Posts tonen met het label Wallays. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Wallays. Alle posts tonen

maandag 26 december 2022

Bespreking van het boek door Philippe Clerick

Oud-klasgenoot Philippe Clerick schreef op zijn blog een recensie:


Oorlog in het dorp

Ik zat ooit op de trein met in het coupé naast mij een ouder en een jonger echtpaar dat Nederlands en Engels door elkaar praatte. Ik begreep dat het oudere echtpaar geboren Vlamingen waren die naar de Verenigde Staten waren uitgeweken en nu op Europese rondreis waren met zoon en schoondochter. Ze hadden zojuist Brussel bezocht en waren op weg naar hun geboortedorp Wevelgem. ‘Je zal zien,’ zei de oudere man, ‘dat Wevelgem kleiner is dan Brussel, maar het is er wel properder.’

     Over dat propere Wevelgem, en omstreken, heeft mijn klasgenoot Arnold Seynnaeve nu een lijvig boek – 534 grote bladzijden – geschreven: ‘Verzet en collaboratie in de regio’. Ik heb het half in trance gelezen. De straatnamen alleen al brengen mijn jeugd weer tot leven: de Lauwestraat, de Kijkuitstraat, de Kweekstraat, de Cesar Gezellestraat, de Lode de Boningestraat, de Kozakstraat, de Kezelberg. En de wonderlijke mensen die die straten bewoonden: de Byttebiers, de Clinckemaillies, de Vuylstekes, de Craeynesten, de Debaeres, de Masselissen, de Vannestes, de Vervennes, de Wallaysen, allemaal mensen die ik kende van de verhalen die ik erover hoorde van mijn grootmoeder en van de morele oordelen die ze over hen velde. Die en die waren verstandige mannen, die en die waren onnozele ventjes, die en die waren domme trienen, die en die waren slechte vrouwen, die en die waren dulle juffrouwen, enz.

     Zulke kordate typeringen zul je in het boek van Arnold Seynnaeve niet aantreffen. Dat is zijn stijl niet. Enkele jaren geleden liep ik met Arnold door Wevelgem. Dat is een plezierige ervaring. Bij elk huis staat Arnold stil om uitgebreid over de bewoners, hun ouders en hun kinderen te vertellen, smakelijk, maar zonder te oordelen of te veroordelen. In zijn boek gaat hij daarin nog verder en verdwijnt als auteur bijna volledig achter het materiaal dat hij voor ons ontsluit: autobiografische schetsen, brieven, notities, vonnissen, arresten, krantenverslagen, genadeverzoeken.

     We hebben van de tweede wereldoorlog een episch beeld door films, series en Maurice De Wilde. We maken ons daardoor een grandioze voorstelling van collaboratie, verzet en repressie. Dat beeld is niet fout en komt ook naar voren in het boek van Arnold: bombardementen, moordaanslagen, ontsnappingen, folteringen, verraad, represailles. Maar die grootse gebeurtenissen waren niet de regel, maar de uitzondering. In het begin van het boek wordt een ruzie geschetst tussen een ‘witte’ en een ‘zwarte’. De ‘witte’ pocht over de Engelsen die gaan komen ‘om ons te bevrijden’, en de ‘zwarte’ antwoordt hem dat hij zijn grote mond moet dichthouden, want straks zou er nog een Engelse parachutist in kunnen landen: kleuters op de speelplaats – alleen gaat de ‘zwarte’ van die ruzie verslag doen bij de Duitse autoriteiten, wordt de ‘witte’ daarna verhoord en weer vrijgelaten, en komt er na de oorlog een proces waarop de ‘zwarte’ wordt veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.

     Het is de verdienste van Arnold dat hij zijn materiaal en vrac aanbiedt. Van zodra je gaat schiften en selecteren, gaat de aandacht vanzelf naar alles wat spectaculair was. Neem het verzet. Er werd ondergedoken, er werd vergaderd, er werd brand gesticht (‘de rode haan kraait’), er werden vlugschriften gedrukt zoals De Vrije Vlasman. Daarnaast vervalste men documenten, deed men treinen ontsporen, en hielp men Russische krijgsgevangenen ontsnappen, en verborg men Engelse piloten zoals we dat kennen van de komische reeks Allo! Allo! Enkele maanden voor de bevrijding werd een gehate collaborateur doodgeschoten langs de weg. Tijdens de bevrijding werd de brug tussen Lauwe en Wevelgem enkele uren ingenomen door de PA, de partisans armés. Dat kan allemaal zó in een spannende film. Maar veel vaker ging het verzet om het kapotgooien van lampen, het dichtdraaien van waterkranen, het doorprikken van fietsbanden en het vergiftigen van ‘honden, kiekens en konijnen welke aan de Duitse soldaten toebehoorden.’

     Of neem de collaboratie. Je denkt aan kampbeulen die Joden en politieke gevangenen slaan, folteren en uithongeren. Maar op dorpsniveau waren dat uitzonderingen. In heel het boek van Arnold komen geloof ik maar drie of vier collaborateurs voor die zich schuldig maakten aan mishandelingen. In de honderden vonnissen, arresten, rechtbankverslagen enzovoort gaat het meestal om lidmaatschap van Verdinaso, VNV of DeVlag, of van organisaties als ‘Germanische freiwillige Helferinnen des Deutsches Rotes Kreuz’. Er wordt uitgebreid gedocumenteerd of, en hoelang, de veroordeelden geabonneerd waren op Volk en Staat of op De SS-man, dan wel of ze alleen losse nummers kochten van die Nieuwe Orde-publicaties. Met veel zin voor detail wordt nagegaan of ze een uniform droegen, welke kleur dat uniform had, of ze het overdag droegen of alleen op nachtelijke drinkgelagen, of er een pistoolholster bij hoorde en of in die holster wel een pistool zat.

     Een heel markante kwestie is die van ‘verklikking’. Ook hier is het spektakel de uitzondering. Er waren in Wevelgem geen Joden* die konden worden verklikt, en de weerstanders hielden hun organisatie geheim. Het verklikken betrof dus meestal kleine diefstallen, fraude en zwarte handel, iets wat ook in vredestijd enthousiast gemeld wordt aan de autoriteiten. Aangezien het om pekelzonden ging, leiden dergelijk verklikkingen meestal tot een korte gevangenisstraf. Ook stapte men naar de autoriteiten om vermoedens uit te spreken van verborgen wapenbezit of van Engelsgezindheid. Zulke wapens werden nooit gevonden, omdat ze er niet waren, waardoor de verklikker soms zelf in moeilijkheden kwam. En wie beschuldigd werd van naar de Engelse radio te luisteren kwam er van af met dreigementen. Er zijn slechts enkele gevallen gedocumenteerd waar het verraad eindigt met iemand die doodgeschoten wordt tijdens een achtervolging, of die in een concentratiekamp terecht komt.

     Na de bevrijding, kwam de repressie. Het boek van Arnold bevat honderden gerechtelijke uitspraken tegen collaborateurs. Het is geen geheim dat de uitspraken van de eerste en tweede golf buitenproportioneel streng waren, en meestal vele jaren gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit de burgerrechten inhielden. Maar bijna al die strenge straffen werden na enkele jaren gemilderd. 10 jaar buitengewone hechtenis werd bij een herziening algauw verminderd tot 2 jaar, en wie tot de doodstraf met de kogel veroordeeld was, moest al veel pech hebben als hij na 5 jaar nog in de gevangenis zat. Ook burgerrechten werden hersteld zodat de veroordeelden weer onbelemmerd aan het economische leven konden deelnemen.

     Een apart literaire genre zijn de genadeverzoeken die na de veroordelingen werden ingediend. Het zijn meesterstukjes van minimalisering. In die verzoeken was plots niemand ooit Duitsgezind geweest, was iedereen misleid geweest, had men hoogstens om den brode enkele dagen of weken met de bezetter samengewerkt, en dan nog vooral om sabotage te kunnen plegen of om inlichtingen te verzamelen zodat men bevolking kon waarschuwen voor komende acties**. Men had zich bij de SS aangesloten om te kunnen trouwen met een Duits meisje. Men had het uniform, waarvan zich een bonnetje in het dossier bevond, nooit gedragen, maar onmiddellijk verknipt om er een pak van te maken voor zijn zoontje. Men had ammunitie aan Duitsers of collaborerende milities verkocht, maar alleen slechte, vochtige kogels die niet meer konden ontbranden.

     De heel genereuze selectie die Arnold uit het verzamelde materiaal heeft gemaakt, hangt een beeld op van wat Louis-Paul Boon zijn ‘kleine oorlog’ noemde. Hoe meer details, hoe kleiner de oorlog, want het zijn de details die de grote gebeurtenissen op de achtergrond duwen en die de dorpse schaal van alles duidelijker laten uitkomen. Neem twee antagonisten in het verhaal: de collaborerende burgemeester Byttebier en de leider van het Onafhankelijkheidsfront, onderwijzer Silverans. De twee stonden vóór de oorlog aan het hoofd van twee rivaliserende toneelverenigingen: de eerste van het gezelschap ‘Ik Dien’ en de tweede van het gezelschap van de Christen Volksbond, dat optradt in de ‘pasterszaal’ en om redenen van zedelijkheid alle vrouwenrollen door mannen liet spelen. Tijdens de oorlog moest de burgemeester zijn huis laten bewaken tegen mogelijke aanslagen van de partizanen van de onderwijzer. Na de oorlog en na de repressieperikelen werden het weer gewone rivalen, zoals elk dorp er enkele heeft. ‘Wit’ en ‘zwart’ groetten elkaar weer op straat. Velen waren dat ook tijdens de oorlog blijven doen. Het dorp was altijd het dorp gebleven: kleiner dan Brussel, maar properder.

 

* Wel was er een verordening die verbood dat de gemeente bedienden zou aannemen die opgenomen waren in het Hebreeuwse register.

** Ook populair: men had alleen gecollaboreerd om de verdenking van anti-Duitse gezindheid te ontkrachten.


Het grote bloedbad dat net NIET plaatsvond

Het heeft niet veel gescheeld of Wevelgem had een vooraanstaande plaats gekregen in de vaderlandse annalen door een bloedbad dat op 4 augustus 1944 had kunnen plaatsvinden, maar niet plaatsvond. ’t Is een verhaal dat ik als kind vaak heb horen vertellen, door mijn grootmoeder, door mijn moeder, en door ooggetuige GvO die nog een jong meisje was toen de feiten plaatsvonden. Ik vond het verhaal ook uitgebreid terug in het boek van Arnold Seynnaeve waar ik gisteren een stukje aan wijdde.

     Alles begint met de familie Denijs in de Nachtegaalstraat. Dat was, zoals mijn grootmoeder het krachtig uitdrukte, crapuul van volk*. De vader, Henri Denijs, en zijn twee zonen Valère en André, 22 en 21 jaar oud, stonden in contact met het verzet, en meer bepaald met het Onafhankelijkheidsfront geleid door de onderwijzers Silverans en Van Keirsbilck. Het contact was wisselvallig omdat de Denijsen nogal loslippig waren, onbetrouwbaar, en omdat ze ook ‘acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit onder elkaar verdeelden’, zoals Van Keirsbilck later in een verslag schrijft. Anderzijds waren het de geknipte mannen voor gevaarlijke opdrachten.

     Bij één zo’n opdracht hebben vader Henri en zoon André, samen met een zekere Oscar Vandamme, een aanslag gepleegd. Ze hadden op 24 juni 1944 de Vlaamse ‘gestapo’ Maurits Pille op straat doodgeschoten. Heel professioneel was dat niet gebeurd, want de verzetslui hadden ook op elkaar geschoten en André was daarbij aan wang en mond gewond geraakt.

     Het is niet helemaal duidelijk of de verdenking voor deze aanslag meteen op de de Denijsen viel. Misschien was er verdachte activiteit bij hun huis opgemerkt. Misschien waren ze om een ándere reden verklikt. In elk geval werd een kleine maand later aan hun huis aangebeld door een officier en een onderofficier van de Feldpolizei. De Denijsen waren op voorhand verwittigd van dat bezoek, schoten de Duitsers dood en sloegen op de vlucht. In het verhaal dat ik als kind hoorde, werden de Duitsers met een mes de keel overgesneden, maar Arnold heeft voldoende documenten verzameld die bewijzen dat ze met revolverschoten werden omgebracht.

     De gevolgen waren niet te overzien. Een groot aantal Duitse soldaten kwam de Nachtegaalstraat afzetten. Iedereen werd van zijn bed gehaald en stond in nachtkledij langs de straat opgesteld, onder hen ook GvO die, zoals ik al zei, nog een meisje was. De leiding van de operatie was in handen van luchthavencommandant Major Schüler die ermee dreigde iedereen te laten fusilleren als represaille. Met vrouwen en kinderen zou dat gemakkelijk een bloedbad met tachtig slachtoffers opgeleverd hebben. Had men alleen de mannen gefusilleerd, dan waren dat er nog een kleine dertig.

    In een film zou zoiets een spannend moment zijn. De huiverende mannen en vrouwen in hun nachtkledij, de angstige gezichten, de huilende kinderen, close-ups van gehelmde soldaten, geweren in de aanslag. Hoe kan dat nog goedkomen?

    Dan verschijnt oorlogsburgemeester Byttebier ‘op het toneel’ – zoals men zegt. Byttebier is klein van gestalte, krijgt soms de bijnaam ‘het ventje’, maar straalt autoriteit uit. De zet hij als het moet ook om in daden. Wanneer bijvoorbeeld een volksvrouw bij voedselbedeling even uit de rij stapt, gaat Byttebier daarnaartoe en geeft haar een klap in het gezicht. Ordnung müss sein. Hij onderhield goede betrekkingen met de Duitse officieren, hielp het Duitse beleid toepassen in Wevelgem, en zorgde voor the business as usual. Daarbij was hij niet fanatiek, onthield zich van openlijke politieke propaganda en groette iedereen op straat, ‘wit’ of ‘zwart’. Ook waren zijn nazisympathieën fel gaan verminderen naarmate de Duitse nederlagen zich opstapelden. Tegen het einde van de oorlog hielp hij zelfs de jonge mannen die zich wilden onttrekken aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland, iets wat hij bij het begin van de oorlog altijd verontwaardigd weigerde met de trotse woorden ‘Mijn zoon werkt ook in Duitsland.’

     Hoe heeft Byttebier de zaak in de Nachtegaalstraat aangepakt? Daar heeft Arnold helaas geen documenten over gevonden. Ik hoop dat de burgervader het met een bulderende redevoering heeft gedaan. ‘Burgers van de Nachtegaalstraat! Wat hier gebeurd is, tart elke verbeelding. Het is Wevelgem onwaardig. De terroristen van de zogenaamde weerstand vertegenwoordigen in niets de burgers van onze gemeente. Het is gespuis. We gaan hun huis in brand steken. Elke Wevelgemnaar veroordeelt de sluipmoord op Duitse soldaten. De schuldigen aan deze schanddaad moeten en zullen worden gevonden en zullen de hoogste straf krijgen. We kunnen geen wetteloosheid dulden. De valse vaderlanders zijn niets meer of niets minder dan bandieten en misdadigers van gemeenrecht. En ook tot u, geachte Majoor, richt ik het woord. Ik sta persoonlijk in voor al de burgers die hier staan. Zij zullen allemaal, net als, ik al het mogelijke doen om de daders van deze moordpartij te vinden en over te leveren voor hun gerechte straf.’

     Of Byttebier aldus gesproken heeft, weet ik niet. Misschien heeft hij alleen staan fluisteren tegen de majoor. Fluisteren werkt soms beter dan bulderen. Of misschien heeft hij afwisselend gebulderd en gefluisterd. Wat hij ook gedaan heeft, het heeft geholpen. Het huis van de Denijsen werd in brand gestoken en daar bleef het bij. Geen enkele bewoner van de Nachtegaalstraat heeft iets ergers opgelopen dan een longontsteking. Niemand werd gefusilleerd. Wevelgem heeft haar plaats gemist in de annalen van de barbarij.

* Mijn grootmoeder kende de Denijsen niet persoonlijk en had haar oordeel uit de tweede hand. Het boek van Arnold Seynnaeve bevat een brief van partizanenleider Van Keirsbilck die dat oordeel ondersteunt. Hoewel Van Keirsbilck met de Denijsen had samengewerkt wilde hij niet dat ze het statuut zouden krijgen van gewapend weerstander. Als dat zou gebeuren, schreef Van Keirsbilck, ‘dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden ons nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren.’ Maar het statuut kwam er toch.


Het had voor mijn grootvader slechter kunnen aflopen

Het boek van Arnold Seynnaeve Verzet en collaboratie in de regio bevat een apart hoofdstukje over de Wevelgemse geestelijken tijdens de oorlog: pastoor Iserbyt, pastoor Pil, de onderpastoors Goethals, Naessens, Butaye, Maenhout ... Sommige van die namen ken ik alweer. Maenhout was de wiskundeleraar van mijn vader, in de wandel Maentje genoemd. En de anderen kende ik van de verhalen van mijn grootvader die koster was in Wevelgem. Pastoor Iserbyt was een kortaangebonden, hautaine aristocraat. Zijn voornaamste verdienste in de ogen van mijn grootvader was dat hij een liefhebber was van muziek en bereid was om flink te investeren in het onderhoud van het orgel. Ook hield Iserbyt van korte missen. ‘Kort en bondig, koster,’ zei hij voor de mis begon, en dan wist mijn grootvader dat hij van de liturgische gezangen alleen de eerste strofe moest spelen. Zijn opvolger, pastoor Pil, was gemakkelijker in de omgang en bracht de sociale zekerheidsbijdragen voor mijn grootvader met terugwerkende kracht in orde. Verder: Vlaamsgezind. Zijn broer was Duitsgezind. Zijn zuster was een geleerde vrouw die voordrachten gaf.

     Eén incident, waar mijn grootvader bij betrokken was, wordt door Arnold niet vermeld. Het verhaal begint op het oksaal van de kerk. Als kind kwam ik daar wekelijks en zat op een stoeltje te kijken naar hoe  mijn grootvader de melodieën van een fuga op twee verschillende klavieren speelde en nog een derde partij op het pedaal. Ik was daar de enige toeschouwer, maar voor en tijdens de oorlog was dat anders geweest. Toen was daar ook een ‘koor’ aanwezig, dat wil zeggen, enkele zangers en een heleboel sympathisanten die tijdens de zondagsmis een klein feestje bouwden, hoog boven de hoofden van de brave gelovigen beneden.

     In zulke mannengezelschappen ging het al snel over de politiek, en tijdens de oorlog was het niet anders. De Engelsgezinden voerden het hoge woord, en mijn grootvader voerde het hoogste woord van allemaal. De Engelsen zouden ons komen bevrijden. Het zou even duren, maar de Amerikanen zouden de Engelsen nooit in de steek laten. De Duitsers konden een oorlog in Rusland nooit winnen. Ze zouden omkomen in de sneeuw. Kijk maar naar wat er met het leger van Napoleon gebeurd was. En had iemand gehoord wat gisteren op Radio Londen was gezegd over de slag rond Sebastopol?

     De Duitsgezinden in het gezelschap moesten op hun tong bijten. Een van hen is het te machtig geworden, en hij is de subversieve oksaalpraatjes gaan melden bij de bekende Menense collaborateur R.B. Die heeft daar op zijn beurt een verslag van gemaakt en doorgegeven aan de Duitse autoriteiten.

     Nu wordt het spannend. Als gevolg van het verslag van R.D. wordt in de vroege ochtend aan de huizen van de subversieve oksaalbende aangebeld door Feldwebels. Zo ook aan het huis van mijn grootvader, die op dat moment echter al in de kerk is om de mis voor te bereiden. Mijn grootmoeder doet open, krijgt het bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd, ziet de naam van R.B., en moet verder toezien hoe de Duitsers alle kasten onderzoeken, zij het nogal oppervlakkig. Een van de Feldwebels stormt het slaapkamertje van mijn 14-jarige moeder binnen, brult haar toe ‘Keine Angst haben’, en kijkt onder het bed of daar geen wapens verborgen zijn. Er waren geen wapens verborgen. De Feldwebels gaan weer weg.

     Enkele dagen later volgt dan het klassieke scenario. Mijn grootvader en de zangkoorleden moeten zich aanmelden bij de Duitse autoriteiten in Kortrijk, krijgen een uitbrander met veel geschreeuw van ‘letzte Warnung’ en ‘erschiessen’, dat laatste voor de Duitsonkundigen plastisch ondersteund met de gekende mitraillette-gebaren. En dan weer met de tram naar Wevelgem. Bij thuiskomst heeft mijn grootvader het zangkoor onmiddellijk ontbonden. Hij was wel Engelsgezind, maar geen held. De deur van het oksaal werd voortaan zorgvuldig op slot gedaan.

    Het had anders kunnen lopen. Mijn grootvader hád voor de oorlog immers een pistool om zich bij nachtelijke verplaatsingen op verre, onverlichte wegen te verdedigen tegen stropers, smokkelaars en ander onguur volk. Bij het begin van de oorlog waren alle wapens door de Duitse bezetter opgeëist geweest. Mijn grootvader had dat niet vertrouwd en was voor de zekerheid het pistool zelf in de Leie gaan gooien. In elk geval, toen de hierboven beschreven huiszoeking plaatsvond, lag het pistool al enige tijd niet meer in zijn nachtkastje maar op de bodem van de rivier. Was dat anders geweest, dan was de liefste man die ik ooit heb gekend misschien nooit in mijn leven gekomen.

     Het verhaal kreeg nog een staartje. Na de oorlog kwam de moeder van R.B., een gewezen Menense schoonheidskoningin, bij mijn grootmoeder smeken om haar zoon niet aan te geven vanwege zijn verraad. ‘Hij had met die hele zaak niets te maken,’ zei ze. ‘Zijn naam stond wel op het papier,’ zei mijn grootmoeder. ‘Ja, dat wel,’ moest de moeder toegeven. ‘Maar wees gerust,’ zei mijn grootmoeder subtiel, ‘wij zijn geen verklikkersvolk.’ Die zat. De rest van de oksaalbende moet daar ook zo over hebben gedacht. Niemand heeft klacht ingediend tegen R.B. Anders zou die klacht wel in het boek van Arnold terecht zijn gekomen.


Laatste notities bij het boek van Arnold

Door het boek van klasgenoot Arnold Seynnaeve vertoef ik al enkele dagen in oorlogssfeer*. Taalkundig bevat het boek een prachtig corpus van de geschreven taal die tachtig jaar geleden gangbaar was: onbeholpen verwoording, ambtenaarees, dialectismen, hypercorrectismen. Ook leuk zijn de vele afkortingen in het boek die de auteur zó goed kent dat hij soms vergeet ze uit te leggen Dat verschijnsel kent de communicatiepsychologie als the burden of knowledge. Vandaag is dat eerder een voordeel dan een nadeel, want je kunt elke afkorting in een paar seconden opzoeken op het internet, en je krijgt er nog een hoop informatie bovenop. Het leukste van het boek is echter dat iemand van mijn leeftijd bij zo’n lectuur overal aanknopingspunten vindt. Bijvoorbeeld.

Grote gezinnen. In de genadeverzoeken van de collaborateurs wordt vaak gewezen op de gezinslast die huisvaders ertoe bracht om als truckchauffeur aan het Oostfront te gaan werken. Gezinnen van acht, negen of tien kinderen waren eerder norm dan uitzondering. Mijn moeder was enig kind en kreeg daar op de kostschool vaak honende opmerkingen over van de zusters.

Het hart van de zuster. Als twaalfjarig meisje had mijn moeder les van zuster Mechtilde. Tijdens de eerste oorlogsdagen sprak ze in de klas de heldhaftige woorden: ‘Mijn lichaam is hier in de klas. Mijn hart is in Duitsland.’ 

Duits- en Engelsgezind. Na de oorlog had je landverraders en patriotten. Tijdens de oorlog ‘Duitsgezinden’ en ‘Engelsgezinden’.

Verklikkers. De Duitsers hadden niet de gewoonte om de namen van verklikkers achter te houden. Wie ondervraagd of opgepakt werd, mocht gerust weten wie hem had aangebracht. Dat is dan anders dan in Amerikaanse films. Daar zien we altijd hoe de politie de namen van snitches angstvallig geheimhoudt.

Baantje. Ik vroeg aan mijn vader of hij de Menense collaborateur R.D. gekend had. ‘Nee, die niet,’ antwoordde hij, ‘maar zijn broer wel want die zat in mijn klas. Een heel ander type.’ ‘En R.D. zelf, wat deed die dan precies voor de Duitsers?’ ‘Wat die deed? Dat weet ik niet meer. Hij zal wel een baantje gehad hebben. De meeste zwarten hadden een baantje. Zeker degenen die zo zwart waren als een schoorsteen.

Wit en zwart. Na de oorlog was iedereen natuurlijk wit, maar daarvoor was de ontzwarting al ingezet. De buur van mijn grootouders was zwart tijdens en na de Blitzkrieg. ‘Wij zijn nu Duits voor de rest van onze levensdagen’, zei de man tevreden met de duimen in het vest. Na de inval in Rusland betrok zijn gezicht en zweeg hij in alle talen over het onderwerp.

Sebastopol. Anderen bleven wat langer zwart. Een Wevelgemnaar volgde met veel enthousiasme de Duitse successen in de Krim. ‘Sebastopol zal van ons zijn!’, was zijn vaak herhaalde uitspraak. Ook lang na de oorlog bleef hij voor velen ‘oom Sebastopol’.

Radio Londen. Voor geallieerde propaganda kon je je radio afstellen op de BBC. Daar kreeg je optimistische boodschappen van de Belgische regering in ballingschap te horen. ‘En zonder te boffen, we krijgen ze wel, de moffen.’ Je mocht niet vergeten om na de uitzending de naald weer te verplaatsen, want bij een huiszoeking werd zoiets gecontroleerd. Een tante in de familie had moeite om de radio juist af te stellen en kwam vaak bij de Italiaanse uitzendingen terecht: Parla Londra. Ook zij kreeg een bijnaam die bleef plakken: tante Parla Londra. 

Belgische strijdkrachten in Engeland. Over Radio Londen werd de bevolking opgeroepen om zich in de bossen terug te trekken en van daaruit het Duitse leger te bekampen. Zo’n boodschap had bij de nuchtere West-Vlamingen weinig succes. Ze hadden niet veel zin hadden om de koude oorlogswinters door te brengen tussen het schaarse kreupelhout dat de streek rijk is. Een oproep die beter aansloeg was die om via het buitenland naar Engeland te vluchten en daar bij de Belgische strijdkrachten aan te sluiten. Arnold vertelt over George Laperre die met dat doel probeerde te vluchten naar Spanje. Hij werd opgepakt dicht bij de Spaanse grens en werd meer dan een jaar lang van het ene concentratiekamp naar het andere gestuurd. Mijn eigen vader probeerde te vluchten naar Zwitserland, eveneens met de bedoeling om vandaaruit Engeland te bereiken en de Belgische strijdkrachten te versterken. ‘Ik was nog erg jong en naïef,’ zegt mijn vader daarover verontschuldigend. Ook hij werd opgepakt, dichtbij de Zwitserse grens, maar hij kwam er vanaf met een maand in de cel.

Hellend vlak. Als verplicht tewerkgestelde in Duitsland sprak mijn vader altijd met een lichte verontwaardiging over medearbeiders die vrijwillig in Duitsland waren komen werken. Uit het boek van Arnold leer ik dat die vrijwillige arbeid in Duitsland vaak de eerste stap was naar verdergaande, beter betaalde collaboratie, met uniformen en wapendracht.

Albert De Coninck. Wat ik niet wist, en wat ik uit het boek van Arnold geleerd heb, is dat het West-Vlaamse partizanenleger geleid werd door de Brabander Albert De Coninck. Mijn vrouw heeft De Coninck, en zijn zoon, nog gekend toen zij lid was van de Kommunistische Partij in Leuven. Ik vroeg haar of de oude De Coninck nog enig West-Vlaams kende, maar dat wist ze niet meer.

Oui-non. De verkozen burgemeester Remi Wallays, lees ik bij Arnold, werd pas in september 1942 door de Duitsers afgezet.  Wallays was iemand van de Christelijke Volksbond, een ‘bonder’ dus, fatsoenlijk, sluw, allemansvriend. Hij viel niet op door zijn ambitieuze plannen of zijn talenkennis. In de volksmond heette hij oui-non, omdat zijn kennis van het Frans niet veel verder reikte dan die woorden. Veel meer had hij ook niet nodig toen hij later in de senaat kwam en moest stemmen. De brave man liet het niet aan zijn hart komen.

Ierland. Arnold vertelt het ingewikkelde verhaal van Albert Folens die als ‘letterkundig referent van de Sicherheitsdienst’ veroordeeld werd tot 10 jaar gevangenis. Folens ontsnapte uit de gevangenis, vluchtte naar Ierland en begon daar een nieuw leven als uitgever van schoolboeken. Tiens. Zou dat vaker gebeurd zijn: collaborateurs die zich gevestigd hebben in het tijdens de oorlog het neutrale, Duitsgezinde – want anti-Engelse – Ierland?

Hakenkruis of Christi Kruis. Wie moet je geloven? De Wevelgemse onderwijzer Van Walleghem werd ervan beschuldigd lid te zijn geweest achtereenvolgens van VNV en DeVlag en in de les de betekenis van het hakenkruis te hebben uiteengezet. Voor de rechtbank gaf Van Walleghem het lidmaatschap van VNV en DeVlag toe, maar verklaarde dat hij in de godsdienstles de ‘verheerlijking van het Christi kruis had toegelicht, in tegenstelling tot het hakenkruis’. 

zondag 4 december 2022

Voorwoord

 

Voorwoord

 

Hoe komt iemand ertoe, plots, na vele jaren, een onderzoek te starten naar wat zich afspeelde in zijn gemeente tijdens een oorlog die hij zelf niet heeft meegemaakt?

Als kleine jongen had ik al wel eens aan mijn vader, een man van weinig woorden, gevraagd hoe dat voelde, zo’n begin van een oorlog. Wat gebeurde er exact die dag? Ik weet niet meer wat hij toen precies antwoordde maar veel zal het niet geweest zijn.

Ik was zes toen mijn grootvader langs moederszijde, Maurits Degroote, geboren te Oostende op 31 augustus 1898, overleed in 1960. Te jong dus om vragen te stellen over de oorlog. Nochtans, hij had er me veel kunnen over vertellen. Hij was militair op het Wevelgems vliegveld toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, krijgsgevangene[1] en inlichtings- en actieagent[2] tijdens de bezetting. Na de oorlog werd hij op 7 oktober 1944 aangeduid voor het Krijgsauditoraat te Kortrijk en er aangesteld als adjunct-griffier tot 30 juni 1947.

Maurits Degroote – Bron artikel: Kortrijksch Handelsblad van 7 april 1945.

In de jaren zeventig had ik ook vragen kunnen stellen aan Madeleine Wallays en Denis Baert, beiden op hun manier actief in het verzet tijdens de oorlog. Wekelijks was “Den Bond”,  het ACW-lokaal op de “platse” in Wevelgem, onze ontmoetingsplaats. Willy Malfait was ook steeds van de partij. Dikwijls, wanneer hij in een weemoedige bui was, had hij het over zijn vader Marcel die bij de bevrijding door de Duitsers werd gedood.

Of nog later, in de jaren tachtig toen ik lid werd van de Volksunie, had ik mijn oor te luisteren kunnen leggen bij enkele leden van toen, bij gemeenteraadslid Frans Soenen of plaatselijk voorzitter Antoon Moerkerke. Hun families werden na de oorlog zwaar aangepakt.

Het kwam er niet van, de interesse was er nog niet en het is helemaal niet zeker of ik toen wel vol- of afdoende antwoorden ging gekregen hebben.

Een “ontbrekende” foto in het rijtje burgemeesters van Wevelgem echter trok mijn aandacht tijdens een receptie – ter gelegenheid van de 25ste Open Monumentendag in september 2013 – in de gemeenteraadszaal en betekende de start van mijn zoektocht.

Oorlogsburgemeester Michel Byttebier ontbreekt in het rijtje burgemeesters. Rechts Remi Wallays (burgemeester van 1933 tot 1942 en van 1944 tot 1946) en links zijn broer Achiel Wallays (burgemeester van 1947 tot 1969).

In april 2018 werd ik toevallig gecontacteerd door Geert Lecompte die bezig was met stamboomonderzoek en me vroeg of we verre familie van mekaar waren.

Na wat berichtjes heen en weer kwam algauw aan het licht dat ook Geert een uitgesproken interesse had voor alles wat met de Tweede Wereldoorlog te maken had o.m. in Wevelgem.

Dat kwam doordat zijn grootvader, Carlos ‘Charles’ Lecompte, geboren te Wevelgem op 26 april 1912, actief was geweest in Wevelgem als weerstander door de sluikpers, van 8 juli 1943 tot 15 januari 1944. Hij was ook begunstigde van het Statuut van Gewapend Weerstander voor de periode van 8 juli 1943 tot 22 juni 1945 en een politiek “Nacht und Nebel”-gevangene voor de periode van 15 januari 1944 tot 21 juni 1945.

Hoe grootvaders mensen kunnen samenbrengen.

Bij toeval kwamen we dus met elkaar in contact, werden we nog meer gebeten door de onderzoeksmicrobe en wilden we samen een “vergeten” stukje van de Wevelgemse geschiedenis vastleggen voor het heden en de toekomst.

Tijdens ons onderzoek kregen we sterk de indruk dat men bepaalde aspecten van deze periode in Wevelgem nog steeds liever onaangeroerd laat, alsof de tijd er nog niet voldoende rijp voor is en er over dit onderwerp een taboesfeer blijft hangen. In naburige steden en gemeenten werd daarover nochtans reeds uitvoerig geschreven. In Wevelgem heerst op dat vlak de stilte.

Het heemkundig tijdschrift ’t Meiboompje – jaargang 23/1 – uit Gullegem verwoordt het goed bij het verschijnen van de serie “Gullegemnaren in de Tweede Wereldoorlog”:

“… De heemkundige kring De Meiboom Gullegem dankt daarom de tientallen Gullegemnaren die hun eigen belevenissen in de Tweede Wereldoorlog voor dit tijdschrift op papier hebben neergeschreven. Natuurlijk is niet alles aan bod gekomen. We denken daarbij vooral aan activiteiten van collaborateurs, oorlogsprofiteurs, echte en naoorlogse weerstanders, oostfronters, de zwarten en de witten, … enz. Deze aspecten van de oorlog zijn echter te delicaat voor de recente geschiedschrijving van de kleine gemeenschap die Gullegem is.”

Een medewerker van de Heemkundige Kring Wibilinga Moorsele Wevelgem formuleerde het als volgt in een aan mij gerichte mail:

“Soms is het goed om laden open te trekken maar vaak is het beter om laden en hun inhoud gesloten te houden.”

De  Geschiedenis van Wevelgem, van de hand van Jules Vervenne, Lieven Vervenne en Ludo Vanhove en verschenen eind 2021, besteedt gelukkig ruimschoots aandacht aan de Tweede Wereldoorlog, echter o.i. onvoldoende diepgaand.


Een grondig onderzoek drong zich op.

De vele documenten die we konden inkijken deden er ons toe besluiten ook andere gemeenten van Zuid-West-Vlaanderen te onderzoeken en erbij te betrekken. Veel dossiers uit de verschillende gemeenten waren bijna onlosmakelijk verbonden met mekaar.

Onze bescheiden bijdrage wil op een zo objectief mogelijke manier dit complex en geladen onderwerp behandelen.

De inhoud van ons werk kan bij sommigen hard en confronterend overkomen. Er worden namen genoemd. Vele namen werden vroeger al vermeld, kort na de oorlog, in het Belgisch Staatsblad of in de plaatselijke kranten. We hopen dat iedereen alles respectvol in zijn context zal willen plaatsen.

Zonder namen kan je geen ernstige studie brengen. Vandaag zijn zo goed als alle vermelde personen van de beschreven periode gestorven zodat de AVG[3] niet van toepassing is.

De gegevens in ons boek berusten op duizenden documenten komende uit honderden dossiers. Zelfs het kleinste hoekje in het diepste archief ontsnapte niet aan het onderzoekersoog van Geert Lecompte, zonder wie deze publicatie niet mogelijk was geweest.

Omwille van de leesbaarheid van de tekst werden niet overal voetnoten ingelast. Alle opgenomen gegevens zijn echter strikt controleerbaar en komen uit de bronnen vermeld in een afzonderlijke rubriek op het einde van het boek.

Veel leesgenot met een historisch “verhaal” over Wevelgem en omliggende gemeenten tijdens de Tweede Wereldoorlog, een stukje geschiedenis geschreven van onderaf, vanuit het perspectief van de gewone man of vrouw.

 

Arnold Seynnaeve.



[1] Stalag VI A en VI F.

[2] Graad: Helper Tweede Klas IAA – Inlichtingen en Actie Dienst: “ZIG” – Activiteitgebied: Menen, van 1 oktober 1941 tot 31 oktober 1943.

[3] De AVG (Algemene verordening gegevensbescherming) geldt niet voor overleden personen.

Samenstelling van de Wevelgemse gemeenteraad bij het uitbreken van de oorlog

 

Samenstelling van de Wevelgemse gemeenteraad bij het uitbreken van de oorlog

 

De laatste gemeenteraadsverkiezingen vóór de oorlog vinden plaats op 16 oktober 1938. In Wevelgem zijn dertien zetels te begeven.

De Katholieken behalen acht zetels en een volstrekte meerderheid:

·         lijsttrekker Remi Wallays[1] wordt burgemeester met 567 voorkeurstemmen;

·         Gaston Gheysen[2] wordt eerste schepen;

·         Jozef Masselis[3] wordt tweede schepen;

·         Georges Busschaert[4] wordt derde schepen;

·         Gerard Casier[5], Maurice Masselis[6], Maurice Debonne[7] en Gerard Vanmaercke[8] zijn de gemeenteraadsleden.

De Gemeentebelangen behalen drie zetels (Jozef Delmotte, Jules Van Ackere[9] en Remi Moerkerke[10]) en de Socialisten twee zetels (Jules Deconinck[11] en Maurits Verbrugghe).

Op 18 april 1941 richt Gerard Romsée, Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, een schrijven aan alle burgemeesters dat, ingevolge een beslissing van de bezettende overheid, alle werkzaamheden van de gemeenteraden tijdens de oorlog verboden zijn.

De vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen (CBS) blijven wel verder doorgaan. In september 1942 is burgemeester Remi Wallays niet meer aanwezig en wordt het College voorgezeten door schepen Gaston Gheysen, die dienstdoend burgemeester is van 27 september 1942 tot 1 oktober 1942. Maken verder deel uit van het College: schepenen Masselis en Busschaert en secretaris Jules Dujardin. Ze blijven op post gedurende gans de oorlog.

Remi Wallays wordt door de Duitse bezetter het verbod opgelegd om nog de functie van burgemeester uit te oefenen en wordt op 1 oktober 1942 vervangen door Michel Byttebier.



[1] Remi Wallays, geboren te Wevelgem op 23 januari 1892 en er gestorven op 7 juni 1971, was gemeenteraadslid voor de Katholieken van 1922 tot 1946 en burgemeester vanaf 1933 tot 1946. Hij was tevens provincieraadslid van 1921 tot 1946 en senator van 1946 tot 1954. Hij huwt op 6 oktober 1920 Adriana Deneckere, is de broer van Achiel, die hem in 1947 als burgemeester opvolgde, en vader van Madeleine die later schepen werd.

Foto genomen aan de ingang van het gemeentehuis bij de inhuldiging van Remi Wallays als burgemeester op 13 september 1933.
V.l.n.r. zien we : Henri D'Artois (bestendig afgevaardigde), Henri Heytens (schepen), Remi Wallays (burgemeester), pastoor Yserbyt.
Achteraan in het midden herkennen we notaris Frederic De Boninge.
Foto: Verzameling Magda en Willem Masselis De Witte, Wevelgem.

[2] Gaston Gheysen, geboren te Wevelgem op 12 oktober 1896 en er overleden op 23 juli 1960, was de vader van Frans, die later gemeenteraadslid en schepen werd te Wevelgem.

[3] Geboren te Wevelgem op 16 januari 1891.

[4] Georges Busschaert, geboren te Wevelgem op 23 december 1897, was schepen van 1 januari 1939 tot 31 oktober 1946 en opnieuw van 1 januari 1959 tot 31 januari 1971.

[5] Vlaskoper Gerard Casier, geboren te Wevelgem op 17 april 1895 en er overleden op 13 maart 1976, was gemeenteraadslid van 1939 tot 1946 en schepen van 1947 tot 1953.

[6] Geboren op 10 oktober 1906 en overleden te Kortrijk op 21 januari 1973.

[7] Aan Maurits Debonne, geboren te Wevelgem op 30 maart 1897 en er wonende in de Roeselarestraat 41, wordt op 9 oktober 1948 de hoedanigheid van Gewapend Weerstander toegekend voor de periode van 1 december 1942 tot 15 september 1944.

[8] Het mandaat van gemeenteraadslid van Gerard Vanmaercke, geboren te Wevelgem op 24 november 1907 en overleden te Luik op 21 juni 1981, werd op 15 juni 1945 door de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen vervallen verklaard “overwegende dat uit het gedane onderzoek ondermeer is gebleken dat belanghebbende tijdens de bezetting werken voor de bezettende overheid op het vliegveld te Wevelgem uitgevoerd heeft en daarenboven, in 1944, voor het Duitsch leger anti-tank versperringen in zijn werkhuizen vervaardigd heeft”. Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk wordt hij op 3 maart 1949 in zijn burgerlijke en politieke rechten hersteld waarvan hij beroofd was.

[9] Jules Constant Van Ackere (1873-1962) was burgemeester van Wevelgem van 1927 tot 1932.

[10] Remi Moerkerke zal sterven aan het oostfront.

[11] Jules Deconinck (1897-1979), gemeenteraadslid van 1927 tot 1976 en volksvertegenwoordiger van 1929 tot 1932, van 1936 tot 1939 en van 1949 tot 1964, richt op 29 augustus 1940 en 20 september 1940 brieven aan Michel Tommelein, waarmee hij het Manifest van Hendrik De Man onderschrijft door zijn opmerkingen erop te geven. Het Manifest van 28 juni 1940 dat Hendrik De Man aan de leden van de Belgische Werkliedenpartij richtte  en dat vooral na de Tweede Wereldoorlog inging als een lofzang op de Nieuwe Orde, ging uit van de Duitse overwinning.

Jules Deconinck


Wevelgem: politieke toestand na de bevrijding

 

Wevelgem: politieke toestand na de bevrijding

 

De Belgische regering in Londen vaardigt in mei 1944 twee besluitwetten uit. De besluitwet van 5 mei 1944 vernietigt zowat alle bestuursdaden die o.a. de schepencolleges hadden gesteld. Dit betreft ook de benoeming van Byttebier als burgemeester.

Michel Byttebier ondertekent zijn laatste notulen op 22 augustus 1944 en vanaf 29 augustus 1944 kan Remi Wallays zijn ambt weer opnemen en ondertekent hij opnieuw “onder voorbehoud”.

Op woensdag 6 september 1944, rond 10 uur, rijden de eerste twee lichte Britse verkenningstanks via de Lauwestraat Wevelgem binnen. Nergens ondervinden ze enige weerstand want de Duitsers hadden reeds op 2 september onze gemeente ontruimd[1].

Opvallend dat, na 13 september 1944, schepenen Gheysen, Masselis en Busschaert niet (meer) aanwezig zijn in het schepencollege en geen kandidaat meer zullen zijn bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen.

Op personen die tijdens de bezetting op hun vooroorlogse post gebleven zijn rust in vele gevallen een verdenking van onvaderlands gedrag.

Om het Schepencollege te vervolledigen worden de oudste gemeenteraadsleden opgeroepen, o.a. Jules Deconinck.

Op 27 september 1944 richt burgemeester Wallays een schrijven aan de provinciegouverneur, waarin hij volgende moeilijkheden signaleert:

“Daags na de bevrijding van het grondgebied van de gemeente werd aan alle drie de heren Schepenen – aangesteld vóór mei 1940 – verbod gegeven door het O.F.-P.A. nog verder hun functie uit te oefenen. De reden van dit optreden werd mij niet medegedeeld. Zondag 24 september werd den heer schepen Busschaert[2] aangehouden op onwettige manier, namelijk zonder vordering van mijnentwege. Zijn dossier werd mij niet overgemaakt. Een onderzoek is door de rijkswacht ingesteld. Hij werd heden middag voorlopig in vrijheid gesteld.

Twee onderwijzers van de gemeenteschool werden aangehouden, eveneens door het O.F.-P.A.. Een ervan werd voorlopig vrijgelaten, doch met verbod zijn dienst te hervatten. Wie is bevoegd om, bij ordemaatregel, deze onderwijzers te schorsen? Ingevolge het schrijven van den Heer Minister bezit de Burgemeester daartoe de macht niet.

Drie gemeenteonderwijzers[3] maken deel uit van het O.F.-P.A. en vragen een verlof aan van één maand om hun functie bij voornoemde organisatie te kunnen voortzetten. Kan in dit geval iets anders toegestaan worden dan een verlof zonder wedde om persoonlijke redenen?

Een tijdens de bezetting vast benoemd politieagent en een gewoon hulppolitieagent hebben hun dienst verlaten zonder hem op te zeggen, om dienst te nemen bij het O.F.-P.A.. Wat staat er in dit geval door het gemeentebestuur te doen?

Het gemeenteraadslid Moerkerke zou, in dienst van de Duitse weermacht gesneuveld zijn in Rusland, doch een officieel bericht dienaangaande bestaat er niet. Mag de gemeenteraad tot de aanstelling van zijn plaatsvervanger overgaan in de eerstvolgende zitting?”

Op 3 maart 1945 richt de burgemeester een schrijven aan de arrondissementscommissaris te Kortrijk.

“In antwoord op uw rondschrijven n° 2636 van 1 februari 1945 hebben wij de eer U te laten weten dat tot nog toe geen enkel lid van ons schepencollege geschorst werd bij ordemaatregel.

De drie schepenen echter hebben vanwege het O.F. bij de bevrijding verbod ontvangen nog te zetelen, en werden zelfs gedurende enkele uren, onrechtmatig opgesloten.

Sinds hebben zij de zitting van het College niet meer bijgewoond, en werden, bij toepassing van artikel 107 der gemeentewet, telkens vervangen door de aanwezige oudste raadsleden, namelijk HH. Masselis Maurits (katholiek), Deconinck Jules (socialist) en Casier Gerard (katholiek).

Mr. Van Ackere werd niet opgeroepen omdat hij telkens afwezig was. Hij verblijft bijna bestendig in het buitenland.

De meerderheidsgroep heeft tot nog toe ingestemd met deze doenwijze die strookte met de wettelijkheid, doch, ingeval een of meer schepenen rechtmatig moesten geschorst worden zou zij zich gerechtigd achten hare houding te herzien, en de vervanging te vragen door personen behorende tot de meerderheidsgroep.

In alle ander gevallen van afwezigheid zal, in de toekomst zoals in het verleden, stipt artikel 107 der gemeentewet toegepast worden.

Aanvaard, Mijnheer de Commissaris, de betuiging onzer hoogste achting.”

Op 6 juli 1945 beslist het Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen de drie schepenen Georges Busschaert, Gaston Gheysen en Jozef Masselis als schepen af te zetten,

“overwegende dat de drie schepenen na aanwezig geweest te zijn op de inhuldigingsplechtigheid van den oorlogsburgemeester Byttebier, door hun houding tegenover hem de waardigheid van hun ambt bij de bevolking in opstand hebben gebracht; dat zij daarenboven, niettegenstaande zij de meerderheid in het college vormden een onvoldoende weerstand aan de werking van den oorlogsburgemeester geboden hebben en zich te veel door den Heer Byttebier voornoemd op sleeptouw hebben laten nemen.”

Deze afzettingsprocedure lijkt in strijd te zijn met het agendapunt van de gemeenteraad van 2 december 1946, waarin sprake is van ontslagbrieven, ingediend door de drie schepenen.

De eerste gemeenteraadsverkiezingen na de oorlog worden gehouden op 24 november 1946.

De CVP behaalt opnieuw de volstrekte meerderheid, deze keer met tien zetels. Worden verkozen: lijsttrekker Achiel Wallays[4] (met 819 voorkeurstemmen wordt hij burgemeester in opvolging van zijn broer Remi), Gerard Casier, Maurits Masselis, Gaston Lietaer, Hector Duhamel[5], Robert Pollefeyt, Maurice Debonne, Georges Peferoen, Remi Wallays (133 voorkeurstemmen op de derde laatste plaats van de lijst) en Jerome Vanhove.

Achiel Wallays

Gerard Casier, Hector Duhamel en Gaston Lietaer worden de schepenen.

De Socialisten behalen drie zetels. Worden verkozen: Jules Deconinck, Jules Chambart en Alfons Durnez.


 



[1] Bron: “Wevelgem in beeld – een terugblik” – heemkundige kring Wibilinga – Wevelgem 1997.

[2] In het julinummer van het sluikblad “België Vrij” staat o.a. het volgende te lezen: “’t Koolzaad van schepen Busschaert, ongeveer 1 ha, is naar de maantjes samen met zijn wagen. Dit heerschap zal nog van ons horen”.

[3] Vermoedelijk worden hier Jan Cyriel Silverans, Jules Maurice Soenen en Maurice Vankeirsbilck bedoeld.

[4] Achiel Wallays (1895-1978) was burgemeester van Wevelgem van 1947 tot 1970.

[5] Hector Duhamel was burgemeester van Wevelgem van 1971 tot aan de fusie in 1976.