin Elisabeth verzoekt Colman om genade en
geeft hij zijn kijk op de feiten weer die zich hebben afgespeeld:
“ … In den vorigen oorlog
was ik gedurende vier jaren soldaat, en enkele maanden vóór het einde ervan
werd ik door een bomscherf getroffen aan het hoofd, namelijk aan de
rechterslaap, waar het litteken nog altijd zeer goed zichtbaar is, en na een
korte verzorging van twaalf dagen werd ik terug naar het front gestuurd,
alhoewel nog slechts half genezen zijnde: ik kon nog niet eens spreken noch
eten, en kon enkel door een scheeven mond wat drinken innemen.
Geheel ontmoedigd door dezen
toestand, waarbij nog kwam dat mijn broeder die met mij soldaat was, reeds
gesneuveld was, heb ik mij in de eerste linies laten gevangen nemen.
Dit is echter door den
krijgsraad aanzien geworden als desertie vóór den vijand, zodat ik de doodstraf
ontving.
Tot mijn groote vreugde en
dankbaarheid werd mij door Uw Koninklijk Gemaal genade verleend.
Na een goede drie jaren werd
ik uit de gevangenis ontslagen, en toen ben ik in het huwelijk getreden, en heb
mij gevestigd als vlashandelaar, ik ben vader geworden van twee jonge meisjes,
waarvan het jongste nu dertien jaar en half telt en het oudste, dat
ongelukkiglijk doofstom is, negentien jaar oud is.
Nimmer heb ik mij met
politiek ingelaten, en altijd ben ik eerlijk aan den kost gekomen, nooit had ik
met de justitie nog de minste moeilijkheid.
In dezen oorlog echter,
tegen het einde van het jaar tweeenveertig, zonder werk zijnde reeds sedert
zeven weken, wende ik mij tot onzen burgemeester om arbeid te bekomen.
Hij raadde mij aan naar
Schoten te gaan om mij daar voor politiediensten te laten opleiden.
De hulpfeldgendarmerie was
daar nog zoo goed als totaal onbekend, en meenende dat het belgische diensten
waren, nam ik aan.
Toen ik gewaar werd dat het
om heel andere prestaties ging, ben ik er reeds na veertien dagen weggegaan, en
ben bij boeren in Frankrijk werk weest zoeken.
Deze onvoorzichtige daad
waarvan ik mij niet bewust was, heeft me echter vóór den krijgsraad gebracht,
die me opnieuw ter dood heeft veroordeeld, wat ik allerminst verwacht had.
Mijn advokaat beweert dat
dit alleen gebeurd is tengevolge van het feit dat ik reeds vroeger eenmaal de
doodstraf had opgelopen.
Ik mag in geweten verzekeren
dat ik nooit iemand noch lichamelijk noch stoffelijk leed heb aangedaan, dat
kan iedereen op mijn dorp getuigen.
Nu leef ik tusschen hoop en
vrees, met de mogelijkheid van een ellendigen dood voor oogen, en niet alleen
voor mij, maar voor mijn liefhebbende vrouw en zoozeer beminde kinderen, is het
leven een marteling …”
Op 29 juli 1946
wordt de doodstraf omgezet in levenslange hechtenis en op 2 december 1947
herleid tot 15 jaar buitengewone hechtenis.
Op 7 januari 1949
komt senator Remi Wallays uit Wevelgem tussen bij de Minister van Justitie en
verzoekt nogmaals om strafvermindering omdat hij ervan overtuigd is dat Colman
niet gehandeld heeft met volle kennis van zaken.
Colman komt
voorwaardelijk vrij op 23 december 1950, onder voogdij. Hij overlijdt in 1980.
Camiel
Costeur, fabriekwerker, geboren te Wevelgem op 12
december 1923 en wonende op de Posthoornhoek 70 te Wevelgem, wordt op 10 april
1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf
en levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”, uit hoofde van:
“”tusschen 12 December 1943
en 3 Mei 1945, te Breslau, Kartoucha, Praag, Knowitz, Arna en elders in
Duitschland en Lithauwen, als Belg de wapens te hebben opgenomen tegen België
of de bondgenooten van België, namelijk door zich te laten inlijven bij de
Waffen SS”.
Costeur komt voorlopig
vrij op 18 maart 1947.
De krijgsraad van
Liège veroordeelt op 4 juli 1946 Marcel Courselle,
geboren te Wevelgem op 21 april 1904 en er wonende in de Rivierstraat 40, tot 3
jaar gevangenis wegens lidmaatschap van de N.S.K.K. van augustus 1942 tot
november 1944.
Hij werd op 24
september 1945 in Duitsland aangehouden, op 2 oktober 1945 naar België
overgebracht en onder aanhoudingsmandaat geplaatst in Liège.
Courselle komt
voorwaardelijk vrij op 7 juli 1947. De rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk
herstelt hem op 20 januari 1949 in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd
door zijn veroordeling door de krijgsraad.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 25 juni 1945 Henri
Couttenye, geboren te Wevelgem op 5 mei 1913, tot een
gevangenisstraf van één jaar en tot de militaire degradatie.
Henri Couttenye
Het Kortrijksch
Handelsblad brengt op 11 juli 1945 verslag uit van het vonnis:
“Couttenye Henri, 32 jaar,
rijkswachter, woont te Elsene, maar is afkomstig van Wevelgem. Hij geeft thans
zijn domicilie op te Watermaal-Boschvoorde. Betichte was tot December 1941
werkzaam te Lauwe. Door toedoen van de V.O.S. van Wevelgem, teekent hij op 15
Januari 1942 een formulier voor de Vl. Wacht, gaat voor den duur van zes weken
naar Maria-ter-Heide, waar hij in een Belgisch kakhi uniform wordt gestoken,
ondergaat er weldra een gedaanteverandering en wordt in een blauw pak gestoken,
nam deel aan oefeningen, doch hanteerde geen wapen en doet dienst als kok in de
keuken en wordt als velomaker naar Brugge overgeschakeld. Betichte kreeg
argwaan toen hij inzag in welk een Duitschen boel hij vernesteld was geraakt en
op 16 Maart 1942 wordt hij uit de Vlaamsche Wacht ontslagen. Hij komt nu
terecht bij de Rijkswacht te Antwerpen en als rijkswachter doet hij
opvolgentlijk dienst te Ieper, Gent en Brussel, waar hij in het Justitiepaleis
verblijft tot aan de bevrijding.
Mr. Putman (senior) zegt dat
zijn kliënt, bij het uitbreken van den oorlog in Wevelgem bij zijn ouders
inwoonde. Na op 28 Aug. 1940 uit krijgsgevangenschap te zijn teruggekeerd
werkte hij opnieuw bij de firma Dewitte-Lietaert, te Lauwe. In Mei 1941 viel
hij werkloos en verkeerde van toen af in bittere armoede. Hij liet zich beet
nemen door de V.O.S. die hem schoone voorwaarden voorschotelde: 1500 fr. per
maand, de kost en kleederen; daarbij werd hem gezegd dat dit ’n soort
politiekorps was, om de orde in het land te handhaven. Toe hij inzag in welk
een Duitsche organisatie hij was versukkeld, gaf hij ook gevolg aan de B.B.C.
en nam ontslag uit de Vl. Wacht. Nooit was hij Duitschgezind, had een
uitmuntend gedrag; op zijn vaderlandsche houding viel niets te zeggen en was
totaal onberispelijk. Hij heeft gehandeld uit onwetendheid en niet uit kwade
inborst.
Betichte werd veroordeeld
tot 1 jaar gevang, de militaire degradatie en 20 jaar ontzegging zijner
burgerrechten.”
Henri Couttenye
komt vrij op 3 november 1945.
Bij vonnis der
rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 22 november 1949 wordt hij ontheven
van de uitgesproken ontzetting van rechten.
Joseph
Crombez, geboren te Wevelgem op 15 oktober 1919 en er
wonende in de Brugstraat 52, wordt op 18 september 1946 door de krijgsraad te
Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf met de eraan verbonden
levenslange ontzetting van de rechten “123sexies”.
Naar aanleiding van
een genadeverzoek zet de krijgsauditeur van Kortrijk op 6 december 1946 de
feiten nog eens uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:
“In 1941 vertrekt hij naar
Duitschland als vrijwillige arbeider. Op 12 Maart 1942 lijft hij zich
vrijwillig in bij de N.S.K.K., hij draagt er het uniform en de wapens van en
wordt aangesteld op het bureel der strafcompagnie. Doet achtereenvolgens dienst
in Rusland, Frankrijk en Joegoslavië, in België en in Duitschland. Was
gevorderd tot Rottenfuhrer. Verdachte was lid van het V.N.V. en van de Dietsche
Militie.”
Hij komt voorlopig
vrij op 15 maart 1947 en voorwaardelijke vrij op 15 februari 1949.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 20 april 1950 wordt hij in bepaalde
rechten hersteld waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.
Robert
Debergh, geboren te Gullegem op 11 oktober 1912 en
wonende in de Stationsstraat 54 te Wevelgem, wordt door de krijgsraad van
Kortrijk op 26 juni 1946 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting van de rechten “123sexies”.
Ingevolge zijn genadeverzoek zet de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk in zijn verslag van 21 september 1946 de feiten uiteen die tot de veroordeling hebben geleid:
“In Juli 1942 meldde Debergh
zich aan te Vilvoorde bij de N.S.K.K. alwaar hij het uniform alsook een korte
opleiding kreeg. In september 1942 vertrok hij dan in kolonne naar Rusland en
keerde in Januari 1943 terug. Hij verbleef dan nog enkele dagen te Moorsele en
te Dadizele en in Juli 1943 werd hij dan ontslagen, daar hij geen nieuwe
verbintenis bij de N.S.K.K. wilde teekenen.
Tot aan de bevrijding was
hij werkzaam op het vliegveld van Wevelghem.
Verzoeker laat gelden,
hoewel hij in 1942-1943 lid is geweest van de N.S.K.K., hij later zijn misstap
heeft trachten goed te maken met zich in te lijven in het vreemdelingenlegioen
in de Forces Français Libres, dat hij werkelijk heeft deel genomen aan de
gevechten in den Elzas en in Noord-Italië.”
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt Leon Decostere,
geboren te Moorsele op 19 november 1921 en wonende in de Nieuwstraat 92 te
Wevelgem, op 25 januari 1946 tot een gevangenisstraf van acht maanden, plaatsing
onder politietoezicht gedurende twee jaar en levenslange ontzetting van de
rechten “123sexies” uit hoofde van lidmaatschap O.T. (N.S.K.K.) te Berlijn,
Rusland en Wenen, tussen april 1942 en mei 1945.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 12 mei 1949 wordt hij hersteld in
zijn rechten, waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur te Kortrijk van 25 april 1946 wordt Omer Decostere,
geboren te Hulste de 7 januari 1916 en wonende te Wevelgem in de Nieuwstraat 92
vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek
wegens lidmaatschap van de O.T.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 16 juni 1949 wordt Omer Decostere gedeeltelijk
hersteld in zijn rechten.
In mei 1946 wordt
een belangrijke zaak van economische collaboratie voor de krijgsraad van
Kortrijk behandeld ten laste van Julien Defrancq,
geboren te Wevelgem op 4 december 1893 en wonende in de “Statiestraat” 4 te
Wevelgem, vlaskoper en beschuldigd van handel met de vijand.
Het Kortrijksch
Handelsblad volgt in zijn editie van 14 mei 1946 de zaak op de voet:
“Het Openbaar Ministerie
wordt waargenomen door den heer substituut-krijgsauditeur Janssens.
Akte van beschuldiging.
Uit het betoog van den heer
krijgsauditeur verneemt men dat Defrancq een der grootste opkoopers van vlas
was van het land, en groote hoeveelheden vlas wist te verzenden voor Duitsche
firma’s.
Verdachte staat terecht om
tusschen 1 Maart 1942 en 1 Oktober 1942 vlas te hebben geleverd aan den vijand
voor een bedrag van 36.494.209 fr. Hij heeft in den loop van het jaar 1942 een
vlaskontrakt afgesloten met een zekere Paul Schmidt, die een Duitscher was, en
heeft aldus 9.738 balen vlas verkocht, waarvoor hij nu terecht staat.
Verdachte beweert het
kontrakt tegengewerkt te hebben, en het slachtoffer is geworden van
dwangmaatregelen.
Het getuigenverhoor.
Na de uiteenzetting van den
Krijgsauditeur begint het getuigenverhoor en we zien opvolgentlijk
verschillende personen, die gedurende den oorlog een leidende rol gespeeld
hebben in de textielnijverheid.
De eerste getuige is
Laurense, vroeger secretaris van het Algemeen Belgisch Vlasverbond, die
ondervraagd wordt, over de betrekkingen van de Textielcentrale met de
vlasweereld en die uiteenzet hoe de weigering van vlas te leveren gesteund was
op een hevig verzet van de vlassers.
Defrancq is het slachtoffer
geweest, en in 1942 heeft de Textielcentrale bij hem een reuzenaanslag gedaan.
Ryckeboer, de vroegere
burgemeester van Kortrijk en inspecteur der Textielcentrale, die deze aanslag
gedaan heeft, geeft uitleg over de omstandigheden.
Het is in Maart 1942 dat de
Textielcentrale besloot beslag te leggen bij Defrancq, omdat men gehoord had
dat Defrancq balen vlas verkocht had op de zwarte markt en men een voorbeeld
wilde stellen.
Getuige Burton zegt dat
Defrancq, toen hij het kontrakt aangegaan heeft met Paul Schmidt, daar min of
meer toe gedwongen was, en achterna alles gedaan heeft om zich aan dit kontrakt
te onttrekken. Hij heeft maar 1/10 ervan uitgevoerd.
Getuigen Cox en Van
Cauwelaert, van het Ministerie van Economische Zaken, geven verslag over de
werking der Textielcentrale binst den oorlog.
Depoortere, deskundige,
verklaart dat verdachte reeds sinds vele jaren vlasfabrikant is en bij de
bevrijding geen boekhouding heeft gevonden.
In 1942 is het zakencijfer
geweldig gestegen.
De burgerlijke partij.
Meester Leopold Gillon,
junior, namens den Belgischen Staat, geeft toe, dat de leveringen van vlas ten
goede zijn gekomen aan den vijand. Hij heeft de hulp ingeroepen van de
Duitschers en aldus van een zekere Staelen, die de vertrouwensman was van de
Duitschers.
De leveringen bedragen in
kwantiteit 66 p.h. en de waarde van het zakencijfer is gestegen in korte
maanden tot 73 p.h.
Er bestaat een gegrond
vermoeden dat vlashandelaar Defrancq deze leveringen heeft gedaan uit
winstbejag en aldus de Duitschers geholpen heeft om hoeveelheden vlas weg te
slepen naar Duitschland.
Pleiter vraagt een
schadevergoeding van 36 millioen frank en zegt dat het onder andere door de
leveringen is van Defrancq, dat de Belgische Staat zijn vermogen heeft zien
verminderen.
Het rekwisitorium.
Krijgsauditeur Janssens
betoogt dat de zaak Defrancq geen gewone zaak is, maar een proces van
omstandigheden. Defrancq is vervolgd geweest door de Textielcentrale en is dan
een kontrakt gaan afsluiten met Paul Schmidt, die de kooper was van de Duitsche
zwarte markt. Defrancq heeft niet gehandeld uit dwang, maar heeft vrijwillig
geleverd.
Hij heeft zijn kontrakt
inderdaad maar gedeeltelijk uitgevoerd, maar heeft toch in enkele maanden tijd
10.000 balen vlas verkocht.
Ten slotte vordert de heer
Krijgsauditeur een straf van 8 jaar dwangarbeid, en de verbeurdverklaring van
het zakencijfer, zijnde 36 millioen frank.
De verdediging vraagt de
vrijspraak.
Hierna wordt het woord
verleend aan de verdediging, die waargenomen wordt door Meester Achiel Degryse,
een persoon die waarlijk op de hoogte is van de toestanden in onze Vlaamsche
gewesten, en aan de hand van een mooie documentatie een sierlijk en treffend
pleidooi weet voor te dragen.
Pleiter vangt zijn pleidooi
aan met te verklaren dat Defrancq geen nieuwe orde-creatuur is.
Oorlogsvrijwilliger 1914-18, vuurkruiser, heeft hij op politiek gebied geen de
minste anti-vaderlandsche daad gesteld. Integendeel, daden van vaderlandsliefde
heeft hij gesteld, waarvan de bewijzen in het dossier zijn; maar Defrancq zelf
wil daar niet op boffen en hij wenscht dat zijn zaak behandeld wordt op de
feiten zelf, zonder dingen aan te halen die niets te zien hebben met zijn zaak.
Het is, zegt pleiter, een
vlaszaak, en om ze te begrijpen moet men een kijk geven op de vlasnijverheid
binst den oorlog.
De bezetter en zijn
trawanten hebben in Mei 1940 de vlashandel aan een keten willen leggen en om te
zien of hij er goed aan vast bleef, heeft men er een regiment controleurs en inspecteurs
nevens gezet.
Heel het probleem van de
vlasnijverheid is de wanhopige strijd geweest om uit die keten los te geraken.
Het vlassersvolk is geen volk om aan ketens te leggen.
Pleiter onderzoekt al de
besluiten en verordeningen, getroffen door de Duitschers en door de
Textielcentrale, om de vlasnijverheid te contrôleeren. Hij geeft een schets van
de organisatie der Textielcentrale en van de Duitsche Textielreferaten “de
uitkijkposten der Duitschers”. Wat moeten ze gelachen hebben wanneer ze zagen dat
de Textielcentrale hen het werk vergemakkelijkte met al de verborgen stocks te
doen verklaren.
Meester Degryse geeft hierna
uittreksels van de jaarverslagen der Textielcentrale en schijnt buitengewoon
gedocumenteerd.
De vlassers weigerden, met
reden, hun vlas op te geven, eerst en vooral, omdat wanneer ze hun vlas
opgaven, men het zou pakken, verders omdat er een slechte prijzenpolitiek
gevolgd was en ten slotte omdat de Textielcentrale zelf hare beloften niet
hield van ruw vlas te bezorgen.
Het gevolg was, dat er
niemand leverde. Men heeft dan een gelegenheid gezocht Defrancq als voorbeeld
te nemen. In eenige dagen tijd werden er drie beslagnamen gedaan en zonder dat
hij de gelegenheid had zich te verdedigen, werd hij reeds den 18 Maart 1942
door de Textielcentrale veroordeeld tot 1.300.000 frank boete en
verbeurdverklaring van 1.800.000 fr. vlas.
Tezelfdertijd had hij
moeilijkheden met de Duitschers, werd naar Brussel geroepen, en van ’t eene
bureel naar het andere gezonden. Hij viel in de strikken van een zekere
Staelen, die een dubbele rol gespeeld heeft en maar er op uit was om een
commissieloon te trekken.
Men heeft hem den 23 Maart
een kontrakt opgedrongen en den 27 Maart kreeg hij nog drie dagen om zich te
overpeinzen. Den 30 Maart heeft hij aanvaard. Hij moest 100.000 balen koopen in
3 maanden.
Defrancq was geen vrij
mensch als hij die verbintenis aanging. Trouwens is iedereen er op akkoord om
te zeggen, dat hij al het mogelijke gedaan heeft om daar een einde aan te
stellen.
De bewijzen vindt ge in het
feit dat hij slechts 9738 balen leverde in 7 maanden en dan stop zette.
Hier stelt pleiter een
andere vraag: hadden de heeren van de Textielcentrale op dat oogenblik hun
klopjacht niet ingezet achter verdoken vlas en de vlassers geen schandalige
boeten van 1000 frank de baal en verbeurdverklaring van hun vlas uitgesproken,
Defrancq zou geen baal vlas gevonden hebben.
Het is een vooropgezette
comedie geweest en men vindt het duidelijkste bewijs in ’t feit dat de zwarte
markt operatie Schmidt door de Textielreferaten zelf gecontrôleerd werd.
Pleiter wijst ten slotte op
het feit, dat niemand zal kunnen aannemen dat het optreden van Defrancq als
oorzaak zou hebben het winstbejag, vermits de Krijgsauditeur zelf moet
toegeven, dat het een proces is van omstandigheden.
Hoe zou de Staat schade
onderstaan hebben? Pleiter gaat na waar het vlas naartoe ging, dat verplichtend
moest geleverd worden aan de Textielcentrale en hij geeft hier een heele
documentatie. Het vlas door Defrancq gekocht had geen andere bestemming en het
heeft voor den Belgischen Staat geen zin schadevergoeding te vragen.
Pleiter eindigt zijn
pleidooi met te zeggen, dat Defrancq de zondebok niet moet zijn, dat de
verantwoordelijken elders liggen, en vraagt dan ook de vrijspraak.
De uitspraak werd verdaagd
tot 25 Mei aanstaande. Deze moest echter op 11 Mei plaats hebben.”
Op 25 mei 1946
wordt Julien Defrancq door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar
gevangenis en drie jaar politietoezicht, het betalen van een geldboete van 7
miljoen frank en levenslange beroving van alle rechten. De burgerlijke partij
bekomt voor de Belgische Staat een schadevergoeding van 5 miljoen frank.
Julien Defrancq
Enkele maanden na
het overlijden van zijn echtgenote[13], overlijdt Julien Defrancq
op 9 juni 1959 te Northeim (Duitsland).
Tijdens de
bevrijding, op 4 september 1944, wordt bierhandelaar Maurice Deman,
geboren te Wevelgem op 20 juni 1908 en er wonende op de Wezelhoek 49,
aangehouden en vanaf 28 oktober 1944 geïnterneerd te Kortrijk, omdat hij,
blijkt later uit een nota van de Consultatieve Commissie van Kortrijk van 6
januari 1945, vrijwillig gedurende jaren rechtstreeks drank aan de Duitsers
leverde en nauwe betrekkingen met de feldgendarmen onderhield. Er is tevens
sprake van een nog niet volledig opgeklaarde verklikking van een zekere Michel
Hespel.
Op 20 november 1944
stuurt zijn advokaat, Hendrik Snoeck uit Menen, volgende brief naar de
voorzitter van de commissie, zijn invrijheidsstelling vragende:
“Mijn kliënt die
bierhandelaar is werd geïnterneerd op de Houtmarkt te Kortrijk omdat hij aan
het duitsche leger bier geleverd heeft. Hij deed dit echter onder het
uitdrukkelijk bevel der Kommandantur en op zijn aanvankelijke weigering werd
hij veroordeeld tot eene geldboete van Frs. 5000. Zijn invrijheidsstelling
wordt gemotiveerd door het feit dat hij twee jaar geleden een ernstig
verkeersongeluk opliep waardoor hij ernstig werd gewond en nog steeds
aanhoudende inspuitingen noodig had. Gedurende zijn interneering op het kasteel
Van Ackere te Wevelgem viel hij van een trap van twintig treden zoodat zijn
wonden heropend werden en hij thans nog in de hoogste mate kreupel is zoodat
hij onmogelijk op den rechtervoet kan steunen. Zijn interneering is het gevolg
van de aanklacht van een jaloerschen concurrent. Verschillende bierhandelaren
die in het zelfde geval verkeeren werden niet aangehouden en reeds werden te
Wevelgem lieden die in het zelfde geval zijn zooals Depaepe weer vrijgelaten.”
Op 6 januari 1945
stuurt hij een tweede brief:
“Ik neem de vrijheid Uwe
aandacht te vestigen voor wat betreft de in rand vermelde zaak[14]
op de volgende bescheiden:
- Op vier getuigschriften
van burgers van Wevelgem[15]
bevestigend dat de Heer Deman steeds bereidwillig en gansch onbaatzuchtig
de belangen zijner medeburgers heeft behartigd wanneer deze moeilijkheden
hadden met den bezetter. Van zijnen gedwongen betrekkingen met de
Duitschers heeft Deman ruimschoots gebruik gemaakt om op eigen initiatief
zijne medeburgers te verwittigen en zoo de plannen van de Feldgendarmerie
te dwarsboomen. Ik trek vooral uwe aandacht op het feit dat de Heer Deman
nooit eenige tegenprestatie voor deze zeer belangrijke diensten heeft
gevorderd;
- Op een getuigschrift
van den Heer Burgemeester van Wevelgem bevestigend dat de
invrijheidsstelling van den Heer Deman bij de openbare opinie geen
beroering zou veroorzaken des te meer daar reeds de volgende personen uit
Wevelgem die terechte of ten onrechte ervan beschuldigd waren economische
collaborateurs te zijn werden vrijgelaten en dat evenmin hunne
invrijheidsstelling eenig schandaal heeft verwekt:
- Georges Van Oye
electrieker
- Frans Paepe
bouwmateriaal
- Edgard Libbrecht
- Karel van Tilborch
- Edgar Dejaeghere
- We kunnen niet genoeg
onderlijnen dat zoo Deman bier geleverd heeft aan de Duitsche cantine
zulks alleen is gebeurd onder het uitdrukkelijk bevel gepaard met
bedreiging der Duitschers. Wanneer in 1941 Deman geweigerd of verwaarloosd
had eene bestelling uit te voeren zag hij zich veroordeeld tot eene
geldboete van Frs. 5000.
Hij werd daarenboven met
gevangenisstraf bedreigd indien hij in het vervolg de opdrachten der Duitschers
niet uitvoerde.
Ook dient onderlijnd dat
alle bierhandelaars niet alleen van Wevelgem maar ook uit gansch het gewest
bier limonade enz. leverden aan de duitsche cantine en dat alleen Deman werd
verontrust. Zijne interneering is het gevolg van een kleinzielige dorpsveete
gevolg van handelsconcurentie waarop wij niet willen aandringen om geen namen
te noemen maar waaroover wij desnoods weinig verkwikkelijke bijzonderheden
kunnen mededeelen …”
Deman heeft zich nooit met
eenige politiek ingelaten en wij verwachten dan ook van uw rechtvaardigheidszin
dat hij spoedig in vrijheid wordt gelaten.
Gelieve te aanvaarden
Weledele Heer Voorzitter de verzekering onze eerbiedige gevoelens.”
Op 6 april 1945
beslist de Consultatieve Commissie Maurice Deman ten zijnen huize te
interneren onder bewaking van de plaatselijke politie en dat hij na twee
maanden voorlopig vrij komt indien geen nieuwe beslissing getroffen wordt.
De tweede
repressiegolf is echter de spelbreker en Deman wordt opnieuw geïnterneerd op 17
mei 1945.
Uiteindelijk komt
hij toch vrij op 11 augustus 1945 na een lijdensweg van bijna een jaar. Hij
overlijdt op 10 december 1965.
De krijgsraad van
Kortrijk veroordeelt op 10 oktober 1945 Willy
Deman, geboren te Wevelgem op 6 mei 1919 en er
wonende in de Kloosterstraat 42, tot zes maanden gevangenisstraf, wegens
lidmaatschap van de Germaanse SS en uit hoofde van:
“buiten het grondgebied van
het Koninkrijk, namelijk te Schönebeck en te Dessau in Duitsland, tusschen 6
Januari 1943 en de maand Januari 1944 als werkend lid deelgemaakt te hebben van
eene instelling die tot doel had de vernietiging van de Belgische
onafhankelijkheid, van de grondwettelijke vrijheden en instellingen van het
Belgische Volk.”
Het Kortrijksch Handelsblad doet
verslag van zijn proces in de editie van 21 november 1945:
“Deman Willy, fabriekwerker,
is soldaat van de klas 1938, ging in Maart 1941 vrijwillig naar Duitschland
werken in een Junkersfabriek te Schönebeck, maar daar hij nog graag het
“snelle” Duitsche vrouwvolk zag, kreeg hij wellicht kennis met een Duitsch
Evatje, die aldaar in dezelfde firma werkte. Om alle moeilijkheden te ontgaan,
maar ook uit … liefde voor zijn “schat” liet hij zich begin 1943 lid maken van
de Germaansche SS. Aldus dacht hij dat hij in de gratie ging staan van de direktie
der fabriek en ook nog om gemakkelijker in het huwelijk te kunnen treden met
zijn “Duitschen schat”. In April 1943 trad hij in het huwelijk en werd nadien
benoemd tot verbindingsman in de Junkersfabriek te Dessau.
Meester Putman, uit
Kortrijk, vertelt al de moeilijkheden van betichte, die hij gedurende zijn
verblijf in Duitschland gekend heeft om toch maar met zijn Duitsch meisje te
kunnen in het huwelijk treden.
Zeker oogenblik kwam hij
naar België voor de noodige huwelijkspapieren, keerde er mede naar Duitschland terug,
maar … het meisje moest nu ook nog een bewijs van toelating krijgen om in het
huwelijksbootje te stappen, dat was andersche peper en de moeilijkheden
herbegonnen.
Intusschen was ze nu ook nog
zwanger geworden, op een eind traden ze toch in het huwelijk en betichte had
dus de eer tot de familie te behooren.
Betichte droeg slechts den
Zaterdag het zwart uniform om braspartijen bij te wonen, anders niet. En … in
begin 1944 kreeg hij een bewijs dat hij uit de Germaansche SS gesloten werd.
Verders stelde hij zich ten
dienste van zijn landgenooten. Hij werd verplicht te Dassau de meeting van den
ultra-zwarten Jef Vandewiele bij te wonen, die dan het woord richtte tot de
arbeiders. Daar kreeg Deman de opdracht strooibriefjes rond te dragen en kan niet
strafbaar gesteld worden voor deze meeting.
Hij en gansch de familie
waren anti-Duitschgezinden. Zijn moeder was lid van den Weerstand en maakte
deel uit van de Partisanen.
Tot slot zegt spreker dat
deze jongen gehandeld heeft onder den druk der omstandigheden.
Veroordeeld tot zes maanden
gevang, het betalen van een boete van 350 fr. en levenslange ontzegging van
alle rechten.”
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 29 september 1949 wordt Willy
Deman hersteld in al zijn rechten, waarvan hij beroofd was door de veroordeling
door de krijgsraad.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 7 december 1946 Georges
Demeulemeester, geboren te Wevelgem op 5 april 1914 en er
wonende in de Marktstraat 12, tot een jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, wegens
lidmaatschap bij de N.S.K.K.
Bij vonnis van 20
april 1950 van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij hersteld in
bepaalde rechten waarvan hij beroofd was sinds zijn veroordeling door de
krijgsraad.
Hij komt vrij op 28
juni 1947.
Lucien
Demeyere, bakkersgast, geboren te Heule op 14 november
1915 en wonende te Wevelgem in de Brugstraat 41, wordt op 27 december 1945 door
de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twintig jaar buitengewone hechtenis,
levenslange ontzetting van de rechten “123sexies” en tot de militaire
degradatie.
Zijn straf wordt in
1947 herleid tot 12 jaar gewone hechtenis en in 1948 tot 10 jaar gewone
hechtenis. Hij komt vrij op 7 juli 1949.
De feiten die tot
zijn veroordeling hadden geleid worden, naar aanleiding van zijn genadeverzoek,
op 8 juli 1948 vermeld in een verslag van de Substituut:
“Demeyere Lucien is bakker
van beroep en soldaat militiaan van de klas 1936. Te Abbeville werd hij in de
Meidagen van 1940 krijgsgevangen genomen en verbleef in deze hoedanigheid in
Duitsland tot einde Juni 1940. Na op het vliegveld van Moorsele gearbeid te
hebben trok hij in Februari 1941 met zijne echtgenote naar Duitsland alwaar
beiden te Dessau in een fabriek werkzaam waren en dit tot in 1942. Terug uit
Duitsland is hij gaan werken op het vliegveld van Wevelgem. Hij beweert na
eenige maanden door de Werbestelle opgeroepen te zijn geweest om naar Duitsland
te gaan werken. Op 3 October 1942 is hij vertrokken naar Antwerpen. Hij beweert
verders een maand te Schoten te hebben gewerkt. Hij vertrok op 30 October 1942
naar Senheim (Elzas), liet er zich inlijven in het Legioen Vlaanderen en kreeg
er zijn opleiding. Hij bekent uniform en wapens gedragen te hebben en is met
het verwundungsabzeichen vereerd geweest. Hij draagt het bloedmerk A. Hij
beweert den eed van getrouwheid aan den Führer niet te hebben afgelegd. Hij bekleedde
den graad van Sturmmann en werd op 7 April 1945 door de Engelsen gevangen
genomen.”
Op 7 juni 1945 om
23u wordt Roger Deprez,
geboren te Wevelgem op 9 april 1921 en wonende in de Nachtegaalstraat 116 te
Wevelgem, afgehaald te Marke door de politie van Wevelgem. Daar er te Marke
geen plaats is, wordt hij opgesloten in het gemeentelijk doorgangshuis te
Wevelgem op 8 juni 1945 in de voormiddag.
Dezelfde dag nog
wordt hij overgebracht naar en opgesloten in het interneringscentrum “Wikings”
te Kortrijk en dit tot 28 december 1945.
Ongeveer een week
vóór zijn vrijlating, op 22 december 1945, wordt hij door de krijgsraad te
Kortrijk veroordeeld tot zes maand gevangenisstraf, die hij op dat ogenblik
reeds had uitgeboet, wegens inlijving bij de O.T.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld
in al zijn rechten waarvan hij beroofd was door de beslissing van de
krijgsraad.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 19 december 1945 wordt Georges Dermaux,
geboren te Wevelgem op 13 april 1895 en er wonende in de Kortrijkstraat 44,
levenslang vervallen verklaard van zijn politieke en burgerrechten wegens
lidmaatschap V.N.V.
Joseph
Desmet is niet geboren te Wevelgem en heeft er ook
nooit officieel gewoond. Hij verblijft er wel in de kliniek van het klooster in
de Vanackerestraat 27, waar hij verzorgd wordt door twee van zijn zusters,
beiden tevens kloosterzusters, Anna “zuster Berchmans” (1907-1996) en Agnes
“zuster Raymonda” (1909-1996).
Op 9 mei 1947
veroordeelt de krijgsraad van Brussel Joseph Desmet, geboren te Poperinge op 4
januari 1903, tot vijftien jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van
de bij artikel 123sexies van het strafwetboek vermelde rechten.
Op verschillende
plaatsen in zijn dossier worden de feiten weergegeven die tot zijn veroordeling
hebben geleid:
“In Juni 1940 vertrok
betichte naar Duitschland op er te gaan werken.
In Juni 1941 kwam hij terug
in zieken verlof. Hij beweert dat hij, na een medisch onderzoek, zich moest
aanbieden te Brussel in het Paleis voor schoone kunsten en dat hij daar
verplicht werd een groep van leden van het Vlaamsch Legioen te Delbica (Polen)
te vergezellen, dit niettegenstaande zijn protest.
In october 1941 werd hij
door den dokter ontlast. Hij bleef nochtans lid van de formatie.
In december 1941 werd hij in
een hospitaal te Graz opgenomen.
Hij vervoegde terug de
Erzatz Kompanie en werd tot Juni 1942 bij een boer te werk gesteld. Gewond door
een revolverschot, werd hij terug verpleegd in een hospitaal tot September
1942. Daarna vertrekt hij tot Juni 1943 naar Berlijn waar hij in een garage
gebezigd werd. Van Berlijn werd hij naar Parijs gestuurd, waar hij tot Januari
1944 verbleef, er den dienst van portier bij de Waffen SS uitoefenend.
Hij werd achtereenvolgens
naar Breslau gestuurd, daarna naar Praag, dan naar Elwangen en naar
Luneburger-Heide en eindelijk in de omgeving van Schwerin waar hij zich aan de
Amerikanen overgaf, in April 1945.
Op die verschillende
plaatsen trad hij als loopjongen, als portier en als brankardier op.
In 1940, vooraleer de oorlog
uitbrak, werd hij in een spionnagezaak betrokken, doch heeft hieromtrent van
een bevel buitenvervolging stellig genoten.
In Juni 1941 richt hij aan
den Heer Van Walleghem een kaart, die in het dossier berust, waarin hij zijn
gedachten op een bijzondere wijze bloot legt.
De betichte werd bij de
duitsche strijdende formatie tot eerste soldaat en tot Rotenfuhrer bevorderd.
Hij heeft zijn voorloopige
invrijheidssteling aan zijn gezondheidstoestand te danken.
Er valt op te merken dat hij
te Marcinelle[16]
op vaderlandsch gebied zeer slecht aangeschreven stond.”
In september 1948
richten de twee zusters van Joseph Desmet, Anna en Agnes, een genadeverzoek aan
Prins Karel:
“Hoogheid,
Met den grootsten eerbied
smeken wij Eerw. Zusters Berchmans en Raymonda, zusters van Desmet Joseph C.C.
geboren te Poperinge den 4-1-1903 om een genademaatregel tot strafvermindering
voor onzen broeder.
Onze broeder is door de
Krijgsraad 2de Vlaamse kamer te Brussel den 9de Mei 1947
tot 15 jaar gewone hechtenis veroordeeld geworden “om de wapens opgenomen te
hebben tegen België”.
Bij gebrek aan geldmiddelen
is hij niet in beroep gegaan. Aan het gerecht wilde hij zich niet onttrekken,
en zodra hij door de Russen vrijgelaten werd in 1945 en na veel moeilijkheden
om over de Elbe te geraken, gaf hij zich gevangen en bekende onmiddellijk zijn
bedrijvigheid.
Ongetwijfeld behoort hij tot
de categorie “misleiden” die door de machtige vijandelijke propaganda op
sleeptouw genomen was.
Anti-Belgisch was hij niet,
en hij was ook niet door winstbejag gedreven, doch handelde ter goeder trouw
voor ons aller welzijn, verblind door leuze in plaats van door de
werkelijkheid. In geen enkele partij was hij lid, heeft niemand kwaad gedaan en
had geen getuige ten laste. De drijfveer zijner vergissing was zijn kristelijk
geloof, tegenstrijdig met het goddeloos en mensonterend Bolschevisme van toen
en heden.
Hij schreef ons einde 1941
“indien ik moet vallen door een rode kogel, zal het voor u en aller welzijn
zijn, en voor ene betere wereld, alsook opdat ge het goede en het kristelijke
zoudt kunnen aan de kleintjes voortleren”.
Aan ’t front stond hij niet,
maar verbleef veel in hospitalen om ten einde loopjongen en portier te spelen.
Onze broeder is sedert 20
jaren in ziekelijken toestand en was in 1937 op pensioen gesteld met 30%
invaliditeit door ongeneesbare ‘Periduodinite’. Zijn linkerlong werd bij
ongeval in de hartstreek doorboord in 1942. Vroeger had hij ook allerhande
ziekten.
In 1945 werd hij te Beverloo
mishandeld en draagt nu nog de gevolgen daarvan.
Door tussenkomst van den
Heer Auditeur Jossart, wierd hij door ziekte en ellende vrijgesteld den
28-12-46, hij was nog een wrak.
Gedurende negen maanden hebben
we hem hier goed verzorgd en opgebeurd. Hij is terug in gevangenschap sedert 1
Oktober 1947 en verblijft sedert den 23-10-1947 in het hospitaal te Merksplas.
Zijn algemene toestand verergert langzamerhand, van de 83 kgr. die hij hier
woog, is hij nu op 65 gekomen .
Wij vrezen dat een
langdurige opsluiting hem noodlottig zal worden, daar zijn toestand
ongeneesbaar is.
De gemeenteschool bezocht
hij onderbroken tot aan zijn elfde jaar, hij is dus niet geleerd. Om al deze
redenen wenden wij ons tot U, zijn Hoogheid, met het zeer onderdanig verzoek
dat het U behage, de straf tegen onzen broeder uitgesproken, bij
genademaatregel te verminderen.
Intussen, Monseigneur,
blijven wij van Uw Koninglijke Hoogheid, de zeer eerbiedige en zeer onderdanige
dienaressen.
Zuster Berchmans en Zuster
Raymonda, Klooster, Wevelgem.”
Op 7 mei 1949 wordt
de straf herleid tot 10 jaar gewone hechtenis en op 4 december 1949 komt Joseph
Desmet voorwaardelijk vrij.
Bij beslissing van
8 februari 1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Michel Dierynck,
geboren te Wevelgem op 2 februari 1909 en er wonende op de Kruishoek 91, later
in de Kweekstraat 17, levenslang vervallen verklaard van zijn burgerlijke en
politieke rechten uit reden van lidmaatschap bij de Duitse brandweer.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 29 mei 1952 wordt hij hersteld in al zijn rechten.
Na haar aanhouding
op 14 september 1944 veroordeelt de krijgsraad van Kortrijk op 30 maart 1946 Marie-Louise Dufort,
geboren te Wevelgem op 5 januari 1902 en wonende te Bissegem, tot zeven jaar
opsluiting wegens verklikkingen. De straf wordt bevestigd door het krijgshof te
Gent op 12 november 1946.
Ingevolge een verzoekschrift
tot strafvermindering van senator Remi Wallays van Wevelgem op 30 maart 1948
vermeldt de Substituut op 22 mei 1948 de feiten die tot haar veroordeling
hebben geleid:
“Veroordeelde was houdster
van een ontuchthuis. In 1942 werd ze ontuchtvrouw verklaard. Binst de bezetting
had ze veel omgang met Duitsers, onder andere met de chef der G.F.P. Weygand op
wien ze veel invloed uitoefende. Zij heeft Demeyere Antoon, een goudsmid aan
het Devizenschutzkommando, aangeklaagd voor het drijven van sluikhandel in
goud. De gestapo deed een inval in het huis van Demeyere doch deze was gelukkig
op tijd verwittigd geweest en had zich met zijn juwelen in veiligheid weten te
brengen.
Vervolgens heeft zij in Juli
of Augustus 1943 Demeyere Arthur, broeder van bovengenoemde en ook goudsmid,
aan dezelfde Duitse dienst aangeklaagd. De gestapo deed een inval in zijn
werkplaats en sloeg er een grote hoeveelheid goud aan. Demeyere werd met zijn
vennoot Moerman door het Duits Kriegsgericht tot een maand gevang veroordeeld, voorarrest
niet afgerekend. Zijn vriend Antoon Hugo, die ook in zijn atelier aangetroffen
werd kreeg twee maanden gevang, doch wegens gezondheidsredenen werd zijn straf
veranderd in een boete.”
Marie-Louise Dufort
komt voorwaardelijk vrij op 16 maart 1949 doch dit besluit wordt op 30 juli
1951 ingetrokken na advies van de Procureur des Konings te Kortrijk.
Albert
Dujardin, geboren te Marchienne-au-Pont op 26 april
1908 en wonende in de Kweekstraat 106 te Wevelgem, wordt op 10 oktober 1945
door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en
levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het
strafwetboek.
In zijn dossier
worden de daden opgegeven die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling:
“Betonarbeider van beroep.
In het begin van den oorlog
werkte hij bij fransche landbouwers. In November 1942 werd hij tijdens een
raffel te Meenen door de Duitschers gesnapt. Hij werd dan naar Brussel
overgebracht en volgens hij verklaart zou men hem daar voor de keus hebben
gesteld: als arbeider naar Duitschland gaan werken of wel een kontract teekenen
bij de O.T. Hij verkoos dit laatste en kreeg dan het khakiuniform. In Berlijn
legde hij den eed van getrouwheid aan den Fuhrer af. Vervolgens heeft hij dan
in Rusland in een wapenfabriek gewerkt. Daarna werd hij door allerhande werken
gebruikt in Serbië, Roumenië en Hongarije. In December 1944 zou hij dan door de
Russen gevangen zijn genomen. Hij was dan enkele maanden brancardier tot dat
hij door de Engelschen gerepatrieerd werd.”
Op 27 februari 1946 stuurt Georges Busschaert uit Wevelgem een brief naar de bestuurder van het interneringskamp Wikings te Kortrijk:
Er zit in barak I in de
Wikings een zekere Albert Dujardin die bij mij nog gewerkt heeft en voldoening
gaf en die ik wel zou kunnen gebruiken indien hij vrij kwam.
Deze mensch, slachtoffer van
zijne onwetendheid, van het feit dat hij alleen stond in de wereld en van
omstandigheden waaraan hij niet kon weerstaan is nu in de Wikings gestrand. Hij
is wel de laatste der lampisten, maar van inborst is hij goed.
Indien het Ued mogelijk is,
Mijnheer de Bestuurder, iets te doen om Dujardin te laten weg komen zou ik Ued
vragen die zaak met welwillendheid te onderzoeken.”
Vermoedelijk komt
Albert Dujardin in aanmerking voor herklassering gezien de notities op de
brief, hij komt uiteindelijk vrij op 17 mei 1947.
Leo
Paul Favoreel, geboren te Wevelgem op 17 mei 1905 en er
wonende in de Menenstraat 126, wordt op 28 oktober 1944 opgesloten in het
interneringscentrum te Kortrijk en vrijgelaten op 22 december 1944. Een reden
is niet te vinden in zijn dossier.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 19 december 1945 wordt Octaaf Feys,
geboren te Wevelgem op 20 februari 1906 en er wonende in de Kortrijkstraat 85,
levenslang vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek
bepaalde rechten wegens lidmaatschap van het V.N.V.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 14 februari 1946 Michel
Focquenoey, geboren te Wevelgem op 16 december 1903 en
er wonende in de Artoisstraat 101, tot acht maanden gevangenisstraf en levenslange
ontzetting van de rechten “123sexies”, wegens lidmaatschap van de O.T. te
Wevelgem en te Brest.
Hij wordt in
vrijheid gesteld op 3 juni 1946.
Albert
Folens is geboren te Bissegem op 15 oktober 1916 en
woont begin 1941 in de Roeselarestraat 27 te Wevelgem.
In maart 1942 leert
hij zijn toekomstige echtgenote Juliette Devos kennen met wie hij in het
huwelijk treedt te Sint-Jans-Molenbeek op 14 april 1943.
Op 25 november 1947
wordt hij door de krijgsraad van Brussel veroordeeld tot tien jaar gewone
hechtenis en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het
strafwetboek bepaalde rechten.
In haar editie van
donderdag 27 november 1947 brengt de krant Het Volk verslag uit van zijn
proces onder de titel “Letterkundig referent van de S.D. tot 10 jaar
veroordeeld”:
“Waar we tot hiertoe slechts
voor de Franstalige krijgsraden “dubbele agenten” vonden terechtstaan, troffen
we thans voor de tweede Vlaamse krijgsraad te Brussel, voorgezeten door dhr Van
de Bossche, de 31-jarige Albert Folens, geboren te Bissegem en wonende te
Anderlecht. Of deze jonge man er werkelijk in slaagde de Duitsers en ter
zelfdertijd de weerstand en de geallieerden te dienen, konden we moeilijk
uitmaken daar de debatten met gesloten deuren werden voortgezet, zohaast de
bedrijvigheid van beschuldigde in dienst van de geallieerde zaak ter sprake
kwam.
Dhr Acke, substituut van de
krijgsauditeur, toont aan dat Folens in 1941 naar de S.S. in Duitsland vertrok
om er de sportopleiding te genieten. Vóór het uitbreken van de oorlog met
Rusland kreeg beschuldigde echter genoeg van het militaire gedoe en keerde als
zieke naar België terug. Volgens eigen verklaring zou hij hier de letterkundige
Lode Zielens, die ondertussen het slachtoffer werd van een vliegende bom,
hebben opgezocht. Deze zou hem afgeraden hebben toe te treden tot de S.D. maar
wou, zo Folens dit toch deed, graag gebruik maken van de inlichtingen die hij
er in het belang der Vlaamse letterkundigen zou kunnen inwinnen.
Van S.S. tot S.D. en
geallieerd inlichtingsagent.
Folens, die zich bedreigd
voelde door de Duitsers na het verlaten van de S.S. nam dienst in de S.D. als
tolk. Hij moest er tevens zorgen voor het persoverzicht in verband met de
Vlaamse letterkunde. Beschuldigde beweert Zielens regelmatig ingelicht te
hebben over de houding der Duitsers ten opzichte van onze letterkundigen en
bezwarende rapporten over Johan Daisne te hebben vernietigd. Verder bekent hij
de uniform en het wapen van de S.D. gedragen te hebben en bijdragen geleverd te
hebben voor “Volk en Staat”, “Balming” en “Het laatste Nieuws”. Door deze
artikels wou Folens het vertrouwen der Duitsers winnen en verklaart verder dat
de meeste van de hand van de beruchte Parisis waren, die onder zijn naam
verschenen.
Bij de bevrijding vluchtte
Folens met zijn echtgenote naar Duitsland en trad in April 1945 in dienst van
de Amerikaanse en Engelse veiligheidsdiensten en het “Tweede Belgische bureau”.
Daar de verdediging meent dat in verband met deze bedrijvigheid onthullingen
zouden volgen, die de Staatsveilgheid raken, beveelt de voorzitter de gesloten
deuren.
Het openbaar ministerie
besluit zijn rekwisitorium met de eis van twintig jaar buitengewone hechtenis
tegen Folens, terwijl Mr. Goffin 100.000 fr. schadeloosstelling vraagt voor de
Belgische staat. Mr. Lindemans, advokaat der verdediging, verklaart vervolgens
de afwijkingen van zijn jonge kliënt als de gevolgen van een psychologisch en
moreel conflict en herinnert aan de diensten door Folens aan de geallieerden
bewezen.
Na beraadslaging veroordeelt
de krijgsraad Folens tot 10 jaar buitengewone hechtenis en 10.000 fr.
schadeloossteling aan de Belgische staat.”
In september 1948
ontsnapt hij uit de gevangenis toen hij op het voetbalveld van de Racing Club
te Bosvoorde aan het werken was en weet met zijn vrouw Ierland te bereiken,
waar hij later een belangrijk uitgever van schoolboeken wordt.
Na zijn overlijden
op 9 september 2003 wordt een reportage uitgezonden op de Ierse nationale
zender waarin zijn collaboratieverleden aan bod komt. Dit zorgt voor nogal wat
ophef in de Ierse maatschappij.
Robert
Follens, geboren te Noyelles-sur-Lens (F) op 9 mei
1924 en wonende te Wevelgem in de Goudbergstraat 27, wordt aangehouden op 4
september 1944 en op 28 juni 1945 veroordeeld door de krijgsraad te Kortrijk
tot een jaar gevangenisstraf.
Het Kortrijksch
Handelsblad van 12 september 1945:
“Follens Robert, 21 jaar,
timmerman, Goudbergstraat, 27, te Wevelgem, ging vrijwillig naar Duitschland
werken, keerde terug, bleef twee maanden werkloos en gaat zich vervolgens
vrijwillig aangeven bij de Fabriekswacht. Te Vilvoorde krijgt hij zijn uniform,
gaat naat Beauvais en weigert er den eed van trouw af te leggen. Acht dagen
vóór de bevrijding weet hij te deserteeren. Bij de Fabriekswacht bracht hij het
tot korporaal.
Mr. Halsberghe verklaart dat
zijn kliënt slechts in Juli 1941 nauwelijks 16 jaar oud was als hij de Vrije
Beroepsschool van Kortrijk verliet, met het diploma van schrijnwerker, en zich
alsdan verhaaste wat geld te verdienen.
Daarop ging hij werken bij
de firma Vandoorne, te Lauwe, maar werd er in Januari 1942 ontslagen; zoekt
vruchteloos om werk, en er geen alhier vindende, gaat hij naar Duitschland
arbeiden tot hij in October 1942 ziek valt en naar België terugkeert.
Hij heeft een ongelukkige
broeder, en bij het sterfbed van zijn moeder, die thans overleden is, heeft hij
de belofte afgelegd er voor zorg te dragen.
Verdediger toont aan dat
Follens een gevoelsmensch is en zich in staat zal weten te stellen zich herop
te helpen.
Veroordeeld tot een jaar
gevang en 20 jaar ontzegging zijner burgerrechten.”
Het krijgshof te
Gent verdubbelt de straf op 19 oktober 1945 en hij wordt levenslang vervallen
verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.
De feiten die tot
zijn veroordeling hebben geleid worden op 15 mei 1946 door de Substituut te
Gent uiteengezet ingevolge een genadeverzoek ingediend door zijn zuster:
“Tot in Juli 1941 ging
veroordeelde naar de vakschool om daarna in het werk te treden bij Vandoorne
Joseph te Lauwe tot Januari 1942 datum waarop hij vrijwillig vertrok naar
Duitschland tot einde September 1942.
Na zijne terugkomst bleef
hij twee maanden werkloos en trad dan in December 1942 vrijwillig in de
Fabriekswacht. Te Kortrijk gaf hij zich aan en werd naar Vilvoorde gestuurd
alwaar hij het uniform ontving en naar Beauvais gestuurd. Hij deed
achtereenvolgens nog dienst in Montdidier en Senlis. Hij beweert den eed van
getrouwheid niet afgelegd te hebben doordat hij ziek was en beweert dat zou hij
niet ziek geweest was hij toch geweigerd zou hebben. Een achttal dagen voor de
bevrijding deserteerde hij. Hij had de graad van Korporaal en bezat een
geweer.”
Robert Follens komt
vrij op 10 augustus 1946 en wordt door een vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg te Kortrijk van 7 oktober 1948 gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.
Op 4 september 1944
wordt André Hubrecht,
geboren te Wevelgem op 20 juni 1920 en er wonende in de Goudbergstraat 48 en
later in de Lauwestraat, aangehouden en opgesloten in het interneringscentrum
te Kortrijk vanaf 28 oktober 1944.
Een brief van het
Onafhankelijkheidsfornt van Wevelgem van 12 december 1944 gericht aan de
krijgsauditeur schept duidelijkheid in de zaak:
“Bede het dossier van Hr.
Hubrecht Andre Goudbergstraat Wevelgem nader te willen onderzoeken.
Gezien de naar voor
gebrachte beschuldigingen enkel vermelden VNV lid en de funktie te hebben
waargenomen van controleur der textielcentrale zijn wij zoo vrij U volgende te
laten opmerken:
- De Heer Hubrecht is
enkel lid geweest van het V.N.V. tot einde 1940. Heeft zich gedurende de
bezetting op geenerlei wijze aan politieke aktiviteit vergrepen;
- Beklaagde in de
uitoefening van zijn ambt enkel en alleenlijk handelde in opdracht.
Dat geen enkel zijner
collega’s aangehouden zijn en zijne onmiddellijke oversten wier bevelen hij
uitvoerde, geenszins het voorwerp uitmaken van rechterlijke vervolgingen.
Verzoeken met aandrang dit
geval spoed te willen bijzetten, teneinde te kunnen overgaan tot eene
voorloopige invrijheidstelling van den Heer Hubrecht, termeer dat hij reeds
meer dan drie maand geïnterneerd is.
Met de meeste hoogachting,
Het Epuratiekomiteit O.F.
Wevelgem.
(geen namen maar wel twee
handtekeningen, o.a. die van onderwijzer Jules Maurice Soenen)”
André Hubrecht komt
voorlopig vrij op 17 december 1944.
De gebroeders Lannoo, Henri Joseph,
geboren te Wevelgem op 4 september 1911, en Leon,
geboren te Wevelgem op 8 april 1926, beiden haarkapper[17] en wonende in de
Kortrijkstraat 198 te Wevelgem, worden op 8 september 1944 opgepakt en
geïnterneerd.
In verband met hun
aanhouding vinden we twee handgeschreven steekkaarten terug in het archief van
Arthur Loontjens:
“8 sept. 1944 voormiddag te
Wevelghem.
Men leidt de gebrs. Lannoy
coiffeur rond zwart en blauw geslagen en bloedend met de armen omhoog door de
straten. Politieagent Deneckere leidde hen op de revolver in de vuist, ’t was brutaal
hachelijk – waren reeds aangehouden de vrouwen van oostfront-strijders welke
aan de Duitschers verklikten (op zondag 3 sept) waar de Duitsche
krijgsgevangenen waren opgesloten. Daardoor vielen 3 slachtoffers, 2 der witte
brigade, Vermeiren en … en één burger.
De “witten” halen de vlaggen
af van de Duitsche gezinden die hun huizen bevlagden, bij Bosschaert apotheker,
Douchy Marcel, Vlaamsche Nationalist en anderen. Vrouwen die met de Duitschers
te doen hadden werden aangehouden Mad. Goethals, Lauwestraat, de dochters
Vansteenkiste enz. Men gewaagt nog van talrijke andere aanhoudingen.
9 sept heeft men op
verschillende huizen hakenkruisen geschilderd onder ander bij den apotheker.”
“Men passeert vóór mijn deur met de Lannoy’s (gebroeders) opgeleid door de politie, door de straten geleid met de armen omhoog en overal uitbundig uitgejouwd, ’t was erbarmelijk om zien … ’t Was niet zoozeer de misleiden die men aldus door de straten moest leiden, maar dezen die ze jaren lang verleid hebben, dr. Viaene bv. met zijn Winterhulp het grootste propagandawerk der Duitschers, den apotheker Bosschaert, de fameuze Duitsche propagandist en een 100-tal ander.”
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 13 april 1946 Henri Lannoo tot vijf jaar opsluiting en
Leon Lannoo tot drie jaar gevangenis.
Het Kortrijksch Handelsblad van
30 april 1946 doet verslag van het proces:
“Lannoo
Henri, 34 jaar, haarkapper, en Lannoo Leon, 20 j., haarkapper, beiden wonende
Kortrijkstraat, 198, te Wevelgem, verschijnen vóór den Krijgsraad onder
betichting negen personen aan den vijand verklikt te hebben gedurende de
vijandelijke bezetting. Beiden zijn gebroeders.
Eerstgenoemde
was lid van het Verdinaso reeds enkelen tijd vóór den oorlog en bleef dit tot
in 1941. Bij de bevolking van Wevelgem staat hij gekend als een hevige
Duitschgezinde, die tevens in goede betrekkingen stond met de Gestapo Maurice
Gheysens.
Verdachte
was bovendien lid van de Dietsche Militie Zwarte Brigade; lid van het VNV en
werd in Mei 1943 ook lid van De Vlag; beschermlid van de SS en lid van de
Kabelwacht, die tot doel had, de briefjes, die door de geallieerde vliegers
boven Wevelgem uitgeworpen werden op te sporen en aan den vijand te
overhandigen.
De
tweede verdachte werd in 1940 lid van de NSJV, werd dan leider van voornoemde
formatie en nam ontslag einde 1943. Ook was betichte lid van De Vlag van Juli
1943 tot Juli 1944 en beschermlid van de SS.
De
eerste verklikking is deze, waarin beide broeders gezamenlijk betrokken zijn.
Op 15 Juli 1944 werden Dejonckheere Henri en Impe Noël, uit Wevelgem,
dienstweigeraars, door Duitsche soldaten aangesproken, hun identiteitskaart
gevraagd, en daar ze in de jaren vielen om naar Duitschland gedeporteerd te
worden, werden beiden aangehouden, en naar Duitschland gevoerd, alwaar zij op
10 April 1945 door de geallieerden bevrijd werden.
Tijdens
hun opsluiting in het Kasteel Van Ackere te Wevelgem, zegde een vriendelijke
Duitsche feldwebel hen, dat ze verklikt werden door den “rosten” Henri Lannoo.
Ook
aan de zuster van Dejonckheere, die nadere inlichtingen over haar aangehouden
broeder ging inwinnen op het Kasteel Van Ackere zegde men haar dat haar broeder
verklikt was geworden door een civiel uit de Kortrijkstraat.
Wanneer
nu beide jongelingen werden weggevoerd, stond Lannoo Leon aan zijn deur samen
met een Duitsch soldaat en aan den Gestapo die hen begeleide zegde deze: “Ge
hebt ze toch!” en wijzende naar Impe zegde Lannoo Leon: “Let op dit is een
gevaarlijke!” …
In
Februari werden in het huis van Deprez: Windels Emiel, Poublon Victor en Deprez
Theophiel door een Duitsche feldwebel aangehouden wegens het luisteren naar den
engelschen post, die allen door het duitsche krijgsgerecht tot verschillende
maanden gevang werden veroordeeld. Opmerkenswaardig is het feit dat Henri
Lannoo, die daar in de omgeving woont, regelmatig in gezelschap gezien werd van
den Duitscher, die voornoemde personen wist aan te houden. Voor deze feiten kan
de tweede betichte niet vervolgd worden, daar hij op dit tijdstip nog den
ouderdom van 16 jaar niet had bereikt. Bij de bevrijding bekende Leon Lannoo
dat een Duitsch soldaat, bijgenaamd “De Schuifelaar” hem gevraagd had wat deze
personen daar regelmatig kwamen doen in het huis Deprez, waarop hij antwoordde
dat zij daar iedere avond samen kwamen om naar den Engelschen post te
luisteren. Leon Lannoo loochent thans deze verklaringen te hebben afgelegd.
Leon
Lannoo werd ook nog beticht in April 1942 den genaamden Leopold Dewiele aan den
vijand verklikt te hebben omdat deze naar hem zou geroepen hebben: “Spioen en
Lafaard” en dat als de Engelschen kwamen men beschuldigde eens op zijn plaats
zou zetten. Dewiele werd tot vier maand gevang veroordeeld door het Duitsche
krijgsgerecht. Verdachte wist ook nog Porte Jeroom en Mispelaere August in Mei
1942 aan den vijand te verklikken, daar in de omgeving van het vliegplein een
vliegtuig was gevallen en men beweerde dat zij in het bezit waren van wapens.
Door de feldgendarmerie werd vervolgens in beide woningen een grondige
huiszoeking gedaan. In September 1943 werd insgelijks Maurice Verbeke, die
werkweigeraar was door de Duitschers aangehouden, onder betichting dat hij,
samen met zijn vader en zijn oom Russische krijgsgevangenen zou bevrijd hebben.
Tijdens zijne opsluiting in het kasteel Vanackere werd hij door de Duitschers
bedreigd doodgeschoten te worden, indien hij de plaats niet aanwees waar zijn
vader en oom zich verdoken hielden. Verbeke werd door het Duitsch krijgsgerecht
veroordeeld tot 28 maanden gevang en werd opgesloten tot aan de bevrijding.
Niet
minder dan 13 getuigen werden voor deze zaak gedagvaard. De eerste die
verschijnt is den heer Vandenbroucke Gerard, politiekommissaris te Wevelgem die
een omstandig verhaal geeft over deze verscheidene verklikkingen, verklaart dat
de jonge Lannoo, tijdens de bezetting bediende was op de Kommandantur en toont
aan hoe deze in het Duitsche vaarwater is terecht gekomen.
Volgen
daarop de getuigen Impe Noël, Dejonckheere Henri, Impe Lambert, Deman Maurice,
Dejonckheere Maria, Deprez Theophiel, Poublon Victor, Windels Emiel, Dewiele
Leopold, Porte Emiel, Mispelaere August, Delaere Martha en Verbeke Maurice, die
allen zeer bezwarende getuigenissen afleggen nopens beide verdachten, die door
de bevolking van Wevelgem zeer gevreesd werden.
De
heer Krijgsauditeur Lebbe vordert dan voor eerste verdachte een straf van 7
jaar opsluiting en voor de tweede 6 jaar opsluiting.
De
verdediging.
Meester
Dousy, uit Kortrijk, neemt de verdediging waar der beide gebroeders Lannoo.
Pleiter
zegt dat beide Lannoo’s op de gemeente aanzien waren als gevaarlijke Gestapo en
dit ten onrechte, dat beweerd werd dat ze moesten neergeschoten worden. De
verdediger zegt dan dat hij niet weet hoe dit niet is gebeurd. Het onderzoek
heeft uitgewezen dat ze geen Gestapo’s waren en dat ze ten onrechte den naam
gekregen hebben. Met de bevrijding zijn met deze menschen verschrikkelijke
dingen gebeurd te Wevelgem. Bij de bevrijding zijn beide Lannoo’s zich
vrijwillig gaan aanbieden bij het O.F. In het interneeringskamp te Wevelgem
zijn zij verschrikkelijk geslagen geworden. Twee uren lang heeft men met hen
rond Wevelgem geleurd. De vrouw van Lannoo Henri werd in zwangeren toestand
aangehouden en enkele tijd na de geboorte is het wichtje gestorven (betichte
begint te weenen). Deze verklikkingen zijn niet bewezen. Alle afgelegde
verklaringen zijn fel overdreven. Een bende van de P.A. is uit Antwerpen
aangekomen en zijn op die menschen los gegaan.
Ten
slotte weerlegt pleiter deze negen verklikkingen.
Leon
Lannoo is lid geworden van de NSJV door toedoen van Vandewiele, uit Kortrijk. De
aanhouding van Verbeke is een toeval geweest, misschien wel wegens zijn
onvoorzichtigheid. Lannoo Henri is niet een van de slechtsten. Het is een persoon
die steeds het laatste nieuws wilde weten. In zijn karakter ligt het immers van
geheimzinnig te doen.
Hiermede
werden de debatten gesloten en na een korte beraadslaging werden Lannoo Henri
veroordeeld tot 5 jaar opsluiting en Lannoo Leon tot 3 jaar gevang en
levenslange ontzegging van alle rechten.”
De feiten die ten
laste van Henri Lannoo gelegd worden, volgens een nota van krijgsauditeur
Verougstraete van 24 juni 1946, opgemaakt naar aanleiding van een
genadeverzoek:
“Beide gebroeders Lannoo
waren te Wevelgem algemeen gekend als hevig Duitschgezinden, de bevolking
aanzag hun als gevaarlijke individuen die meestal in den duik werkten. Ze waren
dan ook algemeen verdacht deel uit te maken van de Gestapo. Ze stonden veel in
betrekking met gekende zwarten van de gemeente en gansche dagen vertoefden er
Duitsche soldaten en feldgendarmen in hun woning. Lannoo Henri, Joseph was
sedert 1937 in de dinasobeweging, hij loochent in het VNV te zijn geweest, doch
vroeger heeft hij bekend lid te zijn van de De Vlag. Hij staat ook bekend als
beschermlid SS voor het jaar 1944. Ook zou hij nog personen aangesproken hebben
om zich te laten inlijven bij de De Vlag. Hij miek deel uit van de Kabelwacht
en wanneer er vliegers ballons of strooibriefjes neerkwamen was hij altijd een
der eersten ter plaatse. Verschillende verklikkingen worden de gebroeders
Lannoo ten laste gelegd namelijk deze van Dejonckheere Henri en de gebroeders
Himpe. Aan vader Himpe die aan de duitschers uitleg was gaan vragen over de
aanhouding van zijn zoon werd hem door den feldwebel uitdrukkelijk gezegd, dat
de rosten Lannoo, de jongens die dezen dag aangehouden werden, had verklikt. In
Februari 1941 werden Deprez, Windels en Poublon aangehouden terwijl ze in het
huis van Deprez den engelschen radio beluisterden, hetgeen ze ten anderen
sedert langen tijd regelmatig deden. Ze werden alle drie tot 2 maanden
gevangenisstraf veroordeeld. Hun vermoedens berusten op Henri Lannoo, omdat
deze laatste zeer dikwijls in zijn hof, die op een korten afstand van het huis
Deprez gelegen is, gezien geweest is in gezelschap van den soldaat die de
aanhoudingen gedaan heeft, denkelijk stonden ze in den hof om te bespieden wie
er al rond het uur van de Engelsche uitzendingen in het huis Deprez binnenkwam.
Deze feiten werden bekend door Lannoo Leon bij de bevrijding.”
Eveneens op 24 juni
1946 werden de feiten uiteengezet, ten laste van Leon Lannoo:
“De beide broeders Lannoo
waren te Wevelgem algemeen gekend als hevig Duitschgezind. De bevolking aanzag
hen als gevaarlijke individuen die meestal in den duik werkten. Ze waren dan
ook algemeen verdacht van deel uit te maken van de Gestapo. Ze stonden veel in
betrekking met de gekende zwarten van de gemeente onder andere met de gestapo
Gheysen Maurice en gansche dagen vertoefden er Duitsche soldaten en
feldgendarmen in hun woning. Lannoo Leon is in 1940 lid geworden van het
N.S.J.V. Hij was toen nog maar 14 jaar oud. In 1942 is hij gedurende enkele
maanden ploegleider geweest doch beweert einde 1942 of begin 1943 ontslag bij
die beweging te hebben gegeven. Hij is dan lid geworden van de De Vlag en
alhoewel hij dit loochent heeft hij bij de bevrijding bekend van Juni 1943 tot
Sept. 1944 kaderlid dezer beweging te zijn geweest. Hij staat ook bekend als BS.SS.
voor het jaar 1942. Verschillende verklikkingen worden de gebroeders Lannoo ten
laste gelegd, namelijk de verklikking van Dejonckheere Henri en de gebroeders
Himpe. Op 5 Juli 44 werden deze personen die werkweigeraars waren door duitsche
soldaten aangehouden. Himpe Roger werd vrijgelaten wegens zijn jeugdigen
ouderdom, doch Himpe Noel en Dejonckheere Henri werden naar Duitschland
overgebracht waar ze verbleven tot Mei 1945. Aan vader Himpe die na de
aanhouding van zijn zoon uitleg was gaan vragen bij de duitschers werd hem door
den feldwebel uitdrukkelijk gezegd, dat de Rosten Lannoo de jongelingen die
dezen dag aangehouden waren, verklikt had. Ook Lannoo Leon is in deze zaak
betrokken, inderdaad wanneer de aangehoudene jongelingen door de gestapo weggevoerd
werden en voor de woning van Lannoo voorbij kwamen, stond Leon bij de
obergefreiter, die de aanhoudingen gedaan had en zou geroepen hebben tot de
Gestapo, Himpe Noel aanduidende “Let op, het is een gevaarlijken”. Verder heeft
Lannoo Leon nog Lewille Leopold aangeklaagd omdat deze hem zoogezegd zou
verweten hebben van spion en lafaard. Verdachte bekent de feiten. Lewille werd
veroordeeld tot vier maand gevang doch in beroep vrijgesproken.
Verklikking van Porte Jerome
en Mispelaere August, omdat ze voorwerpen uit een neergestort vliegtuig hadden
weggenomen. Lannoo Leon vergezelde de duitschers bij de huiszoeking.
Verklikking van Verbeke Maurice die in Sept. 1943 door de duitschers opgezocht
was omdat hij samen met zijn vader en zijn oom, in frankrijk, Russische
krijgsgevangenen bevrijd had. Op het oogenblik dat Verbeke een duitsche
Wachtpost voorbijging, signaleerde Lannoo hem aan de soldaten. Hij werd
aangehouden en verplicht de schuilplaats van zijn vader en zijn oom aan te
duiden. Hij werd na een tiental dagen vrijgelaten doch zijn vader en oom werden
verwezen tot een gevangenisstraf van 28 maanden.”
Met zijn brief van
10 september 1947, gericht aan Minister van Justitie Struye, komt
CVP-volksvertegenwoordige Jeroom Stubbe uit Ieper tussen ten gunste van Henri
Lannoo. In zijn brief schrijft hij o.m. “Het weze gezegd, dat de
verklikkingen, waarvan sprake in zijn dossier niet bewezen zijn” en hij
onderlijnt de laatste drie woorden.
Henri Lannoo komt
voorwaardelijk vrij onder voogdij op 15 februari 1948.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 8 januari 1946 Joseph
Lezeure, geboren te Wevelgem op 16 september 1925 en
er wonende op de Wezelhoek 100, tot een jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting van de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten,
straf die bevestigd wordt door het krijgshof te Gent op 30 april 1946.
De uiteenzetting
van de feiten, volgens het verslag van de Substituut van 4 mei 1946:
“Op 26 Oogst 1942 gaf
veroordeelde zich vrijwillig aan voor de O.T. te Brussel en onderteekende er de
Einkleidungskaart. Hij beweert dat hij in 1945 verplicht was een geweer te
dragen. In begin Maart 1945 werd hij door de geallieerden bevrijd. Hij ontkent
in het Schutzkommando van het O.T. te zijn geweest, alhoewel zijn officieele steekkaart
het vermeldt en getuigen hem met wapens gezien hebben. In october 1943 schoot
hij op Roose Valere, toen hij wilde vluchten en verwonde hem aan de hand. Naar
hij beweert ontving zijn moeder iets meer dan 2.000 fr. per maand van de O.T.
en hij 30 mark solde per maand.”
Joseph Lezeure komt
vrij op 13 mei 1946.
Thomas
Malfait, geboren te Geluwe op 7 augustus 1923, wordt
op 4 september 1944 aangehouden.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt hem op 28 juli 1945 tot een jaar gevangenisstraf en 20
jaar ontzegging van zijn burgerrechten wegens lidmaatschap bij de
Fabriekswacht.
In haar editie van
12 september 1945 brengt het Kortrijksch Handelsblad verslag uit van
zijn proces:
“Malfait Thomas, 22 jaar,
vlaswerker, Weverijstraat 17 te Wevelgem, was tot in Mei 1942 werkzaam op de
vliegpleinen van Frankrijk, keert naar België terug en in Mei 1942 laat hij
zich inlijven bij de Fabriekswacht en is in deze hoedanigheid werkzaam op de
vliegvelden van Wevelgem, Chèvres en Bissegem, droeg geweer en revolver en
ontvluchtte zijne eenheid bij de bevrijding.
Mr. Thiers uit Roeselare
weet in te brengen dat zijn kliënt slechts 18 jaar was als hij bij de
Fabriekswacht is gegaan. Bij deze wacht is hij getreden omdat hij meer kon verdienen
en werd daartoe aangeraden door Mr. Matthys uit Geluwe. Beklaagde is de oudste
van een gezin van 10 kinderen en knoopte te Wevelgem kennis aan met een meisje
(toen was hij nog bitter jong). Dit meisje heeft hij in zwangere toestand
gebracht, dan er mede getrouwd tegen het gedacht van de ouders toen hij reeds
geïnterneerd was. Toen hij bij de Fabriekswacht is gegaan zag hij er geen
politieke daad in, was lid van geen enkele politieke beweging en weet zelfs
niet wat politiek is. Pleiter vraagt met vertrouwen een milde straf.”
Malfait gaat in
beroep maar het krijgshof te Gent verdubbelt op 20 december 1945 de strafmaat
tot twee jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van zijn rechten.
Op 18 augustus 1946
komt hij voorlopig vrij en op 19 maart 1947 voorwaardelijk vrij.
Jules
Martin, vlaswerker, geboren te Wevelgem op 7 juli
1903 en er wonende in de toemalige Roeselaresteenweg 130, wordt op 7 mei 1946
door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf
wegens lidmaatschap bij de O.T.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij op 27 april 1950 hersteld in
zijn rechten waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt Leon Martin,
geboren te Gullegem op 6 mei 1922 en wonende te Wevelgem, eerst op de Grote
Markt 4 en daarna in de Leopoldstraat 31, op 30 januari 1946 tot vijf jaar
gevangenisstraf met de eraan verbonden levenslange ontzetting van de bij
artikel 123sexies van het strafwetboek voorziene rechten wegens lidmaatschap
bij de Fabriekswacht.
In de editie van 8
februari 1946 geeft het Kortrijksch Handelsblad verslag
van zijn proces voor de krijgsraad:
“Martin
Leon, …, bankbediende, … liet zich op 27 April 1942 inlijven bij de
Fabriekswacht, deed dienst te Wevelgem, Brussel en Chèvres en op verschillende
andere plaatsen, legde in Juli 1944 den eed van trouw af, en werd tot
Oberfeldwebel bevorderd. Toen verdiende hij 2500 fr. per maand, die toekwam aan
zijn jonge vrouw en hij kreeg dan nog een solde van 1500 fr. per maand.
In
September 1944 vertrok hij naar Duitschland, te Lipstadt, waar hij zich liet
inlijven bij de luftwaffe en de Flakbatterij, doch verklaart daar slechts
administratief werk verricht te hebben. Op het front ingezet werd hij op 25
Maart 1945 door de geallieerden gevangen genomen.
Henri
Deneckere, adj. Politiekommissaris te Wevelgem en Neyrinck Henri, veldwachter
te Gullegem, hebben betichte nog gezien in uniform van de Fabriekswacht en dan
was hij fier dat hij zoo gekleed was en paradeerde aldus langs de straten.
Getuige
Ponseele Marcel, komt verklaren, dat betichte in ’t geheel niet Duitschgezind
maar Vlaamschgezind was.
Dejaeghere
André is een getuige ten ontlaste, die zich tijdens de bezetting moest
onderduiken. Deze verklaart dat verdachte steeds gemeenzamen omgang had met het
volk. Enfin, een brave jongen … (nu, maar eertijds niet).
Meester
Claeys, uit Kortrijk, legt nadruk op de rechtzinnigheid van beklaagde, toont
aan dat hij de bezetting heeft meegemaakt en dat hij als bankbediende slechts
700 fr. per maand verdiende. Voor de betere voorwaarden is hij dan bij de
Fabriekswacht gegaan, daar hij wenschte in het huwelijk te treden en daardoor
ook de mogelijkheid inzag om hier in België te kunnen blijven. Bij de
Fabriekswacht was hij foerier, verdiende eerst 2400 fr. per maand en later kwam
het op 4000 frank.
Veroordeeld
tot 5 jaar gewone hechtenis en levenslange ontzegging van alle rechten.”
Die straf wordt
bevestigd door het krijgshof te Gent op 28 mei 1946.
Naar aanleiding van
een genadeverzoek zet de Substituut op 13 mei 1947 de feiten uiteen die tot
zijn veroordeling hebben geleid:
“Op 27 April 1942 trad
veroordeelde in de Fabriekswacht. Hij bekent wachtdienst gedaan te hebben te
Wevelgem, Brussel, Rijsel en Chèvres. In Juli 1944 legde hij den eed van
getrouwheid af. Hij had den graad van oberfeldwebel. In de Septemberdagen van
1944, vertrok hij naar Duitsland en werd te Lipstadt op 15 October 1944
ingelijfd in de Luftwaffe-Flakafdeling. Hij beweert steeds administratief werk
verricht te hebben., alhoewel hij vroeger verklaarde op het front nabij
Gross-Gerau te zijn ingezet geweest. Hij werd krijgsgevangen genomen door de
geallieerden op 16 Maart 1945.”
Op 12 juli 1947
komt Leon Martin voorwaardelijk vrij en op 25 november 1948 wordt hij
gedeeltelijk hersteld in zijn rechten bij vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg te Kortrijk.
Het krijgshof te
Gent veroordeelt op 16 april 1948 Michel Masselis,
zaakwaarnemer, geboren te Wevelgem op 22 december 1898 en er wonende op de
Posthoornhoek 174, reeds geïnterneerd sedert 4 september 1944, tot levenslange
hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de bij artikel
123sexies van het strafwetboek vermelde rechten.
In een verslag,
opgemaakt door de Substituut-Auditeur-Generaal op 7 april 1950 ingevolge zijn
genadeverzoek worden de feiten weergegeven die tot de veroordeling hebben
geleid:
“De veroordeelde deed zijn
militaire dienst bij het geneeskundig korps met de klas 1920. In 1941 wordt hij
lid van de Germaanse SS en in 1942 volgt hij de opleidingskursus in de school
voor hulpfeldgendarm te Schoten en ondertekent daar de gebruikelijke
verbintenis voor de hulpfeldgendarmerie. Na zijn terugkeer neemt hij dienst als
tolk bij de Feldgendarmerie te Menen. Het is voornamelijk in deze periode dat
hij op een zeer bedrijvige manier optreedt met de Feldgendarmen. Hij vergezelt de
Feldgendarmerie op de plaatsen waar een onderzoek moet gedaan worden of een
persoon moet opgespoord worden. Op 21.9.42 heeft hij in gezelschap van een
feldgendarm een huiszoeking gepleegd bij Vynckier Maurice te Meenen, verdacht
van lidmaatschap van de weerstand. Masselis stelde zich bij deze huiszoeking
met veel meer ijver aan dan de feldgendarm. Vynckier was in het bezit van een
écouteur van een telefoontoestel. Zijn vrouw verborg dit voorwerp in een
koffiekan. Gebruik makende van een momentele afwezigheid van de Feldgendarm
poogde zij deze koffiekan te doen verdwijnen. Doch Masselis merkte dit op en
ontnam ze haar. De echtgenote van Vynckier smeekte Masselis den écouteur niet
aan de Duitsers te vertonen. Masselis antwoordde dat zij niet ongerust moest zijn
dat hij het voorwerp niet zou vertonen. Maar niettemin overhandigde hij de
écouteur aan de feldgendarm. Het was ook Masselis die uit eigen beweging de
radio onderzocht om te zien of de naald niet op een Engelse post stond.
Vynckier Maurice werd onmiddellijk
aangehouden, naar Duitsland gedeporteerd en opgesloten in het exterminatiekamp
van Gross Rosen, alwaar hij op 13.1.45 overleed.
In Augustus 1942 bevond zich
in de herberg genaamd “Cocktail” te Menen een zekere Robert Termote uit
Rumbeke. De uitbaters van deze herberg verklaren dat deze Termote gedurende
enkele ogenblikken in de herberg in gesprek is geweest met de genaamde Verrotte
Jozef. Verote Jozef heeft dan de herberg verlaten. Korte ogenblikken nadien is
een auto met Duitse feldgendarmen vergezeld van Masselis tot dicht bij het café
Cocktail komen rijden. Masselis is daar uitgestapt heeft zich recht naar de
Cocktail begeven, heeft daar vastgesteld dat Termote Robert uit Rumbeke, zich
nog in de herberg bevond, heeft onmiddellijk teken gedaan naar de Duitsers die
binnengekomen zijn, Termote aangehouden hebben en naar de auto hebben geleid.
Juist op het ogenblik dat zij Termote wilden doen instappen is deze ontvlucht.
Een achtervolging heeft plaats gehad. Getuigen verklaren, dat zij gezien hebben
dat Masselis evenals de Duitsers heen en weer liep in de straat als het ware om
de ontsnapte te vatten. Doch deze vond geen uitweg meer, sprong in de Leie met
het doel waarschijnlijk ze over te zwemmen en werd daar door de Duitsers
doodgeschoten. In elk geval is het bewezen dat Masselis aan de opsporing en
aanhouding en achtervolging van Termote Robert heeft deelgenomen en dat hij
niet de specifieke rol van tolk in deze omstandigheid heeft vervuld.
In de loop van Augustus 1942
heeft Masselis twee personen namelijk Desimpelaere Robert en Verschaeren Hubert
aan de feldgendarmen verklikt omdat zij zogezegd de Duitse Wehrmacht beledigd
hadden. Op de strafverfügung (St. I) wordt Masselis Michel vermeld als zijnde
getuige die het bewijs der feiten heeft voortgebracht. Desimpelaere en
Verschaeren werden tot 8 weken gevangenis veroordeeld, welke zij volledig
hebben uitgeboet.
In de eerstvolgende weken,
na deze feiten heeft Masselis een hevige propaganda gevoerd door het
verspreiden van het nazistische blad de SS man en door het opdringen van een
abonnement van dit blad aan tal van personen. Hij bekent dit feit, doch beweert
dat hij dit gedaan heeft op verzoek van die personen, omdat zij op de een of
andere manier wilden in de gratie staan van de Duitsers.
In het begin van 1942 heeft
Masselis opdracht gekregen om in zijn hoedanigheid van lid van de Germaanse SS
een lokaal op te zoeken om er de plechtigheid te doen doorgaan door de Algemene
SS ingericht. Daartoe begaf hij zich naar het bokspaleis te Meenen, uitgebaat door
Halewijn Marcel en Halewijn Celesta doch deze personen weigerden hun zaal
daartoe te lenen. Van toen af heeft Masselis deze personen willen treffen.
Daarom heeft hij nadien het bokspaleis doen sluiten met er door de
feldgendarmerie te laten constateren dat er werd gedanst.
Bovendien werden
verschillende mobilieren in beslag genomen.
Binst al die tijd heeft
Masselis samen met een tweetal andere personen een andere zaal in Meenen
uitgebaat. Veroordeelde werd gevreesd door de bevolking van Meenen.
Het genadeverzoek wijdt lang en breed uit en is meestal een herhaling van de argumenten welke voor de Rechtbank werden ontwikkeld.”
Soldaat milicien Michel
Masselis (klas 1920)
Het genadeverzoek
dat Michel Masselis op 12 september 1949 aan Prins Karel richt luidt als volgt
en bevat een goed overzicht van de procesgang:
“De ondergetekende Masselis
Michel, Arseen, geboren te Wevelgem de 22-12-1898, wonende te Wevelgem,
Wezelhoek 174, thans verblijvend in de gevangenis te Brugge, en komende uit het
ziekenkamp van Sinte Kruis, geeft eerbiedig te kennen dat hij tot op heden,
lichamelijk en geestelijk uitgeput door ziekte en verdriet, de kracht noch de
moed bezat, om vroeger een genadeverzoekschrift in te dienen, dat hij evenwel
zich aangewakkerd voelt door een sterk geloof in de grote menslievendheid van
Uwe Koninklijke Hoogheid, en dat hij vast betrouwend in het feit dat aan de
stem van een ongelukkig en zwaar beproefd noodroepende, een welwillendheid
gehoor zal kunnen verleend worden, durft hij zeer beleefd de gelegenheid
benutten, om met den grootsten eerbied, aan Uwe Koninklijke Hoogheid, zijn
nederig verzoek in te dienen om een vermindering van straf te mogen bekomen.
Daarom vertoont
ondergetekende met den diepsten eerbied, dat hij door:
1.
vonnis van den Krijgsraad te Kortrijk, op 13 Maart
1947, veroordeeld werd tot 12 jaar gewone hechtenis, om ’s vijands politiek
gediend te hebben en wegens wapendracht en hulp aan de vijand; vonnis waartegen
vertoner beroep aantekende om verschillende redenen; vonnis waartegen de Heer
Auditeur Generaal het niet nodig geacht heeft eveneens tegenberoep aan te
tekenen, omdat hij de mening toegedaan was dat ik reeds meer dan voldoende
gestraft werd;
2.
dat de straf van vertoner door arrest van het
Krijgshof te Gent, op 12-11-47, verhoogd werd tot levenslange gewone hechtenis,
omdat alle feiten weerhouden werden, niettegenstaande vertoner onder eed
bevestigde dat hij nooit iemand verklikte, dat hij nooit uniform noch wapens
droeg, dat hij nooit lid geweest was noch dienstlijk optrad bij een militaire
of paramilitaire instelling in dienst van den vijand, maar dat zijn tolkfunctie
(enkele weken) zich slechts tot een heel passieve tegenwoordigheid bepaalde en
als dusdanig ook beperkt was, terwijl zijn doel en inzichten steeds nastreefden
zijne medeburgers zo veel mogelijk te kunnen helpen en het voordeel zijner
positie ten bate van zijn beproefde landgenoten te gebruiken, niettegenstaande
vertoner vruchteloos den Heer Voorzitter van het Beroepshof medegedeeld had,
aan de hand van nieuwe geloofbare getuigen – eerst ontmoet NA de uitspraak van
het vonnis door den Krijgsraad te Kortrijk – dat de ware schuldige in de zaak
Vynckier dezes vrouw zelf was, en dat een bijkomend onderzoek volledige
klaarheid in die zeer pijnlijke zaak zou bijgebracht hebben, arrest waartegen
vertoner de verbreking aanvroeg op het aandringen van zijn verdediger zelf, die
als invalied-weerstander zich hoegenaamd niet accoord verklaarde met deze
uiterst strenge uitspraak;
3.
dat dit arrest uitgesproken door het Beroepshof van
Gent op 12-11-47 verbroken werd in gevolge het arrest van het Hof van
Verbreking te Brussel den 16-2-1948 en de zaak verwezen werd voor het Militair
Gerechtshof te Gent anders samengesteld;
4.
dat vertoner vervolgens door arrest van het anders
samengestelde militaire Gerechtshof te Gent, op 16-4-48, zijn vroegere
strafuitspraak bevestigen hoorde, levenslange gewone hechtenis, geen
verzachtende omstandigheden kunnende in aanmerking genomen worden, wegens het
feit dat hij een vijftiental jaren geleden gestraft geweest was wegens het
onwettig bezit van oude oorlogswapens (oorlogsgedenkenissen overgehouden uit
den oorlog 1914-18 en welke hij bij frontbezoeken en thuis zelf gevonden of van
zijn ouders gekregen had).
Deze uiterst strenge straf
werd behouden niettegenstaande de Heer Auditeur-Generaal van Gent zelf 20 jaren
gevraagd had – niettegenstaande de zaak tweemaal achtereenvolgens uitgesteld
werd, om de burgerlijke partij op te roepen welke reeds een som van 250.000 frs
schadevergoeding toegestaan geweest was – maar die het nu niet meer aandurfde
te verschijnen, uit schrik van zelf aangehouden te worden sedert vertoner de
waarheid vernomen en kenbaar gemaakt had aan de Heren van het voordien zetelende
Krijgshof te Gent op 12-11-47, afwezigheid waardoor de burgerlijke partij zich
uitdrukkelijk zelf beschuldigde an alle schuld aan vertoner ontkent.
Vertoner betreurt dan ook
buitenmate de zeer zware strafverhoging, vooral daar noch zijn verdediger noch
hij-zelf de mogelijkheid inzagen waardoor de straf zou verzwaard kunnen geweest
zijn, echter wel dat de straf van 12 jaar veeleer zou kunnen verminderd worden,
uit hoofde van volgende redenen die aanleiding gaven tot het aantekenen van
beroep:
- omdat onmiddellijk na
de strafuitspraak door de Krijgsraad zich spontaan nieuwe getuigen
aanboden, die nieuwe inlichtingen verstrekten welke nog meer zijn onschuld
bevestigden en welke aanleiding gaven tot het instellen van een bijkomend
onderzoek (in de zaken: Vynckier, Termote, Bokspaleis);
- omdat de feiten zich voordeden
vóór einde 1942 en niet vóór einde 1943;
- omdat zijn nieuwe
verdediger, Mr. Dhooge uit Ledeberg Gent – een groot en voornaam
weerstander – op de Krijgsraad pleitte, dat hij geen enkel juridisch
gegeven kende waardoor ondergetekende zou kunnen gestraft worden;
- omdat zijn jammerlijk
verongelijkte eerste verdediger, wijlen Mr. Pringiers, lid van de
“Intelligence Service” en secretaris van de “Rotary Club”, hem een tiental
dagen vóór het verschijnen en na inzage van het bundel, mededeelde dat hij
hoogstens van 3 à 5 jaren zou gestraft worden;
- omdat de uitgesproken
straf veel zwaarder was in verhouding van deze toegekend voor dergelijke
feiten, aan de tolken die dienst deden in de centrale te Kortrijk en in
sommige omliggende gemeenten of steden:
- Loosvelt Michel,
afdelingsoverste van het V.N.V., tolk gedurende GANS den oorlogsduur, woonde
talrijke aanhoudingen bij, vergezelde eveneens ten huize, kwam na mijn vertrek
mij soms vervangen te Meenen, straf: vrijgesproken;
- Robaeys August, lid van
Dinaso, benevens verschillende lidmaatschappen: DeVlag, Germ. SS, enz. gewapend
en uniformdrager, gedurende GANS den oorlog tolk bij de Feldgendarmerie te
Kortrijk, was tegenwoordig bij aanhoudingen, vergezelde ook ten huize, straf: 3
jaar;
- terwijl vertoner, Masselis
Michel slechts:
1)
3 maanden beschermend lid geweest is: B.L. van de in
wording zijnde Algemene SS = 1e trim. 1941, waarna hij uitgesloten
werd wegens onbetrouwbaarheid en tegenwerking;
2)
gedurende 10 maanden: Febr.-Dec. 1941 geabonneerd
geweest is, zonder lidmaatschap, op de maandelijkse brochuren-uitgave van
DeVlag;
3)
bij vergissing (want hij was er heen gezonden
geweest door de Ortskommandant van Meenen om er een sport- en taalleergang te
volgen) een 10 tal dagen aanwezig geweest is op een voorbereidende leergang der
pas opgerichte Hilffeldgendarmerie-school te Schooten, alwaar toenmaals
gedurende 14 dagen onderricht gegeven werd in het verlenen van de eerste hulp
in geval van luchtbombardement, in het afzetten van de straten, het regelen van
het verkeer, dit alles in samenwerking in geval van nood, met de plaatselijke
bestaande politiediensten. Daarom werden er ter plaatse aldaar liggende
oefenuniformen uitgedeeld voor den duur van het verblijf om de persoonlijke
kleedij niet te bevuilen. Al diegenen die deze leergang bijwoonden en nadien
ook nog de andere oefeningen volgden, werden 18 maanden gestraft. Vertoner is
hier nooit lid van geweest maar bestreedt seffens de oprichting er van en
ontraadde het aan de inschrijvers, hetgeen hem nadien veel moeilijkheden
bijbracht en allerlei verdachtmakingen tegen hem deed ontstaan, vooral van
V.N.V. en SS Vlaanderen. Dit is de enige keer dat vertoner enkele malen een
tijdelijk geleend oefenuniform aanhad, en dit nog op een gesloten plaats (Juni
1942);
- omdat vertoner slechts
gedurende enkele weken, als tijdelijk burgerlijk tolkbediende fungeerde
bij de grensfeldgendarmeriedienst en de Ortskommandantur te Meenen.
Funktie, welke hij geweigerd heeft nog verder te vervullen, omdat hij in
tegenstrijd met de gesloten overeenkomst had moeten tegenwoordig zijn –
alhoewel zulks geheel onverwachts en onvoorziens gebeurde – bij twee
aanhoudingen, alwaar zijne tegenwoordigheid slechts van passieven aard
was, zoals in alle andere zaken, aangezien ik slechts ter beschikking
stond van de Duitsers om als vertaler op te treden en daarom slechts in
die gevallen alleen bijgeroepen werd vermist ik niet altijd op de burelen
aanwezig was. Van enige andere hulp is er nooit spraak geweest (Sept. 15
Oct. 1942);
- omdat het voor vertoner
diep grievend was, gestraft geweest te zijn in de plaats der werkelijk
schuldigen die verklikt hadden (Verrote, Ferla Julia[18])
en ongestoord van de vrijheid bleven genieten;
- omdat er benevens de
tegenstrijdige verklaringen, er valse beschuldigingen en leugenachtige
getuigenissen in zijn proces voorkwamen, welke ondergetekende wenste door
nieuwe bewijzen te niet te doen;
- omdat hij ziek en
uitgeput (verblijf in hospitaal en infirmeries) zich niet had kunnen
verdedigen, noch gedurende het onderzoek, noch op de krijgsraad, want zijn
eerste verdediger verongelukte juist enkele dagen vóór het proces en zijn
plaatsvervanger had te laat vertoners verdediging ontvangen;
- omdat het onderzoek
geschiedde gedurende het tijdstip Oct.-Nov. 1944, dus tijdens de volle bevrijdingsroes,
gedurende dewelke de gemoederen zeer opgehitst en wraaklustig waren,
hetgeen de aanklagers en de rijkswachters, die dit ALLEREERSTE
dossieronderzoek instelden en leidden, begrijpelijker wijze aanzetten tot
overdrijving en onwaarheden; omdat een tegenonderzoek dat nadien plaats
greep en weldra gestaakt werd, deze beweringen bewezen heeft, aangezien de
opgeropen getuigen beweerden het tegenovergestelde verklaard te hebben,
maar onder den drang der omstandigheden en uit schrik de hun voorgelegde proces-verbalen
ondertekend hadden (Dhalluin, Deschepper, Devogel, …)
Dit waren de redenen, welke
vertoner meende in aanmerking te kunnen nemen, tot het aantekenen van beroep
tegen de strafuitspraak van de krijgsraad te Kortrijk op 13.3.1947 …”
Op 12 oktober 1950
wordt de levenslange hechtenis omgezet in 20 jaar buitengewone hechtenis en op
7 februari 1951 komt Michel Masselis voorlopig vrij wegens gezondheidsredenen.
Op 27 november 1959 wordt de straf herleid tot 19 jaar buitengewone hechtenis
en op 23 december 1959 komt hij voorwaardelijk vrij.
Richard Meurez, geboren te Zulzeke op 15 oktober 1907 en wonende te Wevelgem in de Kortrijksteenweg 100, wordt op 13 september 1944 aangehouden en geïnterneerd te Wevelgem, hij kan ontvluchten op 31 oktober 1944.
Richard Meurez
Op 2 februari 1945
legt Cyriel Silverans, leider van het Onafhankelijkheidsfront van Wevelgem, een
schriftelijke verklaring af:
“Ondergeteekende, Silverans
Cyrille, Leider van het Onafhankelijkheidsfront, Afdeeling Wevelgem, bevestig
bij deze, dat hij den Heer Meurez Richard-Emiel, echtgenoot van Terryn
Margariet, goed kent, dat deze persoon zich vóór den oorlog noch tijdens de
bezetting nooit met politiek heeft beziggehouden, en naar zijn weten van geen
enkele politieke partij deel uitmaakt; dat hij tijdens de bezetting nooit een
enkele anti-vaderlandsche daad van den Heer Meurez heeft gezien of vernomen,
dat, integendeel, de Heer Meurez wegens sabotage, die hij pleegde tegen den
Duitschen verplichten Arbeidsdienst ten voordeele van onze jongens, op 13
November 1942, door de Duitsche Feldgendarmen en Gestapo, in gezelschap van de
plaatselijke politie, werd gevangen genomen en zwaar mishandeld; trots deze
mishandelingen zijn vaderlandschen plicht trouw is gebleven tot het uiterste en
menigen medeburger heeft geholpen, trots de Gestapo steeds op hem loerde.”
Ondanks deze
verklaring wordt Meurez terug geïnterneerd op 18 mei 1945 en onder
aanhoudingsbevel geplaatst op 31 oktober 1945.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt hem op 17 december 1945 tot een gevangenisstraf van drie
jaar en levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het
strafwetboek bedoelde rechten. Die straf wordt bevestigd door het krijgshof te
Gent op 12 april 1946.
In een
genadeverslag van 12 november 1946 worden de feiten uiteengezet die tot de
veroordeling hebben geleid:
“Veroordeelde is uitbater
van een herberg te Wevelgem.
Reeds verschillende malen
was die herberg gesloten geweest wegens geheime ontuchten. Einde 1940 had
Meurez een meisje, een zekere Agnes Deprez, in dienst genomen buiten wete van
haar ouders. Dit meisje had haar dienst te Kortrijk verlaten, was toevallig de
herberg van veroordeelde binnengekomen en had zich daar verhuurd voor 300 Fr.
per maand. Toen de ouders dit vernamen zonden zij haar tante om ze terug naar
huis te halen, doch Meurez wilde ze niet laten meegaan.
De politiecommissaris[19]
stuurde dan den politie-agent Claus Peter. Meurez zette hem eenvoudig aan de
deur, er bijvoegende: “De commissaris moet opletten of hij zou kunnen aardig
varen”.
Op dat oogenblik bevonden
zich in de herberg twee Duitsche soldaten en een Italiaansche soldaat. Meurez
vertelde hen dat den politiecommissaris korts voor de bezetting tijdens een
proces, den Fuhrer gesmaad had (de politiecommissaris had inderdaad in 1939 een
proces-verbaal opgesteld tegen Meurez omdat deze hem uitgescholden had voor
Duitschgezinde en Hitleriaan, feit waarvoor Meurez tot 1 maand en half
gevangenisstraf veroordeeld was geweest).
Korts nadien kwam de politiecommissaris
in eigen persoon de herberg binnen. Veroordeelde leidde hem naar een
achterkamertje, trok een gordijn weg en zegde tot de soldaten die daar zaten:
“Ziedaar den persoon die den Fuhrer gesmaad heeft”.
Onmiddellijk sprongen de soldaten
op, trokken hun dolken en revolvers uit en twintig minuten lang bedreigden ze
den commissaris met hun wapens terwijl een van hen zijn eenzelvigheidskaart
afschreef.
De commissaris is daarna
zijn beklag gaan doen bij den Ortskommandant over de houding van die soldaten
die hem wilde beletten zijn ambt uit te oefenen. De Ortskommandant is dan mede
gegaan naar de herberg van veroordeelde en heeft de namen opgeschreven van die
soldaten. De zaak heeft verder geen gevolg gehad.
In september 1941 wilde een
zekere Debackere Arthur die in oneenigheid leefde met zijn vrouw, de meubels
uit het echtelijk huis wegnemen. Vrouw Debackere had den bijstand van Meurez
Richard ingeroepen om dit te beletten. Meurez zou dan achter de Feldgendarmen
gegaan zijn en hen Debackere als een anglofiel aangewezen hebben. De
feldgendarmen zijn ter plaatse gekomen, doch ziende dat het ging om een
familietwist, hebben ze zich met de zaak niet willen bemoeien.”
Op 1 april 1948
komt Richard Meurez voorwaardelijk vrij en bij vonnis van 23 maart 1949 van de
rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde wordt hij gedeeltelijk hersteld in
zijn rechten, waarvan hij beroofd werd door het krijgshof te Gent.
Vlasser Henri Minne,
geboren te Wevelgem op 12 juni 1913 en er wonende in de Menenstraat 84, gehuwd
met Elisabeth Vansteenkiste, wordt op 20 september 1944 aangehouden en vanaf 28
oktober 1944 geïnterneerd te Kortrijk.
Op 16 november 1944
richt zijn raadsman G. De Witte uit Kortrijk een schrijven i.v.m. Henri Minne
aan de voorzitter van de Consultatieve Commissie te Kortrijk:
“ … dat hij werd aangehouden
en geïnterneerd te Wevelgem, den 20 September 1944;
dat, naar men zegt, hij zou
beschuldigd zijn, met Langedock Remi als vlasfabrikant … “hunne vlasproductie
te hebben verhoogd, en zoo onrechtstreeks de Duitschers te hebben
bevoordeeligd”;
dat, zoo deze beschuldiging
bestaat, ze ongegrond is, en zij ten andere meer dan eens werden vermaand door
de Textielcentrale wegens tekortlevering;
dat het voor verdachte zijn
belang heeft te weten of hij daar inderdaad wordt van beschuldigd, en of er nog
andere beschuldigingen tegen hem bestaan, ten einde zich te kunnen verdedigen;
dat in ieder geval de
interneering van Minne Henri van iederen grond ontbloot is;
om deze redenen, gelieve de
Heer Voorzitter aan den raadsman van betichte toe te laten kennis te nemen van
het bundel, en een verweernota in te dienen, en, zoo noodig, verderen uitleg te
geven; Minne Henri in vrijheid te willen stellen””
Dezelfde dag nog,
op 16 december 1944, wordt Minne in voorlopige vrijheid gesteld.
Op 17 januari 1946
wordt hij bij beslissing van de krijgsauditeur De Prêter te Kortrijk levenslang
vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek
bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 19 mei 1949 wordt Henri Minne
hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.
In een vroegere
rubriek, handelend over de eerste oorlogsdagen in mei 1944, getuigt Gerard
Mispelaere (1923-2001) en heeft hij het over zijn broer André.
André
Mispelaere, geboren te Wevelgem op 16 november 1919 en
er wonende in de Lauwestraat 26, later in Kozakstraat 2, autogeleider, wordt op
28 november 1945 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot 10 jaar gewone
hechtenis, de militaire degradatie en levenslange ontzetting van de bij artikel
123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten.
Op 8 augustus 1946
richt vader Maurice Mispelaere[20]
een genadeverzoek aan koningin Elisabeth:
“Daar ik de middelen niet
bezat een advokaat aan te stellen ter verdediging van mijn zoon, neem ik de
zeer eerbiedige vrijheid om den toestand van mijn familie eens grondig aan U
uit te leggen.
Gij, die den 12/9/1917, toen
ik door bomaanval gekwetst, mij zijt komen bezoeken in Roozendaal, dan was ik
soldaat bij de 82 batterie 5 D A.
In 1940 was mijn zoon
soldaat van de klas 1939, in de 1e compagnie van het 4e
Linieregiment der infanterie en heeft dus den achtiendaagsche veldtocht
meegemaakt.
Tot vijfmaal toe was hij
gedurende deze dagen in de eerste linie, onder meer te
Vliermaalroot-Bornem-Gent-Wevelgem en te Beveren bij Roeselaere. Overal heeft
hij de bevelen van zijn kommandant Kapitein Verhulst tot in de puntjes
uitgevoerd. Toen hij in onze gemeente op slechts vijf minuten van zijn
dierbaren was, en hij ons op den vooravond van den strijd om de gemeente nog
een bezoek kon brengen, ging hij weer eenheid vervoegen, goed bewust van den
plicht dien hij vervullen moest ten bate van het Vaderland, ook al was het zoo
hard op korten afstand van huis en dierbaren in vollen strijd te staan.
Mijn tweede zoon was, bij
het uitbreken van den oorlog, slechts enkele dagen terug uit het hospitaal,
waar hij niet minder dan zes en twintig maanden verbleef ten gevolge der
beenderziekte. Mijn vrouw overleed den 4/8/’36, ik moest in alles voor de
kinderen voorzien.
Den 10e Mei 1940,
werd ons huisje door het bombardement der Duitschers plat gelegd en mijn tweede
zoon moest ik onder de puinen uithalen. Een ader werd van zijn voet
doorgesneden, en hij moest terug verzorgd worden.
Den 29ste Mei
kwam mijn zoon, die in het leger was, terug thuis, en, na enkele dagen, ging
hij werk zoeken. Later ging hij naar Frankrijk werken en kwam er op 1ste
Januari 1942 terug na een heelkundige bewerking. Den toestand thuis was uiterst
slecht, ten gevolge van het noodlot die mijne familie niet verliet. Nog niet
volledig hersteld zijnde, en, om den toestand der familie te redden, melde mijn
zoon zich vrijwillig, maar noodgedwongen aan voor te gaan werken in
Duitschland. Ik moest door de gemeente geholpen worden om de schulden van mijn
tweede zoon aan het hospitaal te kunnen voldoen.
Als elektro-chauffeur was
mijn zoon nu werkzaam in Kötchen in midden Duitschland. In 1944 werd zijn
fabriek overgeplaatst naar Nordhausen Harz in Thüringen, waar hij eerst zijn
zelfde werk deed, met nog een tiental andere makkers uit Wevelgem.
Sinds vele jaren speelt hij,
als liefhebber, tooneel en zoo deed hij het ook in Duitschland voor zijne
Belgische medearbeiders, ten einde hun wat vreugde en afleiding te bezorgen.
Daardoor werd hij verbindingsman in het lager, ten einde hem wat tijd te gunnen
om met Kerstmis 1944 iets voor zijn Belgische makkers te kunnen presteeren.
Hij had keuze gedaan op het
tooneelspel “Dolle Hans” die bekend staat voor een anti nationaal socialistisch
stuk, maar dat hij niet wist. Enkele dagen voor de vertooning ontving hij een
schrijven dat de vertooning verboden was. Hij zegde niets aan de andere
medespelers en besloot toch te spelen. Acht dagen nadien ontving hij een tweede
schrijven dat hij de gevolgen zou moeten dragen. Uit vrees melde hij zich voor
de SS.
Den 2e Februari
vertrok hij uit Nordhauzen naar Graz in een Hollandsche SS reserve batallion.
Een dag kreeg iedereen rust, den volgende dag kreeg hij het bloedteeken, dan
kreeg hij een spuit in de borst, van den Dokter, hij werd geteekend op den
linkerarm. Dan werd mijn zoon naar het reserve hospitaal IV van Graz
overgebracht ten gevolge eener ziekte. Daar werd door den hoofddokter de
bloedgroepe, ten gevolge eener verzwering op deze plaats en over zijn geheele
lichaam, weer uitgedaan.
Wanneer de Russische armee
op enkele kilometer van Graz stonden, werd hij met een Rooden Kruistrein
overgebracht naar Sellam see Bruck Fusch waar hij een tiental dagen verbleef en
dan overgebracht naar het militair hospitaal van Salzburg. Daar verbleef hij
tot de kapitulatie. Door het feit dat hij nog geen uniform bezat en wapens,
daar hij slechts drie tot vier dagen in de kazerne verbleef werd hij ook door
de Amerikanen naar huis gestuurd. Hij trok naar Munchen en melde zich aan in
een verzamelingslager en werd gerepatrieerd naar België. Toen hij in Mülhouse
aan kwam, kreeg hij moeilijkheden door die vlekken op den arm, en hij werd in
de kazerne Lefebre te Mülhouse geïnterneerd. Hij gaf er al zijne papieren af,
ook deze van verscheidene militaire hospitalen en na een grondig onderzoek die
twintig dagen duurde werd hij terug in vrijheid gesteld. Hij kwam naar huis en
werd op 27e Juni 1945 aangehouden en geïnterneerd te Kortrijk. Den
28e November werd hij door den Krijgsraad van Kortrijk veroordeeld
tot 10 jaar gewone hechtenis. Later werd hij naar Beverloo overgebracht waar
hij zich vrijwillig melde om in de mijn te werken, waar hij thans tewerk
gesteld is, in de mijn van Beringen …”
Naar aanleiding van
dit genadeverzoek zet de Substituut-Krijgsauditeur op 5 oktober 1946 de feiten
uiteen die tot zijn veroordeling hebben geleid:
“In 1941 heeft hij eerst
dienst gedaan als kabelwachter te Wevelghem. Later is hij dan naar Frankrijk
gaan werken aan de kusten te Lorient en op het vliegveld te St.-Omer. In het
begin van 1942 is hij vrijwillig vertrokken naar Duitschland waar hij te werk
gesteld werd te Köthen in de Junkerfabrieken. In juni 1944 werd de fabriek
overgeplaatst naar Nordhausen waar hij als bediende werkzaam is geweest. In het
begin van 1945 heeft hij zich dan vrijwillig aangemeld bij de Waffen SS. Tijdens
het onderzoek heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij dit gedaan had omdat hij
moeilijkheden had met den Duitschen Lagerfuhrer met wien hij gevochten had, en
ook omdat hij een tooneelstuk had opgevoerd dat zoogezegd anti-rassistische
strekkingen vertoonde. Later heeft hij evenwel bekend dat het op aandringen was
van een Vlaamsch meisje wiens broeders aan het oostfront streden, dat hij lid
is geworden van de Waffen SS. Hij beweert dan tot de capitulatie van
Duitschland verbleven te hebben in de Krieglazaretten te Graz en te Salzburg;
nochtans kort na zijn vertrek uit Nordhausen werden er in het Lager waar hij
werkzaam was twee brieven van hem uitgehangen waarin hij verklaarde naar het
front te vertrekken voor de redding van Duitschland en den Fuhrer. Mispelaere
stond in Duitschland gekend als een zeer Duitschgezind persoon. Hij was lid van
“De Vlag” en zou ook propaganda voor de Vlag en de SS gevoerd hebben.”
Het Kortrijksch Handelsblad van 7 december 1945 brengt
verslag uit van zijn proces. Het
Vlaams meisje waarvan sprake in het genadeverslag hiervoor, krijgt er een naam.
Een fragment uit het procesverslag betreffende Mispelaere :
“Een heele serie getuigen
worden in vlug tempo opgeroepen, het zijn: Decat, Mahieu, Vangheluwe Cyriel, Dejaeghere
Daniël (een vriend van betichte), vrouw Dejaeghere, die betichte gekend heeft
in Duitschland waar zij in de keuken werkte, Vangheluwe Maurice, Parmentier en
Vanlersberghe.
Zijn verdediger verklaart
dat met de opvoering van “Dolle Hans”, een revolutionair stuk, en door de
betrekkingen met Juffrouw Dhavé[21],
hij in zijn ongeluk is geloopen en hem er toe gebracht hebben zich te laten
inlijven bij de Waffen SS.”
André Mispelaere
komt voorlopig vrij op 7 oktober 1947 en voorwaardelijk vrij op 3 november
1948.
Gaston
Parmentier, geboren te Wevelgem op 28 november 1922 en
er wonende in de Nachtegaalstraat 28, wordt op 29 september 1945 door de
krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en gedurende
20 jaar ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek.
De krijgsauditeur
van Kortrijk vermeldt op 29 april 1946 volgende feiten die tot zijn
veroordeling hebben geleid:
“Verdachte is fabriekwerker
van beroep. Tot einde 1940 werkte hij bij een vlashandelaar. Daarna ging hij
naar Frankrijk werken. In het begin van 1942 ging hij aan de Belgische kust
werken. Op 5 Nov. 1943 gaf hij zich te Vilvoorde aan voor de Fabriekswacht. Hij
ontving het uniform en werd naar Luik gestuurd. Later kwam hij naar Wevelgem.
Hij verbleef bij de Fabriekswacht tot 2 Sept. 1944 en trok gewapend de wacht
op. Op het einde was hij oberbrigadier.”
Het Kortrijksch Handelsblad weet in
zijn editie van 7 november 1945 nog het volgende te melden over Gaston
Parmentier:
“… Toebaert Maurice, die hij
wist lid te zijn van de Witte Brigade heeft hij nooit verklikt en getuige Denys
heeft hem nog gezien gewapend met een geweer.
Mter Goris weet in te
brengen dat betichte afstamt uit een arme familie van 12 kinderen, wijt de
schuld aan gebrek aan opvoeding en verantwoordelijkheidszin.”
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 15 december 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in de rechten die hij verloren had na zijn veroordeling door de krijgsraad.
Jozef
Parmentier, geboren te Wevelgem op 29 januari 1922 en er
wonende in de Reutelstraat 19, wordt op 7 juni 1945 om 23u door de politie van
Wevelgem afgehaald te Marke. Bij plaatsgebrek in Marke wordt hij opgesloten in den
amigo, het gemeentelijk doorgangshuis te Wevelgem tot zijn overbrenging
naar het interneringscentrum “Wikings” te Kortrijk op 8 juni 1945 in de
voormiddag.
Enkele dagen vóór
zijn vrijlating op 28 december 1945, wordt hij op 22 december 1945 veroordeeld door
de krijgsraad te Kortrijk tot zes maanden gevangenis, twee jaar politietoezicht
en levenslange ontzetting uit zijn rechten “123sexies” wegens lidmaatschap bij
de O.T.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 9 februari 1950 wordt hij hersteld
in zijn burgerlijke en politieke rechten waarvan hij beroofd was.
Steenkapper Paul Parmentier,
geboren te Menen op 12 januari 1908 en wonende op de Wezelhoek 60 te Wevelgem,
wordt op 13 februari 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot vier
jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van zijn burgerlijke en
politieke rechten, om volgende redenen, volgens een verslag van 7 maart 1946
van de Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk:
“In Oogst 1942 trad hij in
de Fabriekswacht en deed gewapend dienst. In september 1944 ging hij via
Holland naar Duitschland, alwaar hij in December 1944 in de Luftwaffe afdeeling
Flak trad. Alsdan droeg hij het bleekblauw uniform.
Hij was tevens lid van het
V.N.V. en de D.M.-Z.B. wat hij bekent.”
Op 13 oktober 1947
wordt hij onder voogdij in voorwaardelijke vrijheid gesteld en bij vonnis van
de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 15 december 1949 wordt hij
gedeeltelijk hersteld in zijn rechten die hij verloren had.
Hij overlijdt te
Kortrijk op 18 augustus 1962.
Martha
Libeer, echtgenote van Paul Parmentier, geboren te
Wevelgem op 29 juli 1905, wordt geïnterneerd van 18 juli 1945 tot 13 september
1945 en wordt op 18 december 1945 bij beslissing van de krijgsauditeur bij de
krijgsraad te Kortrijk vervallen verklaard van de bij artikel 123sexies
bedoelde burgerlijke en politieke rechten, wegens lidmaatschap van het V.N.V.
Maurits
Germain Peferoen, geboren te Lauwe op 1 maart 1914 en wonende
in Wevelgem in de Albertstraat 18, wordt op 8 september 1944 aangehouden en op
28 oktober 1944 overgeplaatst naar het interneringscentrum te Kortrijk. Hij
komt vrij op 5 januari 1945.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 20 juli 1946 beenhouwersknecht Achiel Peirs,
geboren te Zulte op 15 juni 1925 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat
94, tot vijf jaar gewone hechtenis en levenslange ontzetting van de rechten
“123sexies”.
De feiten die tot
de veroordeling van Peirs hebben geleid, worden op 7 december 1946 door de
Krijgsauditeur van Kortrijk uiteengezet:
“In 1943 gaat hij werken
naar Duitschland in een glasblazerij te Jena. Op 8 Januari 1944 liet hij zich
inlijven bij de S.S. Langemarck tengevolge van de propaganda van een zekere
Vandamme. Bekwam een infanterie opleiding en werd op 16 April naar het
Oostfront gestuurd, maar onderweg werd hij gewond door de geallieerde vliegers
zoodat hij in een lazaret te Lubbeck terecht kwam, waar hij op 8.5.45
krijgsgevangen werd genomen.”
Achiel Peirs komt
voorwaardelijk vrij onder voogdij op 1 april 1948.
Cyriel
Provost, geboren te Wevelgem op 13 januari 1901 en er
wonende in de Weverijstraat 18, wordt op 23 mei 1945 geïnterneerd te Kortrijk
“wegens betrekkingen met de vijand”, volgens “het klasseeringsbriefje” van het
I.C. Kortrijk.
Hij wordt in voorlopige vrijheid gesteld op 7
september 1945 na 15 dagen internering “ten huize”.
Zijn echtgenote Augusta Demeyere, geboren te Rekkem op 23 juli 1902, wordt op 11
januari 1946 bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk
levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het
strafwetboek bedoelde rechten wegens lidmaatschap bij de DeVlag en beschermend
lidmaatschap SS.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te
Kortrijk van 23 februari 1950 wordt ze gedeeltelijk hersteld in haar rechten.
Op 21 september
1944 vordert burgemeester Remi Wallays van Wevelgem zijn politiecommissaris om
over te gaan tot de internering van Gaston Remmerie,
geboren te Rollegem op 16 december 1901, gehuwd met Germaine Surmont en wonende
te Wevelgem in de Kortrijkstraat, wegens betrekkingen die hij met de vijand heeft
onderhouden.
Remmerie komt op 27
december 1944 voorlopig vrij maar wordt in 1945 opnieuw geïnterneerd. Hij
verschijnt voor de krijgsraad te Kortrijk die hem op 20 december 1945
veroordeelt tot 2 jaar gevangenis, wegens verraad om als Belg en militair hulp
verschaft te hebben aan de vijand uit winstbejag.
Bij arrest van het
Militair Gerechtshof te Gent wordt hij in beroep op 12 april 1946 vrijgesproken
en onmiddellijk in vrijheid gesteld.
De krijgsraad te
Kortrijk van 4 april 1946 en het krijgshof te Gent van 8 augustus 1946
veroordelen Jeanine Reynaert,
geboren te Menen op 9 juli 1925 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat
291, tot drie jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de bij artikel
123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens verklikking.
Naar aanleiding van
het genadeverzoek dat vader Louis Reynaert op 29 augustus 1946 voor zijn oudste
dochter indient, worden de feiten door de Substituut te Gent op 15 oktober 1946
uiteengezet die tot haar veroordeling hebben geleid:
“Veroordeelde onderhield
veel betrekkingen met duitsche soldaten en met leden van de gestapo. Op zekeren
dag in den loop van 43, zegde Olivier Arthur en Duyck Frans haar dat zij na den
oorlog haar haar zou afgesneden worden. Veroordeelde maakte zich daarover
kwaad. Enkele dagen nadien werd door de gestapo een huiszoeking gedaan bij
Olivier en bij Duyck ten einde er wapens op te zoeken. Beiden werden er
uitgenoodigd om zich ’s anderen daags naar het bureau van de gestapo te
Kortrijk te begeven. Daar werden zij onderhoord en geconfronteerd met Reynaert
die haar beschuldiging staande hield.
Tant Marie-Louise, die meid
was bij Olivier, werd insgelijks aangehouden en onderhoord. De drie personen
werden dan terug in vrijheid gesteld. Olivier heeft zich dan tot het einde der
bezetting verdoken terwijl Duyck enkele dagen nadien terug aangehouden werd,
naar Duitschland overgebracht en in een straflager opgesloten.
Deze beweert dat de
feldgendarmen die hem aanhielden hem gezegd hebben dat dit ten gevolge was van
de aanklacht van Reynaert. Olivier en Duyck beweren insgelijks dat den zelfden
dag der huiszoeking bij hen zij Reynaert Jeanine in gezelschap gezien te hebben
van de twee gestapo’s die bij hen de huiszoeking kwamen verrichten.
Veroordeelde beweert dat zij
vernomen had van Tant Marie-Louise dat er bij Olivier wapens verborgen waren en
dat zij dit onbedacht voortverteld had aan een burger die zij meende een
Franschman te zijn, en die in werkelijkheid een gestapo was.”
Jeanine Reynaert
komt onder voogdij voorwaardelijk vrij op 6 september 1947 met verbod naar
Menen terug te keren.
Op 21 september
1944 vordert burgemeester Remi Wallays van Wevelgem zijn politiecommissaris om
over te gaan tot de internering van Joseph Reynaert,
geboren te Wevelgem op 2 februari 1912 en er wonende in de Roeselarestraat 225.
Een jaar later, op
22 september 1945, komt hij voorlopig vrij en op 30 april 1946 veroordeelt de
krijgsraad van Kortrijk hem tot een jaar gevangenisstraf en levenslange
ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek,
wegens lidmaatschap van de Fabriekswacht van mei 1943 tot september 1944 te
Wevelgem, Vilvoorde en Moorslede.
De gevangenisstraf
moet hij niet uitzitten rekening gehouden met de duur van de reeds ondergane
interneringstermijn.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 6 april 1950 wordt Joseph Reynaert
hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd door de krijgsraad.
Bij vonnis van de
krijgsraad te Kortrijk van 28 juli 1945 wordt Jules
Samoy, geboren te Lauwe op 11 mei 1911 en wonende
te Wevelgem in de Nachtegaalstraat 19, veroordeeld tot een jaar gevangenis met
de eraan verbonden levenslange ontzetting van de bij artikel 123sexies van het
strafwetboek voorziene rechten, wegens lidmaatschap van de Vlaamse Wacht.
Het Kortrijksch
Handelsblad van 8 september 1945 doet verslag van het proces:
“Samoy Jules, 34 jaar,
wever, Nachtegaalstraat, 19, te Wevelgem, is soldaat van de klas 1931; was
gemobiliseerd van September 1939 tot 29 Mei 1940. In December 1940 verlaat hij
zijn werk en gaat werken op het vliegplein van Wevelgem.
Einde Mei 1941 wordt hij lid
van de Vlaamsche Wacht, met het doel in een politiekorps te geraken. Hij doet
dienst te Brugge, waar hij als taak heeft de bruggen te bewaken. Na herhaalde
aanvragen voor ontslag, wordt hem dit verleend op 10 Juli 1942. Hij ontkent lid
van het SS of SS Vlaanderen te zijn geweest.
Mr. Vandeputte verklaart dat
betichte in 1935 gehuwd is, was vader van 2 kinderen en sinds zijne aanhouding
heeft hij nog een kindje.
Verder heeft hij een
primaire opvoeding genoten; hij werkte bij Dewitte, Dhondt en in de fabriek
Bevernage tot op den datum dat hij gemobiliseerd werd. Bij de firma Bevernage
is hij werkzaam tot in 1941, tot op het oogenblik dat hij in betrekking komt
met een persoon die volk aanwerft voor het vliegplein, komt daar in ruzie en
neemt ontslag.
Betichte werd aangelokt door
de affiches, waarbij rijkswachters werden gevraagd. Na zijn ontslag is hij nog
enkelen tijd werkzaam geweest bij den reinigheidsdienst te Wevelgem.
Hij was bijzonder goed voor
de vluchtelingen, en de gebroeders Denys, die zich moesten onderduiken, heeft
hij bij zich genomen.
Veroordeeld tot een jaar
gevang en 20 jaar verlies zijner burgerrechten.”
Zijn straf wordt
bij arrest van het krijgshof te Gent op 7 november 1945 verdubbeld tot twee
jaar.
Ingevolge het
genadeverzoek van zijn echtgenote Julia Denys, beslist de Substituut van Gent
op 14 maart 1946, gelet op het feit dat Jules Samoy reeds 17 maanden
gevangenisstraf uitgeboet heeft, tot de kwijtschelding van de nog uit te voeren
gevangenisstraf.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 20 januari 1949 wordt Jules Samoy
gedeeltelijk hersteld in bepaalde rechten waarvan hij beroofd werd.
De krijgsraad van
Kortrijk veroordeelt Roger Trappeniers,
geboren te Wevelgem op 5 juni 1926 en er wonende in de Marktstraat 42, op 14
mei 1946 tot twee jaar gevangenis en levenslange ontzetting van de bij artikel
123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij de
Waffen SS.
Het krijgshof van
Gent zet de straf op 14 december 1946 om tot drie jaar.
Roger Trappeniers
komt voorwaardelijk vrij op 11 juli 1947.
Op 19 juli 1945
veroordeelt de krijgsraad te Kortrijk:
- Jérôme Van Hecke, geboren te Menen op 1 maart 1900 en wonende te Wevelgem op de
Posthoornhoek 83, tot tien jaar gewone hechtenis, de militaire degradatie
en levenslange ontzetting van zijn burgerlijke en politieke rechten;
- zijn echtgenote Martha Witdouck, geboren te Gullegem op 11 november 1909, tot een gevangenisstraf
van zes maanden en 20 jaar beroving van haar burgerrechten.
Ingevolge een door Van Hecke ingediend genadeverzoek, zet de Substituut-Krijgsauditeur van Kortrijk op 11 oktober 1945 de feiten uiteen die tot hun veroordeling hebben geleid:
“Van Hecke Jeroom is bij de
N.S.K.K. geweest vanaf April 1943 tot aan de wapenstilstand. Hij heeft zich bij
dezen dienst laten inlijven om zich aan de vervolgingen van het Belgisch
Gerecht te onttrekken. Hij was inderdaad vervolgd wegens vrijwillige
verwondingen toegebracht aan Ameele Gerard. Van Hecke Jeroom heeft ook nog in
samenwerking met zijn echtgenoote Witdouck Martha drie personen, Seynhaeve
Odiel, Seynhaeve Remi en Saelens Maria aan den vijand verklikt voor het
luisteren naar den engelschen post; dit hebben ze gedaan omdat ze reeds sedert
lang in ruzie lagen met die personen die hun geburen waren.”
De straf van Van
Hecke wordt herleid tot zes jaar gevangenis aangezien, aldus Substituut
Maenhout in zijn verslag van 25 maart 1948, “terecht mag aangenomen worden,
rekening houdende met de schommeling der rechtspraak dewelk zich heeft
voorgedaan in sommige sectors der repressie, dat veroordeelde tot een veel
mildere straf zou verwezen worden, moest hij thans voor dezelfde feiten
terechtstaan.”
Jérôme Van Hecke
wordt op 12 oktober 1948 voorwaardelijk in vrijheid gesteld en bij arrest van 8
juni 1965 bekomt hij eerherstel.
Na een vonnis
geveld op 14 mei 1946 door de krijgsraad te Kortrijk, veroordeelt het krijgshof
te Gent op 8 oktober 1946 Andreas Van Meirhaeghe,
geboren te Gavere op 12 augustus 1921 en wonende in de Kweekstraat 19 te
Wevelgem, tot een gevangenisstraf van drie jaren en levenslange ontzetting van
de bij artikel 123sexies van het strafwetboek bedoelde rechten, wegens
lidmaatschap bij de SS Langemarck.
De uiteenzetting
van de feiten, volgens de substituut van Gent op 14 februari 1947, na een vraag
van Van Meirhaeghe tot vermindering of kwijtschelding van de resterende straf:
“In Februari 1943 werd Van
Meirhaeghe als verplichte arbeider in Duitschland tewerkgesteld namelijk te
Freiberg bij Dresden. In Augustus 1944 teekende hij aldaar voor de SS
Langemarck. Te Senheim kreeg hij het feldgrau uniform en te Komotau
(Tchecoslovakye) ontving hij een artillerie opleiding. In Januari 1945 werd hij
naar Schönemarck overgeplaatst. Hij beweert aldaar gedeserteerd te hebben en in
burger kleederen die hij gestolen had, mengde hij zich tusschen de
vluchtelingen. Na de capitulatie bleef hij in de Russische zone tot in November
1945. Het bloedgroep kenmerk heeft hij van zijn arm trachten te doen
verdwijnen. Hij ontkent lid te zijn geweest van de Germaansche SS.”
Handelsvertegenwoordiger
Camiel Van Reeth,
geboren te Niel op 11 november 1920 en wonende te Wevelgem in de Marktstraat
50, wordt op 24 maart 1947 veroordeeld door de krijgsraad te Brugge tot acht
maanden gevangenisstraf en levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij
artikel 123sexies van het strafwetboek.
Krijgsauditeur
Vossen van Brugge vermeldt op 28 april 1947 de feiten en de omstandigheden:
“Veroordeelde is gedurende twee maanden in 1943 lid geweest van het V.N.V. Hij deed een aanvraag om de cursussen te volgen van de Hilfsfeldgendarmerie. Hij volgde de lessen der inrichting gedurende 10 dagen te Zellick, doch gaf geen gevolg en verdere oproepingen voor dienstname.”
Gezien hij
geïnterneerd werd van 8 oktober 1944 tot 28 december 1945 en de duur van die
termijn meer bedroeg dan de opgelopen veroordeling, dient hij de
gevangenisstraf niet uit te zitten.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 22 december 1949 wordt hij
gedeeltelijk hersteld in zijn rechten. Later zal hij voor de Volksunie zetelen
in de gemeenteraad van Wevelgem, samen met Luc Vansteenkiste en Frans Soenen,
van 1971 tot 1982.
V.l.n.r.: Camiel Van Reeth,
Frans Soenen, Jacqueline Van Maercke (echtgenote van Frans Soenen) en Luc
Vansteenkiste (foto uit de Weekbode van 1997).
Camiel Van Reeth
overlijdt in 2006.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 22 januari 1946 wordt Edgard Vanbiervliet,
geboren te Gullegem op 17 februari 1912 en wonende te Wevelgem, Nieuwplaats 16,
levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van
het strafwetboek, wegens lidmaatschap van het V.N.V.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 2 juni 1949 wordt Edgard
Vanbiervliet hersteld in de rechten waarvan hij beroofd werd.
Via een brief van
zijn advokaat Stefaan Dousy, op 30 november 1944 gericht aan de voorzitter van
de Consultatieve Commissie te Kortrijk, komen we te weten wat Gerard Vandamme,
geboren te Wevelgem op 10 augustus 1920, meemaakt tijdens en na de bezetting:
“Geïnterneerde, Vandamme
Gerard, oud 24j., wonende Wijnbergstraat 103 te Wevelgem, werd geïnterneerd
onder voorwendsel lid geweest te zijn van O.T.
Geïnterneerde werkte te Sint
Omer, in Frankrijk, tot begin 1942. Hij werd alsdan op zijn werk ontslagen en
uit Frankrijk gezet, wijl hij gevochten had tegen een duitscher. Natuurlijk na
eenige dagen thuis te zijn geweest werd hij opgeroepen naar de Werbestelle te
Kortrijk. Hij werd verplicht aangeworven voor Duitschland. Er werd hem beloofd
dat hij zou te werk gesteld worden bij boeren in Denemarken. Te Brussel werd
hij samen met vele anderen, o.a. Vanhollebeke Nabor uit Wevelgem, in een
werkpak gestoken van den O.T. zonder eenig erkenningsteeken dezer organisatie.
Zoo werden allen verder vervoerd naar Berlijn en vandaar naar … Kiev. Hij is
daar werkzaam geweest als metserdiener. Met September 1943 is hij terug thuis.
Niet meer willende terugkeeren naar Rusland, vertrekt geïnterneerde opnieuw
naar Frankrijk. Na enkele maanden is hij opnieuw te Wevelgem. Hij wordt aangesproken
door een zekere Jules Staelens uit Wevelgem die hem vraagt toe te treden tot
het O.F. van Wevelgem. Geïnterneerde laat zich inlijven nadat de goedkeuring
bekomen werd van de leiding dezer weerstandsgroepeering. In de rangen van het
O.F. heeft geïnterneerde den bevrijdingsstrijd medegemaakt te Wevelgem. Enkele
dagen nadien wordt hij geïnterneerd.
Uit deze en andere gegevens
in het dossier aanwezig blijkt genoegzaam dat wij hier voor een vergissing
staan. Het feit dat geïnterneerde naar Rusland gedeporteerd werd, zooals zoo
vele anderen naar Duitschland of Frankrijk, zal daarvan wellicht de oorzaak
zijn. Geïnterneerde maakte geen deel uit van V.N.V. of de Vlag en is in ’t
geheel niet duitschgezind geweest.”
Om deze redenen, Mijnheer de
Voorzitter, verzoeken wij U een gunstig advies te verlenen opdat geïnterneerde
in vrijheid gesteld worde.”
De consultatieve
commissie van Kortrijk onderzoekt het dossier en beraadslaagt op 18 december
1944:
“Overwegende dat deze gewone
en onvermogende werkman, buiten zijn wil en begeerte om, een khaki-kostuum te
dragen kreeg van de onbetrouwbare duitschers;
dat geen enkel bewijs van
duitschgezindheid voorhanden is;
dat niet bewezen is als zou
hij tot de O.T. organisatie behooren;
beveelt voorloopig dat hij
onmiddellijk in vrijheid worde gesteld.”
Gerard Vandamme als milicien
in 1940
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 23 februari 1950 wordt Gerard
Vandamme hersteld in al zijn rechten waarvan hij beroofd werd.
Bij beslissing van
27 juli 1946 van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wordt Roger Vandamme,
geboren te Wevelgem op 20 november 1917 en er wonende in de Nieuwstraat 145,
levenslang vervallen verklaard van al de bij artikel 123sexies van het strafwetboek
bedoelde rechten, wegens lidmaatschap bij het V.N.V. en propaganda voor de
vijand.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 10 februari 1949 wordt hij
gedeeltelijk hersteld in zijn rechten, het lidmaatschap bij het V.N.V. niet
bewezen zijnde.
De krijgsraad te
Kortrijk veroordeelt op 25 juni 1945 Michel
Vandenberghe, geboren te Wevelgem op 13 mei 1908 en er
wonende op de Kruishoek 8, tot een jaar gevangenisstraf, de militaire
degradatie en 20 jaar beroving van zijn burgerrechten.
Op 16 juli 1945
vermeldt W. De Valck, Substituut-Krijgsauditeur te Kortrijk, de feiten die
aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling, met aanduiding van de
omstandigheden die de rechter hebben doen besluiten zich toegevend of streng te
tonen:
“Was soldaat in het Belgisch
leger.
Van September 1940 tot Juni
1941 bewaakt hij de spoorwegen in Wevelgem. Door tusschenkomst van Vervenne,
onderwijzer, vult hij het formulier in tot de toetreding bij de Vlaamsche
Wacht. Op 3 Juni 1941 word hij te Maria ter Heide aangenomen als velomaker.
Moet er het kakhi kostuum aantrekken. Na zes dagen ontvangt hij een geweer. Na
zes weken aan de velos gewerkt te hebben, wordt hij overgeplaatst naar
Houthulst, waar hij blijft tot Februari 1942, en er hetzelfde werk verricht.
In Februari vraagt hij
schriftelijks ontslag, na het reeds mondelings in December 1941 aangevraagd te
hebben. Op 20 April 1942 ontvangt hij zijn ontslag. Was geen lid van het
V.N.V., noch van gelijk welke politieke formatie. Trad bij de Vlaamsche Wacht,
met het gedacht in een politiekorps terecht te komen. Hij was niet
duitschgezind.
De Krijgsraad toont zich
mild tegenover verdachte, gezien de korte tijdspanne die hij bij de Vlaamsche
Wacht heeft doorgebracht, namelijk van Juni 1941 tot April 1942, en de
omstandigheden waarom hij zich liet inlijven. Alsook de zware gezinslast en de
armoedige toestand.”
Een fragment uit de
rubriek “Krijgsraad” van het Kortrijksch Handelsblad van 11 juli 1945
vermeldt ook nog het volgende over zijn aansluiting bij de spoorwegwacht en de
Vlaamsche Wacht:
“Op aanraden van den
toenmaligen Burgemeester van Wevelgem laat hij zich in Sept. 1940 inlijven bij
de Spoorwegwacht, om de banen te bewaken en dit tot Juli 1941. Vandaar trok hij
naar de Vlaamsche Wacht. Op aanraden van den plaatselijken voorzitter van den
V.O.S. teekent hij te Brussel een formulier als velomaker, en op 13 Juli 1941
doet hij dienst te Maria-ter-Heide als velomaker, krijgt er een kakhi uniform
en staat onder bevel van Belgische officieren.”
Op 2 oktober 1945
komt Michel Vandenberghe voorlopig vrij en bij vonnis van de rechtbank van
eerste aanleg te Kortrijk van 6 oktober 1949 wordt hij hersteld in al zijn
rechten.
In het Kortrijksch
Handelsblad van 7 februari 1945 lezen we dat op de Kortrijkse krijgsraad
van 3 februari 1945 voor het eerst personen van het vrouwelijk geslacht op het
beschuldigingsbankje worden gebracht, o.a. Rachel
Vanhaverbeke:
“De eerste vrouwelijke
personage die door de rijkswacht werd ingebracht, is Vanhaverbeke Rachel,
geboren te Wevelgem, den 12 December 1900 en wonende te Wevelgem. Voor haar
ouderdom ziet ze er nog heel flink uit. Wegens de herhaaldelijke bombardementen
op het vliegplein van Wevelgem, had betichte haar intrek genomen bij Backelandt
Julien te Lauwe. Bij voornoemde persoon had Lucien Vanhoutte, 20 jaar oud en
dienstweigeraar, zijn nachtverblijf. Zekeren zomerschen avond, dit was in Juni
’44, was Vanhaverbeke ’s avonds vroeger dan naar gewoonte thuis gekomen en
vroeg waar Lucien was. Denzelfden nacht zijn de feldgendarmen daar binnen
gevallen, trokken direkt naar een bijgebouw der tweede verdieping waar de
jongen sliep in een speciale plaats, niettegenstaande de vrouw Backelandt ze
naar een andere plaats wilde leiden. Rachel Vanhaverbeke werd gevraagd op te
staan, daar ze goed de Duitsche taal machtig was, doch deze weigerde daar naar
haar verklaringen ze voor de feldgendarmen bevreesd was en reeds verschillende keeren
naar het Arbeidsambt uitgenoodigd werd. Zij heeft dus dien jongen verklikt.
Naar we verder kunnen
vernemen, ging ze veel om met de Duitschers en ging af en toe naar de
Kommandantur. Regelmatig werden ook in het huis Backelandt protestantsche
vergaderingen gehouden.
Uit de getuigenis van
Backelandt Julien ging betichte dikwijls op zwier naar Neuville-en Ferrain, was
meermalen door den drank “verblijd” en had alle dagen iets nieuws aan. Zij zou
aan verklikking gedaan hebben om aan geld te geraken.
Mr. Tremmery, uit Meenen,
verdediger van betichte vraagt zich af of het wel Vanhaverbeke is die Vanhoutte
verklikt heeft. Ze erkent dat ze met de Duitschers verkeerd heeft om te
smokkelen. Ook was ze in gang met verschillende leden der weerstandsbewegingen
in Frankrijk. Zeventien jaar heeft ze te Parijs gewerkt, gescheiden zijnde,
leefde ze met een zekeren Windelschuldt, die rijk genoeg was om haar te
onderhouden. Lucien Vanhoutte verkeerde met de dochter Backelandt. Rachel
Vanhaverbeke heeft sommige jongelingen weerhouden van naar Duitschland te gaan.
Betichte weent gedurende het pleidooi van haar verdediger.
Op de vraag van den
Voorzitter of ze nog iets bij te voegen heeft, roept ze uit: “Ik ben
onschuldig! Ik zag dien jongen toch zoo gaarne. Twee zulke jongens zijn er niet
in Wevelgem. Als hij door de feldgendarmen afgehaald werd, ben ik acht dagen
ziek geweest!”
Deze verklikster werd
verwezen tot 2 jaar gevangenis en onmiddellijke aanhouding en verlies van haar
rechten voor den duur van 20 jaar.”
Nabor
Vanhollebeke, geboren te Wevelgem op 11 februari 1907 en
er wonende, eerst in de Moorselestraat, later in de Roeselarestraat 113, maakt
ongeveer hetzelfde mee wat Gerard Vandamme overkomt. Hij wordt aangehouden op
13 oktober 1944 en op 29 november 1944 richt zijn advokaat Stefaan Dousy een
brief aan de voorzitter van de consultatieve commissie te Kortrijk:
“Geïnterneerde Vanhollebeke
Nabor, oud 37 jaar, wonende Moorselestraat te Wevelgem werd geïnterneerd onder
voorwendsel lid geweest te zijn van O.T. In December 1942 werd geïnterneerde
geroepen naar de Werbestelle te Kortrijk waar hij verplicht werd naar
Duitschland te vertrekken. Er werd hem daar beloofd dat hij zou tewerk gesteld
worden bij boeren in Denemarken. Te Brussel werden ze in een werkpak gestoken
van O.T. echter zonder eenig erkenningsteeken dezer organisatie. Te Berlijn
werd hij aangeworven door een burgerlijke firma Klotz en C°. Deze werklieden
werden in de waan gelaten naar Denemarken te gaan, in feite belandden zij in
Kiew in Rusland. Geïnterneerde is aldaar negen maanden werkzaam geweest als
metserdiener. Hij heeft nooit eenig wapen gedragen of ook maar eenige
verbintenis aangegaan met de O.T. Op 1 September 1943 was hij terug thuis. Tot
September ’44 is hij dan ondergedoken.
Hier staan wij voor een
geval van ongerechtvaardigde interneering. Deze man is gelijk te stellen met de
duizenden die naar Frankrijk of Duitschland getrokken zijn om te werken. Het
toeval wil dat deze naar Rusland gedeporteerd werd. Dit laatste feit heeft de
plaatselijke O.F. van Wevelgem in de war gebracht.
Geïnterneerde is op de
gemeente geenzins als duitschgezinde bekend, noch heeft ooit deel uitgemaakt
van V.N.V. of De Vlag.
Om deze redenen, Mijnheer de
Voorzitter, verzoeken wij U een gunstig advies te verleenen opdat geïnterneerde
in vrijheid gesteld worde.”
De consultatieve
commissie beslist op 18 december 1944, met dezelfde argumentatie zoals voor
Gerard Vandamme, hem onmiddellijk vrij te laten.
Elektricien Georges Van Hoo,
geboren te Moen op 15 december 1898 en wonende te Wevelgem in de Kortrijkstraat
121, gehuwd met Magda Laperre, wordt op 20 december 1945 tot 18 maanden
gevangenisstraf veroordeeld door de krijgsraad van Kortrijk, wegens hulp aan de
vijand uit winstbejag.
Het krijgshof van
Gent spreekt hem vrij op 12 april 1946.
André
Vanlerberghe, geboren te Wevelgem op 23 mei 1925 en er
wonende op de Vinkenhoek 5, wordt geïnterneerd van 24 september 1944 tot 26
oktober 1945 en op 11 juni 1946 door de krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot
een jaar gevangenisstraf, wegens lidmaatschap bij de Spoorwegwacht.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 22 december 1949 wordt hij hersteld
in al zijn rechten waarvan hij beroofd werd door de uitspraak van de krijgsraad.
Emiel
Vanlerberghe, geboren te Wevelgem op 25 februari 1900 en
er wonende op de Vinkenhoek 5,
geïnterneerd sedert 24 september 1944, wordt op 9 februari 1945 door de
krijgsraad te Kortrijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, 20 jaar beroving
van de politieke rechten en 10 jaar beroving van de burgerlijke rechten, wegens
lidmaatschap bij de Spoorwegwacht.
Het Kortrijksch
Handelsblad van 14 februari 1945 doet verslag van het proces:
“Vanlerberghe Emiel, geboren
te Wevelgem, den 20 Februari 1900, metser van beroep, wonende Vinkenhoek, 5, te
Wevelgem.
Na Mei ’40, ging
beschuldigde vrijwillig gaan werken naar Duitschland tot einde 1941, kwam
daarna naar huis en trok in 1942 opnieuw naar Duitschland waar hij verbleef tot
op 17 Juni 1943. Om naar Duitschland niet te moeten terugkeeren trad hij op 20
Juli ’43, bij de Spoorwegwacht waar hij te Kortrijk een kontrakt teekende voor
één jaar. Deed eerst dienst te Brussel, werd nadien naar het hospitaal van Gent
overgebracht, waar hij op 28 Juli 1943 afgekeurd werd wegens gezwollen voet.
Tot einde Augustus ’44 deed hij dienst als kabelwachter te Wevelgem. Hij droeg
het kostuum van Spoorwegwacht toen hij per trein reisde van Gent naar Wevelgem
en van Wevelgem naar Brussel, omdat hij het noodige geld niet bezat om zijn
trein te betalen. Nooit heeft hij aan propaganda gedaan.
Raadsman Cosaert, uit
Kortrijk, stelt hier de vraag of zijn klient wel effectief bij de Spoorwegwacht
geweest is en onderzoekt of er hier wel een strafbaarheid ten laste van
beschuldigde kan ten laste gelegd worden. Pleiter werd pijnlijk getroffen
wegens een veroordeeling in 1920 voor den Krijgsraad van West-Vlaanderen van 28
dagen arrest, dit wegens een misverstand. Betichte heeft zeven kinderen ten
zijnen laste. Verschillende getuigen verklaren dat hij bij de Spoorwegwacht is
gegaan uit zwarte armoede. Terwijl Vanlerberghe in de gevangenis zat te
Wevelgem, is zijn kindje gestorven en mocht zelfs naar de begrafenis niet gaan.
Verwezen tot 2 jaar
gevangenisstraf.”
Emiel Vanlerberghe
komt voorlopig vrij op 25 oktober 1946 en bij vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg te Kortrijk van 6 oktober 1949 wordt hij hersteld in alle rechten die
hij verloren had.
Roger
Vanmarcke, geboren te Wevelgem op 30 januari 1911 en er
wonende in de Lauwestraat 38, wordt op 28 oktober 1944 geïnterneerd te
Kortrijk, hij komt voorlopig vrij op 5 januari 1945.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 16 februari 1946 wordt hij
levenslang beroofd van zijn burgerlijke en politieke rechten wegens
lidmaatschap bij het V.N.V.
Vlaswerker Antoine Vanneste,
geboren te Wevelgem op 22 april 1919 en er wonende op de Wezelhoek 36 wordt
aangehouden op 4 september 1944 en verschijnt twee maal voor de krijgsraad.
Een eerste maal op
6 januari 1945, waar hij veroordeeld wordt tot vier jaar gevangenis en 20 jaar
beroving van zijn burger- en politieke rechten wegens lidmaatschap bij de
Vlaamsche Wacht en de O.T.
Op 19 juni 1945 zet
de krijgsauditeur de feiten uiteen samen met de omstandigheden waarin ze hebben
plaats gehad:
“Vanaf einde Mei 1940 is
Vanneste Antoon gaan werken op het vliegplein van Wevelgem. In Oogst 1941 is
hij bij de Vlaamsche Wacht gegaan misleid door de V.O.S. die hem de Vlaamsche
Wacht als een politiekorps had voorgespiegeld. Daar hij weigerde de wapens te
dragen werd hij door het Krijgsgerecht van Brugge veroordeeld tot 56 dagen
gevang. Slechts in Maart 1942 kreeg hij ontslag nadat hij reeds lang te voren
zijn ontslag had ingediend. In Oktober is hij gaan werken als burger bij de
O.T. maar werd gedwongen het uniform aan te trekken.”
Op 18 december 1946
moet hij een tweede maal verschijnen voor de krijgsraad, hij wordt veroordeeld
tot een jaar gevangenisstraf en levenslang ontzet uit zijn rechten wegens
verklikking.
In zijn dossier
wordt op 3 februari 1947 genoteerd:
“Op 12 April 1942 verklikte
hij den genaamden Ver Elst Victor aan den vijand. Deze persoon kreeg vier weken
gevang, welke hij uitboette te St. Gillis en te Merksplas.”
Op 27 september 1947 komt hij voorwaardelijk vrij onder voogdij en bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 3 november 1949 wordt hij gedeeltelijk hersteld in zijn rechten.
Marcella
Vanooteghem, geboren te Wevelgem op 8 mei 1923 en er
wonende in de Kortrijkstraat 244, dochter van Leon en Marie Vanhoutte, komt
voor op een lijst van de Germanischen freiwilligen Helferinnen des Deutsches
Rotes Kreuz van 30 september 1943 en wordt om die reden geïnterneerd in het
Fort te Kortrijk vanaf 16 mei 1945.
Op 8 augustus 1945
komt ze voorlopig vrij. Ze wordt verplicht zich te vestigen bij Valère
Parmentier-Vanooteghem in de Desselgemstraat 10 te Sint-Eloois-Vijve.
Bij beslissing van
de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 8 maart 1946 wordt Marcel Vanruymbeke,
geboren te Wevelgem op 20 december 1910 en er wonende op de Wezelhoek 226,
levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van
het strafwetboek wegens lidmaatschap bij DeVlag.
Bij vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Ieper van 8 november 1949 wordt Godelieve Vansteenkiste,
geboren te Wevelgem op 30 januari 1902, dochter van Constant en Louise Callens,
hersteld in de rechten waarvan ze beroofd werd door vroegere vonnissen “wegens
hulpverlening aan onvaderlandse groepering”.
Op 16 maart 1945 veroordeelt de krijgsraad te
Kortrijk Felix Wittemans, geboren te Anderlecht op 13 november 1897 en
wonende te Wevelgem in de Kapellestraat 57A, tot zeven jaar gewone hechtenis en
levenslange ontzetting van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het
strafwetboek wegens lidmaatschap bij de O.T.
De feiten, aldus de Substituut-Krijgsauditeur
te Kortrijk op 5 december 1946:
“Na Mei 1940 dreef hij handel in vellen. Daar dit
beroep hem niet genoeg opbracht, zoo beweert hij ten minste, ging hij naar het
Arbeidsambt om werk te vragen. In December 1942 heeft hij op het Arbeidsambt te
Kortrijk een kontrakt onderteekend voor Frankrijk. Van Wevelgem vertrok hij
naar Brussel alwaar hij vier dagen verbleef in het gebouw van de O.T. Van
Brussel vertrok hij naar Lorient en van daar naar Lorientèque. Hij beweert
aldaar een bewijs te hebben moeten teekenen van al wat hij ontving alhoewel het
bewijs geteekend staat op Brussel en tevens beweert hij slechts te Lorient
gezien te hebben dat hij in de O.T. was. Van Lorientèque vertrok hij naar
Pleskow in Rusland alwaar hij kamerwachter was. Daar werd hij afgekeurd wegens
maagziekte en kwam in September 1943 naar België terug. Daarna werkte hij in
Frankrijk tot aan de bevrijding.”
In het Kortrijksch Handelsblad van 21
maart 1945 lezen we in het verslag van het proces voor de krijgsraad, dat Felix
Wittemans in 1920 gestraft is geworden wegens desertie en weggestuurd werd uit
het leger wegens heling.
Bij genadebesluit van 21 juli 1947 wordt zijn
straf omgezet naar 3 jaar gewone hechtenis en op 5 september 1947 komt hij
vrij.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Kortrijk van 19 juni 1952 wordt Felix Wittemans hersteld in al zijn rechten.
[1]
Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) met als onderdeel de
Boerenwacht, een soort hulp-politiedienst voor de gemeentepolitie, onder
leiding van de burgemeesters, die zich bezighield met de bewaking van velden en
weides.
[2]
Rijksarbeidsambt is de naam die vanaf december 1940 tot 1944 werd gegeven aan
de in 1935 opgerichte “Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid
(N.D.A.W.)”, in juni 1940 omgedoopt tot “Nationale Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Toezicht (N.D.A.T.).
[3]
De Waffen-SS was een paramilitaire organisatie en later ook een volwaardig deel
van de Wehrmacht, het leger van nazi-Duitsland.
[4]
Het Vlaams Legioen was een militaire eenheid bestaande uit Vlaamse
vrijwilligers die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de Duitsers
tegen het Rode Leger van de Sovjet-Unie vochten op het oostfront.
[5]
Bevoorradingseenheid aan de verschillende fronten.
[6]
De fabriekswacht was een commerciële privémilitie, opgericht door Christiaan
Turcksin en onderdeel van de Luftwaffe. In 1943 wordt de Fabriekswacht
omgedoopt tot de Vlaamse Wachtbrigade en in 1944 tot de Flakbrigade.
[7]
De Vlaamse Wacht wordt opgericht in mei 1941 door het Verbond van Vlaamse
Oudstrijders (VOS), ondersteunt als hulptroep het bezettingsleger met
bewakingsopdrachten en politionele taken en wordt een onderdeel van het Duitse
leger in 1944.
[8]
De O.T. was een Duitse bouwmaatschappij, in 1938 opgericht en genoemd naar de
oprichter Fritz Todt. Na het uitbreken van de oorlog kreeg de organisatie
steeds meer bevoegdheden en gaf ze leiding aan de bouw van de Atlantikwall.
[9]
De VAVV coördineerde het vertrek van vrijwillige Belgische arbeiders naar
Duitsalnd en richtte zich ook op de talrijke werklozen voor inzet voor werken
van openbaar nut.
[10]
De Feldgendarmerie is een Duitse militaire politie die de discipline en
veiligheid van de bezettingstroepen waarborgt en meewerkt aan de bestrijding
van de zwarte markt en aan het oppakken van Joden en werkweigraars.
[11]
De Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD) zijn de politiediensten van
de SS.
[12]
Oorspronkelijk de Reichssicherheitsdienst (RSD) en verantwoordelijk voor de
beveiliging van prominente nazi’s.
[13]
Constance Marolle, geboren te Parijs op 4 november 1882 en overleden te
Wevelgem op 13 maart 1959.
[14]
Zaak Maurice Deman Wevelgem N° 922.
[15]
O.a. van toenmalig onderwijzer Roger Vandelanotte, Marcel Gryson en Maurice
Vuylsteke.
[16]
Hij had zijn adres in Marcinelle samen met zijn echtgenote Charlotte Degraeve,
geboren te Couillet op 13 oktober 1913. Ze werd op 13 februari 1946 veroordeeld
door de krijgsraad van Charleroi tot zestien maanden gevangenisstraf.
[17]
In de jaren zestig was Leon Lannoo klant bij mijn vader die bakker was,
daardoor liet ik enkele keren mijn haar knippen bij hem in de Kortrijkstraat.
[18]
Julia Maria Ferla, geboren te Geluwe op 24 maart 1915 en overleden te Menen op
3 februari 2013, was de echtgenote van Maurice Julien Vynckier, geboren te
Menen op 3 februari 1914 en overleden te Gross-Rosen op 13 januari 1945.
[19]
Commissaris Gerard Vandenbroeke.
[20]
Maurice, Camiel Mispelaere, geboren te Wevelgem op 21 oktober 1888 en overleden
te Kortrijk op 19 mei 1961. Hij huwde met Martha Vandevoorde.
[21]
Volgens de stamboom van zoon Guido Mispelaere op gw.geneanet.org was
André Mispelaere gehuwd met Marie-Thérèse d’Havé, van wie hij later scheidde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten