Menen:
Michel Couttenye veroordeeld tot de doodstraf
De aanslag op de sluizen van Menen, al een
paar keer aangehaald in dit hoofdstuk over Menen, leidt ons naar de
hoofdrolspelers, daders en slachtoffers, van deze sabotagedaad.
De uiteenzetting der feiten vinden we terug
in het dossier van Michel Couttenye, naar wie reeds verwezen wordt in de
rubriek Kortrijk over Luciaan Ryckeboer.
Michel Couttenye, geboren te Wevelgem op 30
mei 1909 en wonende te Menen in de Kortrijkstraat 154, wever van beroep, gehuwd
met Marie-Louise Verbrugge en vader van twee kinderen, wordt op 26 september 1946 door de Krijgsraad van
Kortrijk en op 25 januari 1947 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot de
doodstraf “door den kogel”, later omgezet tot levenslange dwangarbeid en nog
later tot 20 jaar buitengewone hechtenis.
Een verslag wordt opgesteld te Gent op 16
juli 1947 door de Advocaat-Generaal naar aanleiding van het genadeverzoek van
Couttenye.
“Couttenye Michel was sergeant militiaan bij het 29e
Linieregiment en heeft als dusdanig den veldtocht van Mei 1940 medegemaakt. Het
dient gezegd, dat zijn houding tijdens de 18daagse veldtocht goed was en hij
zich op voorbeeldige en moedige wijze heeft gedragen. Gedurende bijna gans de
duurtijd van de bezetting heeft hij de bediening uitgeoefend van dienstleider
van het Vervoerbureau te Meenen, hetgeen hem volgens zijn verklaring noodzaakte
veel met de duitsers in contact te komen. In December 1940 is hij toegetreden
tot de Dietse Militie Zwarte Brigade, volgens zijn verklaring door tussenkomst
van Lecoutere Hilair van Meenen.
Hij is achtereenvolgens op 10 Mei 1941 tot
Schaarleider, op 1 September 1943 tot Districtskommandant en op 16 Januari 1944
tot Sectorkommandant bij de D.M.Z.B. bevorderd geworden. Hij droeg het uniform
van deze formatie, nam veelvuldig aan de oefeningen, optochten en openbare
plechtigheden deel, voerde propaganda en colporteerde met de dagbladen “Volk en
Staat”, “De Nationaal-Socialist”” en andere pro-duitse vlugschriften.
Alhoewel in het bundel een stuk berust waaruit blijkt
dat hij in ’t bezit was van een Waffenschein ontkent hij echter als lid van de
D.M.Z.B. een revolver te hebben gedragen. Hij geeft echter wel toe, als lid der
reserve-hulppolitie van Meenen, in het bezit te zijn geweest van een revolver
en deze toen hij op dienst was te hebben gedragen. Rond Juli 1942 heeft hij,
volgens zijn verklaring, op bevel van de hoogere leiding van het V.N.V. een
veertiendaagse opleidingskursus gevolgd voor Hulpfeldgendarm te Schooten en was
toen gekleed in donkerblauw uniform en drager van een geweer. Toen hij echter
inzag dat het doel van deze opleiding was, de duitse Feldgendarmen bij het
ophalen van werkweigeraars bij te staan, beweert hij, ontslag te hebben
ingediend en geweigerd te hebben de verbintenis te tekenen om voor de duurtijd
van de oorlog bij de Hulpfeldgendarmerie dienst te doen. Couttenye stond op
zeer goede voet met de Feldgendarmerie van Meenen en vertoefde bijna dagelijks
op hunne burelen. Door zijn arogante houding als officier der D.M.Z.B. en zijn
veelvuldige en vriendschappelijke omgang met de Feldgendarmen was Couttenye,
zoniet de meest gevreesde dan toch een der meest gevreesde personen van Meenen
tijdens de bezetting. Met de bevrijding is Couttenye via Holland naar Duitsland
getrokken, alwaar hij volgens zijn verklaring, in een garage gewerkt heeft te
Bremen tot en met de capitulatie van Duitsland. Couttenye wordt er ook van
verdacht zich plichtig gemaakt te hebben aan verklikking van verscheidene
personen.
