zaterdag 3 december 2022

Passendale: burgemeester André Camerlynck blijft op post

 

Passendale: burgemeester André Camerlynck blijft op post

 

Notaris André Camerlynck, geboren te Passendale op 14 december 1899 als zoon van Passendaals notaris en gemeenteraadslid Remi Camerlynck, gehuwd met Marie-Jeanne De Bal, is oudstrijder 1914-1918. Hij wordt op zijn beurt notaris, en schepen, vanaf 1927, en burgemeester van Passendale, vanaf 1933.

Hij blijft aan tijdens de oorlog samen met zijn schepenen Camiel Noyez en Paul Vanneste. Op 9 januari 1941 neemt Vanneste ontslag als schepen en wordt opgevolgd door het oudste gemeenteraadslid, René Cappelle. Na de bevrijding mag Camerlynck niet meer in de functie van burgemeester functioneren. Schepen Camiel Noyez wordt dienstdoende burgemeester en wordt vanaf 1947 officieel burgemeester van Passendale. Camerlynck neemt ontslag, dat bij Regentsbesluit van 4 juni 1946 aanvaard wordt.

Via een brief die zijn broer Jozef[1] op 22 oktober 1944 richt aan R. Philips, secretaris van de minister van Justitie, vernemen we dat André Camerlynck geïnterneerd wordt te Sint-Kruis vanaf 28 september 1944:

“Waarde Heer Philips,

Eerst en vooral is het mij een aangename plicht U van harte te danken voor al hetgeen U doet in de ongelukkige zaak van mijn broeder, André Camerlynck, Burgemeester en Notaris te Passchendale, aangehouden op 28 september l.l. en nog steeds in het kamp van St. Kruis bij Brugge.

Heden was ik in Passchendale: de menschen spreken van het schandaal van Passchendale, niemand kan begrijpen dat de Burgemeester nog steeds opgesloten is, hij die alles gedaan heeft wat eenigszins mogelijk was om zijn gemeente op alle gebied goed te besturen.

Het zou volstaan eens onpartijdig een onderzoek in te stellen op de gemeente Passchendale … en na te gaan wie de aanklagers zijn, welke notorieteit zij genieten, welk gedrag zij hebben en gehad hebben. De bevolking is 90 tot 95% gestemd voor mijn broeder en verlangen om zijn bevrijding en terugkeer.

De Overheid: schepenen der gemeente, de geestelijkheid, de onderwijzers, de bijzonderste ingezetenen der gemeente kunnen getuigen dat mijn broeder gedurende de oorlog geen enkele anti-nationale daad heeft gesteld, dat hij eenvoudig de bevelen der bezettende overheid heeft uitgevoerd. In mei 1940 was hij “als burgemeester” de eenige ambtenaar die ter plaatse bleef. Schepenen, secretaris, gemeente-ontvanger, kapitein der passieve luchtbescherming enz … allen waren gevlucht[2].

Zijn aanklagers handelen eenvoudig uit jaloerschheid, haat, misnoegdheid en zoeken eenvoudig een deftig persoon en een eerlijke familie te treffen en moeilijkheden te berokken.

Ik kan niet begrijpen hoe het mogelijk is dat een Krijgsgerecht of minstens een of andere persoon daaraan verbonden aan zulk een aanklacht tegen mijn broeder hebben gevolg gegeven. Wat niet kon geschieden na de bevrijding hebben enkele leden der Witte Brigade bekomen van het Krijgsgerecht … zonder maar eens na te gaan tegenover welke personaliteit zij optraden, zonder de oorzaak na te vorschen geeft men zoo maar eenvoudig opdracht tot aanhouding … tot een huisonderzoek en verdere onaangenaamheden. Ik vraag me dan af welke invloeden hebben hier gehandeld?

Er is iets, geloof me vrij, Waarde Heer Philips, dat niet in orde is.

Gisteren vernamen wij van Heer Advocaat Verougstraete uit Brugge, dat twee personen in vrijheid werden gesteld: een zekere Bourgain, Visscher en een zekere Clipteur, aannemer, personen die volgens den Heer Verougstraete meer dan plichtig waren.

Een ander persoon bekwam de vrijheid door tusschenkomst van Heer Minister Van Ackere (socialist).

Hoe komt het dat sommige nijveraars uit het Roeselaarse door bijzondere tusschenkomst van het Krijgsgerecht Brugge niet verontrust worden? Het zou zekerlijk volstaan bij het hooger personeel van het Stadhuis Roeselare een enkwest te doen.

Maar ja … wij beleven beroerde tijden, en niemand durft handelend optreden.

Wij zijn katholiek, steunen ons op liefde en rechtvaardigheid en … moeten wij daarin een oorzaak vinden of zoeken voor de onrechtvaardige behandeling.

Het mag evenwel niet dat wij Katholieken door een kliekje “ongeloovige, vrijmetselaars, andersdenkenden, en hoe men ze ook noemen wil”, door enkele rechters zonder ondervinding en met haat bezield, ons laten in de hoek drijven en bloot gesteld worden aan verdragende moeilijkheden.

De Heer Minister – Katholiek – moet optreden, hij kan het, aan dit schandaal moet er een einde komen, het moet eens uit zijn met leugental en bedrog, met ons naar de vier hoeken van het land te zenden.

Het mag niet dat een voornaam persoon aan het hoofd eener belangrijke studie, burgemeester sedert 12 jaar, zoo maar een maand opgesloten wordt … omwille van een aanklacht uitgaande van personen, zonder naam, zonder geweten, zonder verleden.

Ik heb eraan gehouden U deze harde taal neer te pennen niet voor U, Waarde Heer Philips, maar wel om U te laten uitschijnen dat er iets niet in orde is en ook het bewijs te leveren dat er kan een einde gesteld worden aan het wilkeurig optreden van sommige personen.

Het Ministerie van Justitie, door de handelwijze van sommige personen mag toch geen schijn geven van goedkeuring. Er is toch nog een rechtvaardigheid in ons België, of moeten wij wanhopen?

Ik dank U van harte voor hetgeen U nog zult kunnen doen en bied U, Waarde Heer Philips, de verzekering mijner volkomen hoogachting.”

Notaris André Camerlynck

Later krijgt André Camerlynck de titel van ere-burgemeester, hij overlijdt te Roeselare op 9 februari 1982.



[1] Jozef Camerlynck, geboren te Passendale op 8 maart 1904 en overleden te Roeselare op 18 mei 1976, was een spilfiguur bij de uitbouw van de Bank van Roeselare. Samen met zijn echtgenote Simonne Vanneste richtte hij na WOII de VZW “Onze Kinderen” op, een vereniging die hulp verleende aan kinderen in probleemsituaties. Het echtpaar was ook betrokken bij de oprichting van het Dominiek Savio Instituut in Gits. Een andere broer van André en Jozef was kanunnik Arthur Camerlynck.

[2] Volgens Roger Queghebeur in Zwart & Wit in de Westhoek (De Klaproos, 2003) verliet secretaris Germain Vandenweghe in mei 1940 zijn post en vertrok naar een onbekende bestemming in Frankrijk. Achteraf ondervond hij moeilijkheden om terug te keren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten