Posts tonen met het label Salembier. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Salembier. Alle posts tonen

zondag 4 december 2022

Het politiekorps in Wevelgem

 

Het politiekorps in Wevelgem

 

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is Gerard Vandenbroeke politiecommissaris te Wevelgem.

Gerard Vandenbroeke

Gerard Vandenbroeke wordt geboren te Geluwe op 29 mei 1908. Hij treedt in het huwelijk te Dadizele op 26 november 1930 met Irène Vanyssacker.

Vóór zijn aanstelling als commissaris op 1 april 1938 te Wevelgem, was hij adjunct-politiecommissaris te Wervik, van 1 november 1935 tot 31 maart 1938.

Op 1 juni 1973 wordt hij gepensioneerd op de leeftijd van 65 jaar en op 9 februari 1982 wordt hij gemachtigd om de eretitel van zijn ambt te voeren.

Op 25 april 1982 schrijft hij een dankbrief aan het gemeentebestuur van Wevelgem:

“Wij danken u ten zeerste om de hartelijke gelukwensen welke wij in ontvangst mochten nemen ter gelegenheid der toekenning van de titel van Ere-politiecommissaris door de heer Minister van Binnenlandse Zaken.

Spijts allerhande tegenkantingen werd na zoveel jaren (31-5-1973) het onrecht ongedaan gemaakt en mocht het recht zegevieren.

Het is voor mij een moeilijke periode geweest doch mijn wensen zijn thans vervuld en kan ik verder in vrede leven in de herfst van mijn leven tot het einde, nogmaals hartelijken dank.”

Hij overlijdt te Kortrijk op 23 november 1985.

De moeilijke periode waarover hij schrijft in de brief aan het gemeentebestuur heeft ongetwijfeld te maken met de oorlogsperiode. Dit leiden we af uit een schrijven dat hij op 21 april 1950 richt aan de Staatscommissaris:

“Als gevolg van uw geëerd schrijven nr. 730.768/C.119, in datum van 29-3-1950, hebben wij de eer Ued. te laten kennen dat enkele dagen na de bevrijding door de Weerstandsgroepering O.F. ene klacht tegen mijnen persoon werd neergelegd bij de Heer Krijgsauditeur te Kortrijk en dit om reden dat ik mij strikt aan de wettelijkheid hield en geen onwettelijkheden wilde laten geschieden.

Deze klacht werd zonder gevolg geklasseerd doch op het administratief onderzoek dat volgde, werd mij in 1947 ene schorsing van 3 maand opgelegd wat ik hoegenaamd niet had verdiend, gezien ik gedurende de bezetting ene ongeneesbare ziekte heb opgedaan wat mijn leven onvermijdelijk veel zal verkorten. Dit alles komt voort uit doorstane angst tijdens het uitvoeren van mijn ambtsbezigheden wanneer ik door de Duitsers bedreigd werd met bajonet en revolver.

Onlangs heb ik een actie ingespannen ten einde herziening van mijn bundel te verkrijgen en gebeurlijk eerherstel te bekomen.

Om deze reden vraag ik eerbiedig het onderzoek van mijn bundel te willen uitstellen tot mijn geval zal geregeld zijn.

Ik meen te mogen zeggen in geweten dat ik mij hoegenaamd niets te verwijten heb inzake burgertrouw en ik gedurende de bezetting veel personen bijgestaan heb met raad en daad en ook andere aan deportatie heb onttrokken.

Wil aanvaarden, Waarde Heer Staatscommissaris, de verzekering mijner gevoelens van bijzondere hoogachting en dienstbaarheid.”

Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog telt het politiekorps, naast de politiecommissaris, nog drie leden:

  • veldwachter Maurits Supply
  • politieagenten Henri Deneckere en Remi Penet

Maurits Supply, geboren op 22 juli 1891, verlaat in 1928 de rijkswacht en treedt hetzelfde jaar in dienst als veldwachter in vervanging van Maurits Vandevelde, die ontslag had genomen. Supply woonde in de Kozakstraat en bleef op post tot aan de leeftijd van 65 jaar, tot 1 augustus 1956.

Henri Deneckere wordt geboren te Wevelgem op 1 september 1894.

Zijn zuster Adrienne (1889-1974) huwt in 1920 met toekomstig burgemeester Remi Wallays.

Hij treedt in dienst als agent op 26 juli 1934.

Henri Deneckere

 

Vanaf 1 juli 1943 wordt Henri Deneckere bevorderd tot politiebrigadier 2°klasse.

Het statuut van gewapend weerstander wordt hem toegekend voor de periode van 1 april 1944 tot 14 september 1944.

Aan zijn dochter Agnes (°12 juni 1921) wordt hetzelfde statuut toegekend voor de periode van 1 april 1944 tot 18 november 1944, alsook aan Odiel Donckels, de man van Agnes Deneckere, voor de periode van 8 maart 1944 tot 14 oktober 1944.

Henri Deneckere wordt gepensioneerd op 1 oktober 1959 en overlijdt te Wevelgem op 3 februari 1980.

De vierde man van het korps in mei 1940 is politieagent Remi Penet[1], geboren te Geluwe op 22 september 1897.

Remi Penet

Hij treedt in dienst op 1 januari 1938 en wordt bevorderd tot agent 1ste klasse en politiebrigadier 2de klasse, respectievelijk vanaf 1 juli en 1 augustus 1943.

Na de bevrijding vraagt het O.F. de schorsing van Remi Penet, zich baserend op een klacht van tijdelijk politieagent Germain Decock, die op 26 september 1944 schriftelijk verklaart dat Penet “twintig revolverkogels verkocht had aan Gestapo Salembier André, welke moesten dienen voor de Zwarte Brigade en SS-mannen”.

Remi Penet wordt geschorst zonder wedde vanaf 11 december 1944 en daarna, ingevolge een beslissing van de gemeenteraad op 27 april 1945, uit zijn ambt ontzet. Bovendien wordt hij levenslang vervallen verklaard van de rechten voorzien in het artikel 1 van de Besluitwet van 19 september 1945. Op 27 april 1945 richt hij een schrijven aan de leden van de gemeenteraad:

“Ik beken vijftien slechte kogels voor revolver kaliber 6.35 te hebben verkocht aan Salembier André.

Op zekere dag in het politiebureel vroeg Salembier aan de agenten die er tegenwoordig waren of er iemand hem revolverkogels kon bezorgen waarop ik antwoordde dat ik er misschien wel enige had thuis. Aan agent Descheemaeker heeft hij ook gevraagd om kogels te verwisselen. Buiten dit heb ik nooit omgang gehad met Salembier André.

Deze kogels die bijna vier jaar in den grond geborgen waren heb ik een voor een geprobeerd op mijn eigen dienstrevolver die van hetzelfde kaliber was en alle kogels waren onbruikbaar.

Aangezien ik er van overtuigd was dat de kogels geen nut meer konden hebben, heb ik ze overhandigd aan Salembier, dit met het inzicht sabotage te plegen als wanneer hij van deze kogels gebruik zou willen maken.

Heytens Odiel kan getuigen dat het wel slechte kogels waren daar hij er bij toeval aanwezig was wanneer ik de kogels probeerde.

Later heeft Descheemaeker Michel mij eens gezegd dat Salembier hem eens verteld heeft dat hij slechte kogels gekocht had maar niet wist aan wie hij deze gekocht had.

De revolver die ik in dienstgebruik had was de eigendom van Vandoorne Achiel en de revolver heb ik afgegeven aan leden van de witte brigade te Wevelgem op 3 september 1944.”

Odiel Heytens verklaart dezelfde dag dat

“hij op zekeren dag Remi Penet kogels heeft zien kuisen die vuil en vochtig waren en vermoedelijk uit den grond kwamen. R. Penet heeft in zijn bijzijn drie of vier van deze kogels beproefd en geen enkele ervan was bruikbaar.”

Door een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van 14 oktober 1948 wordt Remi Penet in al zijn rechten hersteld maar hij treedt niet terug in dienst bij het politiekorps.

Tijdens de oorlogsjaren worden zowel tijdelijke politieagenten als hulppolitieagenten aangesteld.

“Overwegende dat het politiekorps slechts bestaat uit een kommissaris, een veldwachter en twee politieagenten, wat volstrekt onvoldoende is in de huidige tijdsomstandigheden, voor een gemeente van 12.000 inwoners”[2] worden onder burgemeester Remi Wallays, Peter Claus (°29 juni 1904) en Germain Decock (°6 juni 1911) op 1 oktober 1940 aangesteld als tijdelijk politieagent, “voor den duur van den oorlog”.

Na de bevrijding wordt Peter Claus beschuldigd door het O.F., dat op 10 oktober 1944 een schrijven richt aan de gemeenteraad:

“In het begin van augustus 1943, toen de pressers afgehaald werden, was het Claus Peter die op de achtergebouwen van de huizen kroop met zijn revolver in de hand om zo te beletten dat deze mensen de vlucht zouden nemen, en alzo rechtstreeks is hij de Feldgendarmen behulpzaam geweest (getuigen: Vancraeynest Gabriel, Planckaert Jerome, Soenen Odiel, Gaston Debusschere, …).

Bij het afhalen van Albert Deman door de Feldgendarmen, was het ook Peter Claus die het laatst achter Deman liep en schoot.

Als wanneer de Feldgendarmen op het politiebureel kwamen was het altijd met Claus dat zij spraken en de hand gaven, en de andere politieagenten werden niet bezien.

Doet tegenwoordig aan gesprekken om de Witte bende te beknibbelen.

Wevelgem, 10-10-1944

Namens het O.F.

(get.) Remi Schrurs”

De gemeenteraad aanhoort op 23 oktober 1945 Peter Claus in zijn middelen van verdediging, die het volgende verklaart:

“De aangehaalde feiten zijn zuivere verzinsels. Uit het ontvangstbewijs gevoegd bij de klacht van het O.F. blijkt klaar dat mij slechts op 23 januari 1944 een dienstrevolver overhandigd werd door de toenmalige burgemeester. Hoe zou ik dan – begin augustus 1943, toen de pressers en Deman werden afgehaald – kunnen gezien geweest zijn met de revolver in de hand en geschoten hebben op voornoemde Albert Deman? Ten andere de kogels die ons destijds overhandigd werden bij het aanvatten, en teruggegeven werden bij het eindigen van onze dag- of nachtdienst werden telkens nauwkeurig geteld door de heer politiecommissaris, en nooit heeft er bij mij een enkele kogel ontbroken.

Met de Feldgendarmen heb ik nooit geen bijzondere betrekkingen gehad. Zij kwamen meestal rechtstreeks op het bureel van de heer politiecommissaris voor hun dienstzaken, in plaats van in het rechtover gelegen bureel van de agenten, en daar ik gelast was met het bureelwerk van de heer politiecommissaris was het bijna altijd mij dat ze er aantroffen. Dit is de enige reden waarom de andere agenten meer met rust werden gelaten. Wanneer ik de Feldgendarmen moest vergezellen om de woonst aan te duiden van de personen die op hun lijsten voorkwamen dan heb ik dit slechts gedaan omdat ik ertoe verplicht was, juist zoals al de andere agenten van de gemeente en al de veldwachters van gans het arrondissement. Alle getuigen in de zaak, die mij ten laste wordt gelegd, werden door de heer Krijgsauditeur grondig onderhoord, en zonder waarde bevonden want op 18 september werd mijn bundel zonder gevolg geklasseerd.”

De gemeenteraad beslist geen tuchtstraf uit te spreken tegen Peter Claus omdat inderdaad, na grondig en uitgebreid onderzoek, de Krijgsauditeur een bevel tot niet-vervolging had afgeleverd.

Te noteren evenwel dat Peter Claus toch geschorst werd bij ordemaatregel vanaf 10 oktober 1944 tot na verloop van drie maanden volgend op de voormelde beslissing tot niet-vervolging, tot 19 december 1945.

Peter Claus wordt nog in dienst gehouden tot 31 december 1947 omdat moest overgegaan worden tot benoemingen binnen het vast kader van het politiepersoneel.

Germain Decock, de tweede tijdelijk agent die op 1 oktober 1940 in dienst treedt, biedt zijn ontslag aan op 1 juli 1947.

Zoals we al lazen was het na een klacht van Decock dat Remi Penet uit zijn ambt werd ontzet.

Na onderzoek blijkt dat tussen de twee laatstgenoemden reeds wrijvingen te bespeuren vielen tijdens de oorlog.

Kort voor de bevrijding wordt Germain Decock beschuldigd van herhaald dienstverzuim na verklaringen van Remi Penet en burgemeester Byttebier.

Remi Penet:

“Op 28 juli 1944 moest den agent Decock op dienst zijn vanaf 17 uur. Om 18 uur was hij er nog niet en was ik verplicht zelf een dringende boodschap naar de Kreiskommandantur te Kortrijk over te brengen.

Op dezelfde dag moesten wij ’s nachts samen op dienst. Decock kwam gans de tijd al fluitend ongeveer 25 meters achter gereden. Het is een agent waarmede ik geen weg kan en die zich niet wil schikken.”

Burgemeester Byttebier:

 “Tengevolge van het vermenigvuldigen der aanslagen, gepleegd door terroristen, had ik aan de politie bevel gegeven regelmatig dienst te doen in de Lauwestraat, in de omgeving van mijn woning, en vooral in de morgen- en middaguren, wanneer ik naar en van het gemeentehuis ga. Op 10 augustus, rond de middag, heb ik bestatigd dat Decock, die dan van dienst moest zijn, nergens te zien was in de omgeving van het gemeentehuis.

Ik heb daarop aan de politiecommissaris opdracht gegeven, Decock met plantondienst te gelasten, tot 11 augustus 1944, 9 uur ’s morgens. Hij heeft ook die dienst verlaten. Destijds heb ik het kaartspelen in het politiebureel verboden en onlangs bestatigd dat Decock ook dit bevel overtreden heeft.”

We zetten een stapje terug naar 1942. Ondertussen zijn alle werkzaamheden van de gemeenteraden verboden voor de duur van de oorlog krachtens een beslissing van de bezettende overheid, omgezet in een schrijven van secretaris-generaal G. Romsée van 18 april 1941. Alle besluiten worden genomen door het college van burgemeester en schepenen.

Ingevolge een beslissing van 31 december 1942 gaat dit College over tot de aanstelling van 4 politieagenten op proef. De aanstelling van 2 politieagenten[3] wordt van hogerhand nietig verklaard en ingetrokken. De indienstneming van Michel Descheemaeker[4] (°7 januari 1920) en van Michel Moerkerke (°14 augustus 1919) gaat wel door, respectievelijk op 1 maart 1943 en op 1 juli 1943.

In de notulen van het CBS van 22 juni 1943 lezen we dat Michel Moerkerke slechts in dienst kan treden op 1 juli 1943 “… daar hij werkzaam was voor de bezettende macht, maar thans zijn definitief ontslag bekomen heeft.

Na de oorlog, op 17 oktober 1944, wordt Michel Moerkerke aangehouden en korte tijd daarop geïnterneerd te Kortrijk, van 28 oktober 1944 tot 7 januari 1945. Daarna wordt hij “ten huize” geïnterneerd.

Bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 17 januari 1946 wordt Michel Moerkerke levenslang vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het Strafwetboek “uit hoofde van beschermend lid ‘Algemeene SS Vlaanderen’”.

In 1943 worden ook zes hulppolitieagenten aangeworven, met “geleidelijke opzegging naarmate het gemeentebestuur over het toegelaten effectief van het politiepersoneel van lageren rang zal kunnen beschikken”:

  • Raymond Boury (°23 maart 1908)
  • Jerome Callewaert (°29 januari 1909)
  • Lucien Hespel (°24 augustus 1919)
  • Maurits Moerkerke (°8 juli 1922)
  • Andreas Pynaert (°7 september 1920)
  • Honoré Vandamme (°5 december 1920)

In een brief gericht aan de provinciegouverneur op 4 november 1942 geeft burgemeester Byttebier volgende redenen op voor deze aanwervingen:

“Uit oorzaak der huidige omstandigheden, zijn de normale politiewachten in mijn gemeente onvoldoende om in te staan voor de handhaving der rust en goede orde alsook voor de veiligheid van de personen en eigendommen:

Deze politie is voor het oogenblik samengesteld uit de hierna aangeduide krachten: 1 politiecommissaris, 1 veldwachter, 2 politieagenten en 2 hulppolitieagenten. Dit is volstrekt onvoldoende gebleken om de volgende redenen:

1° De huidige sterkte van ons politiepersoneel is reeds in normale omstandigheden veel te gering voor een belangrijke nijverheidsgemeente die 12.000 inwoners telt, waaronder een groote werkersbevolking, en die slechts op enkele kilometers van de fransche grens verwijderd ligt. Ingevolge het besluit van 31.3.1942 zou de getalsterkte van ons lager politiepersoneel immers twaalf man mogen bedragen.

2° Onze gemeente is tengevolge van den oorlog zwaarder getroffen dan veel andere gemeenten van het land om reden van het bestaan van een militair vliegveld op haar grondgebied. Op last van de bezettende macht moet aan gezegd vliegplein het verkeer bestendig geregeld worden, waardoor alleen reeds twee agenten volledig in beslag genomen worden. Een ander agent moet zich omzeggens uitsluitend bezig houden met allerhande dienstverstrekkingen en opeisching van vervoermiddelen, opgelegd door de militaire overheid. De veldwachter heeft de handen vol met het bewaken der veldvruchten en de samenwerking met de boerenwacht. Er blijft bijgevolg maar één agent beschikbaar voor al het overige werk dat vervierdubbeld is sedert den oorlog. Daarbij komt nu nog het bewaken van alle stapelplaatsen en fabrieken van eenig belang, op bevel van de Kreiskommandantur, dat zonder aanwerving van hulppolitie niet degelijk kan geschieden.”

Drie hulppolitieagenten, Lucien Hespel, Maurits Moerkerke en Honoré Vandamme worden enkele maanden later te Wevelgem benoemd tot politieagent op proef.

De bevrijding heeft belangrijke politieke gevolgen.

Alle beraadslagingen van het schepencollege genomen krachtens het besluit van 28 mei 1941, worden nietig verklaard ingevolge de bepalingen van de Besluitwet van 5 mei 1944.

Hierdoor worden de benoeming van de politieagenten op proef en de aanstelling van de hulppolitieagenten nietig verklaard.

Ook voor nog andere leden van het politiekorps heeft het einde van de oorlog persoonlijke gevolgen.

Raymond Boury wordt na de bevrijding geïnterneerd te Kortrijk maar komt op 10 januari 1945 vrij.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 7 juli 1949 wordt Boury hersteld in zijn burgerlijke en politieke rechten waarvan hij beroofd was door een vroegere beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk wegens lidmaatschap van het V.N.V.

Lucien Hespel wordt op 25 juni 1945 door de Krijgsraad Kortrijk veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, de militaire degradatie en 20 jaar beroving van zijn burgerrechten omdat hij zich liet inlijven bij de Vlaamsche Wacht.

Het Kortrijksch Handelsblad van 11 juli 1945 doet verslag van zijn veroordeling:

“Hespel Lucien, 26 jaar, vlaswerker, Kleine Papenstraat, 36, te Wevelgem, trad begin Aug. 1941 bij de Vlaamsche Wacht, teekende er een formulier en werd naar Maria-ter-Heide gestuurd, doet er aan turnoefeningen, verblijft wegens ziekte een maand in het hospitaal, doet dienst in de keuken als kok, te Brugge, komt opnieuw voor een drietal weken terecht in het hospitaal, neemt ontslag en op 20 April 1942 keert hij terug naar Wevelgem, waar hij verder den stiel van vlaswerker uitoefent, tot hij in Maart 1943 bij het plaatselijk politiekorps van Wevelgem benoemd werd.

Mr. Halsberghe, uit Meenen, schetst de vlascrisis welke zich in het begin van den oorlog deed gevoelen en zegt dat zijn kliënt steeds het plan opgevat had om bij de rijkswacht te gaan, daar de vlasnijverheid volkomen stil lag. Nooit heeft hij gefaald om zijn vaderlandsche plichten te doen. Tal van getuigschriften bevestigen zijn goed gedrag; hij was op de hoogte van de ondergrondsche beweging en de ondergrondsche pers en nooit heeft hij deze verklikt. Tal van dienstweigeraars heeft hij verwittigd, die nog konden de vlucht nemen bij het naderen der feldgendarmen. Het is een jongen op zijn plaats die zijn medeburgers ten zeerste is behulpzaam geweest, en aktief aan den weerstand heeft deelgenomen.

Veroordeeld tot 1 jaar, de militaire degradatie en 20 jaar berooving zijner burgerrechten.”

Op 31 maart 1949 wordt Lucien Hespel door de burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk in al zijn rechten hersteld waarvan hij beroofd was.

Maurits Moerkerke wordt, zoals zijn broer Michel, na de bevrijding van 10 oktober 1944 tot 24 december 1944 geïnterneerd te Kortrijk en bij beslissing van de krijgsauditeur bij de krijgsraad te Kortrijk van 19 januari 1946 voor 20 jaar vervallen verklaard van de rechten bedoeld bij artikel 123sexies van het strafwetboek, “uit hoofde van propaganda, abonnement op S.S.-man en bijwonen vergadering DeVlag”.

Op 30 juni 1949 wordt hij door de burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk in al zijn rechten hersteld.


 



[1] Als bakkerszoon bracht ik brood aan huis bij Remi Penet in de Roeselarestraat, ingang via zijn vlasschuurtje en een binnenkoer. Stille, innemende mensen.

[2] CBS van 27 augustus 1940.

[3] De aanstelling als politieagent op proef van Germain Decock, reeds tijdelijk politieagent sedert 1 oktober 1940, en Honoré Vandamme wordt nietig verklaard.

[4] Michel Descheemaeker zal op 1 oktober 1944 overstappen naar de Rijkswacht.

De Nachtegaalstraat ontsnapt op 4 augustus 1944 aan een bloedbad

 

De Nachtegaalstraat ontsnapt op 4 augustus 1944 aan een bloedbad.

 

De Nachtegaalstraat is een rustige straat die de Roeselarestraat verbindt met de Toekomststraat op de Wijnberghoek in Wevelgem.

Vroeger liep de Toekomststraat, als je vanuit de Nachtegaalstraat rechts insloeg, dood na een honderdtal meter. Via een aarden weggetje (nu Wilgenstraat) kon je linksweg nog de Moorselestraat bereiken langs het huis “Favoreel”. Rechtsweg ging de Toekomststraat over in een kronkelige oneffen weg (nu Kastanjestraat) afgezet met stenen “platen”, een soort omheining. Die weg kwam uit in de Wijnbergstraat bijna ter hoogte van de Kleine Wijnbergstraat waar de Wijnbergschool gevestigd is.

In de zomer van 1944 wordt de normaal vrij rustige Nachtegaalstraat opgeschrikt door een schietpartij in de woning met huisnummer 41, in het huis van de familie Denys. Suikerbakker Henri Denys, geboren te Dadizele op 1 april 1900, woont er met zijn echtgenote Emma Salembier, geboren te Wevelgem op 2 december 1900, en zijn twee zonen, Valère, geboren te Menen op 7 januari 1922, en André, geboren te Dadizele op 12 mei 1923.

Sedert halfweg 1943 is het gezin actief in het verzet.

In “Mijn Oorlog – De ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog” beschrijft Frans Robesyn de schietpartij op 4 augustus 1944 als volgt:

"Ik moet u nog een paar feiten die alhier plaats grepen in die zomer van 1944 melden: vrijdag 4 augustus zijn de inwoners van de Nachtegaalstraat aan een bloedbad ontsnapt: enkele dagen voordien werd een eenzame Duitser in de Moorselestraat neergekogeld door een verzetsman. Vermoedens wogen op vader en zoon Denys uit de Nachtegaalstraat. De Duitsers vermoedden dat in de woning Denys een vergadering zou plaatshebben van verzetslui. De Geheime Feldpolizei had een valstrik gespannen: vier agenten lagen in een hinderlaag terwijl een ander ging aankloppen aan de woning. Vader Denys deed open en stond oog in oog met een feldgendarm die hem wilde arresteren. Bliksemsnel vuurde Denys zijn pistool leeg en poogde de zieltogende feldgendarm in huis te sleuren toen plots 4 gendarmen op het toneel verschenen. Vader en zoon vluchtten weg langs de achterdeur, nagezeten en beschoten door de Duitsers. Andre Denys kreeg een kogel in de hiel. Enkele tijd nadien was het huis omsingeld en alle inwoners van de straat moesten buiten hun huis op de stoep. De burgemeester Byttebier werd erbij gehaald en pleitte voor de onschuldige bewoners, de gijzelaars mochten naar huis. 's Anderendaags was het natuurlijk een toeloop van volk naar het huis Denys. De woning van de familie Denys werd met balen stro omringd en nog dezelfde namiddag in de lucht geblazen."

Het relaas opgetekend door Frans Robesyn – voor een groot stuk maakt hij gebruik van de tekst geschreven door José Vanbossele op pagina 195 in “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog deel 3” - klopt niet helemaal.

In de Moorselestraat werd inderdaad een Duits soldaat van de luchtmacht neergeschoten, echter niet enkele dagen “voordien” maar op woensdagnamiddag 26 april 1944[1] om 15u45, volgens het verslag van de Oberfeldkommandantur.

“Flieger” Johann Auggenthaler, geboren te Ruehstorf op 14 juni 1926, kwam per fiets van het vliegveld te Moorsele en hield een radiotoestel op de schouders. De aanranders gingen er met zijn machinepistool Schmeisser vandoor. Een vrouw, ooggetuige van de aanslag, hield op aanraden van burgemeester Byttebier staande dat de daders Frans spraken. Zodoende werden geen represailles genomen tegenover de lokale bevolking.


Uit de dossiers en latere verklaringen van de familie Denys blijkt op geen enkel moment dat zij de aanslag in de Moorselestraat te Wevelgem hadden gepleegd.

Wel zijn ze verantwoordelijk voor de aanslag op Maurits Pille, geboren te Moorsele op 2 januari 1910, op 24 juni 1944.

Een citaat daarover, tevens over de schietpartij in de Nachtegaalstraat, uit de brief die André Denys op 5 september 1948 richt aan de Minister van Landsverdediging, ook in naam van zijn vader en zijn broer, met het oog op het bekomen van de hoedanigheid van Gewapend Weerstander:

“… Op gans de gemeente Wevelgem is niemand onwetend nopens het feit dat wij gedurende de bezettingsjaren als actieve weerstanders opgetreden zijn tegenover de vijand en ook deelgenomen hebben aan de bevrijding van ’s lands grondgebied in September 1944.

Gedurende de bezetting hebben wij verscheidene daden van weerstand gepleegd, zooals een Duits officier en een onderofficier die de weerstanders en de werkonwilligen aanhielden, neergeschoten alsook de Belgische gestapo, Pille, uit Moorsele, neergeveld langs den openbare weg terwijl hij aan zijn opsporingstaak zou beginnen terwijl wij verder nog deelgenomen hebben aan het doen ontsporen van treinen, die geladen waren met vijandelijke soldaten en materiaal.

Bij deze daden werd ik eveneens door de vijandelijke kogels getroffen zoodat ik er mijne gezondheid bij ingeschoten heb en niet meer volledig mijn werk kan verrichten.

Na de bevrijding zijn wij in onverschil gekomen met de P.A. omdat wij hoegenaamd niet instemden met hunne handelswijze en om deze reden werden wij uit de weerstandsbeweging “P.A.” gebannen …”

Op 14 november 1955 vermeldt André Denys zijn voornaamste verzetsactiviteiten op het daartoe bestemd formulier ten behoeve van de Dienst van de Weerstand bij het Ministerie van Landsverdediging:

“Op bevel gestapo Pille van Gullegem neergeschoten op 24-6-44 en waarbij ik zelf geschoten werd in het aangezicht.

Bij de landing van Dieppe, 5 Russische soldaten die de Duitsers ontvlucht waren helpen overbrengen, gewapend, van Wevelgem Reutelstraat naar Lauwe, Menenstraat.

Naderhand 3 Russen en later nog 2 Russen van Lauwe naar Moorsele, “De witte Molen” overgebracht. Ik was toen ook gewapend.

Op bevel, gewapend en gemaskerd, gestapo Lannoo, bijgenaamd “De Roste Lannoo” van Wevelgem, op hinderlaag gelegen om hem neer te schieten. Daar hij op die avond langs die gewone plaats niet kwam, kon deze actie niet uitgevoerd worden.

Bom helpen overbrengen van Wevelgem naar Roeselare op 1-5-44 om te leggen in de Werbestelle te Roeselare. Ook deze actie, gezien de bedrijvigheid te Roeselare zelf kon niet uitgevoerd worden.

Het gevecht meegemaakt en gewapend me verdedigd tegen 2 Duitsers, een onderofficier en een Feldwebel, in ’t ouderlijk huis, waarbij ik zelf gevaarlijk gekwetst werd door een kogel in de hiel. Daarna voortvluchtig geweest omwille van de grote som die op ons hoofd was uitgeloofd.

Niettegenstaande al deze kwetsuren, opgeroepen voor de bevrijdingsstrijd, weerom gewapend en dit van 2-9-44  tot 6-9-44.”

Op 11 mei 1954 verklaart vader Henri Denys het volgende in de herzieningscommissie van het Ministerie van Landsverdediging – Dienst van de Weerstand:

“Ik kwam in betrekking met de Weerstand door Van Keirsbilck uit Wevelgem, die ik kende van vóór de oorlog, door dat mijn zonen de turners waren onder leiding van Van Keirsbilck. Mijn zonen zijn geboren in 1922 en 1923 en vielen onder de voorwaarden om naar Duitsland gezonden te worden. Het was rond Juni 1943, wij hebben onze zonen thuis en in omliggende schuren verborgen gehouden. Mijn zonen werden door Van Keirsbilck aangeworven en ik vervolgens ook. Mijn zonen hebben dan andere aanwervingen gedaan. Wij hadden bijna dagelijks samenkomsten met Van Keirsbilck tot aan de bevrijding. Van Keirsbilck was courrier en Meester Silverans was opperleider. Met Van Keirsbilck hebben wij vijf Russen weggedaan en één Engelsman. Geen andere actie’s werden met Van Keirsbilck uitgevoerd, doch hij gaf ons bevelen tot uitvoering, namelijk de aanslag op de Gestapo Pille die door mijn zoon geschoten werd wijl ik er bij was. Mijn zoon werd gekwetst.

De bom in de Werbestelle  kon niet geplaatst worden alhoewel wij er met vier naar toe gingen met dat inzicht.

Toen onze zoon gekwetst was, ten gevolge van de aanval op de Gestapo Pille, heb ik hem helpen overbrengen naar Lauwe.

Wij werden verwittigd dat de Duitsers ons huis gingen omsingelen. Wij werden in huis verrast door twee Duitsers, mijn zoon heeft de beide Duitsers doodgeschoten. Mijn zoon was gekwetst aan zijn hiel en mijn vrouw aan een vinger. Wij zijn allen gevlucht naar Moorsele, de verloofde van mijn zoon was ook bij onze groep (Rachel Duquesne), zij heeft Van Keirsbilck verwittigd, dewelke ons bezocht heeft doch niets voor ons gedaan heeft. Deze aanval gebeurde op 4 Augustus 1944.

Ten gevolge van deze feiten werd ons huis door de Duitsers opgeblazen.

In Wevelgem heb ik deel genomen aan de bevrijdingsgevechten aan de kerk. Mijn chef was Silverans. Er werd daar geweldig geschoten. Ik had een revolver.

Na de bevrijding, betichtte Van Keirsbilck mij dat ik een pakje eten zou gegeven hebben aan de aangehouden zwarten. Dat was echter niet waar. Zo is de ruzie tussen mij en Van Keirsbilck begonnen.

Mijn zonen werden niet erkend omdat niemand er voor gezorgd heeft. Mijn dossier werd opgemaakt door Silverans.

Waren eveneens in de Weerstand en in onze groep en ook niet erkend ten gevolge van de nalatigheid van Van Keirsbilck:

Buyck Cyriel, Kortrijkstraat, Wevelgem

Van Damme Oscar, Nachtegaalstraat, 67, Wevelgem

Buyck Michel, Kozakstraat, Wevelgem

Denys Valeer, Nachtegaalstraat, Wevelgem

Denys André, Legeweg, Wevelgem

Salembier Emma, Nachtegaalstraat, Wevelgem, mijn echtgenote.”

V.l.n.r.: André Denys, Valère Denys en Oscar Vandamme op de puinen van de ontplofte woning Denys in de Nachtegaalstraat te Wevelgem

In de nacht van 4 op 5 augustus beleven de bewoners van de Nachtegaalstraat dus de schrik van hun leven. Omdat de daders ontsnapt zijn, dreigen de Duitsers de hele buurt te fusilleren.

Dit gebeurt gelukkig niet maar als vergelding wordt de woning van de familie Denys opgeblazen.

Een buur, Henri Buyck, geboren te Wevelgem op 20 november 1890 en wonende in de Nachtegaalstraat 50, wordt aangehouden. Hij verklaart op 2 december 1950 aan de rijkswacht te Menen:

“Ik ben de 5 Augustus 1944 rond 7 uur aangehouden geweest in mijn woning te Wevelgem door twee Duitse Gestapo’s. Ik ben de 5 September 1944 in het concentratiekamp van Leopoldsburg in vrijheid gesteld geweest, ten gevolge van de bevrijding.

De reden dat ik aangehouden werd is, omdat ik de verblijfplaats van mijn zoon Michel niet wilde kenbaar maken. Mijn zoon bevond zich in de woning van Denys, toen aldaar twee Duitsers kwamen om de zonen Denys aan te houden. De twee vernoemde Duitsers werden door de gebroeders Denys neergeschoten.

Ik ben niet veroordeeld geweest door een Duits gerecht, daar de bevrijding nakend was als het onderzoek gesloten werd.

Ik ben eerst te Wevelgem en Kortrijk opgesloten geweest en ben dan overgebracht geweest naar het Kamp van Leopoldsburg (concentratiekamp).”

Een bloedbad  kan vermeden worden door de tussenkomst van oorlogsburgemeester Michel Byttebier.

In een andere rubriek vernamen we reeds, via zijn verdedigingsdossier na zijn aanhouding, dat dankzij zijn herhaald en krachtdadig aandringen, de bewoners op het nippertje aan een ramp waren ontsnapt.

28 bewoners van de Nachtegaalstraat en omgeving ondertekenden een verklaring.

Een van de ondertekenaars is Rachel Duquesne, de toekomstige echtgenote van André Denys.

Zeno Byttebier, zoon van de burgemeester, deelde ons mee dat het dankzij de tussenkomst van Fliegerhorstkommandant Major Schüler was dat een bloedbad vermeden werd en niet door de Ortskommandant die resideerde op het kasteel te Wevelgem en bevoegd was voor die gemeente en omgeving.

André Denys treedt korte tijd na het voorval, op 11 oktober 1944, in het huwelijk met Rachel Duquesne. De bloemenversiering in de kerk tijdens het huwelijk werd aangeleverd door de firma Byttebier.

Het koppel verhuist later naar de Lagestraat in Wevelgem.[2].

André Denys, in uniform, treedt in het huwelijk met Rachel Duquesne op 11 oktober 1944.

 



[1] Het relaas wordt beschreven door Renéé Martheleur in Wibilinga – Jaargang 20 – 2007/2, op basis van een getuigenis van Marcel Coolsaet, die later een van de daders zal ontmoeten maar geen namen noemt. Volgens José Vanbossele in “Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog”, deel 3, voetnoot 30, werd de actie uitgevoerd door drie gewapende partizanen van het Vrijkorps West-Vlaanderen.

[2] … en worden er buren van Danny Chambaere. Danny zit in het vijfde studiejaar als André Denys overlijdt te Kortrijk op 20 november 1964, hij krijgt de morgen van de begrafenis vrij op school omdat hij een herdenkingssteentje moet dragen namens de buren.

Onenigheid binnen de rangen van het verzet te Wevelgem

 

Onenigheid binnen de rangen van het verzet te Wevelgem

 

Zoals reeds vermeld, ontstaan, na de bevrijding, spanningen binnen de rangen van de weerstand te Wevelgem.

Via een briefwisseling uit 1951, tussen Maurice Vankeirsbilck en de Commissie voor vergoedingspensioenen, komen we meer te weten over die ruzie.

In 1951 vraagt André Denys een vergoeding aan voor de gevolgen van de kwetsuren die hij opgelopen heeft in 1944 in dienst van de weerstand.

Met haar brief van 29 oktober 1951 vraagt de vergoedingscommissie aan Maurice Vankeirsbilck wat Denys in dienst van de weerstand gedaan heeft en in welke omstandigheden hij gekwetst werd.

Op 6 november 1951 antwoordt hij het volgende aan de commissie:

“Wat Denys André in dienst van de weerstand gedaan heeft, zal, door om het even wie, heel moeilijk te bepalen zijn. Ik weet dat Denys met gans de groep waartoe hij behoorde, herhaalde malen uitgesloten werd uit de Weerstandsorganisatie om reden van niet opvolgen der orders en om veiligheidsredenen.

Het spijt me dan ook mijn oprechte verwondering te moeten uitdrukken nopens het feit dat hem en dat slechts op 19-10-51, door de Hr. Neven Emile, St Truidenstraat, 23, Tongeren (volgens de Hr. Politiecommissaris van Wevelgem, zou Denys zich persoonlijk voor het verkrijgen van deze verklaring, naar Tongeren begeven hebben), een certificaat afgeleverd werd, waarin deze verklaart dat hij de opdrachtgever was, terwijl Denys André, bij het onderzoek in verband met de zaak Pille uit Moorsele, onderhavig aanbelangend feit, aan de rijkswacht van Menen verklaard heeft dat ondergetekende, VanKeirsbilck, de opdrachtgever was. Wilt U de proef nemen, zonder meer, en om dergelijke verklaring als deze van de Hr. Neven, schrijven naar Hr. Van Eetvelde Leopold, Yperstraat, 75, Bissegem, dan wed ik dat U deze verklaring ook door hem toegestuurd krijgt waarin deze zich als opdrachtgever zal doen doorgaan.

Ik wil echter de verklaring van Neven, noch eventueel deze van Van Eetvelde in twijfel trekken, maar ik zie niet in hoe het mogelijk is dat Denys zelf verklaarde de opdracht van mij gekregen te hebben, wat ik stellig loochen en bij de rijkswacht geloochend heb, en het feit dat hij nu komt aandraven met een verklaring uit Tongeren, dit alles nadat Denys tot driemaal toe vruchteloos bij mij gekomen is om mij, voor het bekomen van een pensioen, om een verklaring te verzoeken waarbij ik zou bevestigen dat de actie op Pille, waarbij belanghebbende gekwetst werd, geschiedde in opdracht van de Weerstand. Ik heb hem deze verklaring geweigerd onder het voorwendsel dat hij me eerst een verklaring van zijn onmiddellijke overste moest voorleggen. Zijn onmiddellijke overste, indien hij op dit ogenblik niet uitgesloten was moet “De Langen Tijl[1]” geweest zijn. Deze laatste naam is een strijdnaam. De echte naam kan ik mij echter niet meer herinneren, doch ik kan desgevallend aan de rijkswacht inlichtingen verschaffen om de identiteit van deze persoon vast te stellen, indien zulks zou nodig blijken. Deze “Tijl” zal heel zeker voor niets in de zaak zijn tussengekomen.

Is er een ware opdrachtgever?

In welke omstandigheden hij gekwetst werd?

Naar wat Denys André mij zelf na de overval verklaarde, heeft hij met zijn vader Denys Henri en zijn vriend Vandamme Oscar uit Wevelgem, de overval op Pille voltrokken. Van dit alles bestaat echter geen geschreven verslag. Dus altijd volgens Denys André, op dezelfde dag na de overval: “Mijn vader wees ons Pille aan. Ik schoot hem in de rug. Pille viel en draaide zich over zijn buik, had in die wenteling het middel gevonden om zijn revolver boven te halen en vuurde deze laatste af in de lucht, ten teken van alarm. Intussen hadden wij ons opgesteld in een gracht, ik vooraan en Vandamme achter mij aan. Wij vuurden nog in de richting van Pille. Vandamme vuurde en kwetste mij, waardoor de kogel mij van de wang door de bovenlip drong. De anderen vluchtten nu weg terwijl ik Dokter Vandamme uit Gullegem, onder bedreiging met mijn wapen, mij verplichtte te verzorgen. Ik heb hem gezegd dat ik over het water zou vluchten. Terwijl hij mij verzorgde kwam men ook de dokter halen om Pille te verzorgen. Ik werd eerst verzorgd en ben onmiddellijk naar Lauwe gekomen”. Tot hier wat ik mij herinner over wat Denys zelf mij, de dag van het volbrengen der actie, vertelde.

Ondergetekende sliep toen in Gullegem (veiligheidshalve). Ik hoorde daar zeggen dat “de witte” een gestapo neergeschoten hadden. Daar Denys mij verscheidene malen gesproken had over de liquidatie van Pille en dat men zegde dat een witte gekwetst was, heb ik mij onmiddellijk naar mijn woning te Wevelgem begeven, alwaar moeder Denys me reeds was komen vinden. Ik was amper thuis toen zij daar terug was. Zij stonden zonder enig kontakt, gezien zij niet wisten waarheen of wat er hen te doen stond. Daar ik die mannen aangeworven had (vroeger) bij de weerstand en zij van mijn gemeente waren en om alle kabaal te vermijden heb ik hen hulp beloofd. Toen ben ik bij de heer Silverans geweest (Silverans Jan, onderwijzer, Brugstraat, Wevelgem), die Dokter Verraest uit Wevelgem een afspraak gaf met mij, over de brug te Lauwe. Moeder Denys had mij gezegd waar haar zoon verscholen zat. Met dokter Verraest ben ik bij de gekwetste geweest. Hij werd verzorgd ter plaatse waar hij zijn intrek genomen had, namelijk bij de Hr. Verraest Marcel, Menenstraat, Lauwe. Laatstgenoemde kan ook wel nuttig in deze zaak getuigen.”

Begin 1952 ontvangt Maurice Vankeirsbilck nog een schrijven, deze keer een brief, gedateerd op 18 januari 1952, van R. Adam, Nationaal Secretaris van het Belgisch Partizanenleger. Deze  vraagt Vankeirsbilck waarom hij de verklaring “A” niet heeft willen ondertekenen ten voordele van Henri Denys. De verklaring is nodig om een dossier te kunnen indienen bij de Dienst van de Weerstand. De verklaring “B” is wel ondertekend, door Jan Silverans, die tekent als gewezen korpscommandant. Vankeirsbilck wordt om uitleg gevraagd. Ook wordt zijn mening gevraagd nopens de aanvragen van Emma Salembier, Valère en André Denys en Oscar Vandamme.

Maurice Vankeirsbilck antwoordt met zijn brief van 20 januari 1952:

“Waarde Secretaris, Strijdmakker,

Ik weigerde de verklaring a op naam van Denys Henri uit Wevelgem te tekenen omdat ik in genen dele het Belgisch Partisanenleger, noch één van de leden wil betrekken bij een eventuele erkenning als Gewapend Weerstander, van totaal onwaardige personen, omdat:

Ik ben absoluut niet akkoord met het actieverslag dat op hun dossier vermeld staat. Alleen de actie op de gestapo Pille kan als een daad van Gewapend Weerstander beschouwd worden, alsook hun hulp welke ze verleenden aan mij persoonlijk bij het overbrengen der Russische krijgsgevangenen en de aanwijzing die ze mij gaven voor kontaktname met de Amerikaan Alvin Cassey. Voor deze laatste acties was hun deelname onbeduidend en het noemen niet waard, daar ze geen enkele verantwoordelijkheid tijdens de overbrenging te dragen hadden. Voor de actie op Pille kan het slechts gelden als een gedeeltelijk geslaagde actie, daar ze de beide broeders Pille (gestapo’s) moesten treffen en zij er enkel één van genomen hebben en naar de andere die nog erger was dan de eerste, nooit meer omzagen. De andere aangegeven acties werden helemaal niet uitgevoerd of zijn niet in bevolen dienst gebeurd.

Toen ze de actie op Pille uitvoerden, waren ze die opgelegd door makker Van Eetvelde Leopold uit Bissegem, die te dien tijde de enige korpskommandant voor West-Vlaanderen was en hun deze taak oplegde als proef omdat ze om veiligheidsreden door hem zelf reeds voor de duur van drie maanden uitgesloten geweest waren. Ze werden terug opgenomen door mijn aandringen langs de weg om van makker Deconinck Albert (Antwerpen) en om ze aldus beter in het oog te kunnen houden en te beletten dat ze nog verder te veel zouden praten. Na deze actie volgden ze opnieuw de orders van hun kommandant niet op en bleven zonder meer thuis alwaar ze een gevaar betekenden niet alleen voor de plaatselijke groepering van de weerstanders waarvan ze er een deel van kenden, maar ook voor degene die er noodzakelijk kontakt moesten mee houden. Ze waren derhalve opnieuw uitgesloten of genegeerd, doch veiligheidshalve liet men ze hun wapens behouden om ze aldus in de waan te laten dat ze nog steeds bij de weerstand thuis hoorden. Ze werden echter in hun huis verrast, waar ze verboden geweest waren zich nog te bevinden (Van Eetvelde en mijzelf), door twee Duitsers, gewapend en in uniform, die ze dan hebben kunnen neerschieten en daarop de vlucht hebben kunnen nemen. Ze hadden eens te meer de doorgegeven instructies niet opgevolgd. Het is ook geweten dat ze acties uitvoerden voor eigen rekening en de buit derhalve onder mekaar verdeelden, zoals bijvoorbeeld op een hoeve te Menen. Acties waarvan alleen maar vermoedens op hen wegen kunnen hier natuurlijk niet geciteerd worden, omdat ze voor het ogenblik nog niet kunnen bewezen worden, omdat wij er in het belang van allen niet verder op ingegaan zijn. Vele andere hun opgelegde acties werden helemaal niet uitgevoerd en ze verschenen zelfs niet op de hun doorgegeven afspraken. Ze stelden dus een bestendig gevaar daar voor de Weerstanders die met hen in kontakt moesten komen.

De dag van de bevrijding, zegge 3 September ’44, werden ze terug aangeworven bij het regiment Wevelgem, alwaar ze om hun oneerlijke dienst als wachtverzuim en collaboratie (hulp en bescherming) met zwarten, terug ontslagen werden op 4 October ’44, dus voor de démobilisatie van de Weerstand en nadat ze een ware opstandige houding hadden aangenomen tegen de Gewestelijke leiding van de P.A. door bedreiging met hun wapens op het bureel der P.A. te Wevelgem. Op het bureel waren aanwezig: Van Eetvelde, Neven, Vankeirsbilck en verscheidene andere vooraanstaande weerstanders die allen tot de staf van het korps behoorden. Alle P.A. van Wevelgem kunnen hierover getuigen en met ons instemmen.

Over hun daden van tijdens de bezetting kunnen Van Eetvelde en A. Deconinck gehoord worden, die mijn verslag zullen bevestigen.

Vrouw Denys Henri, zegge Salembier Emma, is nooit bij de weerstand ingelijfd geweest en kan derhalve niet in aanmerking genomen worden om haar dossier als Gewapend Weerstandster ontvankelijk te verklaren.

Moest het mogelijk zijn, wat ik niet wens en onmogelijk kan geloven, dat dergelijke individuen toch erkend Gewapend Weerstander worden, dan zou de ganse bevolking van Wevelgem zich hieraan ergeren en de zwarten zouden om onze onmacht zegevieren en ons , Weerstanders, nog meer als een vuige bandietenbende discrediteren. Het zijn immers ook diezelfde Weerstanders (?) die zich in 1945 het recht en de plicht toe-eigenden en met een lijst van huis tot huis trokken en handtekeningen inzamelden bij de aanhangers van de oorlogsburgemeester om deze laatste, Byttebier, terug op vrije voeten te krijgen. Is zulke handelwijze laf of is ze lofwaardig voor een weerstander? En werd zoiets belangloos gedaan zoals het een weerstander past, moest het hem vrij gestaan hebben zoiets te doen? Wat denkt U er over?

Hun namen komen op geen enkele officiële solde- en of betaalstaat voor, zelfs niet op deze lijsten welke bij het Ministerie ingediend werden door de militaire betaalmeester die ons in opdracht van het Ministerie uitbetaalde nochtans, het is bij mijn weten dat Denys Henri (kommandant Jan) zich bij deze persoon aanbood, maar zonder meer spottend werd doorgezonden. Een bewijs te meer dat hij een niet rechthebbende was en dus later niet erkend zou kunnen worden.

De Rijkswacht van Menen heeft ook steeds geweigerd hun de demobilisatiepremie uit te betalen en de veiligheidsdiensten hebben hun nochtans (gezegde van vrouw Denys Henri) hun wapens afgehaald welke ze nog verborgen hielden en niet in het bureel van de P.A. hadden afgegeven, zoals het hen zou behoort hebben.

Ik twijfel, met reden, aan het toegevoegde advies, omdat zekere Delrue Georges, Jan Breydelstraat, Wevelgem, niettegenstaande het ongunstig advies dat we op zijn dossier geschreven hadden, zonder meer als Gewapend Weerstander erkend werd door de Controle Commissie. Ik heb dus reden om te veronderstellen dat met dergelijk advies geen rekening werd gehouden, gezien we niet eens in zijn geval gehoord werden.

Volgens art. 4 van het statuut van de Gewapend Weerstander is het dus onmogelijk dat dergelijke elementen aangenomen worden en is het dus ook overbodig dat wij ondertekenen … geen echte P.A. zou immers voor hen willen zijn handtekening verslijten.

Dat de Heer Silverans Cyriel (Jan–Cyriel) verklaring B ondertekende, zal wel naar mijn persoonlijk oordeel, hetwelk ik anders niet kan argumenteren, uit persoonlijke wrok geweest zijn tegen de P.A. Hij werd immers zelf ook uitgesloten en dan nog door het Nationaal Kommando van het Belgisch Partisanenleger. Een afschrift van zijn uitsluitingsbevel, op naam van Legrand (zijn strijdnaam), is hier ingesloten. Het werd hem ter hand gesteld door Makker Neven Emiel uit Tongeren. Silverans (Legrand) gooide dit document als waardeloos papier weg. Ik raapte het op en heb het gelukkiglijk als afdoende bewijs tegen hem in bewaring gehouden. Ik maakte er anders nooit gewag van.

Silverans is hoop en al van rond half Oogst ’44 tot zijn uitsluiting op 25-9-44 administratieve korpskommandant P.A. geweest en heeft om hun slecht gedrag zelf herhaaldelijk op de uitsluiting van de groep Denys aangedrongen. Silverans weet helemaal niets met zekerheid af van de handel en de wandel der Partisanen van tijdens de bezetting, daar hij voor datum van Oogst ’44 geen Partisaan maar bij het O.F., Patriotische Militie aangesloten was.

Dat Silverans ondertekende, moet ook als een bewijs gelden dat hij gewild of ongewild erg onoplettend is bij het lezen van een tekst. Op verklaring B staat toch immers de tekst: “Belanghebbende heeft … enz.”. Waarom heeft hij ons om de zuivering in de schoot van de P.A. geluk gewenst bij de uitsluiting van Denys en Co. Wat is de drijfveer van zijn huidige handelwijze en dan nog te ondertekenen zonder toegevoegde opmerkingen of aanmerkingen, waar hij nochtans wel wist dat hij er zulks kon aan toevoegen en het ook zijn plicht was?

Waarom zijn die zogenaamde P.A.’s bij Silverans geweest, zij wisten immers dat hij geen erkende P.A. was en derhalve ook het recht niet had te ondertekenen en waarom zijn ze niet bij Van Eetvelde Leopold geweest die ze zeer goed kennen en ook zijn juiste adres weten,

Heeft dat geen triestig reukje? Een reukje van gewild bedrog?

Moesten die personen spijts alles toch erkend worden,, dan zou dat een kaakslag betekenen, vlak in het aangezicht van alle weerstanders van Wevelgem en omgeving en ik weet dat de reactie en de zwarten en collaborateurs zouden zegevieren in het nadeel van de weerstand dien ze de onwederroepelijke dood wensen en op dergelijke manier zouden onfeilbaar bekomen.

Deze toestand mag in opspraak niet gebracht worden door dergelijke voorvallen welke we nooit zouden kunnen verrechtvaardigen. Wij mogen en zullen ze geen argumenten in de handen spelen!!!

Het zijn geen ware weerstanders, dat weet elke man van de straat, dat weten de zwarten, en noch ik noch geen enkele weerstander zal zich aan hun verfoeilijke zaak willen vuil maken door een verklaring te hunnen behoeve te ondertekenen.

Ik blijf op mijn stuk, onwrikbaar, en weiger te tekenen omdat ik een weerstander ben met verantwoordelijkheidsgevoel en dit in elk geval wil blijven.

Ik reken op U, Waarde Strijdmakker, Nationaal Secretaris, die het belang van de ganse Weerstand P.A. van het land door dik en dun zult verdedigen.

Onze beide ogen zijn op U gericht.

Wij zijn er van overtuigd dat gij ons niet zult teleurstellen en ik teken fier als Partisaan tot zolang onze rangen niet door dergelijke ongewenste en schuldige elementen onteerd worden.

De ondergetekende,

(handtekening Vankeirsbilck)

N.B. Deze brief mag gebruikt worden waar het nodig mocht blijken tijdens de behandeling van het dossier Denys en Co, ik draag er geredelijk alle verantwoordelijkheid van.

Getekend: (handtekening Vankeirsbilck)

Niettegenstaande de beschuldigingen van Maurice Vankeirsbilck werd, door de Controlecommissie van Brugge de hoedanigheid van Gewapend Weerstander toegekend aan:

·         Henri Denys, op 27 juni 1952;

·         Emma Salembier, Valère Denys en André Denys, op 8 maart 1957;

·         Oscar Vandamme, op 13 augustus 1957,

Allen als aangeslotenen bij de groepering P.L.


[1] Vermoedelijk Georges Dejaeghere.