Verklikking van Dehaene Roger, Dekeuwer Paul en
Forrest Achiel:
In April 1942 was er bij enkele vrouwen van Meenen
misnoegdheid ontstaan wegens het verzenden van pakjes naar de vrijwillige
arbeiders in Duitsland, omdat de statiebedienden de pakjes die meer dan 500 gr.
tabak bevatten overeenkomstig de ontvangen onderrichtingen weigerden te aanvaarden.
Couttenye is op een gegeven dag met een paar vrouwen naar de burelen der
goederenstatie gekomen om te reklameren en verklaarde aldaar dat dit wel mocht
zijn en indien zij aan zijn verzoek geen gevolg gaven zij wel verder nieuws van
hem zouden ontvangen. Enkele weken nadien werden de stationschef Forrest,
Dehaene en Dekeuwer naar de Feldgendarmerie te Moeskroen geroepen om nopens
deze feiten onderhoord te worden. Alle drie verklaren duidelijk de
aanklachtbrief van Couttenye welke gericht was aan de Kreiskommandantur van
Kortrijk, te hebben gezien en waarin zij door Couttenye van engelsgezindheid en
sabotage beschuldigd werden. Deze aanklacht is echter voor de drie voornoemde
personen zonder gevolg gebleven. Couttenye ontkent op formele wijze deze telastlegging.
Verklikking van Halluin Arthur, Gryson Henri en Leger
Paul:
Op 6 Juni 1944 in de voormiddag – zijnde dus de dag
der ontscheping van de Geallieerde legers in Normandie – bevonden zich de drie
Fransen Halluin, Gryson en Leger in het café van zekere Mahieu Guillaume,
Koningstraat te Meenen. Zij waren nauwelijks enkele minuten binnen of
Couttenye, op de voet gevolgd door twee Feldgendarmen, kwamen eveneens het café
binnen en vroegen de papieren aan de verbruikers. Alhoewel hun papieren in orde
waren, werden Gryson en Leger dadelijk aangehouden. Halluin was voor het
binnenkomen der Feldgendarmen naar de koer gegaan en Couttenye Michel zou dan,
volgens verklaring van Mahieu aan de Feldgendarmen teken gedaan hebben dat er
zich nog een verbruiker achter buiten bevond. Hierop hebben de Feldgendarmen
het huis doorzocht en Halluin Arthur in de keuken aangetroffen. Zij werden alle
drie naar het gevang van Kortrijk overgebracht. Een 14tal dagen nadien werden
zij door de duitsers ondervraagd en vernamen daar voor het eerst dat zij ervan
beschuldigd werden te Meenen de kommunistische groet te hebben gebracht en zij
dus vermoedelijk tot een kommunistische weerstandsgroepering behoorden. De
Feldgendarmen verklaarden dat zulks gezien was geworden door een burger te
Meenen, waarop zij vroegen met dezen persoon geconfronteerd te worden. Enkele dagen
nadien werden zij dan met Couttenye geconfronteerd in het gevang te Kortrijk en
deze bevestigde aldaar dat een van hen de kommunistische groet op de Grote
Markt te Meenen had gebracht. Na verscheidene weken in het gevang te Kortrijk
te hebben doorgebracht en tijdens de ondervragingen slagen van de duitsers te
hebben ontvangen, werden zij naar het kamp van Beverloo overgebracht al waar
zij op 5 September 1944 door de Geallieerde troepen werden bevrijd. Couttenye
nopens deze feiten ondervraagd verklaarde aanvankelijk deze drie personen niet
te kennen. Bij een tweede confrontatie echter gaf hij toe deze personen wel te
kennen doch ontkende met hen in het gevang te Kortrijk te zijn geconfronteerd.
Bij een derde confrontatie bekende hij in tegenwoordigheid te zijn gebracht van
de drie Fransen in het gevang te Kortrijk doch trachtte zijn aanwezigheid
aldaar te rechtvaardigen met te beweren dat hij op eigen initiatief bij de
duitsers voetstappen had aangewend om voor hunne vrijlating te zorgen. Hij
ontkent dus alle schuld in de verklikking van voornoemde personen.
Verklikking van Taillieu Maria, Beirlaire
Marie-Louise, Stragier Roger, Woluwe Jean en Falempin Lucien.
In de maand April 1944 werd er door leden van een
weerstandsgroepering een aanslag beraamd op de sluizen van Meenen welke
bestendig door leden van de Vlaamse Wacht waren bewaakt. Op 27 April 1944 pas
na de middag, werd de nodige springstof naar het huis van Stragier Roger[1],
Hogeweg te Meenen gebracht en werden de laatste schikkingen getroffen voor de
uitvoering van de aanslag. ’s Anderendaags, zijnde 28 April 1944 rond 13.30 u.
in de namiddag, werd tot de aanval overgegaan. Een gevecht had plaats met de
Vlaamse Wachters die de sluizen bewaakten; anderen die op rust waren moesten in
bedwang gehouden worden en middelerwijl werd de springstof aan de sasdeuren
gelegd. Ongeveer een half uur nadien had een geweldige ontploffing plaats, de
sasdeuren waren in de lucht gevlogen zodat de operatie als geslaagd mocht
aanzien worden. Ongelukkig hadden deze onverschrokken patriotten een van hun
makkers, die in het gevecht met de Vlaamse wachters gekwetst was geworden,
moeten achterlaten.
Zij zelf, te weten: Jean Woluwe, Lucien Falempin en Marie-Louise
Beirlaire, waren naar het huis van Stragier Roger teruggekeerd om zich te
verkleden en een van hen die een weinig gekwetst was te verzorgen. Kort na de
ontploffing zijn duitse soldaten, Feldgendarmen, Vlaamse wachters en politie
ter plaatse gesneld om zich van het gebeurde te vergewissen, de nodige
ordemaatregelen te treffen en de daders op te sporen.
Couttenye Michel is volgens zijn verklaring op bevel
van Burgemeester Maenhout, als lid der reservehulppolitie, per rijwiel ter
plaatse gereden en is dadelijk tot bij de gekwetste saboteur (met name Henrie
Prenez uit Luik) gegaan. Hij verklaarde daar dat hij deze persoon daags te
voren aan de overweg van de Hogeweg had gezien en volgens sommige getuigen zou
hij zelfs het nummer aangeduid hebben van het huis waar hij deze persoon had
gezien. Hij voegde hier verder aan toe dat Boens[2]
dien dag bij hem was en deze wel zijn gezegdens zou kunnen bevestigen.
Ondertussen was ook Buyse[3]
ter plaatse gekomen en volgens zijn verklaring van de Feldgendarmerie opdracht
hebben gekregen met zijn moto Boens ter plaatse te brengen. Buyse gaf hieraan
gevolg en na vooraf Boens van het voorgevallene op de hoogte te hebben
gebracht, voerde hij hem ter plaatse, alwaar Boens effectief de verklaring van
Couttenye bevestigde. Onmiddellijk hierop zijn de Feldgendarmen per auto, de
Vlaamse wachters met Boens per camionnette voorafgegaan en begeleid van
Couttenye en Buyse per moto naar de Hogeweg gereden waar Couttenye de plaats
moest aanduiden waar hij deze gekwetsten saboteur daags te voren gezien had. De
meeste aanwezige personen verklaren dat Couttenye zeer actief was, zich als “de
man” deed doorgaan en de leiding nam der expeditie. De eerste huizenblok
waaronder het huis van Stragier werd dadelijk door de duitse soldaten en
vlaamse wachters omsingeld. Couttenye en Buyse waren eveneens mede, terwijl
Boens aan de overweg was blijven staan. Duitse soldaten, vlaamse wachters en
volgens de verklaringen van Marie-Louise Beirlaire, ook Couttenye, drongen
langs achter het huis van Stragier binnen en troffen er echtgenote Stragier met
Marie-Louise Beirlaire aan, aan tafel gezeten in de keuken, terwijl Jean Woluwe
en Lucien Falempin naar boven waren gevlucht om te trachten langs daar te
ontsnappen. Ondertussen waren er ook duitse soldaten en vlaamse wachters langs
de voordeur het huis binnen gekomen. Gans het huis van Stragier werd doorzocht
en Couttenye en Buyse die allebei verklaren als tolk voor de duitsers te zijn
binnengeroepen, namen actief aan de opsporing der daders deel. Taillieu Maria
kreeg op een gegeven ogenblik van de duitsers bevel om hen naar boven te
vergezellen en bij het naar beneden komen werd Jean Woluwe, die zich onder een
wasmand had verborgen, ontdekt en aangehouden. Lucien Falempin die er in gelukt
was langs een bovenvenster te ontsnappen was echter gezien geworden door
Vlaamse wachters die revolverschoten op hem losten toen hij het huis van Wwe
Ferfaillie binnenvluchtte en kort daarop eveneens werd aangehouden. Taillieu
Maria, Marie-Louise Beirlaire, Jean Woluwe en Falempin Lucien werden met de
camionnette door de Duitsers, gevolgd door Couttenye en Buyse, naar de sluizen
van Meenen gevoerd en nog dezelfde avond naar het gevang van Kortrijk
overgebracht. Stragier Roger die op bewuste dag afwezig was, is ’s avonds naar
huis weergekeerd en werd door de plaatselijke politie verwittigd dat hij zich
naar de Feldgendarmerie moest begeven. Hij gaf hieraan gevolg en onderweg werd
hij door Lewyllie, die hem zou opgewacht hebben, aangesproken hem tevens
zeggende dat hij op de Feldgendarmerie verwacht werd. Gekomen aan het huis van
zijn broeder vroeg Stragier Roger nog even zijn kinderen te groeten, hetgeen
Lewyllie geredelijk toestond. Nauwelijks hadden zij hun weg voortgezet of de
auto der Feldgendarmerie met Politieinspecteur Catry kwamen hen tegemoet
gereden en hield Stragier Roger staande. Hij werd dadelijk medegevoerd en nog
zelfde avond naar het gevang te Kortrijk overgebracht. Daags na het gebeurde
liet de Burgemeester van Meenen een affiche uitplakken waarbij hij als tolk der
bevolking optrad om deze wiens hulp toegelaten had de snode medewerkers (ttz. De
saboteurs) te ontmaskeren, te bedanken. Taillieu Maria is na een
gevangenzitting van ongeveer drie weken naar huis mogen weerkeren; Marie-Louise
Beirlaire die verklaart nog verscheidene malen door Couttenye uit het gevang te
kortrijk te zijn gehaald om door de Feldgendarmen onderhoord te worden, bij
welk verhoor echter Couttenye nooit aanwezig was, is na de onmenselijke
folteringen te hebben ondergaan naar de gevangenis te Gent overgebracht, alwaar
zij in september 1944 door de geallieerde legers werd bevrijd.
Stragier Roger werd naar Duitsland gedeporteerd en tot
op heden is men zonder nieuws van hem gebleven. Jean Woluwe werd eveneens naar
Duitsland gedeporteerd en is op 5 april 1945 in het concentratiekamp te
Sandbostel overleden. Lucien Palempin, ook naar Duitsland gedeporteerd, heeft
op 19 november 1944 in het kamp van Neuengamme de dood gevonden.”
Michel Couttenye komt voorwaardelijk vrij op
27 november 1953.
[1]
Roger Stragier, geboren te Menen op 17 november 1908 en overleden op 3 mei 1945
in Lübeck, echtgenoot van Maria Taillieu.
[2]
Firmin Boens, geboren te Torhout op 29 oktober 1897, werd
o.a. wegens verklikking op 26 september 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk en
op 25 januari 1947 door het Krijgshof te Gent veroordeeld tot levenslange
hechtenis.
[3]
Georges Buyse, geboren te Menen op 5 oktober 1902, werd o.a. wegens verklikking
op 26 september 1946 door de Krijgsraad te Kortrijk en op 25 januari 1947 door
het Krijgshof te Gent veroordeeld tot levenslange hechtenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